zondag 31 december 2023

Vader en zoon Von Weizsäcker

Zo tegen het einde van het jaar, meestal op een druilerige dag, zet ik voor mezelf nog eens op een rijtje welke boeken ik in het voorbije jaar las. Ik noteer niet alleen hoeveel dat er waren (dit jaar net iets meer dan honderd, het voordeel van eerder stoppen met werken), maar ook hoeveel daarvan er de komende weken nog een achterstallig blogje op mijn persoonlijke weblog moeten krijgen (vijftien stuks, volledigheid vóór alles), welke titels ik het beste vond (Rebelse genieën, Alkibiades, de Reynaert) én welke mij het meest verrasten. In die laatste categorie is er één boek dat er met kop en schouders bovenuit steekt: De verdediging, door de Duitse auteur Fridolin Schley. Ik las deze roman van de zomer, wijdde er nog geen blogje aan en sluit er mijn blogjaar dan ook graag mee af. Het is een intense geschiedenis, met in de hoofdrol de jonge Richard von Weizsäcker.

Het ambt van Bundespräsident zal ongetwijfeld hoog op het wensenlijstje staan van iedere ambitieuze Duitse politicus. Het wordt eens in de vijf jaar door de gezamenlijke Duitse politiek met zorg ingevuld. De man - het was nog nooit een vrouw - dient over een schoon verleden te beschikken, onkreukbaar te zijn en vooral boven de partijen te staan. De functie is weliswaar grotendeels ceremonieel, maar achter de schermen heeft de Bundespräsident wel degelijk invloed. Bovendien fungeert hij naar buiten toe als rolmodel, als het politieke geweten van de natie. Hij is ‘de goede Duitser', als je dat zo wil zeggen. Een van de meest memorabele in de reeks was Richard von Weizsäcker, die de functie twee termijnen lang vervulde, van 1984 tot 1994, de jaren waarin de Duitse eenwording plaatsvond. Hij sloot zijn lange loopbaan daarmee glansrijk af. Een loopbaan die eind jaren veertig op vrij bizarre wijze was begonnen.

Richard von Weizsäcker werd geboren in 1920, als jongste zoon in een adellijke familie. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog nam hij dienst bij de Wehrmacht, in een regiment dat grotendeels bestond uit jonge mannen uit gegoede families van Pruisische afkomst. Zijn broer Heinrich sneuvelde voor zijn ogen, aan het begin van de inval in Polen. Richard was in 1943, intussen opgeklommen tot kapitein, betrokken bij een op het laatste moment geannuleerde aanslag op Hitler. De beruchte mislukte aanslag op de Führer in juli 1944, onder leiding van Claus von Stauffenberg, werd uitgevoerd door officieren van Richards regiment. Hij was op de hoogte van de plannen, had zijn steun er aan toegezegd. Dat betekende dat hij tot het einde van de oorlog leefde in de spanning of iemand hem alsnog zou verraden. Maar niet alleen Richard was nauw betrokken bij de oorlog. Zijn vader Ernst was dat nog veel sterker.

Ernst von Weizsäcker doorliep, na jarenlang bij de marine te hebben gewerkt en op meerdere plekken in Europa als Duitse consul te hebben gediend, een glanzende carrière bij de nazi’s. In april 1938 benoemde Hitler hem tot staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, onder minister Von Ribbentrop. Veel van zijn werkzaamheden vielen binnen de sfeer van Heinrich Himmler, die hem waardeerde en benoemde tot SS-Ehrenführer, met de rang van brigadegeneraal. Ernst liet het zich allemaal aanleunen, en meldde zich en passant ook maar aan als lid van de NSDAP. Maar zijn mooie positie had ook een prijs: zo stond zijn handtekening onder een groeiend aantal transportbevelen voor joden, naast andere hem eveneens zwaar aan te rekenen zaken. Hij moet het risico dat hij liep gaandeweg hebben aangevoeld, want in de loop van 1943, toen het oorlogsbeeld kantelde, liet hij zich benoemen tot de Duitse ambassadeur bij de Heilige Stoel in Rome. Een veiliger plek kun je nauwelijks bedenken.

Na afloop van de oorlog, toen de geallieerden voorbereidingen gingen treffen voor de berechting van oorlogsmisdadigers en ook Ernst werd verzocht voor verhoor naar Neurenberg te komen, weigerde hij dat. Als officiële gast van de paus – die met betrekking tot de oorlog natuurlijk ook boter op zijn hoofd had – kon hij daartoe niet gedwongen worden. Pas in 1947 kwam hij naar Duitsland, om als getuige te worden gehoord. Maar bij aankomst werd hij gearresteerd.  

En dan zijn we aangekomen bij het begin van de roman. Het is 1949. Drie jaar eerder, najaar 1946, zijn de kopstukken van de nazi’s al berecht. Daarna zijn veel ‘uitvoerenden’, zoals kampbewakers, veroordeeld. En nu, in 1949, zijn de ‘administratieve oorlogsmisdadigers’ aan de beurt. Mannen zoals Ernst von Weizsäcker, die vanachter een bureau werkten en hun handen nooit letterlijk vuilmaakten. Ernst heeft een gerenommeerde advocaat in de arm genomen, Hellmut Becker. Deze omringt zich voor de monsterklus met enkele assistenten. Waaronder Ernst’s zoon Richard. Die studeert op dat moment nog rechten. De aanklacht tegen Ernst is niet misselijk: misdrijven tegen de menselijkheid, tegen de vrede, oorlogsmisdrijven en deelname aan een misdadige organisatie. De doodstraf is niet denkbeeldig.

Hoe is het voor een zoon om mee te werken aan de verdediging van zijn vader? Kun je de juridische aspecten dan nog scheiden van de persoonlijke? Hoe verdedig je iemand die zo hoog was geplaatst in de organisatie van het Derde Rijk en toch volhoudt dat hij niet wist van de concentratiekampen? Die beweert dat hij al die tijd is aangebleven ‘om erger te voorkomen’? Wat doet het met je om de dagboeken van je vader – nu bewijsmateriaal – te lezen? Schley maakt van die gedachtewereld van Richard een indrukwekkend onderdeel van de roman. Aanvankelijk is Richard in verwarring, gaandeweg vormt hij zich een mening. De jurist in spé wint het van de zoon.

De strafmaat voor Ernst von Weizsäcker zou maatgevend kunnen zijn voor alle mannen die zich in dezelfde positie bevonden, de bureaucraten, de elite uit de conservatieve burgerij en de adel. Die op Buitenlandse Zaken of enig ander ministerie hadden gewerkt. Mede daarom kreeg het proces veel aandacht in de pers. Maar vier jaar na de oorlog was Duitsland ook wel een beetje 'proces-moe'. Zelfs aan geallieerde zijde klonk steeds vaker de vraag hoe lang ze nog met die oorlogsprocessen moesten doorgaan. 

Vijf jaar gevangenisstraf, dat was uiteindelijk het oordeel. Ernst zou die echter niet uitzitten, hij kreeg al vrij snel gratie en overleed kort daarna. En zijn ministerie van Buitenlandse Zaken? Dat werd nog jarenlang bevolkt door mannen die jubelend achter Hitler waren aangelopen. Konrad Adenauer, van 1949 tot 1963 Bündeskanzler, schijnt eens te hebben verzucht dat er niets anders opzat dan te wachten tot zij met pensioen zouden gaan.

En Richard? Hij ervoer het proces tegen zijn vader en zijn eigen rol daarin als een bewustwording. Het scherpte zijn oordeelsvermogen. De speeches die hij later als politicus zou houden, getuigen daarvan. Zo sprak hij op 8 mei 1985 - hij was net een jaar Bundespräsident - bij de herdenking van 40 jaar vrede. En noemde daarin 8 mei 1945 niet, zoals gebruikelijk was, alleen maar ‘de dag van de nederlaag’, maar koos óók voor de woorden ‘dag van de bevrijding’. En verwoordde daarmee hoe de meeste Duitsers daar inmiddels over dachten.

Fridolin Schley / De verdediging / Uit het Duits vertaald door Anne Folkertsma & Marianne van Reenen / 269 blz / Wereldbibliotheek, 2023

zondag 24 december 2023

Schrijver uit een verloren wereld

Wie ooit Radetzkymars van Joseph Roth las, kan zich misschien nog wel de overheersende indruk herinneren die de roman destijds maakte. Dat zal voor iedereen verschillend zijn, maar termen als vaderlandsliefde, nostalgie of weemoed zullen ongetwijfeld boven komen drijven. Het is het verhaal  van familie Von Trotta die door Franz Joseph, keizer van de Oostenrijk-Hongaarse dubbelmonarchie, in de adelstand werd verheven maar vervolgens langzaamaan in verval raakte. Net als het keizerrijk zelf, dat tijdens de Eerste Wereldoorlog roemloos ten onder zou gaan. Het is een roman met een grote impact. Dat Roth die in 1932, op het hoogtepunt van zijn roem kon schrijven was mede te danken aan het feit dat hij dit afscheid van de oude wereld en de komst van een nieuwe tijd van nabij had meegemaakt: als arme joodse student in Wenen, als soldaat tijdens de oorlog en als betrokken journalist in de roerige jaren twintig. De Engelse journalist Keiron Pim beschreef het in een lijvige, uiterst leesbare biografie met de toepasselijke titel Eindeloze vlucht.

In Brody, een kleine stad in de streek Galicië, op het platteland van West-Oekraïne, aan de rand van het Oostenrijk-Hongaarse rijk, werd Joseph Roth in 1894 geboren. Brody was ooit een welvarende plaats geweest, waar handel welvaart creëerde en waar bewoners geld uitgaven aan mooie woningen en cultuur. Maar aan het eind van de negentiende eeuw straalde het vooral vergane glorie uit. Op de vlucht voor Russische pogroms vestigden zich er in deze jaren veel orthodoxe joden, chassidim. Het hele gebied was trouwens van oudsher onderhevig aan migratie, het woord oekrajina betekent immers grensland. Oude landkaarten laten de voortdurend wisselende grenslijnen zien, waardoor steden met tegenwoordig voor ons vertrouwde namen als Lviv (Lvov, Lemberg) en Kyiv (Kiev) deel uitmaakten van steeds weer andere staten. Josephs moeder voedde haar zoon alleen op, Roth senior was na een geestelijke inzinking kort voor Josephs geboorte niet meer in staat lid van een gezin te zijn.

Keiron Pim belicht Roths jeugdjaren in Brody uitvoerig, evenals zijn daaropvolgende leven als student filosofie in Lviv en Duitse letterkunde in Wenen. Ook de nationale en internationale politieke ontwikkelingen geeft hij veel ruimte, omdat die zullen leiden tot de maatschappij waarin Roth zich als volwassene staande zou moeten houden. Het is opmerkelijk dat Roth zich al als jonge joodse student niet liet verleiden toe te treden tot de clubjes die het zionisme predikten. Integendeel, hij hield daar bewust afstand van. Niet dat hij zijn jood-zijn verloochende, maar assimilatie, het zich aanpassen aan de heersende cultuur, zag hij als zijn toekomst. En dan in zijn geliefde Wenen of in ieder geval in een land waar zijn eveneens geliefde Duits werd gesproken. Later zou hij dat nuanceren: ´Iedere vorm van assimilatie, zelfs de geringste, betekent een vlucht of een poging tot vlucht uit de droevige gemeenschap der vervolgden; het is een poging tegenstellingen ongedaan te maken die er toch altijd zullen zijn.’ En niet alleen tegenstellingen, maar ook standsverschil: in het verfijnde en kosmopolitische Wenen voelde hij zijn nederige afkomst haast aan den lijve.

Maar er viel in de hoofdstad ook genoeg te genieten. Er waren de vrienden op de universiteit, de hoogleraren die zijn literaire gedrevenheid herkenden, de stille studie-uren op de universiteitsbibliotheek en de lange, gezellige avonden in het café, waarbij hij zich niet beperkte tot slappe thee. Met dat laatste had hij een van de constanten in zijn leven aangeboord.

Op een vroege ochtend – hij was pas net in Wenen gearriveerd – begaf hij zich naar het park van  Schönbrunn in de hoop zijn geliefde keizer te zien op diens ochtendwandeling. Dat lukte, maar hij was ontsteld een broze oude man met een afwezige blik voorbij te zien komen. Ook vatte hij post voor het huis van Stefan Zweig, zijn literaire held. Maar hoe lang hij ook wachtte, Zweig verscheen niet. Aanbellen durfde hij niet. 

Zijn eigen literaire loopbaan nam in deze periode wél een aanvang. In Österreichs Illustrierte Zeitung verschenen zijn eerste gedichten – jeugdwerk, zien we nu – en even later ook korte verhalen. Veel van zijn vrienden hadden zich aan het begin van de oorlog aangemeld voor het leger, maar Roth deed dat niet: hij was, in zijn eigen woorden, pacifist. Toen hij er na verloop van tijd niet meer onderuit kon en alsnog dienst nam, wist hij te worden geplaatst als redacteur bij de legerkrant. Het risico te sneuvelen was gering, en hij deed ervaring op.

Gedurende de jaren twintig leidde Roth een hectisch bestaan. Hij schreef honderden artikelen en reportages voor de grote kranten in Berlin en Frankfurt, altijd bevlogen, sociaal invoelend en vaak spraakmakend, en ondernam daarvoor soms lange reizen, onder andere door het sinds kort communistische Rusland en het zuiden van Frankrijk. Zijn romanproductie kwam op gang. En tussendoor had hij meerdere liefdesrelaties met vrouwen nadat zijn eerste echtgenote Friedl, met wie hij in 1922 trouwde, door onder andere zijn levenswijze geestelijk was ingestort.

Roth haatte het wonen in huizen, hij gaf de voorkeur aan het meer anonieme bestaan in hotels. Op zijn reizen kwam dat voor rekening van de opdrachtgever, op de andere momenten vormde het een zware druk op zijn eigen financiën. Hij kon die voorkeur prachtig verwoorden, maakte het zelfs tot onderwerp van een van zijn romans: Hotel Savoye. Feitelijk leidde hij hierdoor een reizend bestaan wat, gaandeweg de ontwikkelingen in Duitsland, een vluchtend karakter kreeg. Op de dag in 1925 dat Hindenburg, de meest gelauwerde generaal van het voormalige Duitse keizerrijk, bij algemene verkiezingen werd gekozen tot rijkspresident, verhuisde hij naar Parijs. Toen in 1933 Hitler de macht greep, en het Roth verboden was langer voor Duitse bladen te werken en zijn boeken werden verbrand, was hij definitief gescheiden van zijn geliefde Duitsland.  

Pim heeft een heldere stijl van schrijven: zijn relaas is levendig, zijn formuleringen zijn bondig, maar bovenal weet hij heel mooi de ontstaansgeschiedenis van Roths werken te vervlechten met diens leven. Na 1933 ging geld daarin een steeds belangrijker rol spelen: de opbrengsten uit zijn boeken vormden voor Roth immers nog zijn enige inkomsten. Om de hotelkamers en de drankrekening te kunnen betalen vroeg hij zijn internationale uitgevers – die in Duitsland waren immers weggevallen – om hoge voorschotten. Om dan op het laatst en onder de extreme hoogspanning van nachten achtereen doorwerken een manuscript te leveren. Dat was niet best voor zijn gezondheid.

Roths literaire held van weleer, Stefan Zweig, die inmiddels Wenen en Salzburg had verruild voor Londen, hielp hem meermaals uit de brand. Gaf hem grote sommen geld, onder andere om de verpleeginrichting van zijn echtgenote Friedl te kunnen betalen. En het hotel. Maar niét voor de drank, al kon Zweig dat moeilijk controleren. Het leverde een jarenlange, indrukwekkende briefwisseling op die enkele jaren geleden verscheen in de reeks privé-domein. De tragiek van de onverbeterlijke alcoholist, met het einde dat je kan voorspellen, geeft de correspondentie van de laatste jaren een dwingende grondtoon. Zweig die meermaals aanbiedt een ontwenningskuur te bekostigen, Roth die antwoordt dat dat nergens voor nodig is, want dat zijn drankgebruik niet overmatig is. Anders zou hij toch nooit al die boeken kunnen schrijven? Ten einde raad nodigde Zweig zijn vriend uit voor vakanties naar aantrekkelijke oorden, waarop hij Roth van de drank probeerde af te krijgen. De foto hierboven toont beide heren in Oostende, in 1936. Gelet op de glazen op tafel lijkt Zweig’s project niet echt van de grond te komen. 

Roth overleed in mei 1939 in Parijs, nadat hij maandenland had gebivakkeerd in Café Le Tournon, dat onderdeel uitmaakte van Hotel de la Poste, zijn vaste adres. Zweig zou hem niet veel later volgen. Hij benam zich in februari 1942 in Brazilië van het leven. Kort daarvoor had hij Die Welt von Gestern (De wereld van gisteren) voltooid, waarin hij de wereld waarin hij was opgegroeid had proberen te beschrijven. Het wordt vaak genoemd als het mooiste, maar zeker meest ontroerende boek over het Europa dat door de Eerste Wereldoorlog en de Nazi’s om zeep zou worden geholpen. Roth zou het hebben herkend.

Keiron Pim / Eindeloze vlucht. Het leven van Joseph Roth / Vertaald uit het Engels door Lidwien Biekman & Frank Lekens / 507 blz / Atlas Contact, 2022

zondag 17 december 2023

De Siberische jaren van Andrej Amalrik

Aleksej Navalny is ‘zoek’. Dat is tenminste de officiële verklaring van het Kremlin voor het feit dat noch zijn advocaat, noch zijn familie contact met hem kunnen krijgen. Op het moment dat ik dit blogje schrijf, op vrijdagavond, duurt die situatie al anderhalve week. Navalny bevindt zich volgens de verklaring niet langer in de gevangenis waar hij zijn straf van negentien jaar uitzat, maar waar hij dan wel is …? Westerse regeringsleiders hebben hun bezorgdheid uitgesproken, maar het lijkt niet erg waarschijnlijk dat Vladimir Poetin, die ongetwijfeld van de hoed en de rand weet, in actie gaat komen of zelfs maar zal reageren op de vragen van zijn internationale collega’s. Met de Russische presidentsverkiezingen van maart in het verschiet is het voor hem alleen maar prettig dat stoorzender Navalny is ‘kaltgestellt’. Figuurlijk dan wel letterlijk.  

Bij een situatie als deze verdiep ik me graag in de context. Nu is dat in de geschiedenis van Rusland, en lange tijd de Sovjet-Unie, niet zo moeilijk. Het langdurig opsluiten van je vijanden lijkt daar immers traditie. Er zijn bibliotheken over volgeschreven. Op het plankje ‘Rusland’ in mijn eigen boekenkast trof ik begin deze week een boek aan dat ik lang niet in handen had gehad: Niet begeerde reis naar Siberië, van Andrej Amalrik. Hij publiceerde het in 1969. In het Westen, voor hem als dissident toen de enige mogelijkheid. Het boek bevat een verslag van zijn verzet tegen het systeem gedurende de jaren ’60, een houding die hem op een tijdelijke verbanning kwam te staan. Voldoende overeenkomsten met de situatie van Navalny, lijkt mij.

Amalrik dankt zijn faam vooral aan een essay dat hij eveneens in 1969 publiceerde: Haalt de Sovjet-Unie 1984? Maar het is vooral Niet begeerde reis naar Siberië dat de lezer een onthullend en bij vlagen verbijsterend kijkje gunt in de manier waarop de Sovjet-Unie omging met burgers die een eigen, afwijkende mening durfden uit te spreken. Het is ook een heel  persoonlijk boek, in die zin dat je als lezer meeleeft met de direct betrokkenen, Andrej Amalrik en zijn echtgenote Gjoezelj. 

De voorgeschiedenis is kenmerkend voor het Rusland van die jaren. Andrej wordt in 1963 weggestuurd van de Moskouse Staatsuniversiteit vanwege de inhoud van zijn afstudeerscriptie. Hij betoogt daarin, onderbouwd met bewijzen, dat het vooral de Vikingen zijn geweest die een belangrijke rol speelden bij het ontstaan van het vroege Russische rijk, en niet de Slavische volkeren zoals de officiële Sovjetversie luidt. Omdat hij zijn scriptie ook nog eens ter beoordeling aan een Noorse professor heeft gestuurd, wordt hij ook  beschuldigd van het ‘initiëren van buitenlandse inmenging in Sovjetzaken’. Omdat hij zonder graad vervolgens geen passende baan kan vinden, neemt hij losse klusjes aan en schrijft hij in zijn vrije tijd enkele toneelstukken. Daarnaast is hij mantelzorger voor zijn vader, die aan een hartaandoening lijdt. 

Afgezien van het laatste is dit alles in de Sovjetmaatschappij van de jaren ’60 meer dan genoeg voor corrigerende maatregelen. De toneelstukken worden aangemerkt als ‘antisovjet en pornografisch’, waarvoor hij een gevangenisstraf krijgt. Zijn overige misdrijven vallen onder het ´Besluit over de versterking van de strijd tegen personen die een parasitair anti-maatschappelijk leven leiden’. Bedoeld worden ‘leeglopers’, mensen die langer dan een maand nergens officieel in dienst zijn geweest. De daarvoor geldende straf is een verbanning van twee tot vijf jaar naar een van de bekende Sovjet-verbanningsoorden: in het noorden van Europees Rusland, Siberië of het Verre Oosten. Met de verplichting daar fysieke arbeid te verrichten en zo in je eigen levensonderhoud te voorzien. Die eindeloos toegepaste strafmaatregel beoogt drie dingen: het ‘uitschot’ verwijderen uit de grote steden, zo de werkloosheid opheffen en de armere gebieden nieuwe arbeidskrachten leveren.

Amalrik komt terecht op een kolchoz, een collectieve staatsboerderij, in de regio achter Tomsk, ruim 3.500 kilometer oostelijk van Moskou. Hij krijgt een tochtig en lekkend krotje om in te wonen en wordt ingedeeld bij de ploegen voor de meest vervelende taken, zoals het bouwen van afrasteringen, het rijden van kuilvoer en het dagelijks scheppen van koeienstront. En kampt bij al die werkzaamheden met een tekort aan materiaal, niet-functionerende gereedschappen of een volstrekt onlogische, dwingend voorgeschreven werkplanning. Hij beschrijft het beeldend en op vrij laconieke toon, waardoor het soms iets tragikomisch krijgt. Zijn grootste zorg is dat hij zo voortvarend is gearresteerd en op transport gezet, dat niemand weet waar hij zich bevindt. Zijn vrienden dachten dan ook de eerste maanden dat hij dood was.

Zijn beschrijving van het leven van de arbeiders op de kolchoz, mannen en vrouwen die vrijwel hun hele leven op de boerderij zullen blijven, leest meer als een aanklacht. De werknemers ontvangen een uiterst karig loontje. Ze hebben de mogelijkheid om daarnaast zelf een varken of koe te houden, of een moestuintje te hebben. Maar alle materialen en grondstoffen die ze daarvoor gebruiken brengt de kolchoz hen in rekening. De kolchoz verlaten is niet toegestaan, de voor het reizen benodigde identiteitspapieren van ieder worden daarom bewaard in het kantoor van de staatsboerderij. Klagen over wat dan ook is zinloos, want daar luisteren de hoofden niet naar. En bij te veel klagen wordt er geld van het loon ingehouden. De kern van de zaak is heel simpel: niemand voelt zich, voor wat dan ook, verantwoordelijk. Loopt er de kantjes af. Een uitzichtloze situatie. 

Er bestaat op de kolchoz een zesdaagse werkweek, maar de vrije zondag is door de leiding uitgeroepen tot ‘rode zondag’, de dag waarop iedereen uit enthousiasme voor de socialistische heilstaat geacht wordt vrijwillig en onbetaald aan het werk te gaan. Het warme zomerklimaat mag  aangenaam zijn, maar in de herfst regent het vrijwel dagelijks en in de winter kan het kwik dalen tot minus 50C. Het is Siberië. 

Wanneer Andrej na ruim een jaar voor enkele dagen terugreist naar Moskou om de zaken van zijn overleden vader te regelen, neemt hij contact op met een jonge vrouw, Gjoezelj, die hij net voor zijn veroordeling had leren kennen. Ze besluiten ondanks de situatie meteen te trouwen. De huwelijksreis gaat naar Tomsk, Gjoezelj kiest ervoor bij haar kersverse echtgenoot te blijven, boerin te worden. 

In de Sovjet-Unie heersten jarenlang de bureaucraten, van hoog tot laag. Het gehele leven was door de staat in regels en voorschriften gevat, en zij voerden die uit naar de letter, zonder erbij na te denken. De burgers ervoeren het dan ook als een gevoelloze maatschappij. Maar de façade ging langzaamaan wat minieme scheurtjes vertonen, zoals Andrej ondervond bij zijn herhaalde, en uiteindelijk succesvolle verzoeken tot inkorting van zijn verbanning. Dat bracht een Moskouse rechter van instructie, sprekend over zijn zaak, overigens tot de verzuchting: ‘Het Comité is ook niet meer wat het geweest is, vroeger zou u geruisloos voor twintig jaar verdwenen zijn.’

In 1976, Amalrik was toen 38 jaar, werden hij en Gjoezelj verbannen naar Nederland, het land waar in de jaren daarvoor de meeste van zijn publicaties als eerste in vertaling waren uitgegeven. De foto hierboven is genomen bij hun aankomst op Schiphol. Het voor hem zo belangrijke jaar 1984 zou Andrej niet meer meemaken, in 1980 kwam hij om het leven bij een verkeersongeluk in Spanje. Maar dat de Sovjet-Unie geen lang leven was beschoren, had hij met een marge van vijf à zeven jaar wél goed ingeschat. Ze eindigde evenwel niet door Chinese druk, zoals hij had gedacht, maar door krachten van binnenuit: ze implodeerde in 1989, en werd in 1991 officieel opgeheven. Je kunt mensen immers niet eeuwig onderdrukken. Of toch wel?

Andrej Amalrik / Niet begeerde reis naar Siberië / Vertaald uit het Russisch door Jozina Israël & Karel van het Reve / 339 blz / Van Oorschot, 1969 

zondag 10 december 2023

Met Slauerhoff de wereld rond

Het hebben van een stevig imago kan voor een literaire auteur geen kwaad. Vooral als binnen dat imago het oeuvre én de persoonlijkheid van de schrijver zo´n beetje samenvallen. Denk aan Jan Cremer, al is dat wel een extreem voorbeeld. En door hemzelf nogal sterk aangezet. Ook W.F. Hermans kan je typeren, die was immers behept met een licht sarcasme. Of Harry Mulisch, die graag poseerde als de intellectueel. Maar de hoofdprijs gaat in dit opzicht toch echt naar Jan Slauerhoff. Dichter, romancier, scheepsarts. Bij hem lijkt alles samen te vallen: het rusteloze karakter, de zucht naar avontuur en de gave om dat wat hij in zijn diepste wezen voelt om te zetten in gedichten en verhalen. Onlangs verscheen Logboek Slauerhoff. Dagboeken & reisverslagen. Daarin kun je, aan de hand van zijn dagboek, reisverslagen en brieven met hem meereizen. Van zijn eerste zeereis als scheepsarts in januari 1924 tot zijn laatste eind 1935, een klein jaar voor zijn dood.

Slauerhoff, geboren in 1898 in Leeuwarden, kwam al vroeg in contact met de zee. Als astmapatiënt schreven de artsen hem veel frisse lucht voor, die op de Waddeneilanden dicht bij huis natuurlijk in overvloed aanwezig was. Gedurende een groot deel van zijn jeugd verbleef hij daarom jaarlijks enkele maanden op Vlieland, waar hij bij familie logeerde. Van 1916 tot 1923 studeerde hij in Amsterdam medicijnen. In die jaren begon hij ook te dichten, waarbij Franse symbolistische dichters als Baudelaire, Verlaine en Rimbaud zijn grote voorbeelden waren. Na zijn afstuderen bleek het moeilijk om direct een passende baan te vinden, zodat hij het maar eens probeerde als scheepsarts op de grote vaart naar het toenmalige Nederlands-Indië. Dat beviel, en gedurende de jaren erop zou hij steeds vaker op zee te vinden zijn. 

Het Logboek Slauerhoff is een droom van een boek. Flink groter dan het romanformaat, gebonden in een linnen band, met papier waarop de oude foto’s en kaarten perfect uitkomen, een weelderige vormgeving en natuurlijk de teksten van Slauerhoff. Vooral in zijn dagboek is hij openhartig. De zee mag hem dan trekken, en hij weet dat een leven aan land niets voor hem is, maar zo af en toe bekruipt hem toch de twijfel. Zo ook in deze aantekening, gemaakt op 14 juni 1927: ‘Droom. Onderweg naar Batavia maakt de Tjikini een omweg, vaart dicht en dichter langs de kust in een cirkelboog aan een raaklijn. B. ligt vlakbij in een heuvelkom, lage huizen, enkele grote gebouwen, er zullen wel families wonen. Het is denkelijk tien minuten zwemmen. Ik heb 20 dollar in mijn sigarettenkoker. Als ik ’t doe wordt ik misschien gelukkig.’

Naast deze persoonlijke ontboezemingen bevat het logboek ook reisverslagen die Slauerhoff schrijft voor kranten en tijdschriften als de Nieuwe Arnhemsche Courant, Het Indische Leven en het veelgelezen Indische blad De Locomotief. Die artikelen schrijft hij enerzijds uit bittere noodzaak, omdat hij als scheepsarts van contract naar contract leeft en het dus niet breed heeft. Maar ook realiseert hij zich dat zijn lezers hoogstwaarschijnlijk nooit de oorden zullen bezoeken die hij jaar na jaar bevaart, en beleeft plezier aan het beschrijven van die voor hen zo exotische wereld. 

In 1933 levert hij Het Vaderland een serie van vijftien verslagen over een reis naar de kusten van West-Afrika. Ze verschijnen tussen maart en juni van dat jaar. Zijn beschrijving van het lossen van vracht op de rede van Accra, Ghana, doet je beseffen dat het een kleine honderd jaar geleden is dat hij deze woorden neerschreef, in een andere wereld: ‘Plotseling komen twintig, dertig, veertig boten, donkergroen of zwart met brullende naakte negers bemand van ’t strand af. […] Zij komen steeds nader, hun zwarte lijven glimmen van zweet en water, de witte gebitten zijn breed in de zwarte koppen. Ze vuren zichzelf aan bij ’t roeien met een gesis als van slangen. […] Eindelijk is het schip bereikt en ’t wordt meteen geënterd. Langs afhangende touwen klimmen zij tegen het steile blakendhete ijzer op en vallen meteen aan. De luiken gaan van de ruimen af, de winches draaien, de kettingen en trossen slingeren, en kisten en vaten worden naar beneden gelaten.’

Indonesië, China, Zuid-Afrika, Zuid-Amerika, Noorwegen: het is een grote verscheidenheid aan bestemmingen. En ook de trips zelf zijn heel verschillend. Slauerhoff klaagt op een gegeven moment over de barre kou tijdens een vaart in de winter naar het noorden van China, om enkele weken later weer door subtropische zeeën te koersen. Luxe cruiseschepen – ofschoon veel kleiner dan de huidige – worden afgewisseld door vrachtschepen met passagiersaccommodatie. Er is de scheepsarts die in tropenkostuum aan dek een spelletje speelt met wat passagiers, maar ook de dichter die in zijn kleine hut, omringd door boeken, zit te schrijven. In verre havens gaat hij graag passagieren. De mensen observeren, monumenten bezoeken, of in Shanghai uitdokteren hoe dat nu werkt in een opiumkit.

Bovenal biedt de baan als scheepsarts Slauerhoff veel vrije tijd. Om te lezen, maar ook om te schrijven. Dat vergoedt deels de nadelen, zoals de eenzaamheid en het lastig contact onderhouden met vrienden en familie. In zijn poëzie is hij over die balans heel open, het vaakst wint de zee het pleit, zoals zo strak verwoordt in zijn gedicht Zeeroep uit de enkele maanden voor zijn dood verschenen bundel Een eerlijk zeemansgraf:


‘Ik ging gelooven dat ik nu zou rusten, 

De winter in ’t ommuurde stadje zou blijven,

Een huis bewonen, klare zinnen schrijven

En voor het eerst wat langer voortgekuste

Vrouwen hier bij mij hebben en, ter ruste

Met hen gegaan, lang in omhelzing blijven.

En langzaam werden mij hun willige lijven

Vertrouwd als vroeger vaak bezeilde kusten.


Zoo dacht ik zittend in mijn kamer, maar

Vannacht hoor ik de najaarsstorm aanheffen;

Het dakhout maakt als kreunend want misbaar,


Ik woon zoo ver van zee, zoo dicht bij haar;

’t Storten der branding kan mij hier niet treffen.

Hoe kan ik zoo wanhopig klaar beseffen

Dat ik weer scheep zal gaan, voor ’t eind van ’t jaar.’


Een deel van de teksten in Logboek verscheen eerder, in afzonderlijke uitgaven. En enkele jaren geleden werden ook Slauerhoffs brieven al uitgegeven, in de reeks privé-domein. De meerwaarde van Logboek is de samenvoeging, het bijeenbrengen van de teksten, de landkaarten en de foto’s – deze laatste vaak door Slauerhoff zelf genomen zoals die op de omslag. Daar nadert het vrachtschip de Gelria het eiland Fernando Noronha, voor de kust van Brazilië. Het is alsof je het persoonlijke fotoalbum van de schrijver opent.

Logboek Slauerhoff. Dagboeken & reisverslagen / Samengesteld en bezorgd door Hein Aalders en Menno Voskuil / 289 blz / Nijgh & Van Ditmar, 2023 

donderdag 7 december 2023

De Camino

Er kunnen tal van redenen zijn om de pelgrimsroute naar Santiago de Compostella te lopen. Maar de tocht ondernemen in de hoop te achterhalen waarom je echtgenoot een zomer eerder halverwege zijn route zelfmoord pleegde is wel een heel uitzonderlijke. Voor Lotte Bonnet, een vrouw van in de veertig, Limburgse, chocolatier, is dat echter de harde waarheid. Wandelaars ontdekken op een zonnige ochtend het lichaam van haar man op een bospad in het zuidelijke Centraal Massief. Met doorgesneden keel, het jachtmes nog in zijn handen. Na de eerste schok en ontreddering, de crematie en het afscheid nemen door zijn as op een mooie plek in zijn vaderland Bosnië te verstrooien, blijven de vragen terugkomen. Waarom? Waarom op dat moment? Waarom daar? Informatie die ze in Bosnië opdoet werkt ook niet bepaald verhelderend. Het zelf lopen van de tocht lijkt Lotte dan een manier om misschien iets dichter bij een antwoord te komen. En als dat niet het geval is, het in ieder geval iets beter te kunnen wegzetten. 

Lotte is geen ervaren wandelaar. Hikt toch wel aan tegen dagtochten van 20 à 25 kilometer door heuvelachtig terrein. Mét bepakking, mee te sjouwen in de rugzak van haar man. Maar ze is vastbesloten. Ze loopt precies dezelfde route als Emil, boekt dezelfde hotelletjes, als het kan zelfs dezelfde kamer als waarin hij had overnacht. Ondervraagt de hoteliers, mensen op de locaties die hij heeft bezocht - zoals een klooster en een galerie – en waarvan hij haar appjes had gestuurd. En ontdekt langzaamaan dat haar lieve en enthousiaste man haar nooit de hele waarheid heeft verteld over zijn vroegere leven. En merkt tegelijkertijd dat iemand haar volgt….

Anya Niewierra heeft ervoor gekozen parallel aan de hoofdlijn van haar verhaal, de wandeling van Lotte, een tweede lijn te plaatsen, waarin Emil door middel van brieven over zijn verleden vertelt. Voor mijn gevoel is dat een wat fantasieloze rechttoe rechtaan oplossing voor een compositorisch probleem, maar het werkt op zich wel. Ik luisterde het boek en vond het niet storend. Dat Niewierra onlangs voor De Camino – de Spaanse benaming voor de pelgrimstocht - de NS Publieksprijs 2023 won is geen verrassing. Het is een boek dat je, eenmaal begonnen, moeilijk kan wegleggen. Het heeft mij zo’n 60 kilometer doen wandelen, binnen anderhalve week. Boek op het hoofd. 

Anya Niewierra / De Camino / Luisterboek, voorgelezen door Charlotte Lap / 13 uur en 3 minuten / Luitingh Sijthoff, via Storytel, 2021

woensdag 6 december 2023

Grenzen van de wetenschap

Willen bevatten hoe de wereld in elkaar steekt. In de geschiedenis van de mensheid is die hunkering van generatie op generatie doorgegeven. En dat heeft ook het nodige opgeleverd. In een ogenschijnlijk steeds sneller tempo hebben wetenschappers de geheimen van het leven op aarde ontsluierd. En de laatste decennia steeds vaker ook van de wereld daarbuiten. Die geschiedenis van de wetenschap vormt een fascinerend verhaal. De Chileense schrijver Benjamin Labatut is die mening ook toegedaan, en publiceerde in 2020 Het Blinde licht. Daarin voert hij een handvol twintigste-eeuwse wetenschappers en hun grootste ontdekkingen op. Ofschoon op de cover en titelpagina wordt vermeldt dat het hier gaat om een roman, is het dat niet. Of, tenminste, niet echt. Maar het boek is ook geen pure non-fictie. Bovendien was mij bij lezing niet helemaal duidelijk wat nu de samenhang tussen de verschillende – hoofdstukken, essays? – is. Ook naar Labatuts boodschap is het een beetje vissen. Maar zijn dat niet de leukste boeken?

De wetenschappers die Labatut heeft gekozen zullen buiten de kring van vakgenoten wellicht niet heel bekend zijn. Afgezien van Albert Einstein, die in meerdere verhalen opduikt, kende ik in ieder geval geen van de anderen. Een daarvan is Karl Schwarzschild, astronoom, fysicus en wiskundige. Van hem ontving Einstein de dag voor Kerstmis 1915 een brief, met daarin de eerste exacte oplossing voor de vergelijkingen van de algemene relativiteitstheorie die hij net een maand daarvoor in een wetenschappelijk tijdschrift had gepubliceerd. De oplossing was briljant beredeneerd, en dat in uiterst korte tijd. En … tot stand gekomen in de loopgraven, tussen de mortierinslagen en  gifgaswolken van de Eerste Wereldoorlog, want Schwarzschild had dienst genomen toen zijn land daarom vroeg en was als luitenant naar het front gestuurd.

Labatut gebruikt dan de rest van het verhaal om de lezer Schwarzschilds leven tot dan toe te schetsen. Een joodse Duitser, gefascineerd door het heelal en begiftigd met een fenomenaal talent voor wiskunde. Maar die in het leger, vermoedelijk als gevolg van blootstelling aan gifgassen, een auto-immuunziekte zou oplopen die hem een pijnlijk sterfbed bezorgde. Kort nadat hij de brief aan Einstein had verstuurd. Diens prompte antwoord bereikte een dode. 

Andere wetenschappers die voorbijkomen zijn Fritz Haber, Werner Heisenberg en Alexander Grothendieck. Het thema waarop Labatut middels hen varieert is de smalle scheidslijn tussen genialiteit en waanzin, tussen de zin en onzin van wetenschappelijke vooruitgang, tussen wetenschapper en mens. Fritz Haber bijvoorbeeld dankt zijn faam aan de creatie van kunstmest, maar voortbouwend daarop ook de in de oorlog gebruikte gifgassen. En later – hij was toen al overleden – het beruchte Zyklon-B. Het werk van Heisenberg zorgde voor een doorbraak in de quantummechanica, en werd dankbaar gebruikt door het team dat de eerste atoombom bouwde. Voor het wiskundige genie Grothendieck tenslotte is de grens op een gegeven moment bereikt: hij zondert zich af, leeft verder als een kluizenaar. Ver van de gevaarlijke wetenschap.

Een hartstochtelijke toon is wat de afzonderlijke verhalen gemeen hebben. De compositie van de bundel als geheel blijft voor mijn gevoel wat zoekend, instabiel. Maar inmiddels is er, drie jaar later, een volgende roman van Labatut: De Maniac. Ik ga die binnenkort maar eens lezen. 

Benjamin Labatut / Het blinde licht / Vertaald uit het Spaans door Peter Valkenet / 222 blz / Atlas Contact, 2020

zondag 3 december 2023

150 keer Rusland

Wie zou doen alsof er geen negatief reisadvies voor Rusland bestaat, naar Moskou vliegt en de Tretjakovgalerij binnenwandelt, loopt grote kans oog in oog te komen staan met een van de meest indrukwekkende schilderijen van Ilja Repin: Processie in het Gouvernement Koersk. Het bijna drie meter brede doek toont het jaarlijkse overbrengen van de Onze-Lieve-Vrouwe van Koersk, een van de beroemdste iconen van Rusland, van haar klooster naar de stad. Voorop gaat de icoon, gedragen door priesters en leken, gevolgd door wat op het eerste oog een onafzienbare en chaotische mensenmassa lijkt. Maar schijn bedriegt, Repin heeft het tafereel heel zorgvuldig gecomponeerd. Bij nadere beschouwing blijkt de voorstelling een staalkaart te zijn van de Russische bevolking. Heel zichtbaar zijn priesters, boeren, burgers, invaliden, ambtenaren en soldaten, de laatsten met sabel of wapenstok enige orde handhavend indien nodig. In de kern is het schilderij eigenlijk vooral een portret van het Russische volk, geschilderd kort na 1880.

In die laatste decennia van de negentiende eeuw veranderde er veel voor de bevolking van Rusland. Het belangrijkst was de afschaffing geweest, in 1861, van de lijfeigenschap. Dat was voor velen de eerste stap naar een groter zelfbewustzijn en besef van eigenwaarde. Maar ook voor wie tot dan toe hadden geprofiteerd van de oude wetten  – de adel en de herenboeren – schudde de wereld op haar grondvesten. Het gevolg was een sociale onrust die eerst zou leiden tot wat kleinere opstanden en uiteindelijk tot de revolutie van 1917.  Maar in de jaren waarin Repin zijn meesterwerk schilderde, van 1881 tot 1883, lag dat nog in het verschiet. Wat hij de beschouwer wilde meegeven was het besef dat het volk door haar omvang een immense kracht vormde die met de jaren alleen nog maar zou toenemen. En ook dat dit volk, hoe verschillend mensen ook dachten over zaken, het over één ding vrijwel altijd eens was: het geloof. Dat was leidend.

Repins schilderij siert de cover van Dit volk heeft zijn god op aarde. Ooggetuigen van de Russische geschiedenis. Aan de hand van ruim 150 dagboekfragmenten, brieven en journalistieke reportages bieden samenstellers Eva Peek, Hans Driessen en Michel Krielaars daarin een heel persoonlijke wandeling door een kleine duizend jaar Russische geschiedenis. Van een beschrijving van de herbegrafenis van abt Feodosi in Kiev, in 1091 opgesteld door een anonieme monnik, tot aan het verslag van het jongetje Vitali, die in maart 2023 door de troepen van Vladimir Poetin werd ontvoerd uit bezet gebied in Oekraïne om in Rusland te worden heropgevoed. Het Internationaal Strafhof vaardigde als antwoord op deze praktijk eerder dit jaar een arrestatiebevel uit tegen Poetin.

De Russische geschiedenis is fascinerend maar bloeddorstig. Er trekt, zeker in vroeger eeuwen, een stoet aan moordpartijen aan je voorbij. Grootvorsten, patriarchen en zelfs tsaren maken er zich schuldig aan. Naast wreedheid is ook klungeligheid een terugkerende karaktertrek. Toen in 1894 tsaar Alexander III stierf, was zijn zoon Nicolaas voorbestemd hem op te volgen. Grootvorst Sandro Romanov, zijn zwager, schrijft: ‘Voor de eerste en laatste keer in mijn leven zag ik tranen in zijn blauwe ogen. Hij nam me bij de arm en voerde me naar beneden naar zijn kamer. {…] Hij kon zijn gedachten niet op een rij krijgen. Hij wist dat hij vanaf nu de keizer was, en het gewicht van dit beangstigende feit verpletterde hem. “Sandro, wat moet ik doen?”, riep hij pathetisch. “Wat gaat er met me gebeuren, met jou, met Xenia, met moeder, met heel Rusland? Ik ben er niet op voorbereid om tsaar te zijn. Ik heb nooit tsaar willen worden. Ik weet niets van regeren. Ik heb er zelfs geen idee van hoe ik tegen ministers moet praten”.’ Het vervolg kun je uittekenen. 

De revolutie van 1917 van binnenuit volgen is soms heel verhelderend. En uitermate wrang wanneer na 1929, als Iosif Stalin feitelijk alleenheerser is geworden, de Grote Terreur uitbreekt. De oprechte idealen van de revolutionairen van het eerste uur zijn niets meer waard. Het hebben van dergelijke idealen is dan zelfs levensgevaarlijk geworden. 

De wijze waarop de rector van de universiteit van Moskou in 1946 het academisch jaar opent zou je dolkomisch willen noemen, was het niet zo triest: ‘Vandaag is het een nieuwe glorieuze dag in het leven van het Sovjetvolk. In iedere instelling van hoger onderwijs in dit hele prachtige land beginnen we het nieuwe academische jaar om onze horizon te verbreden onder de wijsheid en leiding van kameraad Stalin.’ Na de ellenlange speech van de rector volgen de hoogleraren. Bij hen is Stalin achtereenvolgens de Grootste Wetenschapper Aller Tijden, het grootste militair genie, de grootste filosoof, de grootste historicus, de grootste bioloog en de grootste medicus. Kortom: Stalin had de goddelijke status bereikt. De Poolse student die dit noteert vraagt zich wel in een bijzin af of iedereen het echt gelooft, of gewoon bang is. 

Het kan gekker. Pas écht genoot ik bij de geheime notulen van de vergaderingen van het Politbureau, de opperste macht in de Sovjet-Unie. Daarvan zijn er drie in het boek opgenomen: uit 1956, wanneer Nikita Chroesjtsjov de wandaden van de kort ervoor overleden Stalin publiekelijk aan de kaak wil stellen tijdens het Twintigste Partijcongres; idem in 1964, wanneer de overige leden van het bureau Chroesjtsjov willen dumpen; en de beraadslagingen uit 1974 over de vraag of de schrijver Aleksandr Solzjenitsyn gevangen moet worden gezet of verbannen. Onder voorzitterschap van Kameraad Brezjnev, en in aanwezigheid van onder anderen de Kameraden Andropov, Gromyko en Kosygin, worden uitvoerig de voor- en nadelen van iedere aanpak van ´het probleem Solzjenitsyn´ besproken. Het is verbijsterend te lezen hoe deze leiders van een wereldmacht volkomen op zichzelf zijn gefocust, zich volstrekt niet afvragen wat de internationale politieke gevolgen van hun handelen kunnen zijn. Alsof de buitenwereld niet bestaat. 

Er is nog veel meer in dit rijke boek. Al die stukjes over zaken uit het alledaagse leven. Al die teksten geschreven door bezoekende buitenlanders die zich verbazen of vrolijk maken over iets. En ook de afgelopen jaren ontbreken niet, met Aleksej Navalny en zijn medestrijders, met Oekraïne. De jaren waarin Vladimir Poetin steeds meer trekjes ging vertonen van een tsaar.

Hans Driessen, Michel Krielaars & Eva Peek / Dit volk heeft zijn god op aarde. Ooggetuigen van de Russische geschiedenis / 456 blz / Uitgeverij Pluim, 2023

(Het besproken boek is de aanzienlijk uitgebreide versie van een uitgave uit 2007 die indertijd verscheen onder de titel ‘Ooggetuigen van de Russische geschiedenis’.)