vrijdag 27 juni 2014

Een gezapig landje?

Er bestaat een hardnekkig beeld van het negentiende-eeuwse Nederland als een land waar gezapigheid de boventoon voerde. Terwijl in de omringende landen grote politieke verschuivingen plaatsvonden, revoluties uitbraken en de bevolking regelmatig leed onder oorlogsgeweld was in Nederland alles pais en vree. Maatschappelijke en politieke ontwikkelingen verliepen er traag en veroorzaakten nauwelijks ophef. Stabiliteit en overleg waren de sleutelwoorden. Dat dit beeld beslist niet strookt met de werkelijkheid wordt betoogd  in het recent verschenen boek Ons stipje op de waereldkaart. De politieke cultuur van modern Nederland van Piet de Rooy.

Het is veelzeggend dat De Rooy zijn betoog vooraf laat gaan door een citaat van de Ierse politicus en denker Edmund Burke dat gaat over het wezen van ‘all government’. Het citaat komt uit een toespraak die Burke in 1775 hield naar aanleiding van het streven van een groep Britse koloniën in Noord-Amerika om zich af te scheiden van het moederland. Het daaropvolgende jaar werd die onafhankelijkheid een feit, de Verenigde Staten waren geboren. De Rooy maakt in zijn boek veelvuldig gebruik van dergelijke citaten van buitenlandse politici en filosofen. Hij legt waar hij maar kan een link tussen ontwikkelingen in het buitenland en in Nederland. Nederland is een klein land, ‘een stipje op de waereldkaart’ noemde de staatsman Rutger Jan Schimmelpenninck het in 1796. Zo’n klein land heeft niet genoeg gewicht om internationaal van grote invloed te kunnen zijn. Het ligt meer voor de hand dat buitenlandse politieke ontwikkelingen vroeger of later hun weerslag vinden in het kleine Nederland. En dat is precies wat gedurende de afgelopen tweehonderd jaar gebeurde.

De Rooy belicht acht momenten waarop zich in Nederland een politieke vernieuwing voltrok, beginnend bij de totstandkoming van de eerste grondwet in de jaren 1795-‘98 tijdens de Bataafse Republiek en eindigend in 2002 met Pim Fortuyn en de opkomst van het populisme. Vanzelfsprekend krijgt ook Thorbecke’s grondwet van 1848 aandacht, de grondwet waarin de parlementaire democratie werd gewaarborgd. Het verzuilde Nederland wordt beschreven in het mooie hoofdstuk ‘Het volk is verdeeld in partijen’. De culturele revolutie van de jaren zestig met haar grootschalige buitenparlementaire bewegingen was voor mij het eerste moment van persoonlijke herkenning.

Onze huidige politiek is er een van politieke partijen. Maar dat is niet altijd zo geweest. In 1813, na de jaren van overheersing door de Fransen en de daarmee gepaard gaande politieke kampvorming binnen Nederland, had de roep geklonken om de opheffing van ‘alle Partyschap’. Politieke partijen, die in het buitenland voorzichtig aan het ontstaan waren, waren in Nederland daarom afwezig. Tot het midden van de negentiende eeuw waren de volksvertegenwoordigers mannen die uitsluitend vanwege hun persoonlijke status die positie bekleedden. De Utrechtse predikant Abraham Kuyper was de eerste die opriep tot het oprichten van politieke partijen. Hij deed dat tijdens een rede in Amsterdam in 1869. Het zou nog tien jaar duren, maar in 1879 was de Anti-Revolutionaire Partij een feit. Daarmee kon de kiezer zich voor het eerst achter een programma scharen in plaats van achter een man. Ook deze ontwikkeling werd aangewakkerd door een buitenlands voorbeeld, in dit geval de Verenigde Staten. Het is trouwens goed om je bij de term ‘de kiezer’ wel te realiseren dat in 1879 slechts twaalf procent van de volwassen mannen het kiesrecht bezat.

De acht scharniermomenten die De Rooy beschrijft leveren tezamen een rijk geschakeerd beeld op van de ontwikkeling van de Nederlandse politieke cultuur in de laatste twee eeuwen. De Rooy laat zien dat die ontwikkelingen meestal gepaard gingen met conflicten en politieke en maatschappelijke discussie, soms onrust en strijd. Echte revoluties ontstonden in Nederland echter niet. Hoogstens af en toe een heel kleintje, zoals blijkt uit de volgende passage: ‘‘Jongens, ik ben Marga’. Met deze woorden kwam Marga Klompé in oktober 1956 Hotel des Indes in Den Haag binnen op de eerste borrel van de bewindslieden van een nieuw kabinet. Ze was de eerste vrouwelijke minister in Nederland en veroorzaakte met deze binnenkomst, volgens haar collega Veldkamp, ‘een revolutie’’.

vrijdag 20 juni 2014

Pride and Prejudice .... downstairs

In 2013 werd in Engeland een enquête gehouden onder televisiekijkers om het meest dramatische en onvergetelijke televisiemoment aller tijden te kiezen. Die eer ging, met een straatlengte verschil, naar de 'lake scene' uit Pride and Prejudice. In die scène komt Mr. Darcy terug op zijn landgoed Pemberley, stapt van zijn paard en duikt, vermoeid en bezweet, in een vijver. Wanneer hij druipend en wel zijn wandeling naar het huis vervolgt stuit hij op Elizabeth Bennet, die die dag toevallig als een 'toerist' het huis bezoekt. Verwarring bij beiden. De BBC zond de serie uit in 1995 en ik herinner me nog dat de duik van Mr. Darcy, gespeeld door Colin Firth, de volgende dag hét gespreksonderwerp was. Vooral bij de dames in mijn omgeving. De serie heeft inmiddels de status van een klassieker gekregen, een waardering die de roman van Jane Austen uit 1813 natuurlijk al lang had.

Voor iedereen die met weemoed terugdenkt aan de serie of het boek is er nu een uitstekend alternatief: een verslag van het dagelijks leven van Elizabeth Bennet en haar familie op hun landgoed Longbourn ten tijde van Elizabeths ontluikende romance met Mr. Darcy. Maar dan gezien door de ogen van het personeel. Een 'Pride and Prejudice Downstairs', zou je kunnen zeggen.

De hoofdpersoon in Longbourn is Mrs. Hill, die het huishouden bestiert en kookt. Haar man is verantwoordelijk voor de stallen. Zij worden bijgestaan door de ongeveer vijftienjarige Sara, de dienstmeid, en de jongere Polly. Daarnaast krijgen zij versterking van de ietwat mysterieuze James, die als huisknecht wordt aangesteld. Dit team moet er voor zorgen dat het de familie Bennet, bestaande uit vader, moeder en vijf dochters, aan niets ontbreekt. Jo Baker brengt nauwkeurig in beeld hoeveel werk zo'n relatief klein huishouden op een niet al te groot landgoed met zich meebrengt. Van het aansteken en -houden van de kachels, het legen van de bedpannen, het wassen van een ongelooflijke hoeveelheid kleding, het bereiden van twee warme maaltijden per dag, het schoonhouden van huis, erf en stallen en het per koets vervoeren van de vrouw des huizes en haar dochters naar allerlei feesten en andere bijeenkomsten in de buurt: het vult een lange dag, die voor het personeel om half vijf in de ochtend begint en pas om elf uur 's avonds eindigt. Jo Baker heeft zich goed gedocumenteerd, haar beschrijving van zo'n huishouden aan het begin van de negentiende eeuw komt heel geloofwaardig over.

Maar daar ging het mij bij het lezen van deze roman niet in de eerste plaats om. Ik kocht het boek vooral omdat ik nieuwsgierig was of het Baker zou lukken om naast Pride and Prejudice een zelfstandige, volwaardige roman neer te zetten. Een roman die vanzelfsprekend aansluit bij het 'moederboek', als het ware een spiegeling daarvan is, maar ook een roman die op zichzelf interessant is en moet kunnen boeien. Daarin is ze wat mij betreft geslaagd. Het is zelfs zo dat het gedoe dat zich 'upstairs' afspeelt, dat je kent uit de roman en de televisieserie, vaak niet meer dan een ruis vormt in de marge van het leven dat zich 'downstairs' afspeelt. Het personeel krijgt de essentie van het geflirt en de romances van de dochters Bennet wel mee, maar heeft lang niet altijd de tijd en de energie om daar lang bij stil te blijven staan. Hun eigen besognes zijn voor hen veel belangrijker.

Voor het personeel van Longbourn is de wereld heel klein. Verder dan de dichtsbijzijnde dorpjes reikt die niet. De wereld daarbuiten is voor hen ook een heel onzekere, waar gevaar en armoede dreigt. Mrs. Hill en haar man hopen dan ook hun hele leven op Longbourn te kunnen blijven. Dat betekent wel sloven en zwoegen, maar geeft een zekerheid en geborgenheid die onbetaalbaar is. De jonge dienstmeisjes kijken daar heel anders tegenaan. Baker brengt dat verschil van opvatting, een ontwikkeling die zich rond 1800 ook daadwerkelijk voordeed, mooi in beeld. Wanneer Sara met Elizabeth Bennet mee mag op een reis naar Londen en Kent is ze opgetogen. De werkelijkheid, en dan vooral het smerige, onhygiënische en gevaarlijke Londen, blijkt voor haar een schok.

Baker heeft het leven van het personeel net zulke interessante, dramatische en meeslepende verwikkelingen meegegeven als Austen dat deed voor de familie Bennet. Ik ga daar niets van onthullen, dat moet u zelf maar lezen. Maar het is een slim geconstrueerde intrige die de spanning er lang in houdt. Je gaat - of all people - Mr. Bennet in een ander licht zien.

Niet alles is wat het lijkt. Zeker niet in boeken en films. In april 2014 was Colin Firth te gast bij The Tonight Show. Hij vertelde gastheer Jimmy Fallon dat hij de befaamde duik in de vijver nooit zelf heeft gemaakt. Dat deed een stuntman. Het kletsnatte shirt dat tegen zijn lichaam plakte was dan ook gewoon natgespoten door een regieassistente. Hij had ook kunnen vertellen dat de scène in de vijver niet is te vinden bij Jane Austen, maar uit de pen vloeide van de scenarioschrijver van de BBC. De scène wordt nu vooral beleefd als een ontmoeting met een sexy tintje, maar ook dat klopt volgens die scenarioschrijver niet: 'I did not intend to highlight a sexual connection between Elizabeth and Darcy, but create an amusing moment in which Darcy tries to maintain his dignity while improperlly dressed and sopping wet'. Ook Colin Firth had gemengde gevoelens over het toevoegen van de scène: in een interview vergeleek hij zijn optreden daarin met dat van Ursula Andress die, gekleed in een witte bikini, uit de branding stapt in de allereerste Bondfilm, Dr. No.

Bovenstaande trivia maken duidelijk dat deze versie van Pride and Prejudice bijna twintig jaar na dato een cultstatus heeft verworven. Er wordt nog steeds over gesproken. Dat maakt het begrijpelijk dat auteurs zich laten verleiden tot het schrijven van een spin-off. Hier is dat niet gebeurd door middel van een simpele sequel of prequel, maar door een boek dat op subtiele wijze parallel loopt aan het origineel. Een boek dat ik met veel plezier heb gelezen en dat ik mij lang zal herinneren. Maar .... ook een boek waarin Mr. Darcy maar een heel kleine rol heeft.

zondag 15 juni 2014

De oorlog in Rhoon

De waarheid is vaak ongrijpbaar, zeker wanneer een gebeurtenis zich lang geleden heeft afgespeeld. Dat merkte Jan Brokken toen hij onderzoek deed naar een voorval dat zich eind 1944 afspeelde in Rhoon, een dorp op het Zuid-Hollandse eiland IJsselmonde, net onder Rotterdam. Bij dat voorval kwam een Duitse militair om het leven. Tijdens het onderzoek werden 185 mensen ondervraagd, de meeste van hen toenmalige inwoners van Rhoon: ooggetuigen, betrokkenen en kinderen daarvan. Ook de officiële documenten werden bestudeerd. Dit alles leverde een uiterst gedetailleerd beeld op van de gebeurtenissen en de directe gevolgen daarvan. Maar de vraag of het voorval een doelbewuste sabotageactie was of slechts een ongelukkige samenloop van omstandigheden kon Brokken uiteindelijk niet met zekerheid beantwoorden.

Dit gebeurde er: op de avond van 10 oktober 1944 lopen de zussen Sandrien en Dien de Regt in gezelschap van de Duitse militairen Ernst Friedrich Lange, Walter Loos en Heinz Willems, terug naar huis na een feestje te hebben bezocht. Op de dijk bij het sluisje in Rhoon stoot Ernst Lange tegen een loshangende hoogspanningskabel en krijgt 500 volt door zijn lichaam. Hij en de kabel plakken aan elkaar. Zijn maat Walter Loos roept in paniek hulp in bij enkele omwonenden, vraagt om een tang om de kabel los te knippen. Tevergeefs, men heeft zo’n tang niet of beroept zich op het verbod zo’n kabel zonder toestemming door te knippen. Lange overlijdt. Als vergelding pakken de Duitsers zeven willekeurige mannen op, vooral omwonenden, en zetten hen de volgende dag voor het vuurpeloton. Hun huizen worden in brand gestoken, hun gezinnen raken alles kwijt.

Jan Brokken (1949) heeft een groot deel van zijn jeugd doorgebracht in Rhoon. Zijn vader was er dominee. Hij weet van de impact die de gebeurtenis heeft gehad op het dorp. Toch heeft hij het onderzoek niet zelf uitgevoerd, de meeste gesprekken zijn gevoerd door zijn oude schoolvriend Bert G. Euser, die hij in het boek dan ook uitvoerig bedankt.

Die overvloed aan gesprekken levert heel veel persoonlijke geschiedenissen op. Voor mij is dit wel het meest bijzondere aan dit boek: dat Brokken, door minder of meer uitvoerig de levens van enkele tientallen personen te schetsen, een rijk geschakeerd beeld geeft van de oorlog in Rhoon. Het voorval met de hoogspanningskabel blijft steeds de kern, maar daaromheen zweeft een context die minstens zo interessant is. Soms schiet hij daarin door  - meestal in de tweede helft van het boek – maar dat neem je voor lief omdat toch uit iedere persoonlijke beleving weer een stukje van de puzzel in beeld komt.

Nederlanders blijken zelfs in een klein  dorp als Rhoon heel verschillend te reageren op de bezetting. Vanzelfsprekend is er de verzetsgroep: moedige mannen die met gevaar voor eigen leven een guerrilla voeren tegen de Duitsers. Meestal gaat het om een speldenprik, soms om een stevige actie. Moedig wordt soms overmoedig, soms zelfs onbezonnen wanneer het risico van represailles  niet opweegt tegen het beoogde doel. Daarnaast zijn er de NSB’ers. En ook mensen die bewust in een grijs gebied opereren, zoals de burgemeester die in zijn streven de situatie onder controle te houden regelmatig een kopje koffie gaat drinken met de Duitse commandant. Heel veel mensen houden zich gedeisd, bang gevaar te lopen. En behoorlijk wat meisjes, zoals Sandrien en haar zus Dien, laten zich verleiden tot omgang met Duitsers.

Dirkje Veth-De Ruyter hoort ook in die categorie. Voor de oorlog was ze getrouwd met Arend-Jan Veth. Deze diende in het Nederlandse leger en vluchtte na de capitulatie halverwege mei naar Engeland. Achtergebleven met drie kleine kinderen – waarvan een geestelijk gehandicapt – en zonder werk, zonder uitkering – haar situatie viel buiten elke regeling – nam Dirkje in de eerste oorlogsjaren verscheidene baantjes aan zonder dat dit haar een behoorlijk inkomen opleverde. In 1944 nam ze schoonmaakwerk aan in een kasteel waar officieren van de Luftwaffe waren gelegerd. Ook organiseerde ze bij haar thuis feestjes voor Duitse militairen en Nederlandse vrouwen. Sandrien en Dien keerden terug van zo’n feest toen hun vriend Ernst Friedich Lange tegen de stroomkabel opliep. Dat schoonmaakwerk en die feestjes gaven wat soelaas, maar toen Dirkjes echtgenoot na de bevrijding terugkeerde waren de rapen gaar. Ook de rechtbank waarvoor ze na de bevrijding moest verschijnen kende geen pardon. Zelf vond ze dat ze door de omstandigheden was gedwongen tot haar gedragingen, de rechter zag dat anders.

Dit verhaal is er één van vele. De vergelding. Een dorp in tijden van oorlog is ook veel meer dan een verslag van een mogelijke aanslag op Duitse militairen en de gevolgen daarvan. Het leest als een rapportage van hoe een gemeenschap reageert op het oorlogsgeweld en op de bezetting van hun land, hun streek en hun dorp. Brokken maakt die reacties door zijn uitgebalanceerde, ingetogen vertelling heel tastbaar. Zelfs wanneer een situatie zo absurd is dat je het nauwelijks kan geloven. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de vrijkoping van een van de gearresteerde gijzelaars, een jongen. Zijn vader weet hem voor de kogel te behoeden en betaalt daarvoor met twee vette varkens. Brokken gaat uitvoerig in op de door de Duitsers gewenste onderliggende administratieve verwerking van die transactie: de overdracht van de varkens moet een gewone aankoop lijken, alle schijn van het overhandigen van losgeld moet worden vermeden. De Gestapo zou er eens achter kunnen komen.

Ik las het luisterboek, voorgelezen door Jan Brokken zelf. Hij doet dat heel rustig, beheerst. Prettig om naar te luisteren. Bij de passage over de laatste uren van de opgesloten gijzelaars wordt die voordracht, juist door het kalme karakter ervan, bloedstollend. Ik las nooit eerder iets van Brokken, maar ik vermoed dat dit voor meer lezers van De vergelding opgaat. Daar gaat verandering in komen.

dinsdag 10 juni 2014

Verkleed als jezelf

Vastenavond is de laatste dag van het carnaval, de dinsdag voordat op Aswoensdag de vastentijd begint. Traditioneel gooi je dan als katholieke Brabander of Limburger alle remmen los en ga je je te buiten aan voedsel omdat de veertig daaropvolgende dagen - uitgezonderd de zondagen - matigheid van je wordt verwacht. Je herdenkt door te vasten dat ook Jezus veertig dagen vastte in de woestijn. Tevens wordt je geacht je tijdens de vasten te bezinnen op je Christen-zijn. Alles bij elkaar genoeg reden om de avond tevoren eens flink uit de band te springen. Die enkele avond feesten is inmiddels uitgegroeid tot een dag of vier, drinken is belangrijker geworden dan eten en voor het gros van de feestvierders heeft de religieuze traditie nauwelijks meer betekenis.

In Naar de overkant van de nacht verbindt Jan van Mersbergen de dolle feestpret ingenieus met ingetogen persoonlijke reflectie. De hoofdpersoon, Ralf, stort zich verkleed als veerman vol overgave in het carnavalsfeest in Venlo. Voor wie een overtocht wil kopen, heeft hij kaartjes bij zich. Hij ontmoet allerlei mensen. Een van hen is de Pater, de in herderlijk zwart kostuum geklede aanvoerder van een groep carnavalsvierders, die hem coacht in hoe de nacht te ondergaan. Ralf drinkt flink door, bier en jenever brengen hem in een roes. Dat hij niet bezwijkt lijkt uitsluitend te danken aan de ijskoude nacht die hem van tijd tot tijd opfrist.

In deze nacht is ook plaats voor bezinning. Ralf moet voortdurend terugdenken aan zijn vriendin Sara, die hij thuis liet met haar vier kinderen: een te dik meisje, een jongen en een tweeling die doofblind is. Het zijn niet zijn kinderen, Sara kreeg ze met een andere man die haar daarna verliet. Ralf en Sara kennen elkaar van hun kindertijd, ze zaten samen op school. Sara liet Ralf toen via een vriendin weten dat zij verliefd op hem was, Ralf antwoordde de vriendin direct dat hij niets voor Sara voelde. Hij kreeg daar spijt van. Toen hij Sara vijfentwintig jaar later toevallig tegenkwam in een supermarkt en ontdekte dat zij een alleenstaande moeder was met vier kinderen, besloot hij voor haar te zorgen. Maar die relatie is nog niet geworden zoals hij die bij zijn spontane belofte voor ogen had.

Een veerman is van oudsher een figuur vol symboliek. Hij staat voor de overtocht, van de ene oever naar de andere. Of, zoals bij de oude Grieken waar de veerman Charon de doden de rivier de Styx overzette, voor de overgang van het rijk der levenden naar dat van de doden. Ralf heeft zich verkleed als veerman, wat veelzeggend is wanneer ik de eerste zin van het boek citeer: 'Tijdens Vastelaovend ben je niet verkleed als iemand anders, tijdens Vastelaovend ben je eindelijk jezelf’. Veerman Ralf bevindt zich op een moment in zijn leven waarop hij al een 'overtocht' heeft gemaakt - hij is voor Sara en haar kinderen gaan zorgen - maar tegelijk is die overstap bij hem zelf nog niet uitgekristalliseerd. Er knaagt iets, flarden teleurstelling én schuldgevoel daarover komen gedurende de nacht door zijn roes heen naar boven.

De van alcohol doordrenkte nacht is vol zotheid, maar ook gevuld met een gevoel van vriendschap. Je verbroedert je met wildvreemden. Voor Ralf wordt de nacht een persoonlijke loutering. Van Mersbergen beschrijft dit proces meeslepend, hij zuigt je als lezer mee in een werveling van gebeurtenissen en gevoelens.

In Venlo spreken ze niet van Vastenavond maar van Vastelaovend. Wanneer dit woord wordt uitgesproken zoals Huub Stapel het doet op dit door hem voorgelezen luisterboek geeft dat meteen een gevoel van authenticiteit. Stapel is een geboren en getogen Limburger en leest het verhaal voor met het juiste gevoel voor de streektaal die soms door cafégasten wordt gebezigd. Alsof je erbij bent.

zondag 8 juni 2014

Out of Africa !

Nooit eerder brak Paul Theroux een reis af omdat hij de omstandigheden spuugzat was. Enkele jaren geleden overkwam hem dat voor het eerst. En nog wel in Afrika, het werelddeel dat hij beschouwt als een ‘thuis’ sedert hij in de vroege jaren zestig als vrijwilliger bij het Peace Corps Engelse les gaf op een dorpsschool in Malawi. Theroux heeft Afrika in de halve eeuw die sindsdien is  verstreken zien veranderen, ten goede en ten slechte. Hij is dus wel wat gewend. Maar na enkele weken in Angola te hebben rondgereisd werd het hem te veel: de armoede, de corruptie, het geweld en de uitzichtloosheid. Hij brak. Vroeg zich af wat hij er in godsnaam deed. En ging naar huis.

Gelukkig schreef hij over die ervaring The Last Train to Zona Verde. My Ultimate African Safari. Het is een bijzonder boek. De toon is afwisselend enthousiast, melancholiek en terneergeslagen. Theroux lijkt kritischer dan in zijn eerdere reisboeken, onderhevig aan stemmingswisselingen wanneer het tegenzit. Hij is niet meer de jonge idealist die lesgeeft op een Afrikaanse dorpsschool, iets dat ook al duidelijk werd in zijn mooie Afrikaanse reisverslag Dark Star Safari (2002) en zijn vorige roman, The Lower River (2012).

Bij het afbreken van de reis heeft Theroux pas een klein deel van zijn route afgelegd. Die voerde vanuit Kaapstad door Zuid-Afrika en Namibië naar Luanda, de hoofdstad van Angola. De verdere route zou zigzagsgewijs via  Congo, Gabon, Kameroen en Nigeria naar Mali leiden, om te eindigen in Timboektoe.

In Kaapstad bezoekt Theroux townships en praat met bewoners en met mensen die ontwikkelingswerk doen. Wat hij aantreft is een mix van verbeteringen en doffe ellende. Wie slim is, hard werkt én bovendien geluk heeft kan voor zichzelf een beter leven voor elkaar boksen. Maar voor heel veel anderen gaat dat niet op. De ernst en omvang van de problematiek is, ook ruim twintig jaar na het einde van apartheid, nog enorm.

In Namibië, een voormalige Duitse kolonie, gaat Theroux met een groepje Ju’hoansi – Bosjesmannen - mee de bush in. Het is een idyllische ervaring, hij waant zich in het authentieke, onbedorven Afrika. Of in ieder geval in het Afrika dat hij als jonge man kende, waar veel mensen nog één waren met de natuur. Tot hij na afloop merkt dat de mannen en vrouwen zich in een compound naast hun ‘dorpje’ omkleden in versleten westerse kleren en op hun brommer stappen om naar huis te gaan. Het evenement blijkt voor de toeristen in scène gezet, hij had dat niet door.

Bij het passeren van de grens tussen Namibië en Angola komt hij in een andere wereld terecht. Een wereld waar hij is overgeleverd aan de willekeur en corruptie van douaneambtenaren, waar geweld een alledaags verschijnsel is. Om niet op te vallen als oudere – en dus mogelijk rijke – blanke draagt hij goedkope kleren en heeft in een klein rugzakje uitsluitend het hoognodige bij zich. In Angola ontbreekt na een burgeroorlog de infrastructuur vrijwel geheel. Tijdens een rit in een kleine bus naar Luanda, dwars door het land, ziet hij de verwoesting: de bossen – de ‘Zona Verde’ - zijn gekapt, de dieren zijn gedood, de wegen zijn slecht, de gebouwen bouwvallig en overal liggen landmijnen. Wanneer de bus pech krijgt moeten de passagiers langs de weg overnachten. Van een oude vrouw koopt hij enkele dagen achtereen wat te eten: een steeds meer door vliegen bedekte kippenpoot.

Angola is rijk aan mineralen en olie. In het zakencentrum van de hoofdstad Luanda ziet Theroux die rijkdom, buiten die paar vierkante kilometer absoluut niet. De rest van Luanda is een hel waar je, als je niet oppast, je leven niet zeker bent: ‘I became conscious of entering a zone of irrationality. Going deeper into Luanda meant travelling into madness’.

Het maakt Theroux woedend. Op de corrupte, moordzuchtige staatshoofden die uitsluitend uit zijn op hun persoonlijke verrijking, niets geven om de bevolking en het morele besef hebben van een fruitvlieg. Op de internationale hulporganisaties die door hun jarenlange steun bij de Afrikanen een passieve houding in de hand werken, met als gevolg dat Afrika het lot onvoldoende in eigen hand neemt. Op celebraties als Bono en Madonna die goedbedoelde maar onzinnige hulpacties op touw zetten. Dit zijn stokpaardjes van hem, hij ziet ze hier weer bevestigd. Al zal het beeld in werkelijkheid meer grijstinten bevatten dan de zwart-wit schildering die Theroux ons in zijn boosheid geeft.

Die woede wordt uiteindelijk berusting, besef van de zinloosheid van de hele onderneming. Hij houdt nog steeds van Afrika, maar dit Afrika wil hij niet. Hij wil weg. Hij pakt zijn spullen en vertrekt. 

Je vraagt je dan af of zijn leeftijd een rol speelt, Theroux is inmiddels zeventig. Hij is openhartig over zijn leeftijd: hij slikt ’s morgens de nodige pillen, heeft last van jicht en kan minder goed tegen jetlag. Hij realiseert zich terdege dat dit misschien een trip is voor een jonger iemand: ‘It occurs to me that someone else should be doing this, someone younger perhaps, hungrier, stronger, more desperate, crazier. But there is such a thing as curiosity, dignified as a spirit of inquiry, and this nosiness has ruled my life as a traveller and a writer’. Dit noteert hij aan het begin van de reis, in een luxueus hotel in Kaapstad. Hij wist wat hem te wachten stond, maar het bleek veel erger dan hij kon vermoeden.