zaterdag 30 oktober 2021

Willem wie ...?

De beste historische romans zijn misschien wel die waarbij de auteur over niet meer dan wat snippers aan feitelijke informatie beschikte. Dat zijn de romans waarin de verbeeldingskracht het moet doen. De romans waarin echt iets gecreëerd diende te worden. Marguerite Yourcenar lukte het, in Hadrianus’ gedenkschriften. Ook – van een andere orde, maar toch – Tracy Chevalier speelde het klaar in Girl with a Pearl Earring. En onlangs plaatste Nico Dros zich in die categorie, met het betoverende Willem die Madoc maakte. Uitgaande van niet meer dan een handvol woorden fantaseerde hij in bijna zeshonderd bladzijden het leven en de wereld van zijn hoofdpersoon bij elkaar. Dat klinkt oneerbiedig, maar dat is niet zo bedoeld. Dros is historicus met een grote kennis van de Middeleeuwen en dat is het tijdperk dat hij overtuigend en bevlogen weet op te roepen. 

De titel van de roman zijn ook de woorden die voor Dros het ‘haakje’ zijn. In de oorspronkelijke vorm luiden die ‘Willem die Madocke maecte’. Deze zinsnede is te vinden in de aanvang van het manuscript van de beroemdste oud-nederlandse tekst, Van den vos Reynaerde. De auteur daarvan is  niet bekend, maar op basis van de woorden zou hij Willem moeten heten. En zou hij de auteur zijn van een eerder boek, Madoc. Een boek dat nu niet meer bekend is. Heel veel raadselachtiger kun je het niet krijgen. 

Dros heeft de roman opgezet als een raamvertelling. Een mediëvist aan een Vlaamse universiteit, Willem (!) de Reuvere, komt op een dag in het bezit van een middeleeuws verzamelhandschrift met teksten van de schrijver van Van den vos Reynaerde. In een verborgen laag in de band ontdekt hij enkele velletjes, beschreven met tekst in een niet te ontcijferen code. Zijn dat aantekeningen voor het bewuste boek Madoc? Bezat dat boek een gevaarlijke inhoud, en moest het manuscript daarom op deze geheime plek worden bewaard? Als lezer krijg je hier langzaam het gevoel in een roman van Umberto Eco te zijn verzeild. Niets mis mee, integendeel.

De Reuvere schrijft vervolgens de geschiedenis van Madoc. Dat is die van een jongetje dat na een schipbreuk aanspoelt op een Vlaams strand, door monniken in een klooster wordt opgevoed, de wijde wereld intrekt en als secretaris en adviseur in dienst komt van een Franse hertog voor wie hij de beheer van zijn hertogdom moderniseert. En die al die tijd vreest te worden ontmaskerd vanwege een geheim dat hij met zich meedraagt. Meer van de plot onthullen zou niet terecht zijn. Maar wees ervan verzekerd dat Dros de kleurrijke en soms ook gruwelijke wereld van de Middeleeuwen in al haar verscheidenheid weet te verbinden met zijn subtiel gelaagde verhaal. Vlot geschreven, uitstekend gedocumenteerd en met een onverwacht slot waarbij het water je in de handen staat. Met heel veel plezier gelezen!  

Nico Dros / Willem die Madoc maakte / 592 blz / Uitgeverij Van Oorschot, 2021

zondag 24 oktober 2021

Een mislukte 'sentimental journey'

Er schuilt een gevaar in het herlezen van romans die je je herinnert als absolute meesterwerken. Ik merkte dat weer eens bij het beluisteren van De wetten van Connie Palmen, door haarzelf voorgelezen. Ik las dat boek de eerste keer bij verschijnen in 1991. Het was Palmens romandebuut, sloeg in als een bom. Het werd gezien als origineel, verrassend, inhoudelijk heel sterk en qua structuur gedurfd. Veel van de positieve kritieken kon ik na lezing alleen maar beamen. Niet dat ik door het verhaal omver werd geblazen, maar ik was vol bewondering voor de lef waarmee het was geschreven. 

De wetten vertelt het verhaal van een jonge vrouw die in zeven jaren zeven mannen ontmoet. Ze worden in de roman benoemd naar hun type: De astroloog, de epilepticus, de filosoof, de priester, de fysicus, de kunstenaar en de psychiater. De vrouwelijke hoofdpersoon praat, wisselt gedachten uit en filosofeert met ze. Soms komen daar hele mooie, trefzekere passages uit voort. Maar, en dat schokte me eigenlijk wel, dat was maar af en toe. Gaandeweg bekroop me het gevoel dat ik luisterde naar een nogal gekunstelde constructie, een verhaal waaraan vlees en bloed aan ontbraken.

Hoe dat verschil in beleving mogelijk is, laat ik maar in het midden. Het is zo. Spijt van het herlezen heb ik niet, omdat het verhaal me nu weer helder voor de geest staat. Een knappe prestatie is het voor mij nog steeds, maar dan wel zielloos. Wat nu net het tegendeel is van Palmens bedoeling.

Connie Palmen / De wetten / luisterboek, voorgelezen door de auteur / 7 uur en 54 minuten / De Bezige Bij, via Storytel

donderdag 21 oktober 2021

Het 'finest moment' van Maarten Tromp

In het najaar van 1637 bereikte Maarten Harpertszoon Tromp de piek van zijn loopbaan: hij werd door de Staten-Generaal benoemd tot luitenant-admiraal van de Nederlandse oorlogsvloot. Die aanstelling aanvaarde hij met gemengde gevoelens. Het was een eer deze belangrijke post te bezetten en de veiligheid van de Republiek ook ter zee te verdedigen. Maar veel stelde de vloot in die dagen niet meer voor. Door bezuinigingen of soms regelrechte onwil om mee te betalen hadden de provincies het beschikbare budget tot ver onder het minimale laten dalen. Bovendien verkeerden de beschikbare schepen zich door mismanagement van Tromps voorganger, Van Dorp, in een erbarmelijke staat. Constantijn Huygens, die aanwezig was tijdens de inhuldiging van Tromp en de voorafgaande besprekingen merkte diens twijfel op en noteerde: ‘… hij is ongelukkig, omdat men van hem al te grote opinie heeft.’ Als secretaris van Frederik Hendrik, opperbevelhebber van leger en vloot, had Huygens genoeg ervaring om zelf ook te zien dat de heren van de Staten-Generaal volstrekt onrealistische verwachtingen koesterden van hun nieuwe luitenant-admiraal. 

Wachten tot de beloofde versterkingen gereed zouden zijn was voor Tromp geen optie. De wateren voor de Hollandse, Vlaamse, Franse en Engelse kust waren levensgevaarlijk voor de Hollandse koopvaardij en vissersvloot. De zwaarbeladen schepen van de VOC of WIC die terugkeerden naar huis vielen te vaak ten prooi aan de Duinkerker kapers, en ieder jaar werd een substantieel deel van de vissersvloot overvallen en weggevoerd. Dus vertrok Tromp in november 1637 met een vloot van twaalf schepen uit Hellevoetsluis om te pogen aan beide zaken een eind te maken. Het zou een winter worden van bar en boos weer, van lekkende schepen, gammele masten en verrotte zeilen. Klaarspelen deden ze bijna niets. De geruchten over een op handen zijnde Spaanse armada bleken vals, wat maar gelukkig was. Toen Tromp met het restant van zijn vlootje in maart 1638 op de rede van Hellevoetsluis afmeerde, wist hij één ding zeker: zo nooit meer.

In Het monsterschip. Maarten Tromp en de armada van 1639 beschrijft Luc Panhuysen levendig en met grote kennis van zaken hoe het de luitenant-admiraal lukte om deze slechte ervaring om te buigen tot een succes. Hoe hij door maandenlang de deur platlopen bij de Staten-Generaal, bij de provincies Holland en Zeeland, bij de stad Amsterdam en haar kooplieden en bij tal van andere partijen langzaamaan  toezeggingen krijgt voor een uitbreiding van zijn vloot. De druk die Frederik Hendrik, Tromps directe baas, op deze partijen uitoefent doet ze uiteindelijk overstag gaan. In de loop van 1638 druppelen de nieuwe of verbouwde schepen binnen en neemt Tromps slagkracht toe. Maar tegelijkertijd worden de signalen dat in Spanje een immense armada wordt klaargemaakt voor vertrek steeds geloofwaardiger.  

Het is gaandeweg alsof je een mix van een avonturenroman en een spannend jongensboek leest. Tromp is zich bewust van de overweldigende Spaanse overmacht, zowel in schepen als in vuurkracht. Hij realiseert zich dat de discipline van zijn bemanning – die ook veel ervarener is dan de Spaanse – en slimme tactische manoeuvres hem een voordeel kunnen opleveren. Hij kent de Noordzee en het Kanaal als zijn broekzak, terwijl dit gebied voor de Spaanse admiraal Antonio de Oquendo redelijk onbekend is. Bovendien bevindt Tromp zich dicht bij huis, kan hij zich gemakkelijk door kleine vrachtschepen laten bevoorraden terwijl de Spanjaarden ver van huis zijn.

De rest is geschiedenis. Tromps vloot, die hij verspreid over het Kanaal laat patrouilleren, stuit op de armada, hergroepeert zich en weet de Spanjaarden te verrassen. De kleinere, wendbare Hollandse schepen weten grote schade toe te brengen aan de imposante maar logge zeekastelen van de vijand. En Tromp zet tot verrassing van De Oquendo de ‘kiellinie’ in, een aanvalsmanoeuvre waarbij een flink aantal schepen in rechte lijn dicht achter elkaar vaart en bij toerbeurt een Spaans schip onder vuur neemt. De impact van zo’n langdurige beschieting kan heel groot zijn. Het is dan alsof je aan pulp wordt geschoten door één ontzaglijk groot schip, een ‘monsterschip’. 

Geheel in verwarring, en met flink veel schade, besluit Oquendo voor anker te gaan voor de rede van Duins. Dat is een beschutte ankerplaats van zo’n vijf bij twintig kilometer voor de Engelse kust, een plek die bij uitstek geschikt is voor het uitvoeren van onderhoud en reparaties, of voor proviandering. Vechten is daar niet toegestaan, volgens een ongeschreven regel. Tromp controleert met zijn vloot de toegangen tot dit gebied, waardoor de Spanjaarden feitelijk opgesloten zitten.

Wanneer de eerste berichten over de slag binnensijpelen in Holland, breekt daar bij de bestuurders een ware gekte uit. Uit alle hoeken en gaten komen ineens schepen tevoorschijn die in allerijl van wat vuurkracht worden voorzien en ter versterking naar Duins worden gestuurd. Panhuysen beschrijft prachtig hoe de partijen de tijdelijke patstelling ondergaan, wetende dat ze het toch eens moeten uitvechten. Tromp is voorzichtig al in een overwinningsroes, De Oquendo weet dat hij niet als verliezer thuis kan komen. Vechtend ten onder gaan is wat een edelman in zo’n geval het beste kan doen. 

Panhuysen heeft niet alleen zijn onderzoek grondig gedaan - hij stak om 'het gevoel' in zijn vinger te krijgen de oceaan over als bemanningslid van de driemaster 'Stad Amsterdam' - ook is het boek rijk geïllustreerd met heldere kaarten en mooie afbeeldingen. De prachtige doorsnede op het schutblad achterin, die Tromps vlaggenschip Aemilia toont, maakt het mogelijk om als lezer daadwerkelijk mee te leven met Panhuysens uitvoerige beschrijving van het leven aan boord van dit schip. Onder vreedzame omstandigheden kent dit al wat minder aangename kanten, maar bij een zeeslag wordt het een drijvende hel.

Luc Panhuysen / Het monsterschip. Maarten Tromp en de armada van 1639 / 327 blz / Atlas Contact, 2021

zaterdag 16 oktober 2021

Een Antwerpse geschiedenis

Het lezen van Wildevrouw, de nieuwe roman van Jeroen Olyslaegers, is boeiend. Maar ernaar luisteren is een regelrecht feest. Dat ervoer ik toen ik zo’n kwart van het boek had gelezen en toen ontdekte dat Olyslaegers zelf het boek voor Storytel heeft ingesproken. Het verhaal speelt in Antwerpen in de tijd van de Oude Breugel, in de roerige jaren net voor de beeldenstorm. We spreken dan omstreeks 1560. Het zijn de jaren van sociale onvrede, van politieke onrust en van ondergrondse verzetshaardjes tegen het bestuur van de Spaanse landvoogd. Dat alles bezien door de ogen van Beer, eigenaar en uitbater van een populaire herberg in de binnenstad waar iedereen die iets te betekenen heeft in dit complex van factoren met regelmaat binnenvalt. De stad Antwerpen is daarmee niet alleen het toneel van de handelingen, maar in zekere zin ook de hoofdpersoon. En dat geeft het luisteren naar Olyslaegers z’n meerwaarde: in vloeiend Antwerps, en qua dictie als een volleerd acteur brengt hij de geschiedenis tot leven.

Beer vertelt het verhaal als een terugblik, zo’n tien jaar later, wanneer hij in Amsterdam woont en ook daar een herberg heeft. Hij heeft Antwerpen gedwongen moeten verlaten.  Dat zijn gewoonte om zijn herberg heel gastvrij open te stellen aan alle partijen daarin een rol heeft gespeeld ga je al snel vermoeden. Maar Olyslaegers laat je lag in het ongewisse over de hoed en de rand, wat hem ruimte geeft om het beeld en de context langzaamaan in vullen. 

Wildevrouw is een roman waarvan vooral de afzonderlijke taferelen mij zullen bijblijven, meer dan de lijn van het verhaal: De wintermarkt in het schemerdonker op het ijs, verlicht door fakkels;  de oude Breughel, die op een van de wanden van de gelagzaal in de herberg uit de losse pols een tekening aanbrengt; de slachtpartij onder de bevolking wanneer het langverwachte oproer eindelijk uitbreekt; en veel, veel meer. En vanzelfsprekend de stem van Olyslaegers, het sappige Antwerps en de doorvoelde toon.

Jeroen Olyslaegers / Wildevrouw /  416 blz / De Bezige Bij, 2020

dinsdag 12 oktober 2021

Een Grote Nederlander

In 2004 organiseerde de KRO de verkiezing van de Grootste Nederlander aller tijden. Er was een longlist, een shortlist en er waren tien bekende Nederlanders die ieder als ambassadeur optraden voor een van de tien genomineerden op die shortlist. Na tien uitzendingen vol hartstochtelijke pleidooien mocht het volk stemmen. Door een technisch mankement leek Pim Fortuyn in eerste instantie de winnaar, later bleek Willem van Oranje toch meer stemmen te hebben behaald. Achter hen beiden volgden Willem Drees, Antoni van Leeuwenhoek en Desiderius Erasmus.

Wat maakt zo’n verkiezing nu duidelijk? In de eerste plaats dat het een ondoenlijke opgave is om ‘grootheid’ te meten. De genomineerden verschillen zo sterk van elkaar met betrekking tot zaken als de tijd waarin ze leefden en de reden waarom ze door ons herinnerd worden dat het is als het vergelijken van appels met peren. Want waarom eindigt Willem van Oranje bovenaan en staat Erasmus maar op de vijfde plaats? Is dat omdat er meer stemmers zijn die het waarderen dat de ‘Vader des Vaderlands’ de Spanjaarden een pak slaag verkocht dan stemmers die warm worden van het intellectuele geweld van onze grootste denker? De vraag stellen is hem beantwoorden. 

Erasmus had in de bevlogen Herman Pleij een uitstekende ambassadeur. Die vijfde plek is zeker deels op diens conto te schrijven. Diezelfde bevlogenheid vond ik onlangs opnieuw in een van de mooiste biografieën die ik in lange tijd heb gelezen. Historica Sandra Langereis, bekend van haar eerdere biografie over de Antwerpse drukker en uitgever Christoffel Plantijn (2014), schetst in Erasmus dwarsdenker het leven van de humanist en filosoof, zijn gedachtegoed én zijn wereld. Erasmus overleed bijna vijfhonderd jaar geleden, maar het lukt Langereis om je als lezer thuis te laten voelen in die lang vervlogen tijd. Toen ik met deze dikke pil de boekhandel uitstapte, had ik het gevoel mezelf flink wat huiswerk te hebben bezorgd, maar tijdens het lezen wordt je al snel het verhaal ingezogen en een kleine achthonderd bladzijden later ben je bijna bedroefd dat het alweer voorbij is. Dat is knap gedaan.

Langereis staat uitgebreid stil bij de jonge jaren van Erasmus, de periode waarin het fundament werd gelegd voor een bestaan als denker en wetenschapper. Centraal daarin staat zijn jarenlange verblijf  in een klooster te Stein, in de buurt van Gouda. Hij kwam daar terecht nadat zijn vader overleed en zijn voogd koos voor deze gemakkelijke oplossing. Erasmus zou er een levenslange hekel tegen zinloze rituelen aan overhouden, maar ook een niet te stoppen leeshonger, aangekweekt in de kloosterbibliotheek. In dat klooster nam hij ook het besluit zijn leven door te brengen als onafhankelijk onderzoeker, als auteur, als vrij man. Dat zou betekenen dat hij zich gedurende zijn leven nergens voor lange tijd zou vestigen, hij verbleef dáár waar dat op dat moment voor zijn studie of zijn schrijven optimaal was. 

Wie Erasmus zegt, zegt Lof der Zotheid, de eerste associatie die bij velen zal opkomen. In dit satirische betoog uit 1511 waarin de godin Zotheid een lofrede op zichzelf houdt, gaat Erasmus flink tekeer tegen misstanden in de Rooms-Katholieke Kerk en tegen haar vertegenwoordigers, de schijnheiligen en baantjesjagers. Hij schreef het deels tijdens een lang verblijf in het Londense huis van Thomas More. De lichte toon en de scherpe inhoud maakten van het kleine boekje van nog geen honderd bladzijden een bestseller. De reactie van lezers wordt mooi geïllustreerd door de scherpe tekeningetjes die Hans Holbein de Jonge in de marge van zijn eigen exemplaar neerkrabbelde. Langereis duidt niet alleen het ontstaan en de betekenis van de Lof, maar parafraseert tevens in een tiental bladzijden de inhoud. Heel handig voor wie het nog niet las. 

Een eerdere bestseller, tien jaar daarvoor, was de uitgave van de Adagia, een verzameling spreekwoorden en gezegden uit de antieke oudheid die Erasmus tijdens zijn jarenlange lectuur van de antieke schrijvers in bibliotheken bijeen sprokkelde. Hij zou het populaire boekje tijdens zijn leven meerdere malen uitbreiden, waardoor het steeds opnieuw bleef verkopen.

In de eerste decennia van de zestiende eeuw mocht Erasmus dan wel de bestverkopende schrijver zijn, veel geld hield hij er niet aan over. De winst van een publicatie was in die tijd voor de drukker/uitgever, de man die het risico nam. De auteur kreeg op zijn best een kist met boeken die hij aan relaties kon schenken of verkopen. Ook het auteursrecht bestond nog niet, met als gevolg dat van Erasmus’ werken overal in Europa piratenedities verschenen. Hij zag dat met lede ogen aan, maar kon er niets tegen doen. Dit had ook tot gevolg dat zijn financiële situatie lange tijd zorgelijk was. Hij verdiende bij tijd en wijle wat als docent aan universiteiten als Oxford, Cambridge, Parijs en Leuven, of als privaatdocent. Ook had hij enkele adellijke begunstigers, die hem soms wat toestopten, of werkte hij als secretaris van hoge geestelijken. Maar het was zijn ideaal om zelf een of meer kerkelijke ambten te bemachtigen – hij was immers tot priester gewijd - die hem enige bestaanszekerheid zouden verschaffen. De pogingen daartoe vormen een rode draad in zijn leven, bestaande uit een mengeling van nederige smeekbeden en frustratie.

Als humanist stelde Erasmus de vrijheid van de mens om te handelen en spreken zoals hij wil boven alles. Dit moest altijd en overal mogelijk zijn, zelfs binnen de christelijke kerk. Dat het geloof dan wel gebaseerd moest zijn op de juiste beginselen was een ander stokpaardje van hem. In dat licht bezien is de enorme inspanning te begrijpen die hij deed om het Nieuwe Testament, waarvan de tekst naar zijn mening talloze fouten bevatte, vanuit de Griekse oerhandschriften opnieuw naar het Latijn te vertalen. Het werd het grote project van zijn latere jaren. 

Langereis vertelt het verhaal van Erasmus, van zijn geboorte als onwettig kind in Rotterdam tot zijn overlijden in Bazel in 1536 als de door velen als grootste denker beschouwde humanist in detail, zonder de grote lijn en de context uit het oog te verliezen. Dat ze uitvoerig de dagindeling in het klooster te Stein beschrijft, of nog uitvoeriger het drukken van de schier eindeloze reeks van Erasmus’ boeken bij Johannes Froben in Bazel, of het omslachtige en gevaarlijke reizen door Europa in die dagen - om maar enkele voorbeelden te noemen – is wel heel perfectionistisch. Maar je krijgt daardoor wel een uitstekend beeld van de wereld waarin Erasmus leefde. 

We weten ook precies hoe Erasmus eruit zag. Daarvoor heeft Hans Holbein de Jonge wel gezorgd, door de portretten die hij van hem schilderde en de talloze kopieën die daarnaar werden vervaardigd. Langereis weerstond de verleiding een van deze prachtige portretten op de omslag van haar boek te plaatsen. Ze koos voor een recent portret, geschilderd door Neel Korteweg, waarop Erasmus is weergeven als een jongeman in een overhemd met klaprozen. De muts herinnert aan de traditionele weergave, de rest is verfrissend nieuw, én onverwacht. Dat tekent ook wel een beetje haar benadering bij het samenstellen van deze biografie.

Aan het begin van dit blogje stelden we vast dat het onmogelijk was historische personen met elkaar te vergelijken in het kader van een verkiezing. Maar op zondag 31 oktober aanstaande zal de biografie van Erasmus precies dát ondergaan: de verkiezing van de winnaar van de Libris Geschiedenis Prijs 2021. De shortlist bevat vijf titels. Het zou sneu zijn wanneer Erasmus opnieuw op de vijfde plaats eindigt. Maar ik heb goede hoop dat hij ditmaal wint. Of, wanneer Revolusi van David van Reybrouck met die eer gaat strijken, eervol tweede wordt. We gaan het zien.

Sandra Langereis / Erasmus dwarsdenker. Een biografie / 784 blz / De Bezige Bij, 2021

vrijdag 1 oktober 2021

Een half jaar op Urk

Urk heeft de reputatie een dorp te zijn met veel godvrezende inwoners voor wie de bijbel een houvast is in het dagelijkse leven. Urk is eeuwenlang een eiland geweest in de voormalige Zuiderzee, het huidige IJsselmeer. Door de lange afzondering en beslotenheid van Urk heeft dat gelovige karakter zich kunnen ontwikkelen en versterken. Maar Urk is ook het dorp dat de afgelopen tijd heel regelmatig in het nieuws was vanwege gebeurtenissen die haaks lijken te staan op die reputatie. Een greep.  Het afgelopen voorjaar, tijdens de beperkingen vanwege Covid-19, organiseerde Thierry Baudet er een campagnebijeenkomst waar jongeren niet alleen massaal en enthousiast op afkwamen, maar waarop ze elkaar ook stevig en heel demonstratief de hand schudden. Ook staken Urker jongeren rond die tijd een teststraat van de GGD in brand, eveneens een publieke afwijzing van het coronabeleid. En onlangs had een kleiner groepje slimmerds de briljante inval een groepsfoto te laten maken, gekleed in Nazi-uniformen. Gebeurtenissen en acties die in het hele land tot verontwaardiging leidden. Gebeurtenissen en acties die tevens niet strookten met het beeld van Urk als een bijbelvast dorp waar het leven de meeste dagen in pais en vree voorbijglijdt. 

Voor iedereen die zich afvraagt hoe het leven in Urk er werkelijk uitziet, hoe de inwoners in het leven staan en wat hun normen en waarden zijn, is er nu gelukkig De ontdekking van Urk, een verslag van de zes maanden die de Vlaamse journalist Matthias Declercq in 2019 in Urk doorbracht. Tien jaar eerder was hij één dag op het voormalige eiland, om in opdracht van zijn krant een reportage te schrijven over de moord op de veertienjarige Dirk Post. De indrukken van die dag, en vooral hoe die in de jaren erna op hem doorwerkten, deden hem uiteindelijk besluiten tot een rigoureus veldonderzoek. Declercq huurde een tuinhuisje bij een gastgezin met zes jonge kinderen net buiten het historische centrum van Urk, wat een gouden greep bleek. Zelf orthodox protestant, drong die familie hem niets op. Maar toen hij in zijn tiny house zijn spullen uitpakte, trof hij op de tafel wel een goede raad aan in de vorm van het boekje ‘Hoe kan ik God leren kennen?’ Op de achterflap daarvan las hij: ‘Heeft iemand je wel eens verteld dat God van je houdt en een geweldig plan met je leven heeft? In dit boekje ontdek je dat God veel om je geeft en dat je Hem persoonlijk kunt leren kennen.’ Met andere woorden: een stappenplan om het Licht te leren zien. Terwijl hij zijn boeken uitstalde zag hij buren nieuwsgierig naar hem loeren. 

De gelegenheid tot het observeren van de nieuweling kregen de Urkers nog volop. Declercq vertoonde zich overal in het dorp, van het café tot de supermarkt, van de haven tot de kerk. Van die laatste staan er in Urk maar liefst 25, iedere zondag bezocht hij daarom minimaal één dienst. Hij ontdekte ook dat er naast het lichte wantrouwen waarmee hij werd bekeken ook inwoners waren die het fijn vonden om met een buitenstaander over hun leven in het dorp te praten. En inwoners die hem fanatiek teksten stuurden op zijn mobiel in de hoop hem te bekeren. Hij was immers geen goddeloze Hollander maar een nette katholieke Vlaming, dus nog niet helemaal verloren. Toen ze hem na een tijdje wat beter kenden, plakten ze hem een etiket op: ‘Wettelijk getrouwde ongelovige, zonder kinderen, die artikelen schrijft’. Niet interessant voor hen.

De visserij is nog steeds de hoeksteen van de Urker economie. Op het industrieterrein zijn enkele van de grootste visbedrijven ter wereld gevestigd, firma’s die 24/7 vis krijgen aangeleverd van de Urker vloot én tientallen andere binnen- en buitenlandse vloten, die verwerken en over heel de wereld exporteren. Tijdens de week dat Declercq meevoer op een kotter op de Noordzee voelde hij dat als contact met het meest traditionele Urk. Hij maakte ook mee dat het dorp één werd, dat op een zeldzaam moment alle onderlinge religieuze gekissebis even wegviel. Dat was toen het bericht binnenkwam dat een Urker kotter op zee werd vermist. Een eeuwenoude traditie trad toen haast automatisch in werking, men was er voor elkaar.

Declercq realiseerde zich terdege dat hij niet in de valkuil van het veroordelen mocht vallen. Iedereen heeft immers recht op zijn eigen wijze van leven, zijn eigen normen en waarden. Maar als die strakke leefregels aantoonbaar schade toebrengen aan groepen inwoners, als allerlei verboden – internet, mobiel bellen op zondag, romans op de zwarte lijst - leiden tot frustratie, depressiviteit of het extreem uit de band springen als een daad van verzet, dan is er iets mis. Hij bezocht jeugdhonken in het industriegebied, waar jongeren uit zicht van hun ouders en familie alles uitprobeerden wat hen thuis werd verboden. In zekere mate is dat op veel meer plaatsen in het land het geval, hoort het zelfs bij het opgroeien. Maar de onverzettelijke, strikt bijbelvaste houding van dominees en ouderlingen, en in hun spoor van veel van de gelovigen, maakt het vinden van een oplossing, van een compromis, onmogelijk en zal de situatie dus waarschijnlijk alleen maar verergeren. 

In dat licht worden de in de eerste alinea van dit blogje genoemde uitspattingen begrijpelijker, krijgen ze een plek in het geheel. In een context waarin de traditionele conservatief-christelijke politieke partijen die op Urk populair zijn het jongere of modernere deel van de inwoners niets meer te bieden hebben, en de middenpartijen door velen als te links worden beleefd, lijken stromingen als die van FvD een aantrekkelijke alternatief. Daarmee ssmenhangend: de journalistieke aanpak van Declercq leverde ook een rijtje uitspraken op die hij hoorde ‘op café’ en andere plekken waar hij met Urkers boomde bij een biertje: ‘Greta Thunberg is een door de linkse lobby gesubsidieerd kind met autisme, de klimaatverandering is fors overdreven, Trump zegt tenminste waar het op staat, de NOS brengt alleen maar fake news en homo’s moeten niet in hun blote reet op Urk rondlopen.’ Ook dat soort uitspraken hoor je natuurlijk op heel veel plekken, maar naar de inschatting van Declercq op Urk toch net wat vaker, én serieus bedoeld.

Is mijn beeld van Urk, toch de aanleiding om dit boek te lezen, nu wat helderder? Ja, beslist. Declercq combineert een journalistieke aanpak met een gedegen bronnenstudie. Zijn tuinhuisje bij de kinderrijke familie leek op het laatst op een heuse bibliotheek over Urk, gevuld met boeken die Urkers hem uitleenden maar ook met verslagen van allerlei  onderzoeken door officiële instanties. Die combinatie van subjectief veldonderzoek en objectief uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek levert in mijn ogen een overtuigend en boeiend resultaat op, dat ook nog eens leest als een trein.

Matthias Declercq / De ontdekking van Urk / 326 blz / Podium, 2020