woensdag 30 september 2020

Ontspoord

Proud Boys’ is de naam van de meest recente groepering in de Verenigde Staten die de problemen in het land wil oplossen door de inzet van geweld. De afgelopen weken kwamen de leden ervan af op de onlusten die ontstonden naar aanleiding van het doodschieten van Afro-Amerikanen door de politie. Gewapend met automatische geweren, omhangen met een indrukwekkende hoeveelheid reservemunitie en gekleed in shirts en vesten met daarop de uitdagende clubleuzen mengden ze zich onder de relschoppers. Ik moest daaraan denken tijdens het lezen en beluisteren van The Harder They Come, de roman uit 2015  waarin T.C. Boyle een vlijmscherpe analyse biedt van dit probleem dat inmiddels een niet meer weg te denken onderdeel vormt van de Amerikaanse cultuur. Dat Donald Trump deze week in het eerste verkiezingsdebat de Proud Boys ook nog eens prees en hen opriep alert te blijven bewijst hoe ingebakken die neiging tot geweld wel is.

Boyle brengt het probleem voor zijn roman terug tot drie personen. De oudste daarvan is Sten Stensen, een zeventigjarige ex-marinier en Vietnamveteraan uit het noorden van Californië. Op een cruise met zijn vrouw door het Caraïbisch gebied doodt hij tijdens een uitstapje aan wal een gewapende overvaller en wordt daarmee de held van het schip. Maar trots is hij er niet op, hij heeft niets met geweld. Na thuiskomst leren ze dat tijdens hun vakantie hun zoon Adam door het lint is gegaan. De jongen heeft een jarenlange geschiedenis van geweld achter zich maar lijkt nu een tandje te hebben bijgezet. Bewapend met een arsenaal aan geweren zwerft hij door de bossen, zich spiegelend aan de ontdekkingsreiziger en pelsjager John Colter (1774-1813) die maandenlang in de wildernis kon overleven en zich steeds weer vijandige Indianenstammen van het lijf wist te houden. Adams nieuwe vriendin, de veel oudere Sara, is een aanhanger van een extreemrechtse groepering die de wetmatigheid van de staat ontkent. Bij haar vindt hij een rechtvaardiging voor zijn handelwijze. 

De situatie explodeert wanneer Adam tijdens een van zijn trektochten twee mannen doodschiet, ze in zijn schizofrene toestand aanziend voor vijanden. Daarmee komt een klopjacht op gang, eerst aangevoerd door de lokale politie maar gaandeweg, wanneer Adam moeilijk blijkt te vangen, ook door getrainde militairen. Adam geniet: werd Colter immers ook niet meer dan eens belaagd door hordes Indianen die op zijn bloed uit waren? 

Ik noem dit boek zonder enige reserve Vintage Boyle. Verpakt in een razend spannend verhaal – water in de handen – heb je het probleem van de gewelddadigheid in de Verenigde Staten in al haar facetten voor je. 

T.C. Boyle / The Harder They Come / Luisterboek, voorgelezen door Graham Hamilton / 12 uur en 22 minuten / 385 blz / Harper Audio, via Storytel / Ecco, Harper Collins

zondag 27 september 2020

Frederik Ruysch. De mens op sterk water

De zeventiende eeuw was een periode waarin de beoefening van de wetenschap hoog stond aangeschreven. Op allerlei terreinen werden ontdekkingen gedaan, waardoor oude inzichten op zo’n schaal plaats moesten maken voor nieuwe dat je kan spreken van een langzaam maar zeker verschuivend wereldbeeld. De medische wetenschap was een van die gebieden. Omstreeks 1600 baseerden artsen zich bij hun werk nog volledig op de handboeken die zo’n 1500 jaar eerder waren geschreven door hun Griekse en Romeinse voorgangers. Het door Claudius Galenus (129-199) beschreven systeem van de werking van de processen in het menselijk lichaam, waarbij de vier lichaamssappen slijm, bloed, gele gal en zwarte gal een allesbepalende rol speelden, vormde toen nog steeds de basis. Maar dat zou veranderen. Steeds meer jonge artsen weigerden zomaar voetstoots die oude kennis voor waar aan te nemen. Zij gingen zelf op onderzoek. Een prachtige illustratie daarvan vormen de geschilderde anatomische lessen, met die van Rembrandts weergave van de anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp in 1632 als beroemdste voorbeeld. Vier jaar daarvóór had de Engelse arts William Harvey als eerste in het menselijk lichaam de bloedsomloop vastgesteld en beschreven. Een tijd van grote veranderingen, dus.

Het menselijk lichaam was ook de grote fascinatie van Frederik Ruysch (1638-1731), een leerling-apotheker uit Den Haag. De plantenwereld had voor hem na zijn opleiding weinig geheimen meer – medicijnen werden indertijd immers gemaakt op basis van planten en kruiden – maar omstreeks zijn twintigste ontwikkelde hij de ambitie voor het échte werk: begrijpen hoe het menselijk lichaam functioneert. Dat kon natuurlijk niet zonder lichamen of lichaamsdelen. Hij begon met  het bestuderen van beenderen, die waren het best ‘verkrijgbaar’. Tegen een geringe vergoeding waren de meeste doodgravers wel bereid om ’s nachts een wat ouder graf voor hem te openen en een oogje dicht te knijpen wanneer Ruysch met wat botten onder zijn arm het kerkhof verliet. Gaandeweg liet hij vaker een vers graf openen. Hij nam dan niets mee, maar onderzocht bij kaarslicht nauwgezet de veranderingen in lichaamsvet, en keek of bij een lijk soms de nagels of haren nog enige tijd doorgroeiden. Een gedreven student, mag je vaststellen. 

In oktober 1660, hij was toen 22, kon hij een apotheek in de Haagse Wagenstraat overnemen: In de Vergulde Roos. Vanaf dat moment beschikte hij over een regelmatig en behoorlijk inkomen. Hij kocht voortaan dieren om zijn ontledingen te kunnen voortzetten, en nam wat vrijaf om in Leiden colleges in de anatomie te volgen – de menselijke anatomie welteverstaan.

In Leiden was hij op zijn plek, dat voelde hij. Het voor die tijd zorgvuldige wetenschappelijke onderzoek met de nauwgezette vastlegging van gegevens beantwoordde aan zijn voorliefde voor ordening. Hij boekte ook een eerste succes door zijn ontdekking van kleine klepjes in de lymfevaten, die hij in 1665 publiceerde. Dat leidde tot de uitnodiging om aan de Amsterdamse universiteit het onderwijs in de anatomie te verzorgen, in 1668 gevolgd door een aanstelling als hoogleraar. Ruysch verhuisde in dat jaar met zijn vrouw Maria Post, dochter van de architect Pieter Post, naar Amsterdam. Een van de drijvende krachten achter die aanstelling in Amsterdam was de inmiddels bejaarde Nicolaes Tulp.

Op nauwelijks een kwart van de biografie heeft Luuc Kooijmans dan zijn hoofdpersoon geplaatst op de plek waar de rest van diens leven zich zou afspelen: Amsterdam. De locatie waar hij roem en rijkdom zou vergaren, maar ook de plek waar hij talrijke kleine en grote ruzies zou moeten uitvechten met vakgenoten die hem het licht in de ogen niet gunden. Soms gingen die meningsverschillen over wie het eerst een bepaalde ontdekking had gedaan, maar veel vaker gingen ze over meer banale zaken zoals de hoogte van medische tarieven, benoemingen op lucratieve posten of de zeggenschap over de stedelijke instellingen voor ziekenzorg. Want Ruysch werd naast zijn hoogleraarschap ook nog benoemd tot stadsvroedmeester, met de opdracht het onderwijs aan de vroedvrouwen te moderniseren. Kortom, hij bevond zich als een spin in het web van de Amsterdamse medische wereld. En aan één ding had hij beslist geen gebrek meer: aan stoffelijke overschotten om in te snijden. De verhalen waar Kooijmans ons in zijn handzame en uiterst verzorgde boek op vergast zijn zowel informatief, verbijsterend als smeuïg. 

Wij kennen Frederik Ruysch tegenwoordig vooral om zijn preparaten op sterk water. We staren verbijsterd naar de glazen potten met wonderbaarlijk goed bewaarde delen van het menselijk lichaam. Raken geëmotioneerd bij het zien van een levensechte foetus. In zijn eigen tijd was Ruysch tot ver over de landsgrenzen beroemd om deze objecten. Begonnen als een methode om aan de hand van deze preparaten aanschouwelijk onderwijs te kunnen geven aan zijn studenten, ook in de zomermaanden wanneer het te warm was voor een anatomische les, groeiden ze onder Ruysch’ handen uit tot ware kunststukjes, vaak ronduit theatraal opgezette composities. Zoals een hand van een volwassene die een foetus vasthoudt, kinderhoofdjes die een muts op hebben of drie skeletjes die viool spelen. Bizar is een term die bij ons opkomt, voor Ruysch was het de driedimensionale vorm van anatomische prenten waarin dit al tijden de gewoonte was. Het was voor hem geen zoeken naar sensatie, of de hang naar het macabere, het ging hem erom zijn publiek door de directe confrontatie aan te spreken en zo hun interesse op te wekken voor de medische feiten. Hij schreef dan ook een catalogus van zijn collectie, die in enkele kamers van zijn grote huis bezocht kon worden. Zijn preparatietechniek hield Ruysch angstvallig geheim, wat de faam van zijn collectie nog versterkte.

Bij zijn befaamde bezoek aan Holland in 1697 bezocht tsaar Peter de Grote ook Ruysch en diens collectie. Hij was verbijsterd door de kwaliteit van de perfect bewaarde preparaten. Toen Ruysch twintig jaar later, tegen het eind van zijn lange leven, een onderkomen zocht voor zijn collectie was de tsaar er snel bij. Voor dertigduizend gulden werd de gehele collectie verscheept naar St. Petersburg, waar de objecten in de Kunstkamera werden opgesteld. De receptuur van de conserverende vloeistof en de instructie hoe de collectie te onderhouden kreeg de tsaar er gratis bij. Ruim driehonderd jaar later, en na een roerige geschiedenis van de collectie, is een groot deel ervan nog steeds te zien.

In de galerij van wetenschappers uit onze Gouden Eeuw neemt Frederik Ruysch een bijzondere plaats in. Zijn bijdrage aan de vooruitgang van de medische wetenschap berust vooral op de talloze anatomische lessen die hij gaf én de mogelijkheid om door middel van zijn zeer gedetailleerde preparaten zonder de tijdsdruk van een les het menselijk lichaam te kunnen bestuderen. Hij was geen groot geleerde die de ene na de andere publicatie het licht deed zien, hij was opgeleid als apotheker en dus in de eerste plaats een ambachtsman. Dat daar niets mis mee is, heeft hij als geen ander laten zien.

Luuc Kooijmans / Frederik Ruysch (1638-1731). Op het snijvlak van kunst en wetenschap / 311 blz / Uitgeverij Lias, 2018 / Dit is de 'draagbare' editie van de wetenschappelijke uitgave De Doodskunstenaar uit 2004

dinsdag 22 september 2020

Voor de storm

Kon je in de zomer van 1939 de Tweede Wereldoorlog zien aankomen? Na lezing van Hauke Friederichs’ fascinerende verslag Vonkenregen. Augustus 1939. De zomer voor de oorlog begon moet ik die vraag met een volmondig ‘ja’ beantwoorden. Dat geldt wellicht niet voor iedereen, maar zowel de direct betrokken politici als de aandachtige krantenlezers moeten op zijn minst met de mogelijkheid van een nieuwe oorlog rekening hebben gehouden. Adolf Hitler, sinds 1933 de Duitse kanselier, gaf daar immers alle aanleiding toe. In het voorjaar van 1938 had hij Oostenrijk geannexeerd – in zijn terminologie: weer opgenomen in het Groot-Duitse Rijk door middel van een Anschluss. Vervolgens lijfde hij in het najaar het Sudetenland in, delen van Bohemen en Moravië waar de bevolking grotendeels al bestond uit Duitsers. De internationale politiek deed behalve mondeling protesteren hoegenaamd niets. Daardoor gesterkt blies Hitler vanaf het voorjaar van 1939 de ‘kwestie Danzig’ op tot een principezaak: Polen zou de stad en omgeving aan Duitsland moeten afstaan, anders stond hij niet in voor de gevolgen. Het bleek de lont in het kruitvat.

De zomer van 1939 was lang en heet. Terwijl op de Europese stranden miljoenen mensen verkoeling zochten, werd in de hoofdsteden koortsachtig overleg gevoerd in een poging de politieke crisis te bezweren. De Duitsers speelden de rol van uitdager. De beslissing Polen aan te vallen was door Hitler vanuit zijn politiek van ‘Lebensraum’ al min of meer genomen, maar hij zocht nog naar een aanleiding om de inval in politiek opzicht te kunnen verantwoorden. Koste wat kost moest worden voorkomen dat een aanval richting het oosten van Europa zou leidden tot militaire bijstand van de belangrijkste landen ten westen van Duitsland, namelijk Frankrijk en Engeland. Dat zou een oorlog op twee fronten betekenen. Om nog maar niet te spreken van een conflict met Rusland, dat zich door een Duitse inval in Polen wel eens bedreigd zou kunnen voelen. Een flink deel van de Duitse militaire top was in die zomer van mening dat het Duitse leger nog niet gereed was voor een oorlog, laat staan een op meerdere fronten. Onder hen waren niet de minste, zoals veldmaarschalk Herman Göring en admiraal Canaris.

Hitler moet zich bewust zijn geweest van die tegenstand. Op 22 augustus 1939 ontbood hij de voltallige legertop op de Obersalzberg, incognito. Daar kregen de heren te horen dat hun Führer de beslissing tot de aanval op Polen had genomen. Die zou binnen een week moeten plaatsvinden. Ze konden aan het werk.

Wat Vonkenregen tot een bijzonder boek maakt is – onder andere – de structuur. Net als in het in 2018 verschenen Grafdelvers (zie dit weblog, 12 juli 2019) waarvan hij medeauteur was, beperkt Friederichs zich tot een korte tijdspanne, in dit geval de maand augustus. Dag voor dag beschrijft hij de belangrijkste gebeurtenissen, zoals gezien door de ogen van ‘getuigen’. Dat zijn enerzijds de direct betrokkenen zoals de politici en de legerstaf, anderzijds een lange rij gewone burgers. Onder die laatste bevindt zich Thomas Mann, die met zijn echtgenote Katia een vakantie in Noordwijk doorbrengt. De Manns zijn direct na Hitlers machtovername Duitsland ontvlucht. In 1938 verklaarde de schrijver, een overtuigde conservatief: 'Het feit dat Duitsland door het Hitlerisme wordt geteisterd heeft van deze oorspronkelijk apolitieke schrijver een man die uit het diepst van zijn ziel verzet aantekent [...] een emigrant en een politiek strijder gemaakt.' En ook de jonge John F. Kennedy, die een Grand Tour door Europa maakt, beziet de ontwikkelingen met verbazing. Evenals mannen als William Shirer, correspondent voor enkele Amerikaanse dagbladen, en Albert Einstein, die de ontwikkelingen vanuit zijn zomerhuis op Long Island op de voet volgt.

Het lukt Hitler in die zomer om Josef Stalin middels een niet-aanvalsverdrag voor zolang het duurt onschadelijk te maken. Het lukt hem ook om de Italianen mee te krijgen, al onthult dat traject wel voor het eerst de militaire nutteloosheid van de Italianen voor zijn grote project. Maar Engeland en Frankrijk neutraliseren blijkt een stap te ver.  

Friederichs bezit de gave om heel beknopt en helder te schrijven, zonder dat dit ten koste gaat van de vloeiende stijl. Ook de titel van het boek verdient een schoonheidsprijs, Vonkenregen is een van de meest toepasselijke benamingen ooit. Het is het voorstadium van een alles-verschroeiend inferno.

Hauke Friederichs / Vonkenregen. Augustus 1939. De zomer voor de oorlog begon / Vertaald uit het Duits door Kris Lauwerys en Isebelle Schoepen / 424 blz / Thomas Rap

vrijdag 18 september 2020

Professor in de LSD

Nu de indrukwekkende lijst van romans van T.C. Boyle de twintig nadert, en zijn bundels met korte verhalen bijna twee handen vullen, wordt steeds duidelijker dat er één thema is dat hem meer dan al het andere blijft fascineren: de social history van zijn vaderland, de Verenigde Staten. En ook dat zijn favoriete manier om zo’n brok geschiedenis tot leven te brengen loopt via een geromantiseerde biografie. In The Road to Wellville (1993) presenteerde hij ons de ietwat bizarre gezondheidsgoeroe John Harvey Kellog, in The Inner Circle kregen we een inkijkje in de stomende wereld van de sexuoloog Alfred Kinsey en in The Women stonden de vrouwen in het leven van de iconische architect Frank Lloyd Wright centraal. De hoofdpersoon in Outside Looking In is een minder beroemde grootheid: Timothy Leary. In het begin van de jaren zestig doceert hij psychologie aan Harvard, waar hij een project start waarin de gevolgen van het gebruik van hallucinerende middelen in kaart worden gebracht, in het bijzonder LSD.

LSD: Lysergeenzuurdi-ethylamide. Het middel wordt voor het eerst in de vroege jaren veertig samengesteld in het laboratorium van een Zwitserse medicijnengigant door de chemicus Albert Hofmann. Boyle opent zijn verhaal met Hofmann’s ontdekking dat het brouwsel, de vijfentwintigste variant ervan die hij onderzoekt, bij inname een heftige hallucinerende werking tot gevolg heeft. Nadat hij het veelbelovende middel tegen alle voorschriften in op zichzelf heeft uitgeprobeerd, geeft hij bij zijn tweede try-out ook zijn lieftallige assistente, die al tijden heimelijk verliefd op hem is, een dosis. De resultaten – voor zover hij zelf nog in staat is om die objectief te beoordelen – zijn boven verwachting. Beiden raken na de inname in een staat van gelukzaligheid. Met uiterst komische gevolgen. 

Dat gevoel van gelukzaligheid ervaart ook Timothy Leary, docent aan de universiteit van Harvard. We zijn dan in het begin van de jaren zestig in Cambridge, Massachusetts. Nadat Leary als privépersoon heeft kennisgemaakt met het middel en gegrepen is door de kracht van de spirituele hallucinerende werking, bedenkt hij een wetenschappelijk project waarbij hijzelf, zijn echtgenote, enkele collega’s en een groep studenten eens per week bij hem thuis bij elkaar komen, het middel gebruiken en op evaluatieformulieren hun ervaringen noteren. De maatschappelijke mogelijkheden die dit project in kaart zal brengen zijn fenomenaal, daarvan is Leary overtuigd. Tot zover is er niets – of: weinig – aan de hand. Het zijn immers de vroege jaren zestig, er gebeuren wel meer ongewone zaken.

Leary is een meester in het lospeuteren van onderzoeksgelden bij fondsen en particulieren. Daarmee is hij in staat de sessies te verplaatsen naar plezieriger oorden: een idyllische badplaats in Mexico, waar hij voor de groep een zomer lang een hotel afhuurt en vervolgens een immens landhuis in Millbrook, New York. Het vrijblijvende karakter dat deelname tot dan toe had verandert langzaamaan in een commune-opzet. Er zijn excessen, de media berichten daarover en het bestuur van Harvard ontslaat Leary. Die daarop bedenkt dat hij de sessies, die oorspronkelijk een wetenschappelijk doel dienden, ook kan aanbieden aan avontuurlijk aangelegde rijke particulieren en op die manier zijn onderneming, die hij inmiddels is gaan ervaren als een uiterst aangename manier van leven, drijvende kan houden.

Boyle vertelt het verhaal door de ogen van Fitz Loney, een student en assistent van Leary, en zijn vrouw Joanie. Hij wil vanaf het begin niets liever dan bij de ‘inner circle’ van Leary horen, zij is wat huiverig. Maar zodra het project vleugels krijgt en zij zich door haar echtgenoot heeft laten meeslepen naar Mexico, geeft ze zich volledig over aan de nieuwe lifestyle. Zoals indertijd zovelen, ook  weldenkenden, zich lieten verleiden. Boyle excelleert hier weer eens, hij laat zich meeslepen door een onderwerp dat hem nauw aan het hart ligt. De barstjes die gaandeweg in de façade van Leary’s project verschijnen weeft hij subtiel in zijn vertelling, evenals de langzaamaan groeiende twijfel van Fitz en Joanie aan de visie en oprechtheid van hun voorman. Leary zelf, ook de echte, zit er niet mee. Hij zou tot het einde van zijn leven in 1996 vasthouden aan zijn lijfspreuk: ‘Turn on, tune in, drop out’. 

T.C. Boyle / Outside Looking In / luisterboek, voorgelezen door Jonathan McClain / 14 uur en 23 minuten / Harper Audio, via Storytel

dinsdag 15 september 2020

Landelijk leven langs de Elbe

‘Vroeger was alles beter’ is een dooddoener van de eerste orde. Bovendien een bewering die lang niet altijd waar is, denk maar eens aan de medische zorg of het onderwerp gelijke kansen. En toch wordt de uitdrukking te pas en te onpas gebruikt. Ik heb de indruk dat dit vaak het geval is in situaties waarin nostalgie een rol speelt, een verlangen naar de tijd van je grootouders of overgrootouders waarin het leven in een rustig tempo verliep en de wereld overzichtelijker was – wat ook niet waar is. Maar goed, dit komt bij me op na lezing van Het oude land, de roman waarmee Dörte Hansen in 2015 debuteerde als romanschrijfster. Het ‘oude land’ is een gebied net even buiten Hamburg, langs de oevers van de Elbe. Het is een dunbevolkte streek waarin de fruitteelt de belangrijkste bron van inkomsten is, vaak uitgeoefend op kleinschalige bedrijven en al generaties lang. Het ligt op minder dan een uur rijden van Hamburg, een miljoenenstad die zich qua leefomgeving aan het andere uiterste van de schaal bevindt. 

Vera is de hoofdpersoon van de roman. Als klein meisje vluchtte ze met haar moeder uit Oost-Pruisen voor het geweld van de aanstormende Russische soldaten. Ze vonden onderdak bij een gastvrije boer en boerin in het Oude Land. Nu, nadat ze de dierenartspraktijk die ze op de boerderij uitoefende grotendeels heeft beëindigd, woont ze er nog steeds. Ze rijdt graag paard, in de vroege ochtend langs de oevers van de Elbe. En ze jaagt. Maar een sociaal leven heeft ze niet, ze is erg op zichzelf. Een oudere vrouw die zich niet heel modieus kleedt, in een boerderij waaraan al een halve eeuw nauwelijks onderhoud is gepleegd. Dat is het beeld.

Wanneer haar nichtje Anne aanklopt, met aan de arm haar zoontje en in de achterbak van de auto wat kleding en persoonlijke bezittingen, verandert Vera’s leven. Anne is Hamburg ontvlucht, waar haar man haar heeft verlaten voor een ander. Ze gaf daar muziekeducatie aan de peuters en kleuters van de jonge, hippe en trendy stellen. Leefde in een wereld waarin er voortdurend naar elkaar wordt gekeken – en dat niet uit oogpunt van sociale controle. In het Oude Land moet ze haar leven opnieuw opbouwen, realiseert ze zich.

Hansen is betrokken bij het gebied, de inwoners en hun levenswijze, dat merk je aan de liefdevolle manier waarop ze die beschrijft. De voorzichtige ontwikkeling van het agrarisch toerisme, door telers opgezet om wat bij te verdienen, en de reactie van stedelingen daarop beschrijft ze met een fijnzinnig gevoel voor humoer. Het contrast met de Hamburgse yuppen uit het netwerk van Anne is groot, en ze zet dat nog eens aan waardoor dat iets van een karikatuur krijgt. Dat had niet gehoeven, voegt weinig toe. De wijze waarop beide dames tot elkaar komen door samen de renovatie van Vera's boerderij ter hand te nemen is daarentegen weer mooi beschreven.

Het oude land was bij verschijnen een hit in de Duitse boekhandel, er werden meer dan een half miljoen exemplaren verkocht. Hansens uitgever schuwde er daarbij niet voor in de aanprijzingen flink de nostalgische kaart uit te spelen - ofschoon Hansen dat in haar boek juist niet doet. Het was te verwachten dat er zou worden voortgeborduurd op dit succes. Dat deed ze in 2019, met Middaguur. Ook een roman over het leven op het Duitse platteland. Die ga ik maar eens aanschaffen.

Dörte Hansen / Het Oude Land / Vertaald uit het Duits door Lucienne Pruijs / 320 blz / Harper Collins 

zondag 13 september 2020

Een vroege Siebelink

Precies veertig jaar geleden publiceerde Jan Siebelink een van zijn mooiste romans: De herfst zal schitterend zijn. Het zou, na enkele verhalenbundels en een roman, het eerste boek zijn waarmee hij een groot publiek bereikte. De recensenten waren over het algemeen lovend. Ik gaf het na lezing - ik hield indertijd in een schriftje een heel simpel leeslijstje bij - het oordeel 'klassieke compositie, scherpzinnige ontleding van menselijke relaties'. En bedeelde het met vier van de maximaal vijf sterren. Mijn blog in embryonale staat. Omdat ik Siebelink tegenwoordig niet meer volg - de laatste roman die ik van hem las was De blauwe nacht uit 2014 (zie dit weblog, 2 april 2014) - maar toch iets van hem wilde lezen, trok ik deze maar eens  uit de kast. 

Het is zoals gezegd een roman over relaties. Hoofdpersoon is Michiel, begin dertig. Hij is een intellectueel die een wetenschappelijke loopbaan ambieert maar er niet in slaagt zijn dissertatie tot een goed einde te brengen. Zijn echtgenote Hella, ook werkloos, en hun dochtertje Yvonne zweven in zijn beleving ergens aan de rand van zijn dagelijks bestaan. Hij leeft met ze samen maar is meestal met zijn gedachten ergens anders. Hij heeft een minnares, die hij met enige regelmaat ziet, zoals Hella op haar beurt ooit overspel pleegde met de broer van Michiel en recent nog met een neger die zij ontmoette toen zij haar zus Claire en haar man bezocht in Afrika, waar zij werkten. Zij weten dat niet van elkaar. Dat komt ook omdat ze al jaren niet echt met elkaar communiceren. Hun huwelijk stelt in dat opzicht niet veel voor. Michiel laat zich strikken voor een lokaal protestcomité dat is gericht tegen een grote hal die de buurt ontsiert. En temidden van die onrust komt Claire op bezoek.

Wat Siebelink doet is knap. In vijf lange hoofdstukkenen enkele korte intermezzo’s schetst hij enkele weken uit het leven van deze personages, waarbij hij voortdurend wisselt van verteller. En eveneens continu hun gedachten sprongen in de tijd laat maken. Als lezer krijg je dan een spervuur van belevingen op je af, een techniek waarbij je over veel zaken heel intensief wordt ingelicht, maar over andere aspecten een beeld krijgt dat maar niet eenduidig of scherp wil worden. Een beetje zoals zo'n Franse film uit de Nouvelle Vague. De structuur van de roman, met de strakke indeling in vijf hoofdstukken die de boel bij elkaar houdt, leent Siebelink van het klassieke drama.

Herinnerde ik mij na veertig jaar ook maar iets van de plot van deze roman? Nee, volstrekt niet. Ofschoon dat verklaarbaar is omdat een plot in de eigenlijke betekenis ontbreekt. Maar de verteltechniek en de sfeer stonden mij nog wel bij. Net als toen heb ik ook nu dagenlang genoten van wat ik maar een literair kunststukje zal noemen. Ik doe niet meer aan sterren, maar die vier van indertijd waren volkomen terecht.

Jan Siebelink / De herfst zal schitterend zijn / 317 blz / De Bezige Bij

woensdag 9 september 2020

De paarden van Hitler

Hitler was een gemankeerde kunstenaar. Als jongeman, in het Wenen van voor de Eerste Wereldoorlog, lukte het hem niet toegelaten te worden tot de kunstacademie. Aanleg voor tekenen had hij niet, was het oordeel van de toelatingscommissie. Mogelijk wel voor architectuur, maar met die opmerking deed de jonge Adolf voorlopig niets. Je vraagt je af of deze afwijzing een rol heeft gespeeld bij de passie voor kunst die Hitler ontwikkelde toen hij eenmaal in Duitsland aan de macht was. Speciale troepen van de SS waren belast met het in beslag nemen van zorgvuldig door hem of Herman Göring geselecteerde kunstwerken uit musea in bezette gebieden en in het regeringscentrum van Berlijn, in en om de rijkskanselarij, verschenen nieuwe beeldhouwwerken van monumentaal formaat. Vaak even megalomaan als de architectuur van Albert Speer waarin ze ter decoratie waren neergezet. Bij deze beelden ging het vaak om de verheerlijking van de mannelijke kracht, of van edele dieren zoals paarden. Heel herkenbare kunst, net zoals de realistische voorstellingen van de uit musea geroofde oude meesters. Van de symbolistische en expressionistische werken van kunstenaars als Gustav Klimt, Egon Schiele en anderen die in het Wenen van omstreeks 1910 wél succesvol waren geweest moest hij niets hebben.

Van alle geschiedenissen die tezamen het verhaal van de Tweede Wereldoorlog uitmaken is die van de nazi’s en hun bemoeienis met kunst een heel opmerkelijke. Veel van die kunst kwam direct na de oorlog uit allerlei schuilplaatsen tevoorschijn, maar een flinke hoeveelheid leek verdwenen. Dat was ook het geval met de enorme bronzen paarden van Josef Thorak, een van Hitler favoriete beeldhouwers, die in de tuin van de rijkskanselarij hadden gestaan, recht voor Hitlers kantoor. In 2014 kreeg Arthur Brand, die zichzelf kunstdetective noemt, een telefoontje van een bevriende informant. Deze was door een tussenpersoon benaderd om te helpen bij de verkoop van twee meer dan levensgrote bronzen paarden die zich in het bezit van nazaten van een nazi-familie. Brand herkende direct de beelden uit de tuin van de rijkskanselarij, waarvan echter altijd was aangenomen dat ze tijdens de slag om Berlijn verloren waren gegaan. Dat is het begin van een spannende zoektocht die Brand en zijn assistenten in contact brengt met een reeks min of meer louche figuren, van malafide oplichters tot de vrijwilligers van Stille Hilfe, nazi’s van het zuiverste water die geloofsgenoten bijstaan. Uiteindelijk zal hij de paarden en in hun zog een hele verzameling andere objecten boven water brengen, in de laatste fase van het project in samenwerking met de Duitse politie.

Brand is bekend uit de media, van televisie en zijn boeken. Af en toe tijdens het beluisteren van De paarden van Hitler bekroop mij een ‘Pietje Bell en de kunstrovers’-gevoel, maar ik heb het vermoeden dat de passages waarbij mij dit overkwam de scènes waren die Brand wat heeft ‘opgeleukt’. Al met al geeft zijn verslag, als het allemaal op waarheid berust en daar ga ik van uit, een spannend en fascinerend beeld van een wereld onder de radar. Een aanrader voor wie is geïnteresseerd in een vlot vertelde speurtocht met een historische dimensie.

Arthur Brand / De paarden van Hitler / Audioboek, voorgelezen door Jan Donkers / 7 uur en 5 minuten / Boekerij, via Storytel

zondag 6 september 2020

De Gouden Kever

Het Engeland van 1950 is een land dat nog dagelijks de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog ondervindt. Het leven kan er heel ‘grijs’ zijn. Veel zaken zijn op de bon, de welvaart valt tegen waardoor de sociale verhoudingen regelmatig op scherp staan en de maatschappelijke status van de vrouw is belabberd. Ook voor Margery Benson zijn de vooruitzichten niet rooskleuring. Ze is 47 en geeft les in koken en huishoudkunde op een meisjesschool. Orde houden is niet een van haar sterkste punten, en wanneer op een slechte dag de klas weer eens de gek met haar steekt en ze een tekening onderschept waarop ze weinig flatteus is weergegeven breekt ze. Vooral ook omdat ze zichzelf in die spotprent herkent. Ze vlucht naar haar armoedige appartement en neemt daar het besluit om alles achter zich te laten en naar af te reizen naar Nieuw-Caledonië, op zoek naar de gouden kever waarover haar vader haar ooit vertelde. Sinds haar tiende is dat een droom die ze ondanks de jarenlange studie die ze heeft gemaakt van insecten nooit heeft gerealiseerd. Nooit heeft durven realiseren. Maar nu, na de publieke afgang op haar school en het zicht op nog zeker werkzame twintig jaren die steeds afschuwelijker zullen worden, recht ze haar rug en kiest voor het eerst in haar leven voor zichzelf.  

Nieuw-Caledonië ligt aan de andere kant van de wereld. Om precies te zijn, op de grens van de Koraalzee en de Stille Oceaan, midden in het lege zeegebied tussen Australië, Fiji en Nieuw-Zeeland. En het bergachtige gebied waar de gouden kever gevonden moet worden bevindt zich in de meest noordelijke punt van het hoofdeiland van de archipel, honderden kilometers van de bewoonde wereld. Margery realiseert zich dat ze de expeditie serieus moet voorbereiden en huurt een assistente in. Dat is Enid Pretty, een jonge vrouw die in alle opzichten niet geschikt lijkt voor een tocht door de jungle. De dames ontmoeten elkaar voor het eerst op de ochtend van hun vertrek uit Engeland.  Als ze vijf weken later arriveren in Australië, na  een benauwde hut in de toeristenklasse te hebben gedeeld, is Margery ervan overtuigd dat de hele onderneming zal uitlopen op een fiasco. 

Rachel Joyce debuteerde in 2012 als romanschrijver met een boek dat een wereldwijd succes zou worden, The Unlikely Pilgrimage of Harold Fry (De onwaarschijnlijke reis van Harold Fry). Het verhaal over de gepensioneerde, zeer bescheiden man die lopend en soms liftend van het uiterste zuiden van Groot-Brittanië naar het noorden reist nadat hij van een voormalige collega, Queenie Hennessy, een brief heeft ontvangen waarin zij hem informeert dat ze aan een ongeneeslijke ziekte lijdt en niet lang meer te leven heeft. Mijn blogje over dat boek eindigde ik met de opmerking dat ik aan het lezen ervan een goed gevoel overhield.  De doordachte verhaalstructuur en de menselijke, soms heel emotionele lading raakten me (zie dit weblog, 1 april 2013).

Datzelfde geldt voor Miss Benson’s Beetle. Voor mijn gevoel is deze roman zelfs superieur aan haar eerdere werk. De beschrijvingen van Engeland, de bootreis en het subtropische Nieuw-Caledonië zijn perfect getroffen. De structuur van korte hoofdstukken en regelmatige perspectiefwisselingen werkt uitstekend. Het slot is volstrekt onvoorspelbaar en op een treurige manier prachtig. Maar het meest indrukwekkend is de wijze waarop Joyce de relatie tussen de twee vrouwen beschrijft, die zich tijdens de reis ontwikkelt van een koele afkeer tot de bereidheid voor elkaar door het vuur te gaan. Ik genoot ervan.

Rachel Joyce / Miss Benson’s Beetle / 388 blz / Doubleday

woensdag 2 september 2020

Een zeeleven

De Noorse antropoloog Thor Heyerdahl ondernam vanaf de tweede helft van de jaren veertig een handvol reizen over de oceanen in zelfgebouwde vaartuigen. De Kon-Tiki en de Ra I en Ra II zoals die schepen heetten, waren gebouwd naar model van dergelijke vaartuigen die ooit gebruikt werden door de Inca’s en de oude Egyptenaren. Voor ons gevoel zijn het fragiele constructies, maar Heyerdahl wist wat hij deed. En wilde als wetenschapper een theorie bewijzen, dan durf je wel een risico te nemen. Het echtpaar Michael en Juliet, de hoofdpersonen in de roman Overstag van de Amerikaanse schrijfster Amity Gaige, gedraagt zich veel roekelozer. Zij kiezen weliswaar het sop in een modern zeiljacht, 44 voet lang en voorzien van de modernste navigatietechniek per sateliet, maar zij kan niet zeilen en hij heeft er alleen wat ervaring mee op het Eriemeer, in de kleine zeilboot van zijn vader. Bovendien nemen zij hun twee kinderen van 7 en 2 mee. Hun plan is een reis om de wereld, maar verder dan het Caraïbisch gebied zullen ze niet komen. Ook daar kan het spoken.

Een avonturenroman is Overstag niet, zoals het ook geen relatieroman is. Maar beide genres spelen wel een rol. Je zou kunnen stellen dat de reis voor Michael meer een avontuur is, terwijl het voor Juliet een loutering zal blijken die haar meer inzicht geeft in hun relatie.  

Michael werkt als CFO bij een groot bedrijf, maar ervaart zijn grijze Armani kostuums als een dwangbuis. Juliet is al jaren bezig te promoveren op een dichter die omstreeks het midden van de twintigste eeuw publiceerde, maar heeft zojuist haar zoveelste deadline niet gehaald en realiseert zich dat het er nooit van zal komen. Het gevoel van ellende over hun werksituaties sijpelt langzaam door in hun huwelijksleven. Michael, conservatief, heeft een wereldbeeld waarin mensen een stevig karakter hebben, in harmonie leven met de natuur en hun leven inrichten zoals ze dat willen. Een zeilreis rond de wereld – of beter gezegd: een leven op en met de zee – zal voor hen allen een weldaad zijn. Zeker ook voor de kinderen. Het leven zoals het is, los van de te gebruikelijke burgerplichten en onderwijsinstellingen. Juliet laat zich overtuigen, en om dat te vieren krijgt de boot na een opknapbeurt haar naam. 

Amity Gaige koos voor deze roman een verrassende structuur. Op de eerste bladzijden worden we geconfronteerd met Juliet, die thuis in haar walk-in closet op de grond zit, lezend in het logboek dat Michael tijdens de reis heeft bijgehouden. Hij is er niet, en je voelt aan dat dat een reden heeft. Hij is er de hele roman door middels zijn logboek, maar zijn ontboezemingen hebben uitsluitend betrekking op de reis. Meer onthullen zou een spoiler zijn en je leesplezier bederven. Want dat is wel wat dit boek biedt: doorlezen, ongemerkt doordrinken én je nagels afbijten. Ouderwetse spanning. Aan te raden. 

Amity Gaige / Overstag / Vertaald uit het Engels [Sea Wife] door Ton Heuvelmans / 286 blz / Meulenhoff