vrijdag 30 augustus 2013

Naar het beloofde land

Onlangs werd bekend dat Steven Spielberg bezig is de filmrechten op The Grapes of Wrath te verwerven, de beroemde roman van John Steinbeck uit 1939. Hij zou in 2014, wanneer het 75 jaar geleden is dat de roman verscheen, met een nieuwe verfilming willen komen. Voor mij was dit de aanleiding om nu eindelijk het boek eens te lezen. Ooit had ik wel de oude film gezien, met Henry Fonda in de hoofdrol, maar daarvan was niet veel meer blijven hangen dan wat losse beelden. Een handvol lange ritten over de Duitse Autobahn tijdens mijn zomervakantie bleek de ideale gelegenheid om de zestien CD's van deze box te beluisteren. Ook nu weer realiseerde ik mij hoe een boek kan profiteren van een professionele voorlezer, die al die verschillende stemmen en die zo herkenbare tongval van de Amerikaanse Midwest tot leven brengt.

The Grapes of Wrath is het verhaal van de familie Joad. Zij hebben een kleine boerderij in Oklahoma, maar worden door aanhoudende droogte en de slechte economische situatie gedwongen hun land te verlaten. Ze trekken met een oude vrachtauto naar het westen, richting Californië. Die staat hebben ze in een brochure aangeprezen gezien als een soort ‘beloofd land’, waar de zon altijd schijnt, waar je de sinaasappels en druiven zo van de bomen en ranken kunt plukken en, het belangrijkste, waar goedbetaald werk in overvloed is voor landarbeiders.

De familie bestaat uit vader, moeder, opa en oma. Daarnaast is er zoon Tom, die een gevangenisstraf uitzat voor doodslag maar net voorwaardelijk is vrijgelaten. Dochter Rose of Sharon is in verwachting van haar man Connie. Dan zijn er nog de slome Noah,  Al – 16 jaar en een halve automonteur – en de jonge Ruthie en Winfield van 12 en 10 jaar. Ome John en Jim Casey, een gewezen predikant, maken de groep compleet.

In hun zwaar beladen oude  vrachtwagentje trekken zij door de hete woestijn en over de steile Rocky Mountains. Zij blijken niet de enigen te zijn die een nieuw leven zoeken in Californië: er trekt een ware stoet aan wanhopige en werkloze boeren en landarbeiders richting het westen. De bevolking van de staten waar ze doorheen trekken is wantrouwend, vaak ronduit vijandig. Plaatselijke sheriffs proberen hen zo snel mogelijk door te sturen. Alleen bij elkaar vinden de migranten wat steun. De tocht blijkt te zwaar voor opa en oma.  Wanneer het geld opraakt en langzaamaan duidelijk wordt dat ze ook in Californië niet of nauwelijks in hun levensonderhoud kunnen voorzien kiezen enkele van de kinderen hun eigen weg. De familie dreigt uit elkaar te vallen.

Steinbeck beschrijft de lotgevallen van één familie, maar daarmee ook van talloze anderen die hetzelfde meemaakten. Hij doet dat met een groot gevoel van mededogen, als lezer ervaar je de gebeurtenissen regelmatig als ronduit hartverscheurend. Mooi vond ik de hoofdstukken waarin hij even de familie Joad verlaat en als een geschiedschrijver het grotere historische plaatje neerzet.  De laatste scène in het boek is wonderschoon, heel intiem en tegelijkertijd universeel. Op dat moment realiseer je je waardoor een boek als dit een vaste plek heeft verworven in de bekende ‘100 beste romans ooit’ lijsten.

woensdag 28 augustus 2013

Napels

Een Napolitaanse volkswijk, jaren vijftig en zestig. Een omgeving waar iedereen elkaar kent, waar licht ontvlambare karakters geregeld leiden tot ruzie en soms een echte familievete, waar de jongens flaneren op een Vespa of in een kleine Fiat, waar de meisjes zich langzaam onttrekken aan de overheersende machocultuur. In die sfeervolle setting - denk aan een film als Vittorio De Sica's Fietsendieven -  plaatst Elena Ferrante haar verhaal over twee vriendinnen, de daadkrachtige, uitbundige Lila en de stillere, volgzame Elena.
De meisjes groeien op in arme gezinnen. Elena is de ik-figuur, het verhaal wordt verteld vanuit haar perspectief. Haar gevoelsleven wordt beheerst door een sterk besef van minderwaardigheid, zij voelt zich maar klein naast haar hartsvriendin. Dat gevoel wordt sterker als Lila zich in haar puberteit ontwikkelt tot een schoonheid, terwijl Elena nog lang puisterig blijft. Op intellectueel vlak zijn ze beter aan elkaar gewaagd, ze zijn beiden vaak de beste van hun klas. Wanneer Lila niet verder mag leren en Elena wel, neemt de laatste een voorsprong. Maar niet zonder slag of stoot, want de intelligente Lila werpt zich met hart en ziel op zelfstudie door boeken uit de plaatselijke bibliotheek te lenen en die ’s avonds door te werken. Overdag werkt zij in de schoenmakerij van haar vader.
De wens van beide vrouwen om zich te ontworstelen aan hun milieu is de rode draad in het verhaal. Elena probeert dat door haar studie, Lila door haar huwelijk. Maar of zij daar in slagen, en of zij dat elkaar gunnen? Het boek is een terugblik en begint met een telefoontje dat Elena ontvangt van Rino, de zoon van Lila. Deze vertelt haar dat zijn moeder met de noorderzon is vertrokken zonder een bericht achter te laten. Ook heeft zij alle fysieke herinneringen aan zichzelf uitgewist. De reactie van Elena daarop is, gelet op de vraag hierboven, veelzeggend: ‘Lila wil weer eens overdrijven, dacht ik. [….] Ze wilde, zesenzestig jaar oud, niet alleen zelf verdwijnen, maar ook het hele leven dat ze achter zich had uitwissen. Ik was verschrikkelijk boos. Laten we maar eens zien wie dit keer zijn zin krijgt, zei ik bij mezelf. Ik zette de computer aan en begon onze geschiedenis op te schrijven, alles wat ik me ervan herinner, tot in de details’.
Wanneer een auteur zijn personages zo intens en overtuigend weet neer te zetten als in De geniale vriendin wil je graag meer over hem of haar te weten komen. Bij Elena Ferrante is dat niet mogelijk omdat zij de publiciteit mijdt. Ze geeft sinds het begin van haar schrijversloopbaan, zo’n twintig jaar geleden, uitsluitend schriftelijke interviews, niemand kent haar gezicht of stem. Het is zelfs de vraag of het een man of een vrouw is. Zelf schrijft  ze (hij) daarover: ‘Ik geloof dat boeken, als ze geschreven zijn, hun auteurs niet meer nodig hebben. Als ze wat te zeggen hebben, zullen ze vroeg of laat lezers vinden. [….] Een auteur die publiciteit accepteert, heeft tenminste in theorie geaccepteerd dat zijn hele persoon, met al zijn ervaringen en gevoelens ter verkoop wordt aangeboden samen met zijn boek. En dat doe ik niet’.

zondag 25 augustus 2013

Bami

P.F. Thomése is een schrijver met twee gezichten. Het grootste deel van zijn oeuvre bestaat uit serieuze romans en verhalen, zoals Zuidland, Schaduwkind, Wladiwostok en De weldoener. Maar af en toe schrijft hij een roman waarin het verhaal er weinig toe doet en de goede smaak geheel ontbreekt. Het lijkt erop dat Thomése ervan geniet in die romans de teugels te laten vieren en de grenzen van het betamelijke op te zoeken. In 2009 verscheen J. Kessels. The novel, een doorslaand succes. En nu is er het vervolg, Het Bamischandaal, dat weer rond diezelfde J. Kessels is opgebouwd.
J. Kessels bestaat werkelijk en is ook in het echt een goede vriend van Thomése. Zij leerden elkaar kennen op de sportredactie van Het Nieuwsblad van het Zuiden. J. Kessels woont in Tilburg-Noord, ‘net onder het spoor door’. Hij is een liefhebber van countrymuziek, de rauwe romans van Charles Bukowski en van roken. Hij houdt niet van formaliteiten, hard werken, vergaderen en ander gezeik.
Het verhaal begint wanneer Thomése wordt opgebeld door een gezamenlijke vriend, Peerke Sonnemans. Die meldt hem de plotselinge verdwijning van J. Kessels. Hun vriend is ingepalmd door een Chinese schone, werkzaam bij de afhaalchinees om de hoek, en is met haar naar Shanghai afgereisd. Thomése is er niet gerust op en laat zich overhalen met Peerke mee te gaan naar Shanghai om J. Kessels te zoeken. Het wordt een zoektocht zonder structuur, want ze hebben niets voorbereid. Ze worden geholpen door een paar Brabanders die in Shanghai wonen, waaronder de volslanke en hitsige Bernadette van Rooij uit Aarle-Rixtel die als een blok voor Thomése valt. Vele kostbare uren die besteed hadden kunnen worden aan de zoektocht naar J. Kessels worden daarom vrijend in de hotelkamer doorgebracht. Ondertussen is Peerke ondergebracht bij een andere Brabander, de Schel, die als gids met een groep Duitse homo’s door Shanghai fietst. De gedachte daarachter is dat Peerke, al fietsend door de miljoenenstad, misschien J. Kessels tegenkomt. In deze stuurloosheid lijkt alles wat hen overkomt puur toeval, tot en met het vinden van J. Kessels en het ontdekken van het bamischandaal.
Deze stuurloosheid brengt Thomése er enkele malen toe uit zijn rol te stappen en ons direct toe te spreken, commentaar leverend op het gedrag van zijn personages. Wanneer Peerke in plat Tilburgs weer eens een tirade heeft afgestoken tegen homo’s, tegen inwoners van Breda en tegen aanhangers van NAC – als rasechte Tilburger en fan van Willem II is hij van mening dat alle mannen uit Breda en in het bijzonder de supporters van NAC homo’s zijn – verzucht Thomése gelaten: ‘Een schrijver hoort zijn eigen personages niet af te vallen, dat is waar. Maar, zeg ik ter verdediging, ik heb hier niet om gevraagd, om deze uit de hand gelopen bijfiguren.’ Een ander voorbeeld van dit amusante spel met de werkelijkheid is: ‘Ik heb de Nobelprijs inmiddels wel uit mijn hoofd gezet, maar als Peer zo bladzijde na bladzijde doorgaat met Duitsers discrimineren zullen straks zelfs homo’s mijn boek niet meer kopen. Wie blijft er dan over?’ En, met Bernadette op de hotelkamer: ‘Sorry mensen, het is altijd gênant als een auteur uitgebreid gaat liggen neuken in zijn eigen boek, maar het moet even, niks aan te doen, ik kan het gewoon niet tegenhouden. Sommige dingen gebeuren gewoon.’
De zoektocht naar J. Kessels is niet meer dan een kapstok voor Thomése om ons te trakteren op briljant geformuleerde en verpakte banaliteiten, ranzigheid, seks, gezwets, gevloek, en ferm uitgesproken vooroordelen. Als je daar tegen kunt, is het een uiterst geestig boek. Ik ‘las’ het luisterboek, door Thomése zelf voorgelezen. Hij spreekt feilloos Tilburgs, wat de authenticiteit natuurlijk versterkt. En ik luisterde het de afgelopen week op de fiets, wat af en toe verbaasde gezichten van voorbijgangers opleverde wanneer ik schaterlachend voorbijkwam.

woensdag 21 augustus 2013

Alaska

David Vann is geboren in Alaska en bracht daar ook zijn jeugd door. In zijn eerste roman, Caribou Island, speelt dit onherbergzame gebied een alles overheersende rol. Zoals dat ook al het geval was in zijn eerder verschenen verhalenbundel, Legende van een zelfmoord. Het lijkt alsof Vann de enorme krachten van de natuur - kou, ijs, wind, zeestromingen, wilde dieren - gebruikt als tegenwicht voor de heftige gemoedstoestanden die het leven van zijn hoofdpersonen beheersen. En om te benadrukken dat hun levens nietig zijn in vergelijking met de krachtige, eeuwigdurende cyclus van de natuur.
De hoofdpersonen in deze roman zijn Gary en Irene. Hij heeft middeleeuwse geschiedenis gestudeerd maar daar nooit zijn beroep van gemaakt, omdat hij voor een project naar Alaska kwam en daar is gebleven. Zij is een zojuist gepensioneerde onderwijzeres. Nu Irene over genoeg vrije tijd beschikt wil Gary samen met haar een lang gekoesterde droom realiseren: het bouwen van een blokhut op Caribou Island, dat enkele mijlen uit de kust ligt. De blokhut is niet bedoeld als een tweede huisje, maar moet de vervanging worden van hun eenvoudige maar warme, gerieflijke huis aan de kust. Het is zijn droom, niet de hare.
Al snel wordt duidelijk dat het bouwen van de hut voor Gary een diepere zin heeft. Hij beschouwt zijn leven als grotendeels mislukt. Zijn huwelijk met Irene ziet hij als de hoofdoorzaak van het niet realiseren van zijn ambities. Dat hij Irene dwingt hem te helpen bij de bouw is deels bedoeld om haar te straffen; zij vindt het hele plan onzinnig. Irene op haar beurt heeft het ook moeilijk. Zij is bang dat Gary haar zal verlaten als zij hem niet helpt. Die angst voor verlaten worden dateert uit haar jeugd. Haar moeder pleegde zelfmoord door ophanging toen zij tien jaar was, Irene trof haar bij thuiskomt aan, hangend aan de balken.
De bouwstenen voor dit verhaal lijken door zo'n beknopte opsomming heel heftig - en dat zijn ze natuurlijk ook - maar Vann doseert ze subtiel. Gedurende de aanloop naar de bouw van de blokhut krijg je steeds meer zicht op de levens van Gary en Irene. Ook bekruipt je tegelijkertijd het onbehaaglijke gevoel dat dit verhaal vreselijk zal aflopen. De bouw van de hut is een ongeorganiseerd project. Gary begint te laat, zodat de winter hen dreigt in te halen. Hij koopt de foute bouwmaterialen, vervoert die in een te kleine boot over een te ruwe zee naar het eiland, waar hij vervolgens gaat bouwen zonder dat hij een bouwtekening heeft gemaakt. Irene balanceert voortdurend op de rand van een zenuwinzinking. Die nog verergert wanneer hun dochter aankondigt te gaan trouwen met haar vriend, een huwelijk dat Irene nu al kan uittekenen als een herhaling van het slechtste uit haar eigen huwelijk. Dat wil ze niet meemaken.
Vann voert de spanning op zoals Hitchock dat deed in veel van zijn films: in kleine stapjes en sterke beelden, met toenemend inzicht voor de kijker/lezer en zonder een enkele terugval. Het vertelperspectief ligt steeds bij een van de hoofdpersonen, waardoor je sterk met ze meeleeft. Het ijzingwekkende slot laat je achter met water in je handen, maar is bij teruglezen eigenlijk al lang tevoren aangekondigd.

zaterdag 17 augustus 2013

Wunderkinder

Is het mogelijk om een luchtige roman te schrijven over het leven in Duitsland tussen 1912 en 1955? Een periode met twee wereldoorlogen, de val van het keizerlijke Duitsland, de chaos van de Weimarrepubliek, de economische crisis en de nazitijd met haar miljoenen slachtoffers? Het antwoord is: ja. Want Hugo Hartung schreef met Wij wonderkinderen. Ondanks alles een vrolijke roman van ons leven die roman, die na verschijnen in 1957 in Duitsland een ongekend succes was, die een miljoenenoplage haalde en die vrijwel direct werd verfilmd.
Hartung koos voor het vertellen van zijn verhaal een speelse vorm. De hoofdpersoon, de journalist ‘R’, krijgt midden jaren vijftig van een tijdschrift de opdracht een groot biografisch artikel te schrijven over zijn jeugdvriend Bruno Tiches. Deze is kort daarvoor overleden, waarna in de nalatenschap zijn dagboeken zijn aangetroffen. ‘R’ leest die dagboeken en ontdekt dat hij er regelmatig in voorkomt. Alleen herinnert hij zich allerlei gebeurtenissen soms net iets anders dan zijn vriend ze in zijn dagboeken heeft opgetekend. Het lezen van de dagboeken doet bovendien ook allerlei herinneringen bij hem herleven, waardoor het verhaal een terugblik wordt op hun beider levens.
Bruno Tiches is een meeloper en een opportunist. Hij zweert trouw aan de keizer, is een van de eerste volgelingen van Adolf Hitler, maakt carrière in het Derde Rijk en weet zich na de Tweede Wereldoorlog – na een intermezzo als pannenverkoper -  te profileren als leider van een kleine populistische politieke partij. Hij sterft als een vermogend man. ‘R’ daarentegen verkoopt zijn ziel nooit. Hij blijft trouw aan zijn principes, ook al verliest hij zijn baan als journalist door toedoen van de nazi’s en moet hij zijn levensonderhoud bij elkaar scharrelen door grotere en kleinere schrijfklussen. Desondanks is hij gelukkig, als student met een jonge barones uit Letland en later met de Deense Kirsten, met wie hij trouwt en kinderen krijgt.
Pas halverwege het verhaal begon langzaam tot mij door te dringen dat dit eigenlijk een heel opmerkelijk boek is. De historische gebeurtenissen uit deze periode hebben namelijk wel invloed op het leven van de personages, maar worden hoogstens zijdelings benoemd. Dat ‘R’ in de oorlog aan het front vocht en pas na een lange krijgsgevangenschap terugkeerde naar zijn gezin is een mededeling in een bijzin. Zoals ook de hele oorlog nauwelijks wordt genoemd en de opkomst van de nazi’s vooral wordt verteld aan de hand van de dagboeken van Bruno Tiches, dus uit de tweede hand. Dat de nazi’s en hun gedachtengoed verwerpelijk zijn maakt ‘R’ nadrukkelijk duidelijk. Maar vervolgens doet hij er niets tegen, ondergaat de ontwikkelingen lijdzaam. Het privéleven is voor hem een schuilplaats voor de boze buitenwereld, een plek waar het leven licht is.
Het boek verscheen in 1957. De meeste Duitsers waren toen druk bezig met de wederopbouw van hun land en hun leven, niet zozeer met de recente geschiedenis. Maar toch moeten ze massaal in Wij wonderkinderen iets van zichzelf hebben herkend: het zonder verzet ondergaan van het nazibewind; het ervoor wegvluchten in je persoonlijke leefwereld; het na de oorlog niet specifiek benoemen van gruwelen als de vernietigingskampen. Een intrigerend boek. Mooi uitgegeven in de reeks Cossee Century, met een informatief nawoord over het ontstaan en de ontvangst van het boek.

woensdag 14 augustus 2013

Brazzaville Beach

Ik lees graag boeken van William Boyd en kijk in het modern antiquariaat altijd even bij de B of er een vroeg boek van hem staat dat ik nog niet heb. Ik was dan ook blij toen ik daar Brazzaville Beach vond, een roman uit 1990. Mijn paperback heeft een werkelijk prachtige afbeelding op de omslag, veel sfeervoller dan de dertien-in-een-dozijn omslag die de huidige editie heeft. Het schilderij toont een strand in de tropen, met palmbomen, een wit houten strandhuis met veranda en daarvoor een vrouw die naar de diepblauwe zee kijkt. Dit omslag straalt een lekker vakantiegevoel uit, ware het niet dat zich boven zee een dreigend uitziende onweerswolk ontwikkelt. Dat is ook kenmerkend voor de sfeer in deze roman: een idyllische omgeving waarin plots onstuimige en verwoestende gebeurtenissen plaatsvinden.
De vrouw die we op de omslag op de rug zien is Hope Clearwater. Zij bewoont aan het einde van de roman het huis op het strand aan de Congolese kust, hoewel nergens in het boek de naam van het land wordt genoemd. Het is de ideale plek om bij te komen van de heftige gebeurtenissen eerder in het verhaal en langzaam haar leven weer op te pakken. In Congo was zij werkzaam in het Grosso Arvore onderzoekscentrum, een reservaat in de jungle waar wetenschappers het gedrag van chimpansees bestuderen. Hope, een jonge biologe, koos voor een positie als onderzoeker in Grosso Arvore nadat een dramatische gebeurtenis een einde had gemaakt aan haar huwelijk in Engeland met een briljante maar geesteszieke wiskundige. Het centrum wordt geleid door Eugene Mallabar, die na ruim 25 jaar onderzoek en enkele baanbrekende boeken over chimpansees een autoriteit is op zijn gebied. Hope brengt dagelijks vele uren door bij een groep chimpansees diep in het bos. Zij observeert hun gedrag, analyseert en beschrijft dat. Het zijn door de jaren heen haar eigen chimpansees geworden, ze heeft ze in strijd met de regels ook namen gegeven in plaats van de gebruikelijke nummers.
Op een dag is ze er getuige van dat enkele mannelijke chimpansees van een andere groep een van haar chimpansees op gruwelijke wijze vermoorden. En daarna gebeurt dat nog eens. Mallabar, aan wie zij het vertelt, weigert haar te geloven. Het staat haaks op zijn beeld van de chimpansees in het reservaat en bovendien zouden de moordpartijen slechte publiciteit zijn op een moment dat belangrijke geldschieters op het punt staan grote giften aan het centrum te doen. Hope blijft echter bij haar verhaal, waardoor een gespannen situatie ontstaat. Wanneer dan ook nog de smeulende burgeroorlog in het land in een echte strijd verandert waar Hope en haar collega's bij betrokken raken volgen de dramatische gebeurtenissen elkaar snel op.
Boyd vertelt de drie verhaallijnen - Hope's leven in Engeland, in het reservaat en aan het strand - tegelijkertijd, ingenieus met elkaar verweven. Ambachtelijk schrijverschap, om het zo maar te noemen. Voor de beschrijving van het onderzoek naar het gedrag van de chimpansees zal hij zich hebben laten inspireren door het werk van Jane Goodall. Het verhaal speelt zich af in de jaren zestig, toen ook de jonge Goodall haar werk in Afrika begon. Net als Hope gaf Goodall haar chimpansees namen in plaats van nummers en observeerde zij als eerste gevechten tussen chimpansees en kannibalisme onder mensapen. Hoe Goodall dat heeft beschreven weet ik niet, maar Boyd beschrijft de dreiging tussen de groepen chimpansees en de gevechten bloedstollend spannend.

zondag 11 augustus 2013

Schrijven tegen Napoleon

De omslag van Lotte Jensens boek Verzet tegen Napoleon toont een poging tot moord: een man, gewapend met een oranje vlag met daarop de tekst ‘Oranje boven’, duwt een tegenstribbelende Napoleon Bonaparte van een klif af, zijn dood tegemoet in een zee van vlammen. Het onderschrift bij de prent luidt: ‘O Nappie!!! Daar ga je’. Het is een toepasselijk omslag voor een boek dat gaat over het verzet van Nederlandse schrijvers tegen Napoleon. Al zijn die schrijvers nooit zo ver gegaan als de oranjeklant in de prent.
Vaak wordt aangenomen dat in Nederland nauwelijks verzet werd gepleegd tegen de Franse overheersing, die duurde van 1795 tot 1813, maar dat beeld klopt niet. Er waren zeker mensen en groeperingen die zich tegen de Fransen keerden, vooral nadat Napoleon in 1806 het Koninkrijk Holland uitriep, met zijn broer Lodewijk Napoleon als koning. Na de daadwerkelijke inlijving bij Frankrijk in 1810 werd het protest nog sterker. Vaak was dit direct gericht tegen impopulaire maatregelen als extra belastingheffing, dienstplicht voor ambtenaren en het plaatsen van de schutterijen, de gewapende burgerkorpsen, onder Frans gezag.
Protesterende schrijvers kozen hun eigen vorm. Naarmate de ‘verfransing’ van Nederland sterker werd opgedrongen, verheerlijkten zij in hun romans en gedichten juist de typisch Nederlandse kenmerken van maatschappij en samenleving. De belangrijkste daarvan waren de Hollandse huiselijkheid van de achttiende eeuw met het gezin als kern, de Hollandse helden uit de Gouden Eeuw – prins Maurits, Hugo de Groot en Michiel de Ruyter - en niet te vergeten de schoonheid van onze taal. De eigen taal werd beschouwd als ‘het kloppende hart van de natie’. Zolang er nog Nederlands gesproken en geschreven werd, bestond het vaderland nog.
Dat het ‘verzet’ van die schrijvers sterk heeft bijgedragen tot het opbloeien van een gevoel van nationale identiteit blijkt al uit de titels van enkele van hun werken, in dit geval gedichten. Cornelis Loots was beroemd om zijn ‘De Hollandsche taal’ (1810). Jan Frederik Helmers dankte zijn reputatie aan ‘De Hollandsche natie’ (1812, drieduizend versregels). Hendrik Tollens tenslotte schreef tussen 1807 en 1813 lange gedichten over Kenau Hasselaar, over prins Maurits en de list met het turfschip van Breda en over andere Hollandse helden die, in het nauw gedreven door de vijand, hun vastberadenheid en moed niet verloren.
Deze gedichten zijn doortrokken van oorlogstaal. Een mooi voorbeeld daarvan uit ‘De Hollandsche taal’ van Loots is de hieronder volgende passage, die niets minder is dan een oproep aan zijn collega-schrijvers om zich in de strijd te mengen. Met de pen als wapen, wel te verstaan:

Op, Neêrlands zonen! op dan, helden!
Met waapnen van vernuft omgord;
Gij, die nog nooit, in lettervelden,
Voor sterker’ vijand schoot te kort;
O, HELMERS ! KINKER ! op, o koren
Van Barden! doet den veldkreet hooren!
Op, TOLLENS ! steek de krijgstrompet.

Vanzelfsprekend is dit onderwerp maar een voetnoot in de geschiedenis van de Franse tijd in Nederland. Maar dan wel een intrigerende voetnoot, door Jensen met verve gebracht. Of het culturele verzet van de schrijvers daadwerkelijk verschil heeft gemaakt is hoogst onzeker. Maar hun teksten waren wel de weerklank van een gevoel dat veel breder onder de bevolking leefde.  De populariteit van de teksten hielp ook het moreel hoog te houden. De dichter Willem Bilderdijk had zo’n oppepper niet nodig. Hij bleef altijd geloven in de goede afloop, getuige het slot van een gedicht dat hij op 10 januari 1811 voordroeg – ongetwijfeld met de nodige pathos - in de Amsterdamse afdeling van het genootschap Hollandsche Maatschappij voor Fraaije Kunsten en Wetenschappen:

Holland groeit weêr!
Holland bloeit weêr!
Hollands naam is weêr hersteld!
Holland, uit zijn stof herrezen,
Zal op nieuw ons Holland wezen;
Stervend heb ik ’t u gemeld!


zondag 4 augustus 2013

De eerste weken van het Koninkrijk

In het kader van de herdenking 200 jaar Koninkrijk der Nederlanden is een flink aantal nieuwe publicaties verschenen. Een nog grotere stroom staat ons de komende twee jaar nog te wachten. Een van de aardigste tot nu toe gepubliceerde boeken is 1813 - Haagse bluf. De korte chaos van de vrijwording, de studie die Wilfried Uitterhoeve schreef over de eerste weken en maanden van het bevrijde Nederland. Het boek geeft een indringend beeld van de onzekerheid en chaos waarmee de omwenteling gepaard ging.
Op 19 oktober 1813 leed een grote Franse legermacht onder leiding van Napoleon een zware nederlaag in de zogenoemde Volkerenslag bij Leipzig. De Fransen werden daardoor in heel Noord-Duitsland teruggedrongen naar het westen, tot aan de Rijn en de Nederlanden. Het Franse gezag in Duitsland stortte in. Toen deze ontwikkeling enkele weken later tot ons land doordrong, ontstond grote onrust onder de hier gelegerde Franse militairen én onder de Franse ambtenaren die met het bestuur van Nederland waren belast. Veel van die ambtenaren vluchtten ijlings naar hun vaderland, de militairen werden eerst samengetrokken op strategische punten en later in zuidelijke richting verplaatst. De eerste Russische en Pruisische troepen bereikten op 9 november onze oostgrens, op 19 november stak een voorhoede van kozakken de IJssel over.
In Den Haag wierpen Gijsbert Karel van Hogendorp, Frans Adam van der Duyn van Maasdam en Leopold van Limburg Stirum zich op 17 november op als het Voorlopig Bewind, beter bekend als het Driemanschap. Drie dagen later vaardigden zij een proclamatie uit waarin zij het algemeen bestuur opeisten. Om dit vervolgens een dag later nogmaals te doen, nu namens de Prins van Oranje.  Deze bevond zich op dat moment in Engeland. Het Driemanschap nodigde hem per brief uit naar Nederland te komen en als ‘soeverein vorst’ de regering op zich te nemen. Het driemanschap wilde voorkomen dat er anarchie zou ontstaan of dat, bij gebrek aan bestuur, Pruisen of Engeland in de verleiding zouden komen Nederland in te lijven. Willem stak de Noordzee over en landde op 30 november in Scheveningen. De rest is bekend.
Het fascinerende van dit boek is dat het zo mooi laat zien hoe chaotisch de overgang van het Franse bewind naar het Nederlandse bestuur verliep. De chaos werd vooral veroorzaakt door trage communicatie. De lokale Franse militairen en bestuurders wisten niet altijd wat de lijn van hun opperbevelhebber was. Evenmin was het de Nederlanders ter plekke altijd duidelijk of het al veilig genoeg was het bewind over te nemen, de nationale driekleur te hijsen en het ‘Oranje boven’ aan te heffen.
Uitterhoeve koos ervoor de ontwikkelingen steeds per plaats te beschrijven. Elk van de 29 hoofdstukken in het boek beschrijft de omwenteling in één stad op dorp. Den Haag en Amsterdam, waar zich de bekende, formele politieke gebeurtenissen afspeelden, keren regelmatig terug. Maar voor mij zijn het vooral de verhalen over de gebeurtenissen in de provinciesteden die het boek interessant maken: de spagaat waarin Gorinchem zich bevond, het doortastende optreden van de burgers in Kampen, de afwachtende houding in Leeuwarden en ‘de ramp van Woerden’. Het zijn plaatselijke verhalen, vaak verteld vanuit dagboeken en brieven van inwoners die het meemaakten. Soms verliep de wisseling van de macht vlot en zonder bloedvergieten. Andere keren was een stadje dagenlang een strijdtoneel. Sommige steden bleven nog maandenlang onder Frans gezag, zoals Den Helder. De vlootcommandant aldaar, admiraal VerHuell, weigerde tot april 1814 zijn eed van trouw aan Napoleon te herroepen en zich onder Nederlands gezag te plaatsen.
Een ander voordeel van die beschrijving per plaats is dat je als lezer een goed beeld krijgt van de soms complexe lokale machtsverhoudingen. Verbazend vaak zijn de plaatselijke of regionale autoriteiten van vóór 1795, tijdens de Franse tijd en na de omwenteling van 1813 dezelfde personen, of afkomstig uit dezelfde families. En regelmatig spelen deze verhoudingen een grote rol in het verloop van de omwenteling.
1813 - Haagse bluf biedt een schat aan informatie,  per hoofdstuk steeds gepresenteerd als een beknopt, afgerond relaas en daardoor zeer toegankelijk. De titel van het boek verwijst naar het optreden van het Driemanschap.  Ook voor hen was de situatie in die weken niet altijd even duidelijk. Toen zij namens de Prins van Oranje op 21 november per proclamatie het algemeen bestuur opeisten, hadden zij nog geen contact gehad met de prins. Sterker, zij wisten niet eens zeker waar hij verbleef, in Engeland of Duitsland. Naar beide landen hadden zij een diplomaat gestuurd om de prins te zoeken. Pas een week later kregen ze contact met hem. Tot die tijd speelden ze blufpoker.