donderdag 30 augustus 2018

Kellendonks brieven

Het is alweer 28 jaar geleden dat Frans Kellendonk overleed, nog geen veertig jaar oud. Hij stierf aan de gevolgen van aids, in de periode dat er tegen deze ziekte nog geen effectief medicijn bestond. Daarmee kwam een einde aan een schrijverschap dat veelbelovend was. Een dezer dagen verschijnt een biografie van de hand van de letterkundige Jaap Goedegebuure. Daaruit zal ongetwijfeld een compleet beeld van de schrijver opdoemen. Omdat ik ditmaal de behoefte voelde Kellendonk beter te leren kennen middels zijn eigen werk, heb ik de afgelopen week De brieven gelezen, in een editie uit 2015 die werd bezorgd door Goedegebuure en collega-schrijver en vriend Oek de Jong.

Kellendonk komt uit die brieven naar voren als een gepassioneerd mens, hartstochtelijk bezig met de literatuur en zijn eigen literaire werk. Hij neemt geen blad voor de mond, waaruit je wellicht mag opmaken dat hij de brieven nooit voor publicatie heeft bedoeld. Hij is open en oprecht. Dat geldt de literatuur – in zijn leven het belangrijkst – maar zeker ook de liefde. Van beide geniet hij hartstochtelijk. Hij kan ter plekke wegsmelten voor een mooie jongen die hij tegenkomt in de supermarkt, maar zich ook met hart en ziel geven in een duurzame relatie. In een brief aan zijn vriend Jan Duyx van februari 1974 staat een passage die zijn plezier in het leven mooi weergeeft: ‘Herinner je je die dag nog, toen het ook ineens lente was, en die meneer bij broodje Corona, die begon te zingen? Iedereen had het in de bol. Het is hoop die het ogenblik dat ze duidelijk wordt door het bewustzijn wordt vervuld. Het Goede Leven. Het plezier in de Dingen Zelf. De geest zit in het lichaam opdat de geest van het lichaam kan genieten. Je weet wel wat ik bedoel en ik hoef mijn lippen maar tegen de jouwe te drukken om te weten wat ik bedoel. Ik hoef je niet eens op te eten om te weten, te smaken hoe heerlijk je bent.’

Een schrijver moet ook leven, en uit de literatuur zijn lang niet altijd voldoende inkomsten te halen. Zeker niet voor een beginnende schrijver. Kellendonk was daarom genoodzaakt klussen in de marge aan te nemen. In het studiejaar 1981/’82 - hij was vijf jaar eerder gedebuteerd met de jubelend ontvangen verhalenbundel Bouwval - was hij writer in residence in Minneapolis. Dat gaf hem de rust om te schrijven, maar hij was ook ver van huis en vrienden. Het internet bestond nog niet, dus zijn brieven naar familie en vrienden waren gevuld met vragen naar het nieuws van de dag. Je proeft er een zekere eenzaamheid uit.

Na ruim driehonderd bladzijden is ‘het’ daar ineens, in een brief aan Oek de Jong van september 1983: ‘Vrijdag vertrek ik naar Boston, met schoorvoetende instemming van de hematoloog, die nog steeds niet weet wat er met me aan de hand is, na al dat bloed dat ik voor hem heb vergoten. Hij denkt aan een milde vorm van de nieuwe Amerikaanse ziekte. Ik heb nu zo ongeveer de ‘keus’ om me ziek te voelen of gezond. Bij mijn huidige welbevinden is dat geen moeilijk dilemma. In Boston zal ik nadenken over artikelen voor het blad (en een naam) en je van daaruit opnieuw schrijven. Ik heb er, net  als jij, veel zin in.’ Kellendonk en De Jong liepen rond met een plan voor een nieuw literair tijdschrift.

De brieven zijn niet doortrokken van het ziek zijn. Integendeel, het lijkt alsof Kellendonk zich daarin juist bezighoudt met alles  wat hem inspireert, en níet met zijn ziekte. In de laatste periode worden de brieven zeldzamer. Oek de Jong heeft over die laatste fase van Kellendonks leven geschreven in zijn essaybundel Het visioen aan de binnenbaai (zie dit blog, februari 2017). Kellendonk verloor langzaam maar zeker de energie om te leven, in wat dan ook geïnteresseerd te zijn. Trok zich letterlijk terug uit de wereld, die op het laatst niet groter was dan zijn slaapkamer.

Wat rest zijn enkele spraakmakende romans, verhalenbundels en essays, waaruit een onafhankelijke, onderzoekende geest spreekt. En een groot stilist. Deze omvangrijke selectie brieven, waarin Kellendonk je heel dichtbij laat komen, voegt daaraan iets heel wezenlijks toe.     

Frans Kellendonk. De brieven
Samengesteld, ingeleid en geannoteerd door Oek de Jong en Jaap Goedegebuure
480 blz
Querido

donderdag 23 augustus 2018

Versailles in Zeeland

Ellewoutsdijk is een dorpje op het Zeeuwse eiland Zuid-Beveland. Vanaf de hoge dijk kijk je er uit over de Westerschelde, recht aan de overzijde van het water ligt Terneuzen. Iets ten westen van het dorp gaat het polderland over in het havengebied van Vlissingen, de kerncentrale ben je dan al gepasseerd. Ellewoutsdijk is geen zelfstandige gemeente meer, het maakt tegenwoordig onderdeel uit van de gemeente Borssele. Zo’n 150 jaar geleden was dat anders. Het dorp was nog zelfstandig, had een eigen burgemeester, een haven, een school, winkels en vanaf de kerktoren zag je akkers tot aan de horizon. Het is dát dorp, in het jaar 1860, waarin Anna van Suchtelen de kroniek van haar familie, Versailles aan de Schelde, laat beginnen. Het dorp dat voor drie generaties in zekere zin de thuisbasis van haar familie zou zijn. Tot in oktober 1944 geallieerde bombardementen Ellewoutsdijk in een smeulende verzameling ruïnes veranderden.

In de zomer van 1860 bezoekt Jan Christiaan van Hattum voor het eerst Ellewoutsdijk. Hij is de jonge directeur van het gelijknamige Sliedrechtse baggerbedrijf en is op zoek naar werklui voor opdrachten die hij in Zeeland heeft aangenomen. Prümers, de plaatselijke notaris ontvangt hem. Diens twintigjarige dochter Frederika en de iets oudere Jan Christiaan voelen zich tijdens dit bezoek tot elkaar aangetrokken. Twee jaar later trouwen ze. Waarmee de familiekroniek een aanvang neemt. 

Jan Christiaan legt in de decennia na 1860 de fundering waarop het familiebedrijf zich kan ontwikkelen tot een belangrijke speler in de markt. Hij neemt grote waterstaatswerken aan, in Nederland én daarbuiten. Het is de tijd van de industrialisatie en er worden spoorlijnen door heel Nederland aangelegd, waardoor ook uit de meer afgelegen regio’s opdrachten binnenkomen. Naast grote binnenlandse projecten waarbij het bedrijf is betrokken, zoals het Noordzeekanaal, wordt ook het buitenland steeds interessanter. Jan Christiaan weet een technisch ingewikkelde klus bij het graven van het Panamakanaal binnen te halen, waardoor het bedrijf internationaal de aandacht op zich vestigt. Tinus, de zoon van Jan Christiaan en Frederika gaat in Delft voor ingenieur studeren, om later het bedrijf van zijn vader over te kunnen nemen.

Het is hard werken, maar het geld stroomt binnen. Het echtpaar Van Hattum koopt een kapitaal huis in Den Haag, aan de oude Scheveningseweg. Maar Zeeland is nooit uit het hart. Nadat in 1864 het buitenhuis Zorgvliet, het voornaamste huis van Ellewoutsdijk, door Jan Christiaan en Frederika is aangeschaft verwerven ze ook de rechten van de ambachtsheerlijkheid Ellewoutsdijk en drie omliggende dorpen. Als ambachtsheer en –vrouw zijn ze dan daadwerkelijk geworteld in de Zeeuwse klei. Hun rijkdom stelt hen in staat om werken te bekostigen die het dorp ten goede komen – een schooltje, reparaties aan de kerk. Dat wordt van het verwacht, ze doen het met liefde en het dorp is hen dankbaar. Die dankbaarheid wordt getoond op hoogtijdagen in de familie – verjaardagen, huwelijken – waarop vrijwel het gehele dorp acte de présence geeft. Dit op een manier die wij tegenwoordig alleen nog maar reserveren voor koninklijke feestdagen. Ook bouwen ze Zorgvliet om tot een omvangrijk complex met Moorse trekjes in de architectuur, met een uitgestrekte parkaanleg, een toneelzaal en een heuse galerij voor de vele schilderijen die Jan Christiaan inmiddels heeft verzameld.

Die activiteiten blijven niet onopgemerkt. Een journalist van de Zeeuwse Courant die een rondleiding krijgt van Jan Christiaan kijkt zijn ogen uit. Hij is nog maar net bekomen van zijn verbazing over de tennisbaan, het cricketveld, het voetbalveld én de boogschuttersbaan als hij zich in het huis vergaapt aan de hypermoderne elektrische verlichting en de honderden schilderijen van vooraanstaande kunstenaars. Het is niets minder dan een ‘Versailles in miniatuur’, en hij prijst de ‘toovenaar’ die dit ‘paleisje’ heeft neergezet op dit ‘vergeten uithoekje’.

De kroniek bestrijkt ook de lotgevallen van de tweede en derde generatie, om te eindigen met het bombardement dat aan bijna alles een eind maakt. Het familiebedrijf floreert in de eerste helft van de twintigste eeuw, ondanks de Eerste Wereldoorlog, de politieke onrust in Duitsland en de economische crisis. Maar de bedrijfsvoering wordt moderner, er komen fusies, Van Hattum wordt onderdeel van een conglomeraat. Het verhaal van de zoon en kleinzoon van Jan Christiaan verschilt daardoor wezenlijk van dat van hun vader en grootvader.

Anna van Suchtelen beschrijft de familiegeschiedenis levendig en met kennis van zaken. Dat is niet vreemd, ze schrijft over haar voorouders en had de beschikking over het familiearchief. Maar haar verhaal stijgt ook boven het persoonlijke uit. De geschiedenis van het bedrijf, de relatie van haar voorouders met de lokale bevolking én het verhaal van de buitenplaats die werd omgetoverd tot een lusthof zijn zo in te bedden in de algemene ontwikkelingen op dat vlak. Al was de locatie van het frivole ‘paleisje’, op het Zeeuwse platteland direct achter de dijk van de Westerschelde, wel heel bijzonder.

Anna van Suchtelen
Versailles aan de Schelde. Familiekroniek
320 blz
Cossee 

vrijdag 17 augustus 2018

Seks

Mrs. Donaldson, een waardige dame van middelbare leeftijd, bezoekt in de periode voor haar man overlijdt dagelijks het lokale ziekenhuis waar hij is opgenomen. Omdat de sfeer daar haar bevalt, gaat zij er na de dood van haar echtgenoot vrijwilligerswerk doen. Dat bestaat uit het ‘acteren’ van een ziektegeval voor een groep medische studenten die haar moeten ondervragen en een diagnose stellen. Zij raakt daar gaandeweg heel bedreven in en weet de colleges waarin zij het middelpunt vormt uit te bouwen tot een ware happening. Het contact met de studenten ervaart zij als een heilzaam tegenwicht tegen haar wat vereenzaamde leven, alleen in haar veel te grote huis. Wanneer zij ontdekt dat het pensioen van haar man minder uitkeert dan zij had verwacht, besluit ze een kamer te verhuren aan studenten.

Andy en Laura worden door het studentenhuisvestingsbureau naar haar toe gestuurd. Hij studeert architectuur, zij medicijnen. Een keurig stel, dat een grote slaapkamer en een badkamer huurt. Ze zijn jong en verliefd, en Mrs. Donaldson kan haar oren moeilijk sluiten voor de geluiden die ’s nachts uit hun slaapkamer tot haar doordringen. Seks is sowieso een item voor haar, omdat de hoogleraar medicijnen die altijd bij haar ‘optredens’ aanwezig is, zelf een weduwnaar, avances maakt in haar richting. Hoe daar mee om te gaan kan ze niet bepalen, zo kort na de dood van haar man. Het onderwerp verwart haar.

Hoe aardig Andy en Laura ook zijn, het betalen van de maandelijkse huur is al gauw een probleem. Mrs. Donaldson vindt het wat goedkoop om daar over te klagen, maar na enige tijd benadert het stel haar zelf met een voorstel. Wat dat is? Nee, dat zou je leesplezier maar bederven. Maar het behelst het betrekken van Mrs. Donaldson bij het liefdesleven van het jonge paar. Tja ….

Smut. Two Unseemly Stories, de titel van dit boekje, betekent zoveel als viezigheid of smeerlapperij verpakt in twee onbetamelijke verhalen. Dat dekt de lading niet al zou je, was je een moraalridder, dit zeker kunnen vinden van de deal die Mrs. Donaldson overeenkomt met haar jonge huurders. In de handen van Alan Bennett overschrijdt het echter nergens een grens en is het op een heerlijke manier nog net correct en daarbij onderkoeld ‘British’. Bennett tekende de afgelopen decennia voor zulke successen als The Lady in the Van en The Madness of King George, beide toneelstukken die later werden verfilmd. Uitzonderlijke situaties en daarin de grens opzoeken is hem vertrouwd.

Het tweede verhaal in dit bundeltje is wat complexer van opzet, maar ook daarin  draait het in zekere zin om seks. In dit geval het liefdesleven van een ‘grijze muis’ die is getrouwd met een succesvolle bankier met de looks van een fotomodel. Uiterlijk vertoon legt het in dit verhaal af tegen gezond verstand en een gevoel van rechtvaardigheid, de manier waarop dat wordt bereikt is een wondertje van creatief schrijven. En dat is misschien wat me nog het meeste lief is in deze verhalen: de scherpte, de nuance én de ironie die je van iedere bladzijde tegemoetkomen.

Alan Bennett
Smut. Two Unseemly Stories
189 blz
Faber and Faber / Profile Books

dinsdag 14 augustus 2018

Anna Karenina

De negentiende eeuw is de eeuw van de lange adem. Van schrijvers die grote projecten opzetten. Van lezers die, niet afgeleid door televisie, iPad of het wereldnieuws, avondenlang onderduiken in meeslepende romans. Romans die eerst als feuilleton in tijdschriften verschijnen en dan, bij publicatie, tot lijvige boekwerken blijken te zijn uitgegroeid. Het is ook de tijd van de grote heldinnen. Van Flauberts’ Madame Bovary, Henry James’ Isabel Archer uit Portrait of a Lady en Couperus’ Eline Vere. En natuurlijk van Anna Karenina, de vrouw die Lev Tolstoi aan haar liefde ten onder laat gaan.

Het verhaal is bekend. De mooie Anna Karenina is getrouwd met de rechtlijnige topambtenaar Karenin en heeft een zoon met hem. Voor de buitenwereld lijkt alles in orde maar Anna mist iets, ofschoon ze dat zich pas langzaamaan gaat realiseren. Ze valt voor de officier Vronski, een elegante macho van goede komaf en een mooie carrière in het verschiet, en doet dat openlijk. Vooral dát, het zonder gêne in het openbaar hun relatie beleven, wordt haar door haar omgeving eigenlijk het meeste kwalijk genomen. Die stoot haar uit, slechts een enkeling accepteert haar nog. Tegen de druk die dat oplevert is de relatie met Vronski steeds minder bestand. Hij vergooit mede daardoor zijn militaire loopbaan, zij wordt langzaam maar zeker zenuwziek. Dat dit slecht moet aflopen voel je als lezer honderden bladzijden voor het einde al aankomen.

Dit dramatisch sterke maar natuurlijk niet unieke verhaal is voor Tolstoi niet de eigenlijke kern van zijn roman. Dat is de Russische maatschappij. Daarvan geeft hij, vooral gebruikmakend van de bijfiguren, een rijk geschakeerd beeld. Vorst Stepan Oblonski is misschien wel het meest kleurrijke personage. Van verarmde adel, heeft hij door zijn netwerk en zijn innemende charme een mooie positie als ambtenaar weten te verwerven. Hij is van nature lui, is een levensgenieter en geeft meer geld uit dan hij heeft. Zijn echtgenote Dolly lijdt onder de buitenechtelijke vrijages en het bordeelbezoek van haar man. Dolly’s jongere zus Kitty, die aan het begin van het verhaal kortstondig verliefd is op Vronski, vindt haar ware liefde bij Ljovin, een landheer of hereboer met verlichte sociale ideeën. Het is in Ljovin, die graag dagdroomt en dat filosoferen noemt, die het leven van de  boerenstand graag zou verheffen maar zich tegelijk enorm kan storen aan de luiheid, domheid of het eigenwijze gedrag van zijn pachters, maar tegelijk een man die aanvoelt dat er in sociaal opzicht een verandering op komst is in de wereld, dat Tolstoi veel van zichzelf  legt.

Met deze zes personages, aangevuld met tientallen andere die soms maar even voorbijkomen, toont Tolstoi ons het Rusland van zijn tijd. Een maatschappij waar het standsverschil enorm was, waar de slavernij net was afgeschaft, waar een kleine bovenlaag in de steden veel geld verdiende en miljoenen op het platteland zich maar net in leven konden houden. Een cultuur ook waar ongeschreven regels een zekere sociale orde moesten handhaven. Anna overtreedt een van die regels.

Ik las Anna Karenina zo’n dertig jaar geleden voor het eerst. De details van het verhaal stonden me niet meer zo bij, ik herinnerde me vooral dat ik onder de indruk was van het brede panorama dat Tolstoi schilderde. Ditmaal werd ik getroffen door de manier waarop hij de natuur en het leven op het platteland beschrijft. Je merkt dat hij zelf ook op een landgoed woonde, hij is als het ware vergroeid met het uitgestrekte Russische landschap, met de bossen, meren en boeren, met ieder moment van de dag en hoe je dat in de natuur kan ondergaan. De aanleiding tot herlezen – wat ik nauwelijks doe, en zeker niet van zo’n pil – was de publiciteit over de nieuwe vertaling van Hans Boland. Die leest inderdaad heel fijn. Boland schreef daarover een interessant en geestig boekje, waarin hij zijn aanpak verantwoordt. Daar zal ik later nog eens iets over schrijven.

Lev Tolstoi
Anna Karenina
Vertaling en nawoord door Hans Boland
1.016 blz
Athenaeum - Polak & Van Gennep