dinsdag 31 december 2019

De reis van twee Rembrandts

Tijdens het nu bijna voorbije Rembrandtjaar verscheen een hausse aan boeken over de meester. Een van de aardigste daarvan is naar mijn mening Het meisje en de geleerde. Kroniek van twee verloren gewaande Rembrandts, geschreven door Gerdien Verschoor. Vanuit haar opleiding, ze is kunsthistorica, is Verschoor vertrouwd met de wereld van de oude meesters. Ook heeft zij een sterke band met Polen, waar ze jarenlang werkzaam was. En het is juist in Polen waar de twee Rembrandts wier lotgevallen ze beschrijft de grootste impact hadden.

Het verhaal begint in 1994. Verschoor woont in die jaren in Warschau en leest op 27 oktober in de krant dat ene professor Karolina Lanckorońska twee schilderijen van Rembrandt aan het Koninklijk Paleis in de hoofdstad heeft geschonken, als onderdeel van een gift van 150 kunstwerken waarvan een deel ook is bestemd voor het Kasteel op de Wawel. Achttien van de werken, waaronder beide Rembrandts, behoorden ooit tot de vermaarde collectie van de Stanislaw August, die in de laatste decennia van de achttiende eeuw de laatste koning was van het zelfstandige Polen. Een majeure schenking, dus. Een verrassende schenking ook, want niemand had de schilderijen sinds de Tweede Wereldoorlog gezien. In de jaren erna, bij haar bezoeken aan het Paleis, liep Verschoor altijd even langs de Rembrandts, een portret van een jong meisje en dat van een geleerde oude man. Echte portretten zijn het niet, zeker de oude man niet. Dat is meer een 'type', in de zeventiende eeuw een 'tronie' genoemd. Bijzonder aan het portret van het meisje is dat Rembrandt ook de zwarte ebbenhouten lijst om het schilderij heeft geschilderd en het meisje haar handen daarop laat rusten, wat bij het bekijken werkt als een soort bedriegertje.

Nadat Verschoor bij toeval stuitte op een biografie van Karolina Lanckorońska én ze tijdens het vorige Rembrandtjaar, 2006, de beide gerestaureerde werken zag in het Rembrandthuis, besloot ze uiteindelijk maar eens precies uit te zoeken hoe die geschiedenis in elkaar zat. Hoe kwam een Poolse professor, die ook nog eens gravin was, aan al die schilderijen? En waarom was het zo’n verrassing toen ze in 1994 tevoorschijn kwamen? En hoe waren de twee Rembrandts lang daarvoor überhaupt in Polen terechtgekomen? Verschoors plan van aanpak was om simpelweg de verblijfplaatsen van de schilderijen te reconstrueren, van het moment dat ze het atelier van Rembrandt verlieten tot die dag in de herfst van 1994.

Het reconstrueren van de herkomstgeschiedenis van een schilderij levert vaak onverwachte verhalen en inzichten op. Ook kun je er uitstekend de waardering voor een schilder door de tijd heen aan aflezen. Rembrandt heeft in dat opzicht niet te klagen, want beide werken werden in alle collecties waarin ze zich in de afgelopen eeuwen bevonden beschouwd als topstukken. De eerste eigenaar moet de Amsterdamse koopman Jan van Lennep geweest zijn, want toen diens zoon in 1711 failliet ging en de collectie van zijn vader en zichzelf liet veilen, zaten de schilderijen erbij. De koper is onbekend, maar lakzegels op de achterzijde van beide panelen verwijzen naar de Pruisische koningen Frederik I en II. Omstreeks 1775-1777 verwierf de hierboven genoemde Stanislaw August ze. Inmiddels waren beide panelen afgezaagd, zodat ze nu over dezelfde afmetingen beschikten en een – overigens nooit zo bedoeld - setje vormden. Na de dood van de koning kwamen ze in handen van zijn vertrouweling graaf Kazimierz Rzewuski. Toen deze kort voor 1800 zijn dochter uithuwelijkte aan de schatrijke edelman Antoni Lanckoroński van Brzezie waren de schilderijen bijna op hun eindbestemming aangekomen. Het was immers  Karolina Lanckorońska die enkele generaties later de schenking aan de Poolse staat zou doen. Verschoors verslag van de herkomstgeschiedenis is uitermate boeiend, maar de kern van haar boek wordt toch gevormd door Karolina. Háár afkomst en opvoeding, studie en werkzaamheden en háár band met de familiecollectie vormt de rode draad van haar verhaal.

De eerste helft van de twintigste eeuw was een risicovolle periode voor families in Centraal Europa die bezittingen hadden. Door de Eerste, maar niet minder door de Tweede Wereldoorlog ging alles aan het schuiven. De familie Lanckorońska werd daar ook door getroffen. Het oorlogsgeweld en de hebzucht van de Nazi partijtop vormden voortdurende bedreigingen voor de collectie. Zowel Hitler als Göring lieten hun oog vallen op de mooiste werken uit de collectie. De eerste won, en de prachtstukken waaronder de Rembrandts verdwenen uit beeld. Tijdens de oorlog was het vooral een kwestie van overleven. Karlolina belandde in het kamp Ravensbrück. Pas na 1945 kwam een deel van de collectie mondjesmaat en uitermate moeizaam weer in het bezit van de familie. De juridische haarkloverij die hiermee gepaard ging - vooral veroorzaakt doordat de kaart van Europa er na 1945 anders uitzag - maakt het een klein wonder dat de zaak grotendeels positief kon worden afgesloten.

Ook in de decennia na de Tweede Wereldoorlog zou Karolina als een moeder waken over de collectie. Terug naar Polen kon zij niet, dat was bezet door de Russen. Zij doceerde kunstgeschiedenis in Rome terwijl de verzameling zich gedurende bijna een halve eeuw in een bankkluis in Zürich bevond. Ze ging er af en toe kijken, zorgde ervoor dat de werken in een goede conditie bleven. En toen in 1989 de Muur viel, en in de jaren erna Lech Walesa president was en de situatie in Polen langzaamaan normaliseerde, vond ze dat het tijd was om definitieve maatregelen te nemen. Ze was immers al 96 jaar. En dus deed ze de schenking. Waarna een handvol Poolse vrachtwagens met diplomatiek nummerbord de schilderijen bij de bank ophaalden, restauratoren van het museum in Warschau ze op de Poolse ambassade in Bern zorgvuldig verpakten en vervolgens naar Warschau vervoerden.

Zoals opgemerkt, dit boek is welbeschouwd veel meer dan een ‘kroniek’ van twee verloren gewaande Rembrandts. Verschoor weeft er een prachtige biografie doorheen, die van een sterke vrouw die met hart en ziel probeert een kunstcollectie waarmee zij is opgegroeid te redden van de ondergang en uiteindelijk terug te laten keren naar de plek waar zij hoort. Dat verhaal verwoordt zij met compassie. De combinatie van beide verhalen maakt deze kroniek een rijk boek.

Gerdien Verschoor
Het meisje en de geleerde. Kroniek van twee verloren gewaande Rembrandts
300 blz
Atlas Contact 

vrijdag 27 december 2019

Een bezielde schavuit

Als jonge lezer had ik een helder beeld van Jacob van Lennep: een suffe schrijver. Niet dat ik iets van zijn werk had gelezen, dat oordeel baseerde ik op handboeken over de Nederlandse literatuur en het nu en dan bij De Slegte doorbladeren van Ferdinand Huyck, De Roos van Dekama of een van zijn andere draken van romans. Ik kocht er wel eens een. Ze waren niet duur en de mooie rode bandjes met goudkleurige belettering gaven mijn toen nog niet geheel gevulde boekenkasten een waardige uitstraling ...

Nu, veertig jaar verder en nog steeds niets gelezen van Van Lennep, is mijn beeld van de man wel veranderd. Dat komt door de lezing van Jacob van Lennep. Een bezielde schavuit, de biografie die Marita Mathijsen schreef. Een schoolvoorbeeld van wat een biografie moet zijn: een beschrijving van het leven en het oeuvre, alsmede een uitvoerige schets van de politieke, maatschappelijke en sociale omstandigheden van de tijd waarin  Van Lennep leefde, de negentiende eeuw. Dat laatste is bij Van Lennep trouwens onontbeerlijk, want hij heeft zich vol overgave met de politieke en maatschappelijke ontwikkelingen van zijn tijd beziggehouden.

Van Lennep (1802-1868) werd geboren als zoon van David Jacob van Lennep, hoogleraar klassieke talen aan de universiteit van Amsterdam. Zijn geboortehuis was het voorname pand aan de Keizersgracht 369 in diezelfde stad. Op veertienjarige leeftijd verloor hij zijn moeder, die onverwacht overleed op Huis te Manpad, het buitenverblijf van de familie te Heemstede. Van Lenneps opvoeding was vanaf dat moment de verantwoordelijkheid van zijn vader, een man met een groot netwerk en een dito culturele belangstelling. Hij had zijn toen vijfjarige al eens meegenomen naar een voorstelling van Vondels Gysbrecht van Aemstel. Dat poëzie zijn eerste liefde zou worden is dan ook niet verwonderlijk.

Europa werd tijdens de vroege jeugdjaren van Jacob verscheurd door de veroveringsdrift van Napoleon Bonaparte. Dat had ook zijn weerslag op Nederland. In 1802 was Nederland als onderdeel van het ‘Bataafsche Gemeenebest’ een vazal van Frankrijk. In 1806 werd het een koninkrijk onder koning Lodewijk Napoleon, een broer van de keizer. In 1810 lijfde deze Holland in en werd het niet meer dan een provincie van Frankrijk. Enkele jaren later waren de Fransen verdwenen en was Willem I onze eerste koning.

Tijdens zijn studie rechten, eerst in Amsterdam en daarna is Leiden, kwam Jacob onder de invloed van de excentrieke en orthodoxe Willem Bilderdijk. Ook zou de fanatiek-religieuze Isaac da Costa werd door hem bewonderd. De periode vanaf 1822 wordt door Mathijsen dan ook gekenschetst als een sombere, donkere periode in zijn leven. De lichtvoetigheid die zo kenmerkend is voor Van Lennep en zijn oeuvre is dan ver te zoeken. Pas in 1828 keert die terug.

Van Lennep blijkt een verbazend productieve schrijver te zijn geweest. Naast de succesvolle romans over onderwerpen uit de geschiedenis van de Nederlanden schreef hij poëzie – onder andere lange, gedragen historiën op rijm -, toneelstukken en eindeloos veel gelegenheidswerk. Tel daarbij ongeveer tien brieven per dag, redactiewerk voor almanakken én hoogst serieuze uitgaven als het Verzameld Werk van Vondel en je vraagt je af waar hij de tijd vandaan haalde. Zoals de meeste negentiende-eeuwse Nederlandse schrijvers kon hij niet leven van de pen, dus had hij er verschillende functies bij. Hij was lange tijd landsadvocaat en gedurende drie jaar lid van de Tweede Kamer. De lijst met besturen waarin hij zitting had is lang. De meeste daarvan beijverden zich voor cultuur en het behoud van ons erfgoed. Zo stond hij aan de wieg van de eerste toneelopleiding in Nederland en redde hij de Ridderzaal in Den Haag van de sloop. Hij was een van de initiatiefnemers van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, van de Amsterdamse waterleiding én hielp Eduard Douwes Dekker (Multatuli) om zijn Max Havelaar gepubliceerd te krijgen.

Dat dubbele leven van Van Lennep is juist wat deze biografie zo leesbaar maakt. Mathijsen geeft enerzijds een heldere analyse van het ontstaan van het literaire werk en de betekenis daarvan. Dat is Van Lenneps leven in de beslotenheid van zijn studeerkamer. Tegelijkertijd schetst ze uitvoering het Nederland van die dagen, de wereld waarin Van Lennep zich als een netwerker pur sang bewoog.

Een bezielde schavuit? Na lezing begrijp ik die ondertitel. Bezieling is dat waarmee Van Lennep vrijwel alles wat hij wilde bereiken aanpakte. Met, naast bezieling, een enorme hoeveelheid energie en doorzettingsvermogen. Maar de man was ook een schavuit, iemand die de moraal aan zijn laars kon lappen en er buitenechtelijke verhoudingen op nahield, in zijn humoristische boeken brave burgers belachelijk maakte als hem dat uitkwam en zijn lidmaatschap van de Tweede Kamer soms als een vrolijk Haags uitje beschouwde.

Of ik me nu eindelijk eens ga wagen aan iets uit het oeuvre van Van Lennep weet ik nog niet. Zijn belangrijkste werken staan nog steeds in mijn kast, zo voor het grijpen. Maar ik heb een bruin vermoeden dat ze niet zo onderhoudend en bij vlagen meeslepend zullen zijn als deze biografie.

Marita Mathijsen
Jacob van Lennep. Een bezielde schavuit
592 blz
Uitgeverij Balans

donderdag 19 december 2019

Vertalen is een kunst

Vertaler Hans Boland is van mening dat zijn vak niet alleen een ambacht is, maar ook een kunst. Dat betoogt hij in ieder geval in een boekje met de opvallende titel Hij kan me de bout hachelen met zijn vorstendommetje. Over Anna Karenina en de kunst van het vertalen. De aanleiding tot het schrijven ervan vormde de nieuwe vertaling van de befaamde roman van Lev Tolstoi die Boland in 2017 publiceerde (zie dit blog, 14 augustus 2018). Nu verscheen Anna Karenina al in 1877, een kleine anderhalve eeuw geleden dus. En werd de roman al enkele keren eerder het Nederlands vertaald. Dus waarom nu een nieuwe vertaling, én waarom tegelijkertijd dit hartstochtelijke pleidooi voor Bolands manier van vertalen?

Je staat er misschien niet zo vaak bij stil, maar een groot deel van de wereldliteratuur is voor de meesten van ons Nederlanders niet te lezen in de oorspronkelijke taal. Engels zal nauwelijks een probleem zijn, maar bij Duitse en Franse schrijvers grijpen we al vaker naar een vertaling – ik spreek voor mezelf.  Slechts een enkeling zal meer talen machtig zijn. Van een groot deel van die wereldliteratuur verschijnen dan ook sinds jaar en dag vertalingen. Voor de goede orde: We hebben het dan over literaire vertalingen, niet over vertalingen van non-fictie, vakliteratuur, artikelen etc. Dat onderscheid is wezenlijk. De non-fictie en aanverwante zaken beogen in de eerste plaats informatie over te brengen, terwijl bij literair werk vaak een heel complex aan andere, minder grijpbare factoren een rol speelt in de beleving ervan. Dat vraagt om een andere aanpak.

De vertaler van literaire werken heeft de keuze tussen zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke tekst te blijven dan wel een vrijere aanpak te hanteren om de ‘ziel’ van het boek optimaal te bewaren in de vertaling. Boland gaat uitgebreid in op beide ‘scholen’, en laat aan de hand van vergelijkingen tussen zijn eigen vertaling van Anna Karenina en eerdere vertalingen zien wat die verschillende benaderingen betekenen voor het verhaal. Zelf is hij voor de vrijere aanpak, voor de ‘kunst van het vertalen’. Dat die vrijere aanpak soms in een kwade reuk staat, zeker bij puristen, realiseert hij zich. Het kan daarbij ontzettend fout gaan. Hij verweert zich daartegen door uitvoerig in te gaan op keuzes die hij heeft gemaakt tijdens het vertalen van Tolstois meesterwerk, van hele simpele zaken tot heel wezenlijke en soms vergaande oplossingen. Hij is daarin heel transparant. Dat, en het plezier waarmee ik vorige zomer de door hem vertaalde roman las en ruim duizend bladzijden geboeid bleef maken dat hij mij overtuigt.

Noem dan eens wat voorbeelden, zult u zeggen. Nu, deze dan maar. Een vrij radicale. In Anna Karenina (boek 6, hoofdstuk 29) beschrijft Tolstoi een vergadering van vorsten en landheren ergens op het platteland. Tijdens die bijeenkomst gaat een afwezige landheer over de tong. Een van de heren zegt over hem ‘Ik spuug op hem en zijn vorstendom’. Dat is de letterlijke vertaling, waarmee je dus dicht bij de tekst van Tolstoi blijft. Boland kiest in zijn vertaling voor een andere oplossing: ‘Hij kan me de bout hachelen met zijn vorstendommetje.’ De betekenis is gelijk gebleven, terwijl het Nederlands overtuigender en natuurlijker klinkt dan in de letterlijke vertaling. Winst op beide fronten.

Hans Boland
Hij kan me de bout hachelen met zijn vorstendommetje. Over Anna Karenina en de kunst van het vertalen
118 blz
Uitgeverij Pegasus

maandag 16 december 2019

Vergane glorie

Midden in de nacht hoort Alfred Busi, componist en zanger van romantische liedjes, gerommel op zijn binnenplaats, bij de vuilnisbakken. Wanneer hij gaat kijken wordt hij aangevallen door iets dat al snel de benen neemt. Wat het was? Een kat, hond of iets groters? Was het een kind, een mens? Busi heeft het niet kunnen zien. Om de bijtwonden aan zijn hand te laten verzorgen belt hij de zus van zijn kort daarvoor overleden vrouw. Haar komst brengt bij Busi een stroom herinneringen op gang. Aan hun korte ‘fling’ voordat hij met haar zus trouwde. Aan het leven dat hij en zijn vrouw hadden in het grote huis aan de boulevard in een badplaatsje.  Aan zijn loopbaan, die zich duidelijk in haar nadagen bevindt.  Daarmee heeft  Jim Crace alle facetten van zijn recente roman The Melody in stelling gebracht. Wanneer het verhaal zich afspeelt laat hij in het midden. Zijn het de vroege jaren vijftig? Ook de locatie is niet van belang voor hem. Is het Brighton?

Dat je als lezer in het ongewisse blijft over dergelijke details is bij Crace niet ongewoon. Ook in zijn meest succesvolle roman, Harvest (2013), dat in een kleine nederzetting tijdens de late middeleeuwen speelt, is hij daar niet duidelijk over. Het is alsof hij daarmee wil laten zien dat zijn verhalen zich waar dan ook en op ieder gegeven moment kunnen afspelen. Tijd en ruimte zijn ondergeschikt aan het thema. In Harvest ging het om een omslag van traditionele landbouw naar de productie van wol, en de sociale gevolgen daarvan. Centraal in The Melody staan het ouder worden,  het langzaam door de tijd ingehaald raken en oude liefdes. Onze houding tegenover drop-outs zou je een subplot kunnen noemen.

Het verhaal van de aanval op Busi gaat een eigen leven leiden. De lokale pers gebruikt het in een oproep om voor eens en altijd af te rekenen met de grote groep daklozen die in een bosgebied net buiten het plaatsje verblijven en bij nacht de straten onveilig maken. Een houthandelaar en projectontwikkelaar – een jonge neef van Busi -  probeert de oude zanger voor zijn karretje te spannen in een poging het bos te kappen en daarvoor in de plaats luxe appartementen neer te zetten. De zoveelste modernisering die ten koste gaat van de sfeervolle badplaats van weleer, Busi's wereld.

Busi ondergaat dit alles gelaten, zich eraan onttrekkend met zijn huis als schuilplaats. Een man tegen de rest van de wereld. En die man beziet de ontwikkelingen als een toeschouwer in de bioscoop de film ondergaat. Een film waarin hij zelf een rol speelt, zich afvragend wat zijn tekst moet zijn.

Jim Crace
The Melody
276 blz
Picador

woensdag 11 december 2019

Weggestopt

Schrijven over incest zal niet gemakkelijk zijn wanneer het jezelf is overkomen. Manon Uphoff doet dat toch in Vallen is als vliegen. De dader was haar vader. Hij misbruikte zijn twee dochters en twee stiefdochters al op jonge leeftijd. Uphoff, die in 1962 werd geboren als jongste van een groot gezin, sprak er nooit over. Tot haar oudste zus eind 2015 van de trap viel en aan de gevolgen daarvan overleed. Met die zus had ze al jaren geen contact meer, maar haar dood zette iets in gang dat leidde tot een zelfonderzoek naar de incest en uiteindelijk tot dit boek.

Uphoff geeft haar vader in Vallen is als vliegen de bijnaam Minotaurus. Een mythisch wezen, deels mens, deels beest, deels god. Een wezen dat zaken naar zijn hand kon zetten. Wat de man ook deed. Geen van de dochters klapte ooit uit de school, zijn vrouw had geen idee van de praktijken die zich recht boven haar hoofd, op de zolderkamertjes, afspeelden.

Uphoff’s verslag is geen chronologische weergave van de gebeurtenissen. Integendeel, ze construeert een vertelling waarin ze schijnbaar zonder enig plan en heel associatief over haar jeugd vertelt. De verhalen buitelen over elkaar, waardoor je soms uit het niets wordt geconfronteerd met de meest afschuwelijke details. Ze is ook heel feitelijk en nuchter, een dramatische opbouw ontbreekt geheel. De feiten maken al indruk genoeg.

Ik luisterde het boek, door haarzelf voorgelezen. Dan is een luisterboek op z’n sterkst.

Manon Uphoff
Vallen is als vliegen
Voorgelezen door de auteur
4 uur en 45 minuten
Querido / via Storytell

zondag 8 december 2019

Maarten 't Hart doorgelicht

Tot voor enkele jaren schreef ik boekbesprekingen voor de website Boekenbijlage.nl. In 2014 bedacht de webmaster daarvan, Pieter Feller, dat het aardig zou zijn om voor die site Maarten ’t Hart te interviewen. En omdat ik nog weleens een boek van hem besprak, viel mij die eer te beurt. Ik stuurde een lijstje met vragen aan ’t Hart en ontving per kerende mail de antwoorden. Naast nogal voor de hand liggende vragen had ik ook wat meer prikkelende bedacht. Zo ook de vraag wat hij zou doen als er iemand zou aanbellen die zijn biografie wilde schrijven. Het antwoord was nog afwijzender dan ik had ingeschat: “Er heeft hier nog geen biograaf aangebeld. Zou er een aanbellen, dan wordt hij (of zij) niet binnengelaten. Wel zou ik zijn naam en adres noteren en vervolgens zou ik contact opnemen met een huurmoordenaar.” Stevig, niet?

Het geeft een idee van de hobbels die Elsbeth Etty heeft moeten nemen om ’t Hart zover te krijgen mee te werken aan haar boekje Minnebrieven aan Maarten. Over Maarten ’t Hart en zijn oeuvre. In de proloog doet ze verslag van haar pogingen door hem te worden toegelaten tot zijn wereld. Het werden uiteindelijk een uitvoerige briefwisseling en gesprekken waarin zij “zonder omwegen mijn visie en de vragen die de verhouding leven en werk bij mij oproepen, aan hem kon voorleggen.” Ze herlas daartoe het gehele oeuvre van en alle secundaire literatuur over de schrijver. Die basis, en de ogenschijnlijk openhartige wijze waarop ’t Hart inging op haar vragen, hebben een boekje opgeleverd dat voor een volger als ikzelf toch allerlei feitjes en ook wat nieuwe inzichten oplevert. De titel ervan, Minnebrieven aan Maarten, ontleent Etty aan een boek van een van haar helden: ‘een arabesque van aandoeningen’ – ‘zoals Multatuli de veelheid van informatie, belevenissen, analyse en emotie betitelt in zijn prachtige Minnebrieven’.

Welke onderwerpen snijdt Etty aan? Allereerst gaat ze met hem naar Maassluis, het toneel van veel van zijn werk. Het ‘waarheidsgehalte’ van die plek intrigeert haar. Vervolgens zaagt ze hem door over zijn relatie tot zijn vader, tot zijn geliefde schoolmeester meester Mollema en zijn neiging om zich verkleed als vrouw in het openbaar te begeven. 't Harts reactie is hoogst interessant, moet ik zeggen. God wordt vervolgens door Etty onder vuur genomen. ’t Hart schrijft al decennia over zijn afvalligheid, maar het is interessant om te lezen hoe hij op de vragen van Etty reageert.  De polemist ’t  Hart komt als laatste aanbod. Eigenlijk laat hij in debatten over allerlei onderwerpen zien dat de kunst van de polemiek voor hem wezenlijk deel uitmaakt van de polemiek zelf, en in sommige van die debatten misschien wel de boventoon voert.  Zoals in de stukken waarin hij de draak steekt met het feminisme. Waarmee we weer terug zijn bij zijn visie op de vrouw. En bij zijn travestie. Dát is het aantrekkelijke van deze bundel en de aanpak van Etty. Bij ’t Hart heeft alles met alles te maken. En Etty weet de vinger precies op de zere plek te leggen. Of hij op al haar vragen naar waarheid heeft geantwoord? Daarvoor durf ik mijn hand niet in het vuur te steken.

Elsbeth Etty
Minnebrieven aan Maarten. Over Maarten ’t Hart en zijn oeuvre.
152 blz
De Arbeiderspers

donderdag 5 december 2019

De strijd om Europa

Vanaf het voorplat kijken ze je beiden aan: Prins Willem III en Lodewijk XIV, ook bekend als de Zonnekoning. De eerste Prins van Oranje en sinds 1672 stadhouder van de belangrijkste provincies van de Republiek der Verenigde Nederlandse, de ander sinds 1654 alleenheerser over de grootmacht Frankrijk, een positie die hij gedurende meer dan een halve eeuw zou uitbouwen tot een niveau waarop de titel Zonnekoning vanzelfsprekend leek. De uitstraling van de mannen verschilt. Lodewijk kijkt met een krachtige blik de wereld in, zijn kostbare kostuum is door de schilder tot in detail uitgewerkt en hij steekt duidelijk af tegen de achterwand van goudleer. Willem III daarentegen kijkt wat onzeker, is gekleed in een onopvallend en nauwelijks geaccentueerd kostuum en zijn beeltenis verzinkt bijna tegen een achtergrond van donkere wolken. Van dit verschil in uitstraling zal niemand opkijken, dat is zoals je het verwacht, zoals je het op je netvlies hebt staan. Het bijzondere van Luc Panhuysens dubbelbiografie Oranje tegen de Zonnekoning. De strijd van Willem III en Lodewijk XIV om Europa is dat het boek die relatie in haar context laatst, en op vooral veel nuanceringen aanbrengt. Ik heb het boek dan ook met veel plezier gelezen.

De machtspositie van beide mannen kon niet verder uit elkaar liggen. Lodewijk was de telg uit een roemrijk geslacht en was in de praktijk de baas in Frankrijk. Willem kon ook bogen op roemrijke voorouders en was als Prins van Oranje de hoogste edelman in de Nederlanden, maar als stadhouder was hij gewoon de commander-in-chief van leger en vloot in dienst van de Staten-Generaal. Hij kon dat orgaan adviseren, maar had uiteindelijke gewoon hun orders op te volgen.

Panhuysen schetst een rijk geschakeerd beeld van beide mannen. Niet alleen van hun militaire botsingen, maar ook van hun dagelijks leven als je dat zo wilt noemen. En dat inclusief hun lichamelijke kwaaltjes. Het mag dan fantastische zijn om te leven te midden van pronk en praal, maar als je tijdens een operatie zonder verdoving de helft van je gehemelte verliest – zoals Lodewijk dat overkwam – smaakt niets van wat je sterrenchefs bereiden je nog. En als je artsen je na je overlijden opensnijden en alleen maar al lang bestaande  gezwellen aantreffen – zoals Willem overkwam – verliest het koningschap van Engeland ook wel iets van zijn glans. Dit om maar aan te geven dat Panhuysen een brede blik heeft.

Lodewijk had het moeilijk met Willem en zijn republiek. Gelegen aan de noordelijke grens van zijn rijk, als zodanig niet heel belangrijk maar wel in de context van de Europese machtspolitiek, bleek het gedurende enkele tientallen jaren een nagel aan zijn doodskist. De verslagen van de belegeringen van steden in de grensstreek en de militaire verwikkelingen in 1672 tonen de volharding van beide zijden. Het speelveld verandert wezenlijk wanneer Willem in 1689 samen met zijn Mary koning en koningin van Engeland worden.

Lof voor Panhuysen. Voor de keuze dit stukje geschiedenis te kiezen, en deze in de vorm te gieten van een dubbelbiografie. Voor de beslissing tijd in te ruimen voor de historische context. En voor de keuze – geen lastige, neem ik aan – om beide hoofdpersonen ook te portretteren in hun dagelijkse bestaan, compleet met hun medisch dossier. Met veel genoegen gelezen.

Luc Panhuysen
Oranje tegen de Zonnekoning. De strijd van Willem III en Lodewijk XIV om Europa
590 blz
Atlas Contact

woensdag 27 november 2019

Dag van vuur

Authentiek, dat is de indruk die de vijf verhalen maken in Beppe Fenoglio’s bundel Dag van vuur. Ze spelen zich af in de jaren dertig van de vorige eeuw in het heuvelachtige gebied van de streek Piëmont, daar waar de Italiaanse Alpen grenzen aan Frankrijk en Zwitserland. Ze handelen over kleine geschiedenissen: een 13-jarig meisje dat  wordt uitgehuwelijkt aan een niet veel oudere lompenboer; een man die zijn geld aan de goktafel verspeelt en zijn beste vriend meesleurt in zijn ongeluk; en een jongen die ontdekt dat niet zijn vader en moeder zijn ouders zijn, maar de dorpspastoor en de schooljuf. Mooier nog dan de locaties en de verhalen zijn de personages. Die zijn steeds met enkele zinnen neergezet, hun handelen maakt dat je ze niet snel zal vergeten.

Het openingsverhaal, Dag van vuur, is het meest indrukwekkend. In een nabijgelegen dorp, dat door slechts één heuvel wordt gescheiden van het dorp waar de verteller verblijft – een jonge jongen uit de stad die bij zijn halfoom en tante logeert – schiet een wanhopige man zijn broer, zijn neef en de pastoor dood. ‘De belangrijkste gebeurtenis vóór de Abessijnse oorlog’, zoals de jongen schrijft. De nacht erna echoot het tussen de heuvels van de vrachtwagens waarmee carabinieri worden aangevoerd, vroeg de volgende morgen beginnen die met de belegering van het huis waarin de schutter zich heeft verschanst. De jongen en zijn halfoom maken die belegering mee vanuit hun eigen dorp. Aan de schotenwisselingen proberen ze af te leiden wat er gebeurt en vullen dat aan met nieuwsflarden van dorpsgenoten die met een taxi een kijkje zijn gaan nemen. Ondertussen kom je van alles te weten over de jongen en zijn halfoom, over diens huwelijk met de tante bij wie hij onder de plak zit. Eigenlijk is dat het echte verhaal dat Fenoglio vertelt. Meesterlijk gedaan.

Ik las nooit iets van deze schrijver. Hij is in 1922 geboren in de streek waar de verhalen zich afspelen, vocht er in de oorlog bij de partizanen en werkte er daarna bij een wijnhandelaar. Hij was dus geworteld in de streek, kende de mensen en hun verhalen. Bij zijn overlijden in 1963 werd deze verhalenbundel in manuscriptvorm in zijn nalatenschap aangetroffen.

Beppe Fenoglio
Dag van vuur. Verhalen uit de familiekring
Vertaald uit het Italiaans door Frans Denissen, Karin van Ingen Schenau en Emilia Menkveld
167 blz
Serena Libri Amsterdam

zondag 24 november 2019

Op strafexpeditie in Suriname

Op Kerstavond 1772 vertrok het fregat de Hillegonda Jacoba  vanaf de rede van Texel naar Suriname. Aan boord van dit schip en haar twee zusterschepen bevonden zich ruim vijfhonderd vrijwilligers die zich hadden aangemeld voor een militaire expeditie. Een van hen was John Gabriel Stedman. Geboren in de Nederlanden in een familie van Schotse komaf  was hij opgegroeid in Bergen op Zoom en op zijn zestiende, de familietraditie volgend, in het leger gegaan. Zijn zucht naar avontuur werd daar niet bevredigd, het was immers vrede. Gedurende twaalf jaar trok hij met zijn regiment van garnizoen naar garnizoen – Bergen op Zoom, Maastricht, Steenbergen, Heusden, Nijmegen, Deventer en Zutphen - de verveling verdrijvend met nu eens een vechtpartij en dan weer een verliefdheid. Langzaamaan bekroop hem het gevoel dat zijn carrière niet van de grond kwam. Toen hij eind oktober 1772 hoorde dat er officieren werden gezocht voor een nieuw op te richten regiment dat in Suriname zou gaan dienen rook hij zijn kans. Hij werd geselecteerd en kreeg de rang van kapitein, wat een mooie promotie betekende. Het zonnige avontuur kon wat hem betreft beginnen.

De opdracht voor de expeditie klonk eenvoudig: een einde te maken aan de voortdurende overvallen op plantages door groepen weggelopen slaven. Deze, die zichzelf ‘Marrons’ noemden, hadden zich diep in de jungle gevestigd, vaak in nauwelijks toegankelijke moerasachtige gebieden. Van daaruit vielen ze plantages aan, vermoordden de Europeanen, verdreven de slaven en stalen voedsel en kostbaarheden. Dat had een nadelige invloed op de winsten die potentieel konden worden gemaakt. De Geoctryeerde Sociëteit van Suriname en haar aandeelhouders, de stad Amsterdam en de WIC, de eigenaren van Suriname, bepleitten bij de Staten-Generaal dan ook strafexpedities. Die van Stedman, die vijf jaar zou duren, was er een van.

De eerste maanden na aankomst voelde Suriname voor Stedman als het paradijs. Paramaribo moet een mooie stad zijn geweest. Stedman prees de fraai aangelegde lanen met de sinaasappel-, citroen- en pompelmoesbomen met hun heerlijk geurende fruit aan beide zijden. De voorname huizen bezaten een koloniale allure, terwijl de deftig geklede bewoners zich op straat begaven in de schaduw van parasols die hun slaven ophielden. Stedman, die gemakkelijk contact legde en een onderhoudende causeur was, werd al snel uitgenodigd in de betere kringen. Vooralsnog leek het avontuur inderdaad op een zonvakantie.

Dat gevoel veranderde zodra de expeditie begon. De manschappen hadden in hun veel te zware Europese gevechtstenue last van de warmte, hun schoeisel was binnen de kortste keren doorweekt en sleet daardoor onder hun voeten vandaan. Bovendien bleken de mannen bevattelijk voor allerlei ziekten, vaak lag de helft met koorts te bed. En de marrons? Die bleken ongrijpbaar. Hun dorpen konden worden platgebrand en hun moestuinen vertrapt, maar binnen de kortste keren vestigden ze zich ergens anders, bij voorkeur in ontoegankelijk gebied. Het moraal van de troepen daalde snel, ook Stedman had daar getuige zijn dagboek last van.

Twee zaken hielden hem op de been. De eerste was de mulattin Johanna, een jonge slavin. Met haar en haar familie sloot hij op 8 mei 1773 een ‘Surinaams huwelijk’. Dit was een contract tussen een kolonist of militair en een slavin. In zo’n contract werden de voorwaarden en de duur van zo’n huwelijk vastgelegd. Voor Stedman was dit een bloedserieuze aangelegenheid: toen Johanna enkele jaren later bij zijn vertrek uit Suriname niet mee wilde gaan naar Europa, zou hij haar en hun zoontje goedverzorgd achterlaten. Zijn tweede houvast bleek zijn diepe interesse in en betrokkenheid bij het land en haar inwoners. Jarenlang verzamelde hij materiaal – schreef teksten en maakte tekeningen - om daaruit ooit een boek samen te stellen. Pas in 1796, ruim twintig jaar nadat hij Suriname had verlaten, zou dat er komen. Dat werk, Narrative, of a five years’ expedition against the Revolted Negroes of Surinam, was een doorslaand succes en wordt nog steeds beschouwd als een van de vroege standaardwerken over de kolonie. Illustraties als bijgaande 'Bestraffing van een slavin' wekten de woede van een grote schare lezers. De tekening op de omslag van deze biografie toont Stedman, Johanna en hun zoontje en is van Stedman zelf.

In Dichter in de jungle. John Gabriel Stedman 1744-1797 maakt  Roelof van Gelder inzichtelijk wat Stedman dreef: Als jongeman was hij een beetje een losbol; als militair ambitieus en eerzuchtig; als schrijver van gelegenheidsgedichten onverwacht gevoelig; Suriname was een openbaring, maar het onrecht dat de slaven er werd aangedaan stond haaks op zijn gevoel voor rechtvaardigheid; de liefde voor Johanna wekte zijn verantwoordelijkheidsgevoel; en met het boek dat hij beschouwde als zijn levenswerk wilde hij iets nalaten. Door een gedegen biografie te schrijven over Stedman, gebaseerd op uitvoerig bronnenonderzoek, is Dichter in de jungle veel meer geworden dan een verhaal over de slavernij in Suriname. Dat vormt weliswaar de kern, maar Stedmans onvermoeibare streven om ondanks een valse start iets van zijn leven te maken, betekenis te hebben, maakt evenveel indruk. Met de mooi verzorgde uitgave, rijkelijk geïllustreerd, heeft Van Gelder een passend monument voor de man opgericht.

Roelof van Gelder
Dichter in de jungle. John Gabriel Stedman 1744-1797
400 blz
Atlas Contact

maandag 18 november 2019

Het redden van dieren

Het Midden-Oosten is sinds een halve eeuw in politiek opzicht een van de onrustigste gebieden ter wereld. Sinds decennia wordt je daar vrijwel iedere avond in je krant of bij het Journaal aan herinnerd. Het menselijk leed als gevolg van die conflicten is vaak onbeschrijfelijk. Vandaar dat ik het opmerkelijk vond in de boekhandel een boekje van Olaf Koens aan te treffen met reportages over de omgang met dieren in die regio, een boekje met de opvallende titel Paarden vliegen businessclass. Verhalen over mens en dier in het Midden-Oosten. Dat is toch wel het laatste waar je je zorgen over zou moeten maken, dacht ik. Na lezing en kennisname van de motieven van de dierenliefhebbers in Libanon, Syrie en Irak denk ik daar wat genuanceerder over.

Olaf Koens is de Midden-Oostencorrespondent van RTL Nieuws. Iemand die breed geïnteresseerd én geïnformeerd is over alles wat daar speelt. Hij is ook - zoals het een goede journalist betaamt – nieuwsgierig naar alles wat een interessant verhaal kan opleveren. En die nieuwsgierigheid, de drang om het naadje van de kous te willen weten, levert de mooiste verhalen op.

Het Midden-Oosten huisvest duizenden van de rijkste mensen op aarde. Liefhebbers van de paardensport, die miljoenen euro’s investeren in het onderhouden van een stal met prijswinnende dravers. Of die, geheel in de traditie van hun voorouders die nog in tenten in de woestijn leefden, valken houden. In beide categoriën spenderen ze veel geld om kampioenen aan te kopen, en om die onder de beste omstandigheden te houden. De reportage over het jaarlijkse overbrengen van duizenden paarden naar koele gebieden tijdens de Saudi-Arabische zomer, uitgevoerd met speciale vrachtvluchten, is wel bizar. Maar, zoals Koens opmerkt, als Arabieren iets écht willen betalen ze ervoor, hoeveel het ook kost.

Van een andere orde zijn de reddingsoperaties van bedreigde dieren. Koens interviewt de man die de dierentuin van Aleppo wist te ontruimen, tijdens het hoogtepunt van de strijd in Syrië. Dat was extreem lastig om te organiseren, mede omdat zoveel van de strijdende partijen – Amerikanen, Turken, Koerden en de troepen van Assad – akkoord moesten gaan. Maar uiteindelijk lukte dat. Waarom?  Door hun kwade geweten, denkt de organisator. Als de militairen met mensen niets goeds kunnen bereiken, kunnen ze dat misschien wel met dieren. Dat is voor hen eenvoudiger, en dat staan ze dus bij uitzondering toe. De organisator zegt: Ik ben geen partij in de geschillen, geen lid van Hamas of Islamitische Staat. Ik ben maar de clown in het midden die de dieren wil redden. Wat ik wil bewijzen? Laten zien wat er wél kan. Bij het redden van dieren kan ik partijen laten samenwerken. Als dat met dieren kan in dit gebied, kan het misschien ook met mensen.

Het mooist zijn de kleinere verhalen Zoals dat van de beluga die in een Turks dorpje aan de Zwarte Zee opdook. Hij werd Aydin gedoopt en heel het dorp en omgeving liep uit om hem te bewonderen. Tot duidelijk werd dat hij waarschijnlijk uit Oekraïne afkomstig was. Ineens was de status van Aydin onzeker: was het misschien een spion, was er een chip bij hem ingebouwd? Koens reist naar het dorp, spreekt met de voormalige burgemeester en andere oude mannen die bij die geschiedenis betrokken waren. Het is onderzoeksjournalistiek van het zuiverste water, gewijd aan een onderwerp waarvan het belang maar klein is. Het verhaal dat het oplevert is menselijk, ontroerend én laat je iets begrijpen over dat gebied. Ongewoon, gedurfd en mooi gedaan.

Olaf Koens
Paarden vliegen businessclass. Verhalen over mens en dier in het Midden-Oosten
Luisterboek, voorgelezen door Chris Kijne
6 uur en 43 minuten 
Nijgh & Van Ditmar

donderdag 14 november 2019

Een kleine oorlog

In een oorlog is niets meer wat het was. Het leven staat op zijn kop, onzekerheid is troef. Mensen gedragen zich anders dan normaal, er komen trekken bij hen naar boven – positief én negatief – die hun omgeving niet achter ze had gezocht. De Oostenrijkse schrijver Paulus Hochgatterer laat in zijn kleine roman De dag dat mijn grootvader een held was mooie voorbeelden daarvan zien.

Het verhaal begint in maart 1945. Op een boerderij op het Oostenrijkse platteland lijkt de oorlog relatief ver weg. Enkele maanden eerder is een 13-jarig meisje aan komen lopen, gevlucht uit haar dorp nadat dit bij een bombardement was platgegooid. Ze is haar familie en haar geheugen kwijt, maar soms heeft ze heldere flarden waarin beelden of feiten aan de oppervlakte komen. Dan komt de naam van een stadje naar boven, of een beeld van een landschap. De boerenfamilie heeft haar nagezocht en vermoedt dat ze Cornelia heet, ze noemen haar Nelli. In een schriftje noteert ze wat er gebeurt en soms ook wat ze zich herinnert. Dat is voor haar een soort reddingsvest.

Nelli ontwikkelt een speciale band met de boerenknecht Laurenz, de oudere broer van de boer. Hij is ziek, maar dat mag niemand weten. Wat ook niemand mag weten is dat de oudste zoon van de familie in Rusland is gesneuveld. Laurenz heeft de brief met dat bericht achterover gedrukt, wil zijn naasten dat ongeluk besparen. Hij toont Nelli ook zijn meest dierbare schat, een oud geweer.

Op een dag komt er nog een vluchteling aanlopen. Het is een jonge man, een gevluchte Russische krijgsgevangene. Hij schildert, in een stijl verwant aan het suprematisme. Ook hem biedt de boerenfamilie onderdak.

Wanneer de Duitse troepen zich terugtrekken richting het noorden, arriveren twee soldaten en hun officier op de boerderij. Ze betrekken de beste kamers, verlangen goed eten en zijn duidelijk van plan op de boerderij op krachten te komen. Als ze de jonge schilder ontmoeten krijgen ze al snel argwaan en besluiten hem uit de weg te ruimen. Maar dan komen de boer en zijn broer in het geweer ….

De sfeer op de afgelegen boerderij, de latente dreiging van de oorlog, de gehavende belevingswereld van Nelli: het wordt door Hochgatterer heel subtiel geschilderd. Driemaal beschrijft hij een gebeurtenis op zo’n manier dat je je afvraagt of die wel zo heeft plaatsgevonden. Alsof de stress van de oorlog het geheugen van de betrokkenen onbetrouwbaar maakt. Of omdat verhalen over de oorlog naderhand gaandeweg dramatischer worden. Dat mag je als lezer overpeinzen.

Hochgatterer is in het dagelijks leven kinderpsychiater. Zijn fascinatie met wat er bij kinderen tussen de oren plaatsvindt heeft in dit verhaal met het portret van Nelli een heel mooie vorm gekregen.

Paulus Hochgatterer
De dag dat mijn grootvader een held was
Vertaald uit het Duits door Gerrit Bussink
112 blz
Wereldbibliotheek

dinsdag 12 november 2019

Een leven verdwijnt

In mei van dit jaar overleed de echtgenoot van Clairy Polak. Maar al zo’n tien jaar eerder, net na zijn vijfenzestigste, begon hij haar te verlaten. In het begin ging het om kleine dingen als vergeetachtigheid, niet op woorden kunnen komen en gedachtenloos autorijden. Na een door haar afgedwongen medisch onderzoek – Alzheimer zat bij haar man in de familie – bleek ook hij daaraan te lijden. Hij woonde nog enkele jaren thuis, maar gaandeweg verslechterde zijn toestand zodanig dat het voor haar een te zware belasting werd. Na lang zoeken vond ze een ‘humaan’ tehuis voor hem. Daar bezocht ze hem zo’n drie keer per week. Soms herkende hij haar nog, steeds vaker was dat niet het geval. De uithuisplaatsing gaf haar wel de mogelijkheid haar eigen leven, dat volstrekt ontregeld was geraakt, weer op de rails te krijgen. Over dat gehele proces schreef ze een verslag: Voorbij, voorbij.

Polak koos ervoor wat afstand te nemen. Voorbij, voorbij is in romanvorm en in de derde persoon geschreven. De vrouwelijke hoofdpersoon heet Judith, haar man Leo. Ze leren elkaar kennen wanneer zij 29 is, hij 42. Ze hebben geen kinderen, werken allebei en ondernemen daarnaast van alles. Er zijn gedurende hun huwelijk wat ups en downs, maar hun liefde blijkt daartegen bestand. Hij ervaart de verpletterende diagnose Alzheimer gelaten, pas later komen de onvermijdelijke aanvallen van woede. Gericht – tegen haar – én ongericht. Wat haar door de ziel snijdt is dat haar man geleidelijk aan alle besef van hun gezamenlijke leven verliest, dat het niet meer mogelijk is die herinneringen samen op te halen. Voor hem heeft dat alles nooit plaatsgevonden.

Een slimme vondst is dat zij hem, in het begin van zijn ziekte, vraagt zijn herinneringen aan vroeger op schrift te stellen. Die verhaaltjes van een gezonde man vormen een mooi contrast met de man wiens leven langzaamaan wordt uitgewist.

Naarmate Leo zich meer in zichzelf terugtrekt, in een wereld waarin hij in toenemende mate onbereikbaar is voor haar, piekert zij over de vraag of zij hem mag loslaten. Wat is de zin van hem vrijwel dagelijks te bezoeken, wanneer hij haar niet herkent of haar bezoekje binnen tien minuten volstrekt is vergeten? Moet ze zich schuldig voelen daar alleen al aan te denken? Mag ze bijvoorbeeld een weekje alleen met vakantie? Ze doet dat laatste uiteindelijk ook, en merkt dat het voor hem nauwelijks verschil maakt. Voor haar is dat juist een eerste stap in het proces dat zij zal afleggen.

Het is dapper om met iets zo persoonlijks naar buiten te komen. Het is knap om daarbij precies de juiste toon te treffen. Ik luisterde het boek, door haarzelf voorgelezen. Daardoor blijft dat persoonlijke karakter mooi bewaard.

Clairy Polak
Voorbij, voorbij
Luisterboek, voorgelezen door de auteur
6 uur en 3 minuten
Meulenhoff / Storytel  

zaterdag 9 november 2019

Een Russische liefde

Pieter Waterdrinker mag zich zo langzamerhand de chroniqueur van het leven in het hedendaagse Rusland noemen. In romans als Lenins balsem, Poubelle en Tsjaikovskistraat 40, en in enkele bundels met korte verhalen, speelt die samenleving van de voormalige Sovjet-Unie een grote rol. Het is een wereld waarin het geld regeert, waarin slimme jongens zich na de val van het communisme op een soms verbijsterende manier hebben kunnen verrijken.  Aan de andere kant van het spectrum bevindt zich de doorsnee burger, voor wie de recente omwenteling lang niet altijd positief heeft uitgewerkt. Die vaak, zeker als hij die in de provincie woont, nog nauwelijks iets heeft gemerkt van het nieuwe Rusland. Voor hen voelt Waterdrinker compassie, vooral omdat zij momenteel volstrekt geen invloed hebben op de situatie. En dan is er het oude Rusland, het land van vóór het communisme, het land van de volkse tradities, van de gelovigen met hun warme kerken en prachtige iconostases, van de volkskunst, de lange winters op het land enzovoorts. De romanticus in Waterdrinker verheerlijkt dat traditionele Rusland graag.

In De dood van Mila Burger, een roman die al in 2010 verscheen, vinden we al deze facetten van Waterdrinkers schrijverschap terug. Mila Burger is een Russin, geboren in Kazan, een plaats aan de Wolga ver ten oosten van Moskou. Ze wordt opgevoed door haar grootouders, waarna ze Duits gaat studeren in Moskou. Tijdens een klusje als gids voor een groep Nederlandse toeristen komt ze Nico tegen. Ze volgt hem naar Nederland, ze trouwen en gaan wonen in het kustdorp Duin aan Zee. Omdat de diploma’s van Mila hier niet worden erkend kan ze tot haar verdriet niet verder studeren en promoveren. Het wordt dan een baantje in de thuiszorg, waarmee ze voor een inkomen zorgt wanneer Nico zijn baan verliest en te lui is om een andere te zoeken.

Op een dag staat een Russische vriendin op de stoep, Asja. Rijk geworden met privéklinieken, verslingerd aan luxe, aan mooie rijke mannen en vooral aan een onstuimig leven. Ze sleept Mila voor een dag mee naar Parijs, steekt haar in dure kleren en smeekt haar naar Rusland te komen. Een rijke ondernemer, ene Romanovski, is sinds hij enkele weken daarvoor Mila op een oude foto heeft gezien stapelverliefd op haar. Asja is gekomen om haar mee te nemen, te verlossen uit de gribus van de sociale huurflat en van haar mislukkeling van een man. Eerst twijfelt Mila, maar na de zoveelste aanvaring met Nico en haar collega’s neemt ze in een opwelling het vliegtuig naar Moskou.

De wereld waarin ze dan terechtkomt is die van de superrijken. Decadent van de ochtend tot de avond – en de nacht. Haar ‘geliefde’, Romanowski, is een positieve uitzondering. Voor hem zijn de traditionele Russische waarden leidend in zijn leven. Hij woont als een soort Tolstoi op een oud landgoed en heeft belangstelling voor muziek, cultuur en literatuur. Sinds de tragische dood van zijn zoon is diens nagedachtenis het belangrijkste in zijn leven. Met Mila een zoon krijgen is daar onderdeel van.

Waterdrinker beschrijft die verschillende werelden met zichtbaar plezier, strooiend met weldadig mooie zinnen en vileine terzijdes. Voor Mila is het een leven tussen uitersten. Gaandeweg leert ze daarmee om te gaan, haar eigen keuzes te maken. Een levensbepalende beslissing neemt ze op de laatste bladzijden van het verhaal, wanneer kort daarvoor haar wereld is ingestort. Is dat de ‘Dood’ waaraan in de titel van de roman wordt gerefereerd? Ja en nee. Zelf lezen. Aanrader.

Pieter Waterdrinker
De dood van Mila Burger
400 blz
Nijgh & Van Ditmar 

zondag 3 november 2019

Een knalrode Ford Transit

Een van de mooiste momenten in Abdelkaders Benali’s nieuwe roman De weekendmiljonair is het gesprek dat vader Ahmed en zijn elfjarige zoon Osama voeren in hun knalrode Ford Transit op weg naar een klant. Vader is na zijn ontslag als arbeider in de Rotterdamse haven een bedrijfje begonnen dat voor een habbekrats overtollig meubilair opkoopt bij particulieren en dat dan weer probeert te slijten. Zoon Osama is intelligent en leest de Odyssee van Homerus. In het busje vertelt hij zijn vader – die niet vertrouwd is met literatuur - het verhaal. Deze is onder de indruk wanneer hij hoort dat Penelope na het vertrek van Odysseus werd belaagd door mannen die vrijpostig naar haar hand dongen. Want ook in Marokko gaat dat zo, dat is heel normaal. De Odyssee is voor hem daarmee een ‘goed verhaal, want 'echt'.

De weekendmiljonair is een lichtvoetige roman. Het beschrijft het leven van Marokkaans gezin in Rotterdam dat in het midden van de jaren tachtig het hoofd boven water probeert te houden. Het handeltje in meubilair staat centraal. Zo ook het bemachtigen van een betere woning dan het krot dat ze huren. Daarvoor hebben ze vijfhonderd punten nodig, dus iedere keer dat de sociaal werker langskomt om de situatie te beoordelen brengen ze het voor even in een extra belabberde toestand. De groeistoornis van Osama is een andere verhaallijn, evenals het liefdesleven van de oergezellige buurvrouw Loes. En dan is er de vermoedelijk niet te realiseren droom om terug te keren naar het land van de Atlas. In flarden kom je de voorgeschiedenis te weten.

Het verhaal doet in de verte denken aan Wees onzichtbaar van Murat Isik (zie dit blog, 6 september 2018). Die weet de lotgevallen van een Turks gezin in Nederland echter veel meer in te bedden als maatschappelijk verschijnsel. Bij Benali ontstijgt het nauwelijks het niveau van de dagelijkse sores. Daardoor is het niet minder – het is zelfs mooi ‘licht’ gedaan – maar het beklijft veel minder.

Abdelkader Benali
De weekendmiljonair
Luisterboek, voorgelezen door Francis Broekhuijsen
6 uur en 33 minuten
De Arbeiderspers / Storytel

donderdag 31 oktober 2019

Het grote experiment

De beginjaren van de Sovjet-Unie waren de jaren waarin idealisten nog konden geloven dat de socialistische heilstaat een succes zou worden. De tsaar en zijn familie waren opgeruimd, de adel hun macht, rijkdom en grondbezit afgenomen en een groot deel van de elite was naar veiliger oorden gevlucht. De achterblijvers moeten het gevoel hebben gehad dat op de puinhopen van het tsaristische Rusland een nieuwe maatschappij kon worden opgebouwd, ditmaal een die gelijke kansen zou bieden aan haar inwoners. Jiří Weil (1900-1959) was zo’n idealist. Hij was een communist van het eerste uur. Naast zijn werk als journalist en vertaler van contemporaine Russische schrijvers naar het Tsjechisch verrichtte hij werkzaamheden voor de sovjetvertegenwoordiging in Praag. Tussen 1933 en 1935 werkte hij in Rusland. De indrukken die hij tijdens dat verblijf opdeed vormen de basis van De hartslag van Moskou, Weils romandebuut uit 1937.

Het verhaal is een drieluik. In het eerste deel staat Ri centraal, een jonge half-joodse Tsjechische. Ze heeft geen baan en geen toekomst. Wanneer Robert, een ingenieur, haar vraagt met hem mee te gaan naar de Sovjet-Unie, waar hem een goede positie in een fabriek is aangeboden, gaat ze met hem mee. Als niet-werkende vrouw vereenzaamt ze er, de reden waarom ze na verloop van tijd een eenvoudig baantje aanneemt in een fabriek voor kogellagers. Dat is het begin van een trage maar zekere assimilatie met de communistische idealen.

Jan Fischer, de hoofdpersoon in het tweede deel, is een alter ego van Weil. Hij doorziet net als Ri het mechanisme van de communistische dictatuur maar hij weigert zich daardoor te laten meevoeren, ofschoon hij de beginselen van het communisme aanhangt. Een van de weinige restjes menselijkheid in zijn dagelijkse bestaan, zijn verliefdheid op Ri, probeert hij te onderdrukken. Het gaat in de nieuwe maatschappij immers niet om het welzijn van het individu maar om de collectiviteit. Als gevolg van een risicovolle geheime opdracht voor de partij in Berlijn, die hij in het afsluitende deel uitvoert, raakt hij geestelijk instabiel. Het is dan najaar 1934. Wanneer op 1 december de populaire partijleider van Leningrad, Sergej Kirov, wordt vermoord – op bevel van Stalin? – en deze vervolgens een begin maakt met wat nu bekend staat als de Grote Zuivering, raakt het gehele leven ontregeld.

Jiří Weil was getuige van deze gebeurtenissen, zijn hoofdpersonen zijn dat ook. De juiste omschrijving van dit verhaal is dan ook ‘indringend’. Dat geldt voor de onzekerheid, machteloosheid en regelrechte angst wanneer aan het slot van het boek de meedogenloze vervolgingen een aanvang nemen, maar ook voor de onbevangen nieuwsgierigheid waarmee Ri – nog zonder werk – overdag op stap gaat in Moskou en daar ziet hoe de stad op grote schaal wordt omgebouwd en hoe anoniem de mensen zich op straat zich bewegen, alsof het geen levende stad is maar een machine die volgens van bovenaf bepaalde regels functioneert. En uit alles spreekt de twijfel over de koers. Zoals Weil die zelf ook had ervaren. Een overtuigDe beginjaren van de Sovjet-Unie waren de jaren waarin idealisten nog konden geloven dat de socialistische heilstaat een succes zou worden. De tsaar en zijn familie waren opgeruimd, de adel hun macht, rijkdom en grondbezit afgenomen en een groot deel van de elite was naar veiliger oorden gevlucht. De achterblijvers moeten het gevoel hebben gehad dat op de puinhopen van het tsaristische Rusland een nieuwe maatschappij kon worden opgebouwd, ditmaal een die gelijke kansen zou bieden aan haar inwoners. Jiří Weil (1900-1959) was zo’n idealist. Hij was een communist van het eerste uur. Naast zijn werk als journalist en vertaler van contemporaine Russische schrijvers naar het Tsjechisch verrichtte hij werkzaamheden voor de sovjetvertegenwoordiging in Praag. Tussen 1933 en 1935 werkte hij in Rusland. De indrukken die hij tijdens dat verblijf opdeed vormen de basis van De hartslag van Moskou, Weils romandebuut uit 1937.

Het verhaal is een drieluik. In het eerste deel staat Ri centraal, een jonge half-joodse Tsjechische. Ze heeft geen baan en geen toekomst. Wanneer Robert, een ingenieur, haar vraagt met hem mee te gaan naar de Sovjet-Unie, waar hem een goede positie in een fabriek is aangeboden, gaat ze met hem mee. Als niet-werkende vrouw vereenzaamt ze er, de reden waarom ze na verloop van tijd een eenvoudig baantje aanneemt in een fabriek voor kogellagers. Dat is het begin van een trage maar zekere assimilatie met de communistische idealen.

Jan Fischer, de hoofdpersoon in het tweede deel, is een alter ego van Weil. Hij doorziet net als Ri het mechanisme van de communistische dictatuur maar hij weigert zich daardoor te laten meevoeren, ofschoon hij de beginselen van het communisme aanhangt. Een van de weinige restjes menselijkheid in zijn dagelijkse bestaan, zijn verliefdheid op Ri, probeert hij te onderdrukken. Het gaat in de nieuwe maatschappij immers niet om het welzijn van het individu maar om de collectiviteit. Als gevolg van een risicovolle geheime opdracht voor de partij in Berlijn, die hij in het afsluitende deel uitvoert, raakt hij geestelijk instabiel. Het is dan najaar 1934. Wanneer op 1 december de populaire partijleider van Leningrad, Sergej Kirov, wordt vermoord – op bevel van Stalin? – en deze vervolgens een begin maakt met wat nu bekend staat als de Grote Zuivering, raakt het gehele leven ontregeld.

Jiří Weil was getuige van deze gebeurtenissen, zijn hoofdpersonen zijn dat ook. De juiste omschrijving van dit verhaal is dan ook ‘indringend’. Dat geldt voor de onzekerheid, machteloosheid en regelrechte angst wanneer aan het slot van het boek de meedogenloze vervolgingen een aanvang nemen, maar ook voor de onbevangen nieuwsgierigheid waarmee Ri – nog zonder werk – overdag op stap gaat in Moskou en daar ziet hoe de stad op grote schaal wordt omgebouwd en hoe anoniem de mensen zich op straat zich bewegen, alsof het geen levende stad is maar een machine die volgens van bovenaf bepaalde regels functioneert. En uit alles spreekt de twijfel over de koers. Zoals Weil die zelf ook had ervaren. Een overtuigend tijdsbeeld.

Jiří Weil
De hartslag van Moskou
Uit het Tsjechisch vertaald en van aantekeningen voorzien door Kees Mercks
366 blz
Cossee (Cossee Century)

woensdag 23 oktober 2019

Vrouw in de woestijn

Thomas Edward Lawrence, ook bekend als Lawrence of Arabia, is wereldberoemd. Gertrude Bell is dat niet, ofschoon haar betekenis voor het Midden-Oosten en Arabië aan het begin van de twintigste eeuw misschien net zo belangrijk is geweest. T.E. Lawrence vierde zijn grootste triomfen toen hij de Arabieren wist over te halen om in de Eerste Wereldoorlog samen met de geallieerden tegen de Turken te vechten. Gertrude Bell doorkruiste vanaf 1905 meermaals de Arabische woestijnen, daarbij dieper het land intrekkend en routes volgend die weinigen voor haar hadden aangedurfd. Tijdens die reizen bracht zij, vaak als eerste, talloze oudheidkundige monumenten in kaart. En omstreeks 1920 was zij het die een hoofdrol speelde in de stichting van het moderne Irak. Aan T.E. Lawrence werd ruim een halve eeuw geleden een indrukwekkende speelfilm gewijd, met Peter O’Toole en Omar Sharif in de hoofdrollen.  Gertrude Bell kreeg in 2006 de biografie die ze verdiende.

Gertrude Bell werd in 1868 in Yorkshire geboren in een puissant rijke familie van staalfabrikanten. Op haar achttiende begon ze aan een studie in Oxford, waar vrouwen in die tijd nog maar dun gezaaid waren. Toen ze met lof afstudeerde was ze de eerste vrouw die een graad behaalde in de studie Modern History. In de jaren na haar afstuderen leidde ze het leven dat voor vrouwen in haar klasse normaal was: ze ontwierp tuinen voor het landhuis van de familie, deed aan goede werken,  bezocht feesten en maakte met haar broer in 1897 een cruise om de wereld. Opmerkelijk was haar verblijf in Iran, in 1892. Een vriend van de familie was daar benoemd tot ambassadeur en Gertrude rook haar kans. Ze nam lessen om de taal te leren, reisde naar Teharan en ontdekte een wereld waarin ze zich op haar plaats voelde. Het landschap, de cultuur, de kleuren, de warmte en de schone lucht, het betoverde haar. Een mislukte affaire met een officier – haar ouders keurden hem af – deed de reis met een domper eindigen. Het zou niet de laatste keer zijn dat haar familie haar op deze manier ‘in bescherming’ zou nemen. Ze bleef haar hele leven ongetrouwd en kinderloos, wat ze betreurde.

Een volgend avontuur was bergklimmen. Ze ontdekte het in 1899 in de Alpen. Al snel klom ze niet meer met haar familieleden maar met ervaren gidsen, waardoor haar niveau snel verbeterde. Op meerdere toppen zou ze de eerste vrouw zijn die de top haalde, of via een bepaalde route klom. Een citaat uit een van haar brieven toont haar doorzettingsvermogen: ‘When things are as bad as ever they can be you cease to mind them much. You set your teeth and battle with the fates. […] I know I never thought of the danger except once and then quite calmly.’

Een reis naar Jeruzalem en het Heilige Land in 1900 gaf een beslissende wending aan haar leven. Het was het begin van een periode waarin ze een handvol lange reizen door het Arabische schiereiland en de streek erboven maakte, het gebied dat nu ruwweg wordt gevormd door Iran, Irak, Syrië, Libanon, Jordanië en de Sinaïi.  Vooral de reizen naar de zuidelijker in Arabië gelegen plaatsen, waar soms in tientallen jaren geen westerse reiziger zich had laten zien, waren staaltjes van durf. De routes ernaar waren deels niet in kaart gebracht, waardoor het vinden van water soms een hachelijke zaak werd. Op deze reizen bracht ze steevast de oudheidkundige resten in kaart en, haast belangrijker, fotografeerde ze. Het fotoarchief dat ze vanuit haar grondige kennis van de lokale archeologie opbouwde is voor onderzoekers nog steeds van onschatbare waarde. Op haar reizen stelde ze zich open op naar de lokale machthebbers. Vaak waren die verrast een vrouw aan te treffen als hoofd van haar soms uitgebreide karavaan, maar omdat ze de taal en vaak ook de dialecten beheerste wist ze hun vertrouwen meestal al snel te winnen.

Kenmerkend daarvoor is de volgende gebeurtenis. In februari 1905 zette ze tegen de avond een kamp op bij Tneib, ten oosten van de Dode Zee. Al snel kwamen Bedouinen van de Beni Sakhr stam kijken wie er hun gebied had betreden. Gertrude schrijft dan in haar dagboek: ‘We made great friends, the Beni Sakhr and I. “Mashallah! Bint Arab”, said they: “As god has willed: a daughter of the desert”.’

De Eerste Wereldoorlog gooide haar leven overhoop. Ze bracht maanden door in Noord-Frankrijk, waar ze als vrijwilliger een bureau aanstuurde dat was belast met de administratie van gewonde en gesneuvelde soldaten. Dat waren er nogal wat.

Haar ‘redding’ kwam in 1915, nadat Lord Cromer, een voormalige Britse High Commissioner in Egypte had verklaard dat ‘Miss Gertrude Bell knows more about the Arabs and Arabia than almost any other living Englishman and woman.’ Die kennis bracht haar de jaren erna interessante, spannende en vaak ook voldoening gevende posities bij de verschillende Britse Intelligence Bureaus in Caïro, New Delhi en Bagdad. Ze leerde er ook T.E. Lawrence kennen, die een goede vriend zou worden. En, zoals hierboven al genoemd, ze zou aan de wieg staan van de stichting van de staat Irak. Om dit project te doen slagen werd ze aangesteld als Oriental Secretary.  Mede door haar goede banden met belangrijke stamleiders en sheiks, en met de machtige Aimir Faisal, die de eerste koning van Irak zou worden, wist ze deze klus, die velen beschouwden als niet-realiseerbaar, tot een goed einde te brengen. De laatste jaren van haar leven woonde ze in Bagdad. Volledig geassimileerd, zich gelukkig voelend, was dat haar plek op de wereld. Een enkele keer reisde ze nog wel voor familiebezoek naar Engeland, maar haar hart lag daar niet meer.

En hoe is het nu met de erfenis van Gertrude Bell? Niet best, hebben we de afgelopen decennia kunnen zien. Zelfs het door haar met veel inzet en liefde gestichte museum van oudheden in Bagdad, waar veel van haar eigen vondsten lagen, ontsnapte niet aan de algehele malaise. Zelf heeft ze aan den lijve ervaren wat de problemen waren die dit gebied mogelijk zouden blijven teisteren. Zowel bij een conferentie in Parijs, na het einde van de oorlog, als bij een volgende conferentie in Caïro in 1921, momenten waarop werd beslist over de toekomst van de gebieden in het Midden-Oosten, bleek haar dat veel westerse leiders onwillig waren zich in te leven in de cultuur en denkwereld van de Arabieren en andere volkeren. In Parijs bereikten de Arabieren, die toch hadden meegevochten aan de zijde van de geallieerden, daardoor nauwelijks hun doel. In Caïro werden wel spijkers met koppen geslagen. Er bestaat een prachtige foto van deelnemers aan de conferentie waarop Gertrude zittend op een kameel poseert, recht voor de Sfinx. Links van haar zien we T.E. Lawrence, rechts van haar Winston Churchill, indertijd de Britse Secretary of State for the Colonies. Het geeft haar positie aan.

Georgina Howell schreef een prachtige biografie. Ze neemt uitgebreid de tijd om de historische context te schetsen, leeft zich in de persoon van Gertrude Bell in en heeft een vlotte stijl van schrijven. Een gedetailleerde index maakt het af. Met veel plezier gelezen.

En ... Gertrude heeft inmiddels ook haar speelfilm. In 2015 kon de vermaarde regisseur Werner Herzog aan de verleiding van haar levensverhaal niet langer weerstand bieden. Nicole Kidman is Gertrude. Ook een stevige vrouw.

Georgina Howell
Queen of the Desert. The Extraordinary Life of Gertrude Bell
520 blz
Pan Books

woensdag 16 oktober 2019

Verbluffend debuut

Lisa Halliday toont in haar debuutroman Asymmetry dat ze kan schrijven. Al na een handvol bladzijden is dat tot je doorgedrongen. Dat begin bestaat uit drie grotendeels identieke korte scènes, waarin Hallidays hoofdpersoon Alice op een bankje in een New Yorks park een boek leest. Een oudere man met krullend haar en een ijsje in zijn hand neemt dan plaats naast haar. In de eerste scène komt hij haar naam te weten, in de volgende heeft hij inmiddels uitgevogeld dat zij schrijver wil worden – wat ze niet ontkent – en bij de derde ontmoeting heeft hij een ijsje voor haar meegenomen en vraagt hij haar ‘So. Miss Alice. Are you game?’ Dat is het begin van een relatie die jaren zal duren. Hij is Ezra Blazer, een wereldberoemde schrijver, zij is vijfentwintig en assistent-redacteur bij een literaire uitgeverij. Een ongelijk paar, maar hij houdt van haar en zij vindt hem vooral fascinerend.

Halliday liet zich voor dit deel van haar boek inspireren door de relatie die zij had met Philip Roth. De vertelling is echter niet een-op-een de weerslag van die verhouding, zij heeft er literatuur van gemaakt. Het is een ongelijke relatie. Hij belt haar voor afspraakjes, niet andersom. Zijn lichamelijke beperkingen beïnvloeden hun liefdesleven. Hij geeft haar praktische maar dure cadeau’s, en soms ook gewoon geld. Hij bedenkt een alter ego compleet met een nieuwe naam voor haar, voor de momenten dat ze zich samen in het openbaar bevinden. Hij geeft haar lijstjes op van te lezen boeken. Zij op haar beurt voelt naast liefde ook een zekere zorgzaamheid voor hem, die toeneemt wanneer hij ziek wordt. En ze beleeft hun relatie met een fiks portie nieuwsgierigheid, analyseert wat er gebeurt. Als een Alice in Wonderland die haar ogen uitkijkt. Een jaarlijks terugkerende mededeling is de toekenning van de Nobelprijs aan een andere auteur dan Ezra Blazer.

Asymmetry bestaat uit drie delen. Het verhaal over Alice en haar schrijver is getiteld ‘Folly’. Het tweede, nagenoeg even lange deel heet ‘Madness’. Daarin staat Amar centraal, een Amerikaans-Irakese econoom. Hij is op weg naar Irak, waar hij zijn ontvoerde broer wil gaan zoeken, tijdens het overstappen op Londen Heathrow tegengehouden op de verdenking een terrorist te zijn. Halliday wisselt hier heel effectief tussen de verhoren van Amar en zijn terugblikken op zijn leven tot nu toe, een beeld oproepend van een leven tussen twee werelden in, het geestelijk ontheemd zijn.

Wat hebben beide delen met elkaar te maken? Op het eerste oog niets, maar bij nadere beschouwing wel degelijk. Wanneer in het eerste deel Blazer aan Alice vraagt of zij in de uren dat ze alleen is aan het schrijven geslagen is, bevestigt ze dat. Of ze over zichzelf of haar familie schrijft, vraagt hij dan. Nee, over geheel andere zaken. In gedachten vraagt ze zich op dat moment of ze zich zou kunnen verplaatsen in iets wat totaal buiten haar eigen wereld valt, bijvoorbeeld een Moslimman. Dit verhaal, dus.

Een romandebuut waarin het ontstaan van dat boek onderhuids een van de onderwerpen is. Een titel waarvan je als lezer de veelzijdige betekenis gaandeweg gaat begrijpen. En, om het af te maken, als derde en korter deel het transscript van een radio-interview dat Ezra Blazer wordt afgenomen. Een onthullend gesprek, waarin ook het boek ‘van een jonge auteur’ ter sprake komt. En dat alles ingebed in een weldadige én uitdagende hoeveelheid literaire verwijzingen, zo verwerkt dat ze geen afbreuk doen aan een roman die leest als een trein. Je moet maar durven.

Lisa Halliday
Asymmetry
276 blz
Granta

[Nederlandse editie: Asymmetrie]



vrijdag 11 oktober 2019

Liefdes schijnbewegingen

De inmiddels 90-jarige Remco Campert schreef 56 jaar geleden een korte roman met de titel Liefdes schijnbewegingen (1963). Ooit las ik die voor mijn lijst, zojuist las ik hem opnieuw. En het was precies zoals ik het me herinnerde, licht en speels. Een verhaal dat - schijnbaar zonder structuur – maar zo’n beetje doorfladdert. Een niemendalletje, zou je haast zeggen. Dat laatste is echter schijn, Campert bouwde het verhaal wel degelijk op vanuit een doordachte compositie. Meer nog dan zijn andere grote successen uit de jaren zestig, Het leven is verrukkulluk (1961) en Tjeempie! of Liesje in luiletterland (1968) blijft het in dat opzicht overeind onder een literaire analyse. Het knappe is dan dat hij dat fundament weet te verbergen.

Het verhaal draait om de jonge Beatrix Alice Trumbauer, roepnaam Trix, en haar liefdes. Bij aanvang van het verhaal is dat Bronzo Kamerheer, een iets oudere grootgrutter in binnenhuisverlichting. De spannende beginfase van hun relatie is wel zo’n beetje voorbij. Hij zint op mogelijkheden om haar op een nette manier aan de dijk te zetten, zij raakt opnieuw in de ban van haar vroegere geliefde Gerard wanneer zij hem in de stad ziet fietsen. Deze Gerard was ooit een vernieuwende en roekeloze dichter, maar is na een woordenwisseling met Trix op onverklaarbare wijze tijdens de Paasdagen in de koeling van de buurtslager opgesloten geraakt en sindsdien geen schim meer van zijn vroegere zelf. Hij kan nauwelijks uit zijn woorden komen – niet mondeling én niet op schrift – en werkt als inpakker in een jamfabriek. Daarnaast komen we Lex tegen, de jongere broer van Trix, en de net uit de gevangenis ontslagen Sander, een vriend van Lex.

De sfeer is die van de vroege jaren zestig in Amsterdam. De sfeer die Campert zo goed weet weer te geven dat je nu, een halve eeuw later, geneigd bent zijn weergave daarvan te beschouwen als cultureel erfgoed: foto’s en filmbeelden laten het zien, Camperts teksten brengen het tot leven. Onderdeel van dat wereldje was het loslaten van tradities en het actief slopen van de oude orde. Maar ook jezelf centraal stellen, zonder plichten of ambities anders dan vrij en zonder zorgen te willen leven. Trix is zo iemand. Ze voelt zich het gelukkigst wanneer ze wordt begeerd, dus in de eerste periode van een relatie. Ze beweegt zich als een vlinder, steeds op zoek naar een nieuwe bewonderaar. Serieuze plannen, waarop je de term maatschappelijk succes zou kunnen plakken, heeft ze wel maar de wil om die door te zetten ontbreekt. Ook Lex en Sander, beiden begin twintig, cirkelen ieder op hun eigen manier om de andere sekse heen.

Hoogtepunt van het verhaal – of dieptepunt, dat is een kwestie van smaak – is een Mis Maagd Verkiezing. Lex, de broer van Trix, raakt daarbij betrokken als jurylid. De vertoning biedt Campert, die tot dan toe juweeltjes van ironisch en fijnzinnig formuleren heeft laten zien, de gelegenheid om voluit te schmieren: ‘Eerst werden de derde en tweede prijswinnaars aan het gretige publiek voorgesteld. Twee plompe monsters met glazige ogen, bevende lippen en mislukte mannequinmaniertjes. Trix schoot in de lach, Lex stootte haar nijdig aan. De arme meisjes, die bij al hun ellende dus ook nog maagd waren, kregen ieder een grote bos bloemen in de armen gedrukt.’

Het slot van het verhaal is volstrekt ongeloofwaardig, maar tegelijkertijd zo geestig als alleen Campert dat kan bedenken. Een slot bovendien dat het mogelijk had gemaakt de roman eindeloos voort te zetten in plaats van de bescheiden 144 bladzijden in mijn 1e druk.

Remco Campert
Liefdes schijnbewegingen
144 blz
De Bezige Bij

dinsdag 8 oktober 2019

Een dodelijk pilletje

Het boek dat ik zojuist las stond lange tijd op mijn lijstje van te lezen  boeken. Bijna veertig jaar lang, om precies te zijn. Hoe dat zit? Als jonge lezer kocht ik in 1979 de essaybundel De som der misverstanden. Het lezen van boeken van Maarten ’t Hart. Daarin beschrijft ’t Hart wat lezen voor hem betekent en laat hij je kennismaken met een aantal van zijn favoriete auteurs. Hij doet dat heel bevlogen, het is zo’n bundel waarvan je enthousiast raakt en  direct noteert welke boeken je beslist ook wil gaan lezen. Zo kwam Dokter Glas van de Zweedse schrijver Hjalmar Söderberg op mijn lijstje. ’t Hart noemt het in een inleidend essay, waarin hij beschrijft hoe het lezen van boeken hem heeft gevormd, als een boek dat zijn leven veranderde. In de hoofdpersoon, dokter Tyko Glas, herkende hij veel van zichzelf. Het was alsof Söderberg het niet over dokter Glas had maar over Maarten 't Hart toen hij de dokter in zijn dagboek liet schrijven: 'Ik heb de voortdurende behoefte van de alleenzitter om mensen om me heen te zien, vreemde mensen, wel te verstaan, die ik niet ken, en met wie ik niet hoef te praten.' Het verhaal was als het ware een spiegel die ’t Hart liet begrijpen waarom hij was zoals hij was. En hem duidelijk maakte dat dit niet heel vreemd was, of een afwijking, want het was immers precies zo in een roman te vinden. Een verhaal dat die kracht bezat wilde ik wel lezen. Nu, heel veel later is het er dan van gekomen. Waarmee en-passant het nut van lijstjes, al zijn ze inmiddels lang en oud, is bewezen.

Söderberg publiceerde zijn korte roman in 1905. Tyko Glas is een huisarts te Stockholm. Hij is in de dertig, heeft enkele vrienden maar geen druk sociaal leven. Op een dag komt Helga Gregorius op zijn spreekuur. Zij is de mooie jonge vrouw van dominee Gregorius, een oudere man. Zij vraagt Glas of hij met haar man wil spreken en hem vragen niet langer zijn echtelijke recht op te eisen. Zij heeft namelijk een fysieke afkeer voor hem ontwikkelt en ondergaat de seks met hem als een lichamelijke en vooral geestelijke marteling. Glas wil haar graag helpen, maar deinst ervoor terug dat heel direct aan de dominee te vragen. Daarom verzint hij een list om het doel te bereiken. Hij maakt de dominee wijs dat hij een hartprobleem heeft en toe is aan een verblijf in een verafgelegen kuuroord.

Het contact met Helga maakt diepe indruk op Glas, ze is de vrouw van zijn dromen. Hij begint een dagboek bij te houden, waarin hij bij voorkeur 's nachts schrijft. Dat dagboek is de vorm waarin wij het verhaal te lezen krijgen. Uit die aantekeningen leren we dat Helga een verborgen motief had voor haar handelen, namelijk een relatie met een knappe jonge man. Dat vermindert de passie van Glas allerminst, wel zijn helderheid van denken. Wanneer de list is uitgewerkt, de dominee zijn rechten weer opeist en Helga opnieuw op de stoep staat, bedenkt Glas een oplossing die van blijvende duur zal zijn.

Is het liefde die hem de ultieme daad doet uitvoeren? Of een logica die in zijn genen zit en hem doet kiezen voor de koele, beredeneerde moord als de meest vanzelfsprekende oplossing? En hoe bewust voert hij zijn daad uit, of is het zijn onderbewuste dat de leiding heeft? Het dagboek brengt daarin geen duidelijkheid.

Het is mooi hoe Söderholm die aantekeningen benut om de gemoedstoestand van Glas over te brengen. In het begin klinkt daar vooral berusting uit: ‘Ik zit dit nu bij mijn open raam te schrijven – voor wie? Niet voor een vriend en niet voor een vriendin, ook voor mezelf maar nauwelijks want vandaag lees ik niet wat ik gisteren heb geschreven en morgen zal ik wat ik nu schrijf evenmin lezen. Ik schrijf om mijn hand te bewegen, mijn gedachten bewegen uit zichzelf; ik schrijf om een slapeloos uur te doden. Waarom kan ik niet slapen? Ik heb toch geen misdaad begaan? * Wat ik op deze bladzijden neerschrijf, is geen biecht; bij wie zou ik moeten biechten? Ik vertel niet alles over mezelf. Ik vertel alleen wat ik belief te vertellen, maar ik zeg niets wat niet waar is. Ik kan echter niet de ellende van mijn ziel verbloemen als mijn ziel ellendig is.

Gaandeweg wordt de toon koortsachtiger, klinkt er wanhoop in de woorden: ‘Nooit wordt ze de mijne, nooit. Ik heb nooit haar wang rood doen kleuren, en ik ben evenmin degene die hem nu zo krijtwit heeft gemaakt. En nooit zal ze zich met angst in het hart ’s nachts over straat spoeden met een brief voor mij. Mij is het leven voorbij gegaan.'

Nacht, eenzaamheid, buiten het echte leven staan, pessimisme, koortsige dromen en een gaandeweg wat verwrongen wereldbeeld. De sfeer van dit verhaal deed me sterk denken aan die wat melancholieke midzomernachtvoorstellingen van Edvard Munch.

Hjalmar Söderberg
Dokter Glas
Uit het Zweeds vertaald door Bertie van der Meij
176 blz
Wereldbibliotheek 

zaterdag 5 oktober 2019

Rembrandts lief

In het Art Institute in Chicago bevindt zich een uiterst aantrekkelijk zeventiende-eeuws portret van een jonge vrouw. Ze is gekleed in een stemmige bruingroene jurk met een roodbruin lijfje. Over haar witte kanten kraagje draagt ze een dubbelgeslagen ketting van rode kralen. Ze leunt op de gesloten onderste helft van een deur, waardoor het lijkt of ze zo uit het schilderij kan stappen. De schilder speelt met het licht, dat subtiel van opzij op haar gezicht valt en ook haar handen tot oplichtende accenten in de compositie maakt. Rembrandtiek, zou je die belichting kunnen noemen. Het portret werd in het verleden dan ook wel aan Rembrandt toegeschreven, maar tegenwoordig staat het op naam van zijn leerling Samuel van Hoogstraten. De naam van de vrouw is niet bekend. Simone van der Vlugt koos het portret voor de omslag van haar roman Schilderslief. Waarmee de vrouw het beeld wordt van Geertje Dircx.

In Rembrandts leven speelden drie vrouwen een grote rol. Allereerst natuurlijk Saskia, met wie hij in 1634 trouwde. Al acht jaar later, in 1642, stierf zij. Dan was daar Hendrikje Stoffels, die omstreeks 1647 in Rembrandts leven verscheen. Met haar woonde hij samen tot haar overlijden in 1663. En dan, tussen de twee andere in, was er Geertje Dircx. Zij werd kort voor het overlijden van Saskia ingehuurd als kindermeid voor de jonge Titus, de zoon van Rembrandt en Saskia. Over Geertje doen al lange tijd de meest wilde verhalen de ronde.

Geertje Dircx was afkomstig uit de regio boven Amsterdam, uit de plaatsjes Edam en Ransdorp. Ze moet omstreeks 1610-1615 zijn geboren. Toen ze bij Rembrandt en Saskia in dienst kwam zal ze achter in de twintig zijn geweest. Ze was toen al weduwe. Haar man, een scheepstrompetter, was enkele jaren eerder niet van een reis teruggekeerd. Al snel na het overlijden van Saskia kregen Geertje en Rembrandt een relatie. Een relatie die in het voorjaar van 1649 zou eindigen in ruzie – mogelijk liet Rembrandt haar vallen in ruil voor de inmiddels in dienst getreden Hendrikje. De ruzie werd een officiële strijd, want Geertje meende dat Rembrandt haar wel degelijk huwelijksbeloften had gedaan. Ze moesten beiden verschijnen voor de Commissarissen van Huwelijkse Zaken en zelfs voor de rechtbank. Het eindigde ermee dat Geertje voor de duur van twaalf jaar werd opgesloten in het spinhuis in Gouda. Iets waar Rembrandt mogelijk de hand in heeft gehad. Een zwarte bladzijde in het leven van de kunstenaar die wij graag zo hoog schatten.

Afgezien van de documenten die werden opgesteld voor de officiële procedures is er weinig informatie beschikbaar over Geertje Dircx. En dat wát er is, heeft de geur van geruzie, emoties en drama. Voor een auteur van een roman is dat natuurlijk een ideaal uitgangspunt. Van der Vlugt heeft die ruimte dan ook genomen en veel zelf ingevuld, waarbij ze wel zo zorgvuldig mogelijk te werk ging. Het eindresultaat heiligt de methode, stel ik vast. Het geheel overtuigt. Het meest geslaagd vind ik de ‘stem’ die ze Geertje heeft gegeven. Ze is in haar huid en hoofd gekropen, heeft zich voorgesteld hoe een zeventiende-eeuwse vrouw van bescheiden komaf deze situatie moet hebben ondergaan. Geertje is daardoor een geloofwaardig personage geworden. Zij draagt de roman.

En dat portret in Chicago, zou ze dat kunnen zijn? Dat is best mogelijk, ook qua tijd. Samuel van Hoogstraten was omstreeks 1645, de datering van het portret, bij Rembrandt in de leer. Zeker weten of ze het is zullen we misschien nooit. Maar iedere keer dat ik dit portret ga zien, zal het voor mij een beetje Geertje zijn.

Simone van der Vlugt
Schilderslief
Luisterboek, voorgelezen door Dieuwertje Blok
7 uur en 15 minuten
Ambo Anthos / Storytel