zondag 28 april 2019

Een Grote Schrijver

Wat is de meest effectieve manier om ons beeld van de Nederlandstalige literatuur te vervormen? Zo’n dertig jaar geleden kwam die vraag regelmatig bij mij op wanneer de term ‘De Grote Drie’ weer eens werd gebezigd. Mulisch, Hermans en Reve, de drie mastodonten die met kop en schouders boven hun collega’s uit zouden steken. Dat is onzin natuurlijk, alsof je dit objectief zou kunnen vaststellen. Alsof juist literatuur niets iets heel persoonlijks is, alsof het lezen van een roman of verhaal kan worden geëvalueerd aan de hand van een door literatuurwetenschappers vastgestelde checklist. Het jammere is dat zo’n resoluut klinkende  term, eenmaal in de wereld, vlotjes gemeengoed wordt. Jammer is ook dat dit betekent dat andere schrijvers nooit zo goed kunnen zijn als deze drie. Ik chargeer enigszins, maar in de kern is dit het gevolg van deze dus volstrekt verwerpelijke term.

Ik kom hierop omdat ik net een prachtige biografie las: Jeroen Brouwers, Het verhaal van een oeuvre van Johan Vandenbroucke. Brouwers lees ik vanaf 1977. De roman Zonsopgangen boven zee was de kennismaking, zie ik in mijn leesschrift. Ik schreef er lyrisch over, vond de stijl en de verhaalstructuur een openbaring. Nu, tientallen boeken van Brouwers later die met elkaar in mijn boekenkast zo’n anderhalve plank innemen, is hij een van de schrijvers die ik heel graag lees en soms herlees. Het mooie van Brouwers is dat hij je een breed scala aan teksten biedt: romans, verhalen en essays. Mijn voorkeur gaat uit naar dat laatste genre, daarin is hij voor mij op zijn sterkst. Zijn herinneringen aan schrijvers die zelfmoord pleegden, verzameld in De laatste deur, zijn prachtig verwoordde teksten vol mededogen. Zijn polemieken – sinds Lodewijk van Deyssel schreef niemand meer zulke mooie scheldstukken als Brouwers – zijn vlijmscherpe juweeltjes. W.F. Hermans, zelf niet onbekwaam in dat genre, sprak na lezing van zo’n stuk van Brouwers over een ‘met een overstelpende weelde aan polemische middelen geschreven kritiek’.

Brouwers’ oeuvre is in hoge mate autobiografisch. Niet in de strikte betekenis die daaraan gewoonlijk wordt gegeven, maar als een literair gegeven. Zijn leven bestaat uit het scheppen van literatuur, waarbij hij openlijk schrijft over alles wat hem raakt, en dat ‘onverbloemd, waarheidsgetrouw en levensecht’. In zijn eigen woorden: ‘Wat er autobiografisch aan is, is de manier van denken, verwoorden, ordenen, chaossen bestrijden, vormgeven. Consessieloos en in de grootst mogelijke integriteit jegens jezelf.’

Jeroen Brouwers kan, net voor zijn tachtigste verjaardag, terugkijken op een imposant oeuvre. Een oeuvre met samenhang, een oeuvre dat knettert, een oeuvre dat je bijblijft. Deze biografie, die de sterk uitgebreide versie is van een eerder verschenen Schrijversprentenboek, bracht het allemaal weer boven. En deed me realiseren dat - voor mij - Brouwers 'Een Grote Schrijver’ is. 

Johan Vandenbroucke
Jeroen Brouwers. Verhaal van een oeuvre
382 blz
Atlas Contact

dinsdag 23 april 2019

Gedroomde vrouwen

Zeemeerminnen bestaan niet. Het verschijnsel zal eeuwen geleden zijn ontsproten aan het brein van dronken zeelieden. Dichters en schrijvers zijn vervolgens met dit droombeeld aan de haal gegaan en hebben het als legende stevig verankerd in de literatuur. Homerus vermeldt er een in zijn Odyssee, Columbus meende er een te hebben waargenomen. Maar in het echt bestaan ze niet, dat mag je toch aannemen. Het knappe van The Mermaid and Mrs. Hancock daarentegen, het debuut van de Britse schrijfster Imogen Hermes Gowar, is dat je als lezer volledig meegaat in de aanname dat er wél zeemeerminnen zijn geweest. In ieder geval de twee die ze in haar wonderlijke,  overtuigende roman een rol geeft.

Het verhaal speelt in 1785 en de daarop volgende jaren in het zuiden van Engeland, in de omgeving van Londen. Een reder, Jonah Hancock, hoort van de kapitein van een van zijn schepen die terugkeert van een reis naar het Verre Oosten dat hij daar zijn schip heeft geruild tegen iets heel bijzonders, een zeemeermin. Wat die kapitein uit zijn plunjezak tevoorschijn haalt is evenwel geen mooi exemplaar, maar een gestorven, verdroogd en gerimpeld wezentje dat evengoed toch nog als zeemeermin te herkennen is. Eenmaal van zijn schrik en verontwaardiging bekomen, besluit Hancock het ding tegen betaling tentoon te stellen in een lokale kroeg. Het loopt storm, de bezoekers zijn gefascineerd. Omdat het geld als water binnenstroomt besluit hij in te gaan op het voorstel van een lokale bordeelhoudster, Mrs. Chappell, die het object een week van hem wil huren. Voor Hancock is dat de introductie tot een wereld die hem onbekend is, de wereld van vermogende kooplieden, verdorven politici, verleidelijke vrouwen en zorgvuldig georkestreerde orgiën.

Hancock ontmoet op zo’n wild feest in het chique bordeel de beeldschone Angelica Neal. Zij is met haar 28 jaren een al wat oudere prostitué, die kort daarvoor de harem van Mrs. Chappell heeft verlaten en voor zichzelf is begonnen. Met wisselend succes. In de bescheiden weduwnaar van middelbare leeftijd die Jonah Hancock is ziet zij een mogelijkheid om haar toekomst veilig te stellen. Zij voelt ook daadwerkelijk iets voor hem, wat Gowar op subtiele wijze laat zien. Hij beantwoord die liefde hartstochtelijk. Ze trouwen, en beginnen met het duizelingwekkende bedrag dat de verkoop van de zeemeermin opbrengt een leven samen, op een voorname buitenplaats in de heuvels langs de Thames.

Hoewel, helemaal samen zijn ze daar niet, er is nóg iets. Een tweede zeemeermin, ditmaal een levende, die Hancocks kapitein na een lange speurtocht in de Noordelijke oceaan voor hem heeft gevonden. Zij is er omdat Angelica haar in het begin van hun relatie wenste, als bewijs van Hancocks liefde voor haar. De aanwezigheid van de meermin hangt echter voortdurend, en steeds sterker, als een onzichtbare maar dreigende doem boven hun relatie. Het zal doorpakken vergen, en keuzes maken, om dat te niet te doen. De ontknoping is een vondst: onverwacht, elegant en vol symboliek.

Gowar schetst het Engeland van de late achttiende eeuw met een vanzelfsprekendheid en aandacht voor detail die imponeert. Ze lijkt gefascineerd door de positie van de vrouw. Angelica Neal en de dames om haar heen bieden tezamen een staalkaart van aspecten van het vrouw-zijn in die periode. Eigenlijk is Jonah Hancock de enige man van betekenis in het verhaal. De rijkdom van Gowars taal en haar vloeiende stijl – een vergelijking met Charles Dickens komt op - maken het boek af, én een genot om te lezen.

Imogen Hermes Gowar
The Mermaid and Mrs. Hancock
488 blz
Penguin Random House

[ Nederlandse editie: De meermin en de courtisane]



dinsdag 16 april 2019

Vanuit moeders buik

In deze blogjes probeer ik gewoonlijk niet al te veel van de plot prijs te geven. Ze zijn immers bedoeld als een teaser, niet als een lightversie van het lezen van de boeken. Meestal lukt dit aardig, maar bij Nutshell van Ian McEwan blijkt dat verdomd lastig. De grootste verrassing van het gehele boek staat namelijk al in de eerste zin: ‘So here I am, upside down in a woman.’ Wat dit is? Nou, heel eenvoudig, de ik-figuur is een foetus, een jongetje in wording dat zich nog in de buik van zijn aanstaande moeder bevindt. Hij informeert ons, tweehonderd bladzijden lang, wat er gebeurt. Hij is de verteller van een razend spannende pageturner. Je kan McEwan creativiteit en enig gevoel voor humor niet ontzeggen.

Nu een spoiler alert toch geen zin meer heeft, kan ik ook nog wel een tipje oplichten van de plot van die pageturner. De foetus, een naam heeft hij natuurlijk nog niet, doet ons in de loop van enkele maanden verslag van een misdaad die wordt beraamd. Deze zal worden uitgevoerd door zijn aanstaande moeder, Trudy. Dat zal ze samen doen met Claude, de broer van haar echtgenoot John. Deze John heeft het echtelijk huis verlaten. Trudy verblijft daar nu met Claude. De misdaad zal leiden tot de dood van John, het opstrijken van de verkoopprijs van het mooie ‘Georgian House’ door Trudy en een lang en gelukkig leven samen voor haar en Claude. Een klassieke misdaad zou je kunnen zeggen, in allerlei varianten al honderden jaren uitgevoerd.

Dat laatste is juist. Voor de literatuurliefhebbers onder ons: McEwan schreef met Nutshell een hedendaagse variant op Hamlet. De foetus is Hamlet. Zijn moeder Trudy is Gertrude, Hamlet’s moeder. Met haar minnaar Claude – Claudius bij Shakespaere – beraamt ze de moord op haar echtgenoot John, Hamlet’s vader. Hamlet omgevormd tot een Agatha Christie of Poirot, hoe leuk is dat niet?

Vanzelfsprekend komt de vraag op hoe een foetus iets kan begrijpen van hetgeen zich buiten de baarmoeder afspeelt. Dat is heel eenvoudig. Wanneer je alle tijd van de wereld hebt, en je aanstaande moeder luistert graag naar BBC 4, de nieuwsberichten en podcasts kom je, drijvend in het vruchtwater, ongemerkt heel veel te weten van de buitenwereld. Maar de wijze waarop de foetus citeert uit de wereldliteratuur, en spreekt over geschiedenis en grote denkers doet vermoeden dat zijn auteur hem af en toe iets influistert …

En hoe het afloopt? Tja, dát moet je zelf maar lezen. Maar als in een zuivere thriller sta je als lezer lang op het verkeerde been. En hoe leuk is dat – alweer – niet?

Ian McEwan
Nutshell
200 blz
Jonathan Cape

[Nederlandse editie: Notendop] 


vrijdag 12 april 2019

Een zoon voor de Führer

Ik heb altijd gedacht dat Florrie Rost van Tonningen de ultieme foute vrouw was tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Ze was de echtgenote van Meinoud Rost van Tonningen, een van de kopstukken van de NSB. Na diens arrestatie en daaropvolgende zelfmoord kort na de bevrijding heeft zij tot het einde van haar leven – ze overleed in 2007 – de zaak van de NSB en de Nazi’s met verve verdedigd. Ze deinsde er niet voor terug om in interviews op de televisie Hitler een ‘ziener’ te noemen. Door haar optreden in de media werd zij alsnog het gezicht van collaborerend Nederland. Haar bijnaam was de ‘Zwarte Weduwe’, naar de kleur van de uniformen van de NSB.

Maar sinds kort weet ik beter. Julia Op ten Noort, een vriendin van het echtpaar Rost van Tonningen, was de vrouw die nóg fanatieker samenwerkte met de bezetter. Ze mag minder bekend zijn, maar in de keuzes die zij vóór en in de oorlog maakte ging ze veel verder dan Florrie Rost van Tonningen. Al op een van de eerste bladzijden van Een zoon voor de Führer. De nazi-utopie van Julia Op ten Noort vat Roel van Duijn het bondig samen: ‘Julia Op ten Noort […] was een Nazi van het allerzuiverste soort. Wat zij nastreefde, was de triomf en bloei van het Noordse ras in een Groot-Germaans rijk. Niet alleen zouden dan Joden en andere ‘lage’ elementen verwijderd zijn, maar ook zou de kwaliteit van het overwinnende ras zelf almaar zuiverder worden, doordat de ‘goede’ vrouwen nog uitsluitend geslachtsverkeer zouden hebben met mannen die onomstotelijke bewijzen konden van ‘Arische’ oorsprong te zijn. Het was haar oprechte, bloedzuivere utopie.’

Julia Op ten Noort wordt in 1910 geboren in een familie van stand. Haar vader, jonkheer Carel Godfried Op ten Noort, was directeur van de indertijd grootste bierbrouwerij van Nederland, De Gekroonde Valk. Na een grotendeels in Baarn doorgebrachte jeugd verhuist Julia met haar familie naar het landelijke Vorden, ver weg in Gelderland. Hierdoor moet ze na drie jaar gymnasium op haar zestiende stoppen met haar schoolopleiding, haar belangrijkste tijdverdrijf is vanaf dan sporten. Van Duijn schetst hoe zij enkele jaren later als jonge vrouw in de ban komt van de ‘Oxfordgroep’, een evangelische beweging onder leiding van de charismatische Amerikaanse dominee Frank Buchman. Zijn leer is populair in adellijke kringen in het oosten van het land. Julia, wiens moeder een diep religieuze vrouw was, is opgegroeid met het idee dat geloof zin kan geven aan het leven, dus heel vreemd is haar bekering niet. In 1932 en 1933 maakt ze zelfs een missiereis van de Oxfordgroep  naar de Verenigde Staten mee. Daar voelt ze zich, ijverend voor de goede zaak, als herboren. Ze is dan 23 jaar oud.

In de jaren erna reist Julia met Buchman ook naar plekken in Europa, onder andere naar Duitsland. Daar ontmoet ze voor het eerst hooggeplaatste Nazi’s, onder andere Heinrich Himmler. Met hem klikt het, en haar latere carrière in de partij zal dan ook mede door zijn steun tot stand komen. Door een bezoek aan de Duitse Vrouwenbond (Frauenschaft) raakt Julia enthousiast over de nieuwe rol van de vrouw in de nieuwe, door de Nazi’s beoogde maatschappij. Haar lidmaatschap van de NSB in de zomer van 1937 is een volgende stap, en vanaf dat moment onderschrijft ze officieel de partij-ideologie. Van Duijn, die je als lezer laat meekijken bij zijn speurtocht in archieven en gesprekken met nazaten, maakt voor zover dat mogelijk is inzichtelijk hoe de stappen die Julia in deze jaren zet met elkaar samenhangen. In 1938 is zij betrokken bij de oprichting van de Nationaal Socialistische Vrouwen Organisatie, waarvan zij de adjunct wordt en de vormingsleidster. Regelmatige bezoeken aan de partijdagen in Neurenberg worden voor haar betaald door haar goede vriend Heinrich Himmler, inmiddels Reichsführer SS.

Julia trouwt niet. Wel heeft zij af en toe een relatie met een man, maar lang duurt dat meestal niet. In de zomer van 1943 blijkt ze zwanger. Van wie? Van Duijn brengt het aantal kandidaten terug tot drie. Een daarvan is Heinrich Himmler, hoewel dat van de drie de minst waarschijnlijke lijkt. Julia, die inmiddels directrice is van de door haarzelf opgerichte Reichsschule für Mädel in het Limburgse Heythuysen, vlakbij Valkenburg, realiseert zich dat zij aan haar Arische leerlingetjes niet het voorbeeld van de ongetrouwde moeder kan voorschotelen, en bedenkt een oplossing. Daarin wordt ze gesteund door het bureau van Himmler. In november 1943, wanneer ze haar dikkere buik niet meer kan verhullen, neemt ze haar intrek in een Lebensborn Heim in het zuiden van Beieren.  Het Lebensborn was een door Himmler bedacht geheim project dat ten doel had de kwaliteit van het Germaanse ras te perfectioneren. Arische vrouwen lieten er een kind bij zich verwekken door SS-soldaten, rasechte Germanen dus. In het Heim heeft Julia het reuze naar haar zin, ze vindt het een comfortabele omgeving en in ideologisch opzicht een inspirerende plek. In februari 1944 bevalt ze er van een zoon, die ze Heinrich noemt.

Van Duijn heeft zijn speurtocht niet beperkt tot de oorlogsjaren en de aanloop ernaartoe. In de veronderstelling dat ook de naoorlogse jaren van Julia en haar zoon antwoorden kunnen opleveren heeft hij doorgezocht. En met resultaat. Waardoor een compleet, rijk geschakeerd beeld is ontstaan van een leven dat werd verscheurd door een passie voor de verkeerde zaak.

En ter afsluiting nog dit. Roel van Duijn is misschien het meest bekend als oprichter van de Provo en de Kabouterbeweging, tijdens de woelige jaren zestig in Amsterdam.  Hij weet dus uit ervaring hoe het is om een toekomstvisie voor de maatschappij te hebben, en die hartstochtelijk graag te willen realiseren. Af en toe in de lopende tekst, en in een uitvoerige epiloog, laat hij ons in zijn eigen ziel kijken, meebeleven hoe hij de geschiedenis van Julia ondergaat terwijl hij die blootlegt. Dat is een ongewone werkwijze voor een biograaf, maar maakt mooi zijn fascinatie voor zijn onderwerp zichtbaar.

Roel van Duijn
Een zoon voor de Führer. De nazi-utopie van Julia Op ten Noort
320 blz
Boom

zondag 7 april 2019

Op het verkeerde been

Er zijn veel redenen waarom ik graag lees. Daarin een rangorde aanbrengen is niet eenvoudig, dat moet ik misschien ook niet willen. Maar schrijvers die mij weten te verrassen hebben wel mijn voorkeur. Martin Michael Driessen is zo iemand. Zijn verhalenbundel Mijn eerste moord en andere verhalen laat weer eens zien dat hij graag gaat voor het onvoorspelbare, voor de verrassing. Ook in de samenstelling van deze bundel is de verscheidenheid groot. Zo onderscheiden de elf opgenomen verhalen zich niet alleen qua onderwerp, ze verschillen ook opmerkelijk in lengte. Het kortste verhaal omvat nauwelijks twee bladzijden, het langste ruim tachtig. Bovendien is dit laatste verhaal dan ook nog eens niet van Driessen zelf, maar gaat het om een vertaling van zijn hand van een verhaal van de Duitse negentiende-eeuwse schrijver Theodor Storm.

Het titelverhaal, Mijn eerste moord, is een mooi voorbeeld van die verrassing. De ik-figuur doet verslag van een spelletje aan de waterkant dat hij en zijn vriendje Japie spelen. Wanneer Japie aan de rand van de sloot staat, komt het ineens over de ik: ‘Het kwam eigenlijk zo: ik stond op een gegeven moment achter Japie en bedacht opeens dat het beter zou zijn als hij er niet meer was. Dus gaf ik hem een duw.’ De ik stopt nog wat energie in het onderduwen van zijn vriendje, met een stok, en gaat hulp halen wanneer Japie definitief onder het kroos verdwijnt. De afronding verklappen zou jammer zijn, maar de ik wordt geprezen en Japie uitgemaakt voor een leugenaar. En dat alles in tweeëneenhalve bladzijde.

Die onvoorspelbaarheid vormt vanaf de eerste alinea’s ook de kern van het wat langere verhaal Een ware held. De broers Beppo en Luigi dienen tijdens de Eerste Wereldoorlog in het Italiaanse leger. Het is hun eenheid niet gelukt een bergpas te behouden tegenover de vijand, en nu is als strafmaatregel besloten dat iedere vierde man zal worden geëxecuteerd. Wachtend op het vliegtuig dat de generaal brengt die de executies zal leiden, probeert Beppo koortsachtig te bedenken op welke plaats hij en zijn broer in de linie moeten gaan staan om ervoor te zorgen dat zij beiden, of tenminste één van hen, aan het vuurpeleton ontsnapt. Wanneer zij beiden zouden sterven, zou dat voor de familie thuis op de boerderij een ramp zijn. Driessen is Driessen, dus ook hier had je als lezer de uitkomst niet kunnen voorzien. Een uitkomst trouwens met nog een beeldschone nabrander.

Ook na lezing van de meeste andere verhalen blijf je achter met een gevoel van verwondering en voldoening. Dat Driessen voor hij begon met schrijven werkzaam was als opera- en toneelregisseur is aan de verhalen te zien. Ze zijn beeldend uiterst sterk, je kan ze zo verfilmen.

En die vertaling van het verhaal Aquis submersus van Theodor Storm? In Duitsland is Storm een bekende, en tijdens zijn leven geliefde en veelgelezen, auteur. Qua stroming is hij te plaatsen ergens tussen het realisme en het naturalisme. In het hier vertaalde verhaal, uit 1875, zie je dat ook. De aandacht voor de gemoedsgesteldheid van de figuren, voor een zorgvuldige beschrijving van de setting en – in dit verhaal – voor een vrij onverwachte ontknoping, laten zien waarom Driessen dit opnam. Er is tussen hem en Storm sprake van een verwantschap. Bovendien bestond er voor zover ik weet van dit verhaal geen vertaling in het Nederlands, dus biedt hij de meeste van zijn lezers een kennismaking met een interessante, in Nederland wat vergeten schrijver.

Mijn voorliefde voor goed gekozen covers werd hier trouwens op haar wenken bediend. De afbeelding is een foto van Don Gutoski, die met A tale of two foxes in 2015 de Wildlife Photographer of the Year contest won. Het is een prachtig beeld. Ik stel me voor dat Driessen het koos omdat het een overwinnaar en een overwonnene toont. Zoals in de verhalen in deze bundel altijd sprake is van iemand die, op welke manier dan ook, het onderspit delft.

Martin Michael Driessen
Mijn eerste moord en andere verhalen
256 blz
Uitgeverij Van Oorschot

woensdag 3 april 2019

Zendeling in de ruimte

Het koloniseren van andere planeten is een toekomstdroom. Als je de kopstukken van bedrijven als SpaceX en Amazon moet geloven worden er op niet al te lange termijn grote stappen gezet, maar tot nu toe spelen dit soort ruimtereizen zich uitsluitend af in sciencefictionfilms en –literatuur. Zo ook in The Book of Strange New Things van Michael Faber. Het is het verhaal van Peter Leigh, een Britse predikant die reageert op een vacature van het bedrijf USIC voor de functie van pastor. Hij wordt geselecteerd en neemt afscheid van zijn echtgenote Beatrice, die hij een lange tijd niet zal zien. Zijn nieuwe parochie bevindt zich namelijk niet op aarde, maar de op planeet Oasis, ver in ‘deep space’. Hij en enkele andere werknemers reizen daar per ruimteschip naar toe, gekoeld en in slaap gebracht.

De basis op Oasis lijkt op een groot uitgevallen vliegveldterminal, compleet met enorme glazen wanden en muzak. Binnen heerst een aangenaam klimaat, daarbuiten zorgen frequente hoosbuien voor een hoge luchtvochtigheid zodat je continue het gevoel hebt je in het water te bevinden. Oasis heeft een kaal, onaantrekkelijk landschap. Vanzelfsprekend zijn er geen wegen, wat iedere reis een oefening in navigatie maakt. De nachten duren er drie etmalen.

Tot dit punt heeft het boek veel weg van een gemiddelde sciencefictionroman, waarin de nadruk ligt op een combinatie van verbluffende technische mogelijkheden en spannende verwikkelingen. Zodra Peter enigszins is gesetteld op Oasis en heeft kennisgemaakt met zijn collega’s, de basis en het omringende landschap, brengt Faber lagen aan die het verhaal diepgang verlenen.

De belangrijkste daarvan is Peters werk als pastor. Hij is dat niet voor de bemanning van de basis, maar voor een gemeenschap van de oorspronkelijke bewoners van Oasis. Dat zijn wezens die iets kleiner zijn dan de gemiddelde mens, een min of meer vergelijkbare bouw hebben en een hoofd dat ‘resembled a placenta with two foetuses’. Maar al snel ziet Peter dat niet meer. De reden daarvoor is dat de Oasans blij zijn met zijn komst, omdat ze graag onderwezen willen worden uit het ‘Book of Strange New Things’, zoals zij de Bijbel noemen. Voor hen is hij in die zin een hedendaagse missionaris. Ze spreken een uiterst ongewone taal, dus Peter moet ook leren om op andere wijzen met ze te communiceren. Ze accepteren de manier waarop hij met ze omgaat, het hoogtepunt van de relatie is het onder zijn leiding bouwen van een kerkje. Een rafelrandje vormen de berichten die hij af en toe hoort over zijn voorganger, die in het landschap is verdwenen zonder een spoor achter te laten ...

Afstanden doen iets met je, en afstanden in het heelal zijn zowel fysieke als mentale afstanden. Als je zo onmetelijk ver van huis bent, wordt die nieuwe plek ook snel je nieuwe huis. Op Oasis voelt Peter zich op zijn plaats. Het ongewoon grote vertrouwen dat de bevolking in hem stelt als pastor geeft hem veel voldoening. Zijn aanwezigheid betekent iets, zo simpel is dat. De relatie met zijn echtgenote daarentegen ontwikkelt zich minder positief. Van tijd tot tijd mailt hij met haar via een speciale service. Zij komt met verontrustende berichten over natuurrampen, politieke en sociale onrust en tekorten aan levensmiddelen en energie. De maatschappelijke structuur op aarde lijkt het te begeven. Ofschoon hij zielsveel van haar houdt, raken die berichten hem gaandeweg minder. Hij realiseert zich dat, maar wat kan hij eraan doen?

De roman heeft trekken van een psychologische roman en een ideeënroman. Faber wil ons middels zijn personages en hun lotgevallen iets aanreiken. Voor mijn gevoel probeert hij dat te bereiken via een spiegeling. Voor de Oasans is de Bijbel, een van de oudste en meest invloedrijke boeken uit ónze cultuur, een boek vol verrassende nieuwe inzichten. Met zijn roman spiegelt hij die situatie. Met The Book of Strange New Things maakt hij voor ons inzichtelijk met welke problemen wij geconfronteerd kunnen worden wanneer we, ter redding van onze cultuur of zelfs ons bestaan, op buitenaardse plekken moeten gaan leven. Hij doet dat sprankelend, en met onvergetelijke beelden. Ik heb het boek verslonden. Maar wellicht is het voor ons aantrekkelijker om zo’n situatie toch maar te vermijden.

Michael Faber
The Book Of Strange New Things (2014)
586 blz
Canongate

[Nederlandse editie: Het boek van wonderlijke nieuwe dingen]