donderdag 28 november 2013

Apocalyps

Jaren geleden las ik een boek van Arnon Grunberg dat mij aangenaam verraste. Het heette Met Grunberg de wereld rond en bevatte artikelen die hij voor NRC Handelsblad had geschreven. Het boek beviel mij vooral om de helderheid van de teksten, om de directheid van de argumenten, om de verrassende onderwerpen. Ik vond de romans van Grunberg indertijd soms wat gekunsteld, zelfs wat vermoeiend. In mijn leesschrift noteerde ik na lezing van de bundel artikelen dat Grunberg misschien wel een betere essayist was dan romanschrijver. Beter op de korte baan dan op de marathon.

Nu heb ik weer zo'n boeiende leeservaring gehad met Grunberg. Ditmaal met het onlangs verschenen Apocalyps. Het is een bundel met 21 korte verhalen waarvan er 1 nieuw is, de rest is vanaf 2002 verschenen in literaire tijdschriften, in kranten of als gelegenheidsuitgave. De verhalen gaan over onderwerpen die prettig ver uit elkaar liggen. Een typisch Grunberg-onderwerp is dat van de soldaat die terugkeert van zijn uitzending naar Afghanistan om te ontdekken dat hij niet meer kan omgaan met de alledaagse realiteit van een gezin, een rijtjeshuis met een hypotheek en de gedachte dat er in zijn leven nooit meer iets zal veranderen. Een posttraumatische stressstoornis, door Grunberg indringend weergegeven. Van een volstrekt andere orde is het verhaal De Blonde Aap, over een schrijfster die uitgroeit tot een 'personality' met een eigen televisieshow waarin de grenzen van de moraal en de goede smaak ruimschoots worden overschreden. Geestig is het verhaal over de hoofdredacteur van een groot ochtendblad dat wordt overgenomen door een groep Bulgaarse zakenlieden die de krant op een nogal onorthodoxe manier willen reorganiseren. Grunberg schreef dit laatste verhaal speciaal voor Pieter Broertjes toen deze in 2010 vertrok bij de Volkskrant.

Grunberg is op zijn best wanneer hij verschijnselen en situaties uitvergroot en aandikt, waardoor deze absurde trekjes krijgen. Het titelverhaal is daar een mooi voorbeeld van. Dit gaat over een jongen wiens ouders een camping hebben aan het Gardameer in Italië. Tijdens zijn tienerjaren verricht hij daar in zijn vakanties allerlei klusjes, bij voorkeur slechts gekleed in zijn zwembroek. Wanneer hij jaren later in Nederland woont en als huis-aan-huis verkoper meubels probeert te slijten, komt hij op een warme dag op het idee ook dit werk te doen in zijn zwembroek: 'Ik ging in zwembroek op de mensen af alsof ik nog aan het Gardameer ijs aan het verkopen was. [....] en dan zei ik "ik kom rechtstreeks uit Italië, ik heb wat meubelen voor u bij me." Daar was feitelijk geen woord van gelogen. Ik kwam van het Gardameer. Daar lag mijn jeugd, ik sprak Italiaans, ik had meubelen bij me. [....] Even voelde ik de energie weer die ik had gevoeld toen ik veertien en vijftien was en ik langs de badgasten van mijn vader wandelde, handdoeken uitdeelde en hier en daar een fooitje in ontvangst nam of een schouderklop.' Maar het gaat niet lang goed. Twee oudere vrouwen bij wie hij aanbelt schrikken van de bijna blote man die zichzelf dik heeft ingesmeerd met zonnebrandcrème factor 50 en zetten het op een gillen. Er volgt een scène met een tuinslang, daarna met politieagenten. Wanneer de man vervolgens wordt verlaten door zijn vriendin en noodgedwongen moet intrekken bij zijn ouders, voltrekt zich in sneltreinvaart een bizarre geestelijke onttakeling waarvan de hierboven beschreven gebeurtenissen nog maar een flauw begin blijken te zijn geweest. Het is alsof je Kafka leest, maar dan op zijn Grunbergs.

In veel van de verhalen in deze bundel gebeurt iets dergelijks. Je wordt als lezer verrast door het onderwerp, door de insteek of door een onverwachte en soms absurde draai in het verhaal. Als persoon vertoont Grunberg zelf ook wel iets van deze kenmerken, onderneemt hij verrassende acties zoals het zich als 'embedded' laten opnemen onder de Nederlandse militairen in Afghanistan, of leidt hij een poosje het leven van een kamermeisje. De meest opmerkelijke actie is die waarbij hij door wetenschappers gedurende enkele weken zijn hersenactiviteit liet meten terwijl hij een novelle aan het schrijven was. Dat onderzoek was dagelijks via internet te volgen. In het najaar van 2014 worden deel twee en drie van het onderzoek uitgevoerd. Eerst wordt tijdens een tentoonstelling over het werk van Grunberg bij Bijzondere Collecties in Amsterdam de hersenactiviteit van proefpersonen gemeten terwijl zij de novelle lezen. Vervolgens moet dat ook gebeuren bij een heel grote groep 'gewone' lezers die het verhaal thuis als e-book lezen. Is dit een serieus experiment, een grap of een publiciteitsstunt? Ik geef Grunberg voorlopig nog het voordeel van de twijfel. Maar ik heb wel een vermoeden dat hij zich ook door dit project zal laten inspireren bij het schrijven van een verhaal. Een verhaal waar ik wel heel benieuwd naar ben.

donderdag 21 november 2013

Spionage & aanverwante zaken

Het Wenen van net voor de Eerste Wereldoorlog heeft mensen altijd gefascineerd. De smeltkroes van culturen in het hart van Europa, de plek waar Sigmund Freud de verborgen drijfveren van de mens in kaart bracht, de sfeer waarin kunstenaars als Egon Schiele en Gustav Klimt zich artistiek konden ontwikkelen. En dat alles kort voordat de oorlog aan deze wereld grotendeels een eind zou maken. In zijn roman Waiting for Sunrise kiest William Boyd precies dat Wenen als de setting voor het eerste deel van zijn verhaal. In prachtig proza, waarin veel aandacht is voor sfeertekening en de beschrijving van interieurs en kleding, introduceert hij zijn hoofdpersonen. Dat is allereerst Lysander Rief, een jonge Engelse toneelspeler die naar Wenen is gekomen in de hoop dat Dr. John Bensimon, een van Freuds vakgenoten, hem van een sexueel probleem kan afhelpen. In de wachtkamer van deze arts ontmoet hij een andere patiënt, Hettie Bull. Zij is een jonge Engelse beeldhouwer die in Wenen samenwoont met de beroemde schilder Udo Hof. Of het op het conto van de arts moet worden geschreven of op dat van de mooie Hettie zal onduidelijk blijven, maar Lysander geneest van zijn probleem. Om er een ander probleem voor terug te krijgen, namelijk een zwangere Hettie. Die hem bezweert dat hij daarvoor verantwoordelijk is. De man van Hettie doet aangifte van verkrachting, Hettie getuigt tegen hem en Lysander wordt vervolgens  gearresteerd. Daarmee begint het verhaal meer het karakter van een spionageroman te krijgen, want de Engelse geheime dienst weet Lysander eerst op borgtocht vrij te krijgen en hem dan via de ambassade naar Engeland te smokkelen. Dat de dienst daarmee een bedoeling heeft is duidelijk, want nu hij de Engelse Staat een groot bedrag schuldig is - de borg - wordt hij gedwongen voor hen te gaan werken.

De roman valt heel duidelijk in twee delen uiteen: het sfeervolle, romantische, van decadentie doortrokken Wenen en het sobere Engeland in oorlogstijd. Ondanks het grote verschil in sfeer en stijl weet Boyd deze delen tot een eenheid te smeden. De Weense set-up blijkt in het latere verhaal ook van cruciale betekenis te zijn. Het spionageverhaal is spannend opgebouwd, je wordt als lezer verschillende keren op het verkeerde been gezet en blijft lang in het ongewisse over de waarheid. Het plezier waarmee Boyd dit heeft geschreven is voelbaar in de vele zijpaadjes, maar eveneens in de lyrische beschrijvingen van het Engelse platteland. Ook in de Weense sectie veroorlooft hij zich van die schrijverspleziertjes. Zo botst Lysander tijdens een politieke demonstratie op het plein voor het Rathaus tegen een haveloze jongeman in wie je toch echt de jonge Hitler meent te herkennen. En stelt hij zich in Café Landtmann spontaan voor aan Sigmund Freud en vertelt deze enthousiast over zijn snelle genezing bij  Dr. Bensimon. Waarop Freud, wanneer hij hoort welke therapie Bensimon toepaste, slechts antwoord: 'Oh, "Parallellism". I'll make no comment. Good day to you, sir. I wish you well.'

Na Brazzaville Beach (zie bespreking in augustus) is dit al de tweede roman van Boyd dit jaar die ik na lezing met een groot gevoel van voldoening dichtsloeg. Gelukkig heb ik nog een paar van zijn boeken ongelezen in de kast staan.

donderdag 14 november 2013

Sublieme momenten

Het meest intrigerende aspect aan James Salter's nieuwe roman All That Is vindt ik de titel. Wat zegt die, waar gaat dit boek over? In de Nederlandse vertaling - 'Alles wat is'  - blijft het voor mij net zo raadselachtig. Als je de titel letterlijk opvat zou het boek moeten gaan over 'alles' of 'alles wat er is'. Maar wat is dat, wat bedoelt Salter daarmee? Het motto dat hij aan zijn verhaal vooraf laat gaan biedt iets meer duidelijkheid: 'There comes a time when you realize that everything is a dream, and that only those things preserved in writing have any possibility of being real.' Is het leven, ons bestaan, ongrijpbaar als in een droom? En beklijft het uitsluitend in de vorm waarin je het neerschrijft? Kortom: de nieuwsgierigheid werd geprikkeld. Een goed begin.

Hoofdpersoon in deze roman is Philip Bowman. Salter beschrijft diens volwassen leven, van het laatste jaar van de Tweede Wereldoorlog tot halverwege de jaren tachtig, wanneer hij in de zestig is. Het begin van het boek is prachtig. Het is eind maart 1945, enkele uren voordat een grote Amerikaanse legermacht de aanval op het Japanse eiland Okinawa zal inzetten. Bowman is marinier en bevindt zich op een van de schepen die in konvooi op volle snelheid richting Okinawa varen. Alleen al op dit ene schip is hij in gezelschap van ruim 1500 andere mariniers. Mannen en jongens die niet weten of ze de nieuwe dag zullen overleven. En die dus moeilijk de slaap kunnen vatten. De eerste zin luidt: 'All nigth in darkness the water sped past. In tier on tier of iron bunks below deck, silent, six deep, lay hundreds of men, many faceup with their eyes still open though it was near morning.' Tijdens de slag om Okinawa sneuvelen zo'n 12.000 Amerikaanse soldaten, maar Bowman en zijn schip blijven gespaard. In de herfst keert hij terug naar huis.

Na een studie Engelse literatuur aan Harvard neemt hij een baan aan als redacteur bij een kleine literaire uitgeverij in New York. Die omgeving vormt het decor voor deze roman. Bowman wordt verliefd op de beeldschone Vivian en trouwt met haar. Maar na een paar jaar blijkt dat zij, opgegroeid in een wereld van landgoederen en paarden, een heel ander persoon is dan Bowman dacht. Ze scheiden. Hij heeft een tijdje later een korte affaire met de Engelse Enid, maar die verhouding bloedt dood omdat zij haar man 'nu' niet wil verlaten. Bowmans laatste relatie is met Christine, die hem verraadt door hem op slinkse wijze en samenspannend met haar minnaar zijn huis afhandig te maken. Deze misschien heel alledaags en weinig spannend overkomende verhaallijn is eigenlijk niet meer dan een dunne draad die Salter spant door een roman die voortdurend alle kanten uitschiet, waarin hij steeds zijpaden inslaat. Van veel personen waarmee Bowman te maken heeft schetst Salter ook de achtergrond, soms groeien die passages uit tot kleine subplots. Bowmans relaties met vrouwen worden uitvoerig geanalyseerd, de sexscènes prachtig beschreven, nieuwe liefdes op haast poëtische wijze bezongen. Wat mij het meeste boeide was dat je voortdurend het gevoel hebt dat de schrijver Salter boven deze taferelen zweeft, het alles aanziet en naar believen aan touwtjes trekt. Je maakt het leven van een Everyman of Alleman mee, maar dan wel een wiens leven ter plekke door de schrijver wordt geschapen.

Tegen het slot is Bowman ouder en wijzer, om een gemeenplaats te gebruiken. Gelouterd, zou je ook kunnen zeggen. Hij denkt al wel eens aan de dood. Hij voelt zich aangetrokken door een collega van vroeger, Anne. Dat gevoel is wederzijds. Ze zijn voorzichtig, willen zien hoe het zich ontwikkelt. Plannen een reis naar Venetië in de winter. De stad voor henzelf. Het laatste hoofdstuk heet 'Without End'. Daar laat Salter het bij.

Het is volstrekt fout om in een bespreking de plot tot op de laatste bladzijde weer te geven. Ik ben daar ook altijd heel terughoudend in. Maar bij All That Is mag dat. Zoals gezegd, het verhaal is niet meer dan een dunne draad door de roman. Gebeurtenissen zelf zijn niet het belangrijkste in ons leven, lijkt Salter te willen zeggen. Het wezenlijke en ook mooiste speelt zich vooral rondom die verhaallijn af, in alle terzijdes. En in Bowmans gedachten. En in dit boek ook tussen de regels door. Het is een beetje als in die laatste strofe van het gedicht Het tuinfeest van Martinus Nijhoff: 'Zij zingen, nijgen naar elkaar en kussen, / Geenzins om liefde, maar om de sublieme / Momenten en het sentiment daartusschen.'

zondag 10 november 2013

Two Brothers

Een van mijn favoriete televisieseries is Blackadder, en dan vooral de vierde en laatste serie, Blackadder Goes Forth, die zich afspeelt in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog. De volstrekte zinloosheid van het oorlogsgeweld wordt zichtbaar gemaakt door de hoofdpersonen in kolderieke situaties te plaatsen. Dat klinkt vreemd, maar het werkt en heeft een hoogst komisch effect. Rowan Atkinson als Captain Blackadder, Hugh Laurie als zijn wat dommige rechterhand Lieutenant George, private Baldrick in de rol van duvelstoejager en daarboven uittorenend Stephen Fry als General Melchett, nooit in de loopgraven te vinden maar wel een veilige vijftig kilometer daarachter, nippend aan zijn champagne. De zesde en laatste aflevering eindigt met de drie mannen die de loopgraven uitstormen richting het mijnenveld en de vijand. In een aanval die ze vijf afleveringen lang hadden weten te vermijden. Het komische is dan verdwenen, je kijkt recht de afgrond in. Het script luidt: 'As they rise above the sandbags they are met by thunderous machine-gun fire. [....] They run on, brandishing their handguns. They will not get far.' De serie werd geschreven Ben Curtis en Ben Elton. Deze laatste heeft nu een boek geschreven waarin de oorlog opnieuw een grote rol speelt, ditmaal de Tweede Wereldoorlog en de aanloop ernaar.

Two Brothers is het verhaal van een Joods gezin in Duitsland in de jaren tussen 1921 en 1945, met een epiloog die zich afspeelt in Londen en Oost-Berlijn in 1956. Op 24 februari 1921, de dag waarop in München de Nazipartij wordt opgericht, worden in een Berlijns ziekenhuis twee jongens geboren, een tweeling. Een van de jongetjes blijkt doodgeboren. Tegelijkertijd overlijdt in een van de andere verloskamers een alleenstaande vrouw bij de geboorte van haar zoontje. Omdat dit weesjongetje in het politiek en economisch roerige en arme Duitsland van die tijd een onzekere toekomst in een kindertehuis tegemoet zou gaan, bieden de arts en verpleegsters het kind aan de vrouw van de tweeling aan. Deze accepteert dit geschenk en verlaat met haar 'tweeling' het ziekenhuis. Frieda, zelfs een arts, en haar man Wolfgang, een jazzmusicus, besluiten niemand te vertellen dat een van de twee kinderen niet hun eigen kind is. Dat zal in de toekomst vergaande gevolgen hebben, want zelf zijn zij Joods en een van hun kinderen is dat dus niet.

Hun gehele jeugd weten de jongens, de Joodse Paulus en de volbloed Arische Otto, hier niets van. En naarmate ze ouder worden zien Frieda en Wolfgang steeds minder noodzaak het geheim te onthullen. De jongens groeien als een echte tweeling op: nauw met elkaar verbonden en zelfs beide verliefd op de Joodse Dagmar, dochter van een rijke Joodse zakenman. Pas wanneer na 1933 Joden in Duitsland meer en meer worden buitengesloten en als een minderwaardige bevolkingsgroep worden behandeld, realiseren Frieda en haar man zich langzaamaan dat het eerlijker zou zijn om hun niet-Joodse kind de waarheid te vertellen en hem zodoende te vrijwaren voor verdere vernederingen en discriminatie. Maar de jongens gaan na deze onthulling nog een stap verder: zou de familie niet beter beschermd kunnen worden tegen het naderende onheil wanneer een van hen lid zou zijn van de SS? Dus zou werken in het hol van de leeuw? En wie zou dat dan moeten zijn? De Arische, de meest geschikte? Durven ze een persoonsverwisseling aan?

Halverwege zijn roman heeft Elton hiermee alle stukken hun plaats op zijn schaakbord gegeven, het eindspel kan beginnen. Dat is bijzonder spannend, ik ervoer het boek als een echte page-turner. Het tweede deel van het verhaal zit zo vol onverwachte wendingen dat die soms wat ongeloofwaardig overkomen. Elton is daarin als auteur wel heel sturend aanwezig. Dat het verhaal deels wordt verteld door een van de broers die in Londen woont en daar in 1956 wordt benaderd door de Oost-Duitse geheime dienst is een mooie vondst.

Elton heeft de geschiedenis van de familie en de gebeurtenissen in het Duitsland van de jaren twintig, dertig en veertig mooi met elkaar verweven. Zijn stem is in de historische toelichtingen soms wat schoolmeesterachtig, maar in de passages waarin hij beschrijft hoe de situatie ingrijpt in het leven van Frieda, Wolfgang en hun kinderen treft hij precies de goede toon. De gruwelijke taferelen tijdens de Kristallnacht die een van de zoons als SS'er meemaakt, Wolfgangs moedige besluit niet langer zijn gezin een blok aan het been te zijn, Frieda's bewuste keuze om een groep Joodse kleuters die tijdens een razzia uit een schooltje worden gehaald te begeleiden op hun deportatie: het zijn diep-tragische momenten die door Elton heel indringend worden verteld. Het zijn die passages die je als lezer lang bijblijven. Zoals ik na bijna vijfentwintig jaar ook de slotscène van Blackadder nog helder voor ogen heb.

dinsdag 5 november 2013

Mythevorming

Het Nyosdal ligt in Kameroen, ongeveer driehonderd kilometer ten noordwesten van de hoofstad Yaoundé. Het is een groene streek, die bekend staat als de Grassfields. In het afgelegen dal liggen verspreid enkele dorpen en een paar meertjes. Het grootste meer is het Nyosmeer, een diep kratermeer gesitueerd op de flanken van een niet-werkende vulkaan. In de nacht van 21 op 22 augustus 1986 vindt in het dal een raadselachtige gebeurtenis plaats. Enkele dagen later bereikt dat feit via de media de buitenwereld. Luchtopnamen van een vallei bezaaid met dode mensen en dieren - 1746 mannen, vrouwen en kinderen, de complete veestapel - gaan over de hele wereld. 'The freakiest disaster' van de twintigste eeuw koppen Amerikaanse kranten. Binnen een week zijn wetenschappers uit tien landen ter plekke, soms vergezeld door een team medewerkers. De race om de enige echte verklaring van de ramp, en daarmee wetenschappelijke roem, is begonnen.

Frank Westerman is al jaren geïnteresseerd in wat zich daar afspeelde. Nadat hij er in 1992 een radioreportage over maakt voor de VPRO duikt het onderwerp in 2009 weer op wanneer hij bij Teylers Museum betrokken is bij een project over 'mythe versus de wetenschappelijke waarheid'. Mythes intrigeren hem: waar komen ze vandaan, hoe ontstaan ze, waarom spreken ze ons zo aan en hoe kan het dat ze voor veel mensen een werkelijkheid, een waarheid zijn? Dat is voor hem het begin van een nieuwe reis naar het Nyosdal, ditmaal een zoektocht met als doel om in kaart te brengen welke waarheden er sinds de ramp zijn ontstaan: de wetenschappelijke én de verhalen, de nieuwe mythes. Hij ziet het als een proefopstelling: er is een 'oerknal' - de ramp - die is gevolgd door een kleine vijfentwintig jaar onderzoek, discussie en gespeculeer. Door de wetenschappers én de bewoners.

Het eerste deel van Stikvallei gaat over de mythedoders, de wetenschappers. Westerman beschrijft met gevoel voor drama de strijd tussen de deskundigen, die al snel in twee kampen zijn verdeeld. De Franse vulkanoloog Haroun Tazieff legt de oorzaak van de ramp bij een 'freatische eruptie' van de vulkaan onder het Nyosmeer, waarbij een wolk hete stoom werd uitgestoten vermengd met het dodelijke kooldioxide (CO2) dat als een enorme bel op de bodem van het meer lag. De IJslander Haraldur Sigurdsson daarentegen ziet geen vulkanisme. Hij denkt dat de bovenste waterlaag van het meer uit balans is geraakt waardoor de diepe bel met kooldioxide, met een omvang van een kubieke kilometer (!) kon ontsnappen. In beide scenario's is de wolk met kooldioxide in razend tempo als een vloedgolf het dal ingestroomd. De eerzucht van de mannen, de ruzies tijdens congressen, het gekonkel om je gelijk te halen: het is een spannend, soms ongelooflijk en ontluisterend relaas. Op een gegeven moment schrijft een van de andere wetenschappers: 'We moeten oppassen dat we de feiten niet zo rangschikken dat ze ons verhaal vertellen. We moeten de feiten de tijd geven om ons hun eigen verhaal te vertellen.'

De mythebrengers komen in het middendeel van het boek aan het woord. Dat zijn de priesters en missionarissen die rondom het gebied werkzaam zijn ten tijde van de ramp. Twee daarvan, Fred ten Horn en Jaap Nielen, zijn Nederlandse paters. Zij zijn na de ramp de eersten die de overlevenden opvangen en de doden begraven. Zij doen hun verhaal over de eerste dagen, weken en maanden. Over het bouwen van nieuwe huizen buiten het dal, over de (on)mogelijkheid om als pater vanuit je eigen geloof aan je overgebleven gelovigen een zinvolle verklaring van de ramp te geven. Maar ze kijken ook terug op hun lange loopbaan in Kameroen, naar hun ontwikkeling van zendeling tot ontwikkelingswerker. Dat levert een mooi tijdsbeeld op.

De Kameroeners zelf zijn de mythemakers. Er blijken een kwart eeuw na dato veel verklaringen te circuleren over het hoe en waarom van de ramp. Westerman brengt in kaart hoe die zich verhouden tot oudere mythes, hoe ze passen in traditionele denkpatronen. Geloof is in Afrika veel sterker dan bij het Christendom en de Islam gebaseerd op een orale traditie, er is veel minder in geschriften vastgelegd. Vanuit die orale traditie kun je als individu veel vrijer zelf verklaringen voor een ramp als deze zoeken in de overgeleverde verhalen over je geloof en je voorouders. En dat gebeurt op allerlei niveaus, zowel door boeren ter plaatse als door jonge toneelschrijvers in de hoofdstad.

Westerman heeft in zijn eigen woorden geprobeerd 'een kluwen draad voor draad te ontwarren'. Dat is gelukt, want Stikvallei is een opeenstapeling van grote en kleine gebeurtenissen, van individuele ervaringen, emoties en daden, van verklaringen, opvattingen, gedachten en ideeën. Hij hoopte dat daardoor de 'kiemvorming', het allereerste begin van nieuwe mythes over de ramp zichtbaar zou worden. Of dat is gelukt mag je na lezing zelf uitmaken. Ik heb het boek in ieder geval gefascineerd gelezen.