vrijdag 26 februari 2021

Johan de Witt en het liefdesleven van de Zonnekoning

Brieven zijn hot! Vooral brieven uit een ver verleden, het liefst uit glorieuze perioden als de Hollandse zestiende en zeventiende eeuw. Wisten we al dat Constantijn Huygens een van de meest fervente briefschrijvers was in onze Gouden Eeuw, met zo’n veertienduizend nu bekende brieven - de restanten van een mogelijk veel groter aantal - Johan de Witt lijkt daar niet voor onder te doen. Sinds enkele jaren wordt diens correspondentie nageplozen en in kaart gebracht. Dit brievenproject is een samenwerking tussen het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, het Nationaal Archief en Oxford University. In Nederland is het een groepsproces.  Onder leiding van Ineke Huysman – ook verantwoordelijk voor de digitalisering van de briefwisseling van Constantijn Huygens – werken studenten en vrijwilligers brief voor brief de hele correspondentie van De Witt door. Een van die vrijwilligers is Jean-Marc van Tol, historicus en bekend als de maker van Fokke en Sukke. Voor deze mooi verzorgde uitgave maakte hij tekeningen die zijn geïnspireerd op historische voorbeelden. Zijn deelname aan het project leidde ook al tot de fascinerende roman Musch.

Deze bundel Johan de Witt en Frankrijk. Een bloemlezing uit zijn correspondentie is een vervolg op de bundel met Engelse brieven, die ruim een jaar geleden verscheen (zie dit blog, 29 juli 2019). De opzet is gelijk. Aan de hand van ruim twintig brieven, geschreven tussen september 1653 en juni 1672, volgen we het politieke en persoonlijke leven van Johan de Witt. Er is steeds een inleiding op de context waarin de brief werd geschreven, de brief zelf wordt afgebeeld, dan volgen een transcriptie én een hertaling in hedendaags Nederland alsmede afsluitende noten. Heel degelijk en, als je er even de tijd voor neemt, best heel spannend.

Een voorbeeld van zo’n spannend verhaal schuilt achter de brief die Abraham de Wicquefort op 25 januari 1659 schreef aan Johan de Witt. De Wicquefort woonde in Parijs, waar hij de (on)officiële gezant was van enkele buitenlandse mogendheden, waaronder de keurvorst van Brandenburg. Hij diende ook Johan de Witt, voorzag hem van informatie die nuttig zou kunnen zijn voor de Republiek. Daarvoor ontving hij achthonderd pond per jaar, in die tijd een vorstelijke bedrag. Tegelijkertijd voorzag hij tegen betaling het Franse hof van informatie over de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen in Holland. Een bloeiend handeltje, zou je zeggen. Het zou dan ook fout met hem aflopen … 

Die brief van januari 1659 begint met een verslag van de Franse buitenlandse politiek jegens Zweden. Voor De Witt was dat wezenlijke informatie, daar had hij als raadpensionaris wat aan. Maar halverwege krijgt de roddelaar in De Wicquefort de overhand. Hij schakelt dan over op het liefdesleven van de jonge Lodewijk XIV, de latere Zonnekoning. En beschrijft in geuren en kleuren diens tomeloze verliefdheid op Anne-Madeleine de Conty d’Argencourt, een van de hofdames van zijn moeder Anna van Oostenrijk.  Op een ochtend had Lodewijk zichzelf gedurende anderhalf uur samen met deze schone fee opgesloten in de badkamer van zijn moeder, terwijl hovelingen dit samenzijn uit alle macht probeerden te verhinderen maar stuitten op diens  secretaris , die het genotsuurtje van zijn heer en meester met verve verdedigde. Wat moet de onkreukbare De Witt daarvan hebben gedacht?

Van een geheel ander kaliber is een brief van ruim vijf jaar later. Op 1 februari 1664 benaderde Christiaan Huygens vanuit Parijs De Witt over een serieus probleem. Omdat hij zo lang afwezig was, schreef Christiaan, had hij werkzaamheden van de testfase van het door hem ontwikkelde slingeruurwerk toevertrouwd aan Alexander Bruce, een bevriende uitvinder. Deze nu beweerde dat hij zodanige verbeteringen had aangebracht aan Christiaans prototype dat hij zelf de uitvinder van het slingeruurwerk was geworden. Hij wilde daar dan ook octrooi op aanvragen. Christiaan was ten einde raad, getuige zijn woorden ‘Ick geloove niet dat noodigh is U.Ed.t te thoonen de absurditeyt van dese procedure’. De Witt wist raad. Hij regelde een presentatie van het slingeruurwerk aan de Staten-Generaal, door Christiaan zelf. Met als resultaat, naast bewondering, een octrooi in de Republiek voor de duur van twintig jaar. De mannen waren bevriend. Ze hadden samen aan de Leidse universiteit hun eerste onderwijs in de wiskunde genoten, bij de befaamde Frans van Schooten de Jongere, en hielden sindsdien contact. De ontwikkeling van Christiaans slingeruurwerk was gebaseerd op grensverleggende wiskunde, De Witt zou voor hem door het vuur zijn gegaan. 

Deze bundeling bevat nog 21 andere brieven en daarmee verhalen, soms klein in omvang maar steeds heel illustratief voor het leven en werk van Johan de Witt. De belangrijkste indruk die lezing ervan achterlaat is die van een indrukwekkend netwerk. Naast een bijzondere blik op een kleine twintig jaar Nederlandse geschiedenis door de ogen van een van onze grote staatsmannen.

Ineke Huysman en Roosjes Peeters (samenst.) / Johan de Witt en Frankrijk. Een bloemlezing uit zijn correspondentie / Met tekeningen van Jean-Marc van Tol / 271 blz / Catullus, 2020

maandag 22 februari 2021

Hokwerda's kind

Dat lezen een hoogst persoonlijke bezigheid is, merk ik het sterkst bij een boek dat tegenvalt. De afgelopen twee weken was dat - gelukkig bij uitzondering - weer eens het geval. Ik luisterde naar Hokwerda’s kind, een kloeke roman van Oek de Jong uit 2002. De Jong is voor mij een speciale schrijver: zijn Opwaaiende zomerjurken, dat verscheen toen ik twintig was, hield ik lange tijd voor mijn meest ingrijpende leeservaring ooit.  Een roman als Cirkel in het gras, tussendoor wat korter werk, het magistrale Pier en Oceaan en de essaybundels las ik met plezier. En ik ben zeer te spreken over zijn meest recente roman, Zwarte schuur. Oek kan schrijven, een lezer meesleuren in de wereld die hij creëert. Laat dat duidelijk zijn. Maar met Hokwerda’s kind begin ik niets. 

Waar ligt dat aan? Niet aan de schrijfstijl, die is ronduit meesterlijk. De Jong put uit een woordenschat waarop veel van zijn collega’s jaloers zullen zijn. Hij rijgt die woorden aaneen tot scènes die LOPEN – met hoofdletters! Het verhaal in deze roman, de reconstructie van het gevoelsleven van een jonge vrouw die volwassen wordt, is door De Jong ruimhartig voorzien van liefdesscènes en een flinke portie in detail beschreven seks. Waar klaag ik dan over, zult u zeggen? Nou, het greep me niet. Ik vond het allemaal vrij bloedeloos en verlangde, zeker tegen het einde, net iets te veel naar de volgende seksscène. Wat aangeeft dat de roman op zich me niet genoeg interesseerde.

Dit is zeker niet de schuld van de schrijver. Die heeft volgens de meeste recensenten een stevig stuk vakwerk afgeleverd. Objectief gezien kan ik dat alleen maar beamen. Maar subjectief - en alleen dat moet gelden voor een recreatieve lezer – was er geen klik. Kan gebeuren. Maar in die 16 uur en 57 minuten heb ik toch maar mooi, al lopend net voor de avondklok, aan mijn conditie gewerkt.  

Oek de Jong / Hokwerda's kind / Luisterboek, voorgelezen door Sander de Heer / 16 uur en 57 minuten / Atlas Contact, via Storytel

vrijdag 19 februari 2021

De markiezin in Den Haag

Het valt goed te begrijpen dat Hella Haasse een vervolg op Les liaisons dangereuses heeft willen schrijven, de beroemde Franse roman  uit 1782 die een haarscherp beeld schetst van de losbandige uitwassen in het Frankrijk van die dagen (zie dit blog, 2 februari jongstleden). Met haar passie voor de Franse cultuur en literatuur zou je dat oneerbiedig een thuiswedstrijd kunnen noemen. Maar desondanks heeft ze getwijfeld, zich afgevraagd of ze wel mocht toegeven aan die verleiding. Al na enkele bladzijden laat ze dat aan de lezer weten: ‘Is het geoorloofd een door een andere schrijver geschapen personage opnieuw te gebruiken? Mag men onderbroken contouren doortrekken, kleur invullen waar plekken wit de verbeelding prikkelen, of intrigerende schaduwen doorzichtig maken? Het is niet mijn bedoeling u te veranderen, mevrouw. Eigenlijk zou ik door mijn benadering willen aantonen, hoezeer men bij de interpretatie van uw persoon tot in mijn tijd is blijven steken in stereotypen.‘ Degene die Haasse hier aanspreekt is de markiezin de Merteuil, de vrouwelijke hoofdpersoon uit de roman van Pierre Ambroise François Choderlos de Laclos. Het aardige van Haasses Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven is dat het net als de roman waarvan het een sequel is een roman in brieven is. In dit geval gewisseld tussen Haasse en de markiezin. Tussen het heden en de achttiende eeuw.

Haasse heeft dus een missie, zoals ze in het citaat hierboven aangeeft. En die bestaat eruit dat ze het personage van de markiezin meer diepgang wil geven dan de meeste lezers, literatuurwetenschappers en critici haar toebedelen. Ze wordt meestal gezien als een flat character, een toonbeeld van egoïsme en genotzucht. maar Haasse is van mening dat daar wel iets op aan te merken valt. De term ‘thuiswedstrijd’, die ik hierboven gebruikte, heeft trouwens ook betrekking op de locatie van Haasses avontuur. Aan het slot van Liaisons, na de dood van haar tegenspeler en gewezen minnaar de vicomte de Valmont, ontvlucht de markiezin Parijs en haar schuldeisers, ‘richting Holland zoals men zegt’, aldus Laclos. Haasse vermoedt dat Den Haag de eindbestemming had kunnen zijn en stelt zich voor dat de markiezin bij haar om de hoek woont, in een imaginair buitenhuis aan de Daal-en-Bergse Laan in het zuiden van Den Haag. Dat denkbeeldige landhuis geeft Haasse de naam Valmont, tegelijk een verwijzing naar de vicomte en een spitsvondige woordspeling op de naam van de straat.

Haasse en de markiezin wisselen dertien brieven met elkaar. Ik las Liaisons kortgeleden, dat was ook de aanleiding om dit boek te lezen. Daardoor zat het verhaal nog vrij levendig in mijn hoofd, waardoor ik Haasse echt kon lezen als een vervolg. Is dat niet het geval, heb je de prequel langer geleden of zelfs niet gelezen, wordt het boek ontoegankelijker en taaier, is mijn inschatting. Het is namelijk geen lichte kost. Zo speels als het op stoom komt, de eerste handvol brieven over en weer, zo serieus is het daarna. Haasse gaat op zoek naar de motieven van Laclos om zijn markiezin te scheppen zoals hij dat heeft gedaan, en naar de verantwoording van haar karakter en daden. Ze is daarin vindingrijk, denkt out-of-the-box zoals dat tegenwoordig heet. Plaatst het in de juiste culturele en literaire context, ziet verrassende verbanden. Het zal voor de liefhebber van het werk van Haasse geen verrassing zijn dat de naam Belle van Zuylen meer dan eens voorbijkomt. Maar het opduiken van Betje Wolf en Aagje Deken had ik niet zien aankomen. Dat zijn dan de lichtvoetige momenten in een verhaal dat soms iets teveel de toon heeft van een college literatuurgeschiedenis. 

Een gevaarlijke verhouding verscheen in 1976, ruim voor de befaamde verfilming van Liaisons uit 1988 met in de hoofdrollen Glenn Close en John Malkovich. Maar kijkend naar de cover van de door mij gelezen editie, de vijfde druk uit 2005, kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat het prachtige portret van Catherine Bégon door Jean-Etienne Liotard – een tijdgenoot van de markiezin – is gekozen omdat ze wel erg doet denken aan de jonge Glenn Close. Of zie ik nu spoken? 

Hella S. Haasse / Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven / 202 blz / Quenrido, 2005

maandag 15 februari 2021

Getekend door Indië

Jan Brokken bezocht Indonesië voor het eerst in 1979, op zijn dertigste. En toch stond zijn jeugd, doorgebracht in het Zuid-Hollandse Rhoon, voor een groot deel in het teken van dat land. Zijn vader en moeder, Han en Olga, waren er in 1935 kort na hun huwelijk, heen gereisd. Han, afgestudeerd theoloog, met een opdracht tot wetenschappelijk onderzoek naar de islam in Nederlands-Indië op zak, Olga als de vrouw achter de man zoals dat indertijd gebruikelijk was. Hun standplaats was Celebes, het huidige Sulawesi. Ze beleefden het land en haar natuur als was het een paradijs, maar de inval van de Japanners in 1942 maakte daar abrupt een einde aan. Drie jaar gevangenschap in kampen resulteerde bij beiden in levenslange trauma’s, die door Olga beter werden doorstaan dan door Han. Ook hun twee zoons, net voor het uitbreken van de oorlog geboren, raakten erdoor beschadigd, wat op  latere leeftijd tot uiting kwam. In 1949 werden zij gedwongen naar Nederland terug te keren. Olga was toen al zwanger van Jan. Na wat omzwervingen werd Han in 1952 beroepen als predikant van de Nederlands Hervormde Kerk in Rhoon, een toen nog landelijk gelegen dorp onder de rook van Rotterdam. 

Mijn kleine waanzin, verschenen in 2004, is een wonderlijk mooie terugblik op Brokkens jeugd in Rhoon. Hij slaagt erin de talrijke kleine en grotere gebeurtenissen in het leven van het gezin te vatten in een boeiend en overtuigend tijdsbeeld van de jaren vijftig en de vroege jaren zestig. Rhoon en het omringende landschap deden mij onwillekeurig de associatie maken met het slechts twintig kilometer verderop gelegen Maassluis, dat Maarten ’t Hart zo vaak heeft beschreven in zijn op jeugdherinneringen gebaseerde romans en verhalen. Bij ‘t Hart en ook hier bij Brokken speelt bovendien het geloof een grote rol, waardoor die vergelijking zich nog meer opdringt. Beide hoofdpersonen kunnen echter niet méér van elkaar verschillen, waardoor zo’n exercitie al snel mank gaat. En ontegenzeggelijk is Brokken veruit de betere stilist.

Het boek zit vol ijzersterke beelden: de muzikale Olga, die voor haar jongste zoon een pianoleraar helemaal uit Brabant laat komen, een schilderachtig figuur waardoor die lesmiddagen in de grote huiskamer van de pastorie ineens iets negentiende-eeuw Russisch krijgen; vader Han, die in zijn studeerkamer zwoegt om van iedere zondagse preek iets waardevols te maken, als schreef hij literatuur; diezelfde vader, die later niet zonder kalmerende pillen kan en regelmatig de mandfles sherry in de trapkast aan zijn mond zet; de streng gereformeerden die in hun zangronde door het dorp lang blijven stilstaan voor de pastorie, waarvan de bewoners met de lichten uit achter de gordijnen wegduiken; en de huisdokter die Jan meer dan eens adviseert dat het beste medicijn tegen zijn jeukende huidaandoening een reis om de wereld zou zijn. Want dat Brokken een reizende schrijver zou worden, ook daarvoor werd in die jaren de basis gelegd. Op stille middagen nam Han zijn zoon achterop de Solex mee naar de Nieuwe Waterweg, waar ze urenlang zwijgend – en dromend – de zeeschepen het ruime sop zagen kiezen. 

Jan Brokken / Mijn kleine waanzin / 416 blz / Uitgeverij Atlas, 2004

woensdag 10 februari 2021

Strijden tegen beter weten in

Toen Erich Maria Remarque in maart 1954 het manuscript van zijn roman Zeit zu leben und Zeit zu sterben inleverde bij zijn uitgever, zal hij niet hebben verwacht dat er gedoe zou ontstaan over de tekst. Maar dat gebeurde wel. Joseph Caspar Witsch, een voor die tijd progressieve uitgever, las de tekst en vroeg vervolgens drie van zijn redacteuren om een leesrapport. Twee beoordelingen waren uiterst positief, maar het derde advies bevatte tal van kritische kanttekeningen. Die spitsten zich toe op het feit dat Remarque in de roman niet alleen de SS misdaden tegen de menselijkheid liet begaan, maar ook de Wehrmacht. Volgens de beoordelaar zou het publiek dit niet pikken, de Wehrmacht had midden jaren vijftig immers nog steeds de naam gedurende de oorlog burgers juist te hebben beschermd. Ook de vraag die Remarque stelt naar de individuele schuld van Duitse militairen voor hun daden ging de redacteur te ver. Het adagium Befehl ist Befehl waarachter talloze betrokkenen zich nog steeds verschuilden was voor de gemiddelde Duitser heilig. Dat ter discussie stellen was taboe. Lichtere verwijten betroffen bijvoorbeeld het personage van de sympathieke soldaat die in het dagelijks leven lid was van de communistische partij, en een andere soldaat die ‘kwartjood’ was. Je zou kunnen zeggen dat veel van de nuances die de roman in psychologisch en politiek opzicht diepgang verlenen volgens het leesrapport door de gemiddelde Duitse lezer niet zouden worden begrepen, of verkeerd worden opgevat, en dus moesten sneuvelen. Na maanden geruzie tussen uitgever en auteur ging de laatste door de knieën, met ‘zwijgende walging’ zoals hij schreef. De Duitse, flink gesnoeide editie verscheen in het najaar van 1954. Maanden nadat in New York de Engelse editie was verschenen, in onverkorte vorm. 

Het was niet voor het eerst dat een roman van Remarque op deze wijze werd bekritiseerd. Ook in 1929, na de publicatie van Im Westen nichts Neues (Van het westelijk front geen nieuws) was het hem overkomen. In Duitse reactionaire kringen gold hij sindsdien als een nestbevuiler, ondanks het wereldwijde succes van dit boek en het oeuvre dat hij sindsdien opbouwde. Joseph Goebbels liet na 1933 de boeken van Remarque in het openbaar verbranden, in 1938 werd hem zijn Duitse staatsburgerschap ontnomen. Al in 1932 nam Remarque de wijk naar Zwitserland. In 1939 emigreerde hij naar de Verenigde Staten, waar hij in 1947 het staatsburgerschap ontving. 

Tijd van leven is het verhaal van Ernst Graeber, een jonge korporaal bij de Wehrmacht. Hij heeft een lange staat van dienst, nam ook deel aan de veldtochten tegen Polen, Nederland, Frankrijk en Noordafrika. Begin 1944 treffen we hem aan in Rusland. Sinds de Duitse nederlaag bij Stalingrad trekt het leger zich terug, voortdurend en meedogenloos aangevallen door de steeds sterkere Russische troepen. De chaos aan Duitse zijde is groot. Tijdens zijn wacht, gedurende de nacht, maakt Ernst de tussenbalans op: ‘Hij draaide zich om. Doden – er waren teveel doden geweest. Eerst die van de anderen, hoofdzakelijk van de anderen – maar op den duur was de dood in steeds sterkere mate in de eigen gelederen doorgedrongen. De regimenten hadden voortdurend opnieuw moeten worden aangevuld; van de kameraden die er vanaf het begin af aan bij waren geweest, waren er steeds meer gaan ontbreken, en langzamerhand was er nog maar een klein groepje van over. Van de vroegere vrienden was er nog maar één hier – Fresenburg, de compagniecommandant van de vierde. De anderen waren dood of overgeplaatst of in het hospitaal of ongeschikt voor de krijgsdienst naar Duitsland, als ze geluk hadden gehad. Dat had er ooit heel anders uitgezien. En ook anders geheten.'

Wanneer Ernst voor het eerst in tijden enkele weken op verlof mag, reist hij naar zijn geboortestad Werden, in het Ruhrgebied. Maar zijn ouders treft hij er niet aan, hun huis blijkt door bombardementen te zijn verwoest. Dat geldt voor een groot deel van de binnenstad. Het is lastig zoeken naar zijn ouders, de gemeentelijke instanties beschikken nauwelijks over informatie. Hij ontmoet Elisabeth, een jonge vrouw wiens vader gevangen is gezet vanwege een onterechte aanklacht. Gedurende de twee weken voordat Ernst weer naar het front terug moet, beleven ze een korte romance. Terug aan het front is de situatie nog hopelozer dan voor zijn verlof. De eindstrijd is begonnen, het is nu ieder voor zich. 

De kracht van de roman ligt in de geloofwaardigheid van de personages, van Ernst en Elisabeth, die het verhaal dragen, tot aan de vele bijfiguren. Door hen krijg je een totaalbeeld, realiseer je je de complexiteit van de oorlog en de gevolgen ervan voor gewone mensen. De strijd aan het front is voor hen gruwelijk, maar de ellende aan het thuisfront is niet minder groot. Remarque maakt van de romance van Elisabeth en Ernst een stille oase waarin ze zich alleen om elkaar bekommeren, maar tegelijk dendert buiten de voordeur de wereld op een catastrofe af.

Tot aan Rusland heeft Ernst de strijd kunnen overleven door een goede, voorzichtige soldaat te zijn. Voor zo’n soldaat staat de techniek van gevechtshandelingen voorop, erover nadenken of twijfelen is uit den boze. Alleen dan heeft hij een redelijke kans op overleven. Na zijn terugkeer uit Werden is zijn hoofd nog vol van de gebeurtenissen daar en zijn nieuwe liefde. Dat is, in de hel die het strijdtoneel steeds meer wordt, uiterst gevaarlijk.

Remarque schreef met Tijd van leven een indrukwekkende roman. Het is ook meer dan een oorlogsroman. In de gesprekken die Ernst voert, met zijn kameraden aan het front, maar ook met zijn oude godsdienstleraar in Werden, worden essentiële levensvragen gesteld over de oorlog en over je verantwoordelijkheden als soldaat en als burger. Dat maakt het tevens een ideeënroman, geeft het diepte en zeggingskracht. Van harte aanbevolen.

Erich Maria Remarque / Een tijd van leven / Vertaald uit het Duits door C.J. Kelk / Met een nawoord van Thomas F. Schneider, vertaald door Michel Bolwerk / 395 blz / Cossee, Amsterdam

vrijdag 5 februari 2021

Psychose

Toen het romandebuut van Lize Spit, Het smelt, in 2016 een bestseller werd was dit in hoofdzaak te danken aan twee zaken: een haarscherpe weergave van de belevingswereld van een jong meisje en een doordachte structuur van het verhaal. De combinatie van die elementen leverden een pageturner op, die ook stilistisch van hoog niveau was. Nu, vijf jaar later, kruipt Spit opnieuw in het hoofd van een personage, ditmaal zelfs twee. En ook nu is de vertelstructuur, met zorgvuldig geplaatste flashbacks en slim gedoseerde informatie die haast dwingt tot doorlezen, weer verrassend effectief. Twee kloeke romans, en tweemaal overtuigend doel getroffen. Dat kan niet iedere schrijver zeggen.

Ik ben er niet is het verhaal van Leo en Simon, een Brussels stel van rond de dertig. Hij werkt op een reclamebureau, zij na een afgebroken studie aan de filmacademie in ‘Buik en Books’, een winkel voor zwangerschapskledij. Op een avond komt Simon diep in de nacht thuis, in opgewonden stemming en met een tattoo achter een van zijn oren. Het zal het begin blijken van een psychose, een geestestoestand waarin hij zijn baan zal opzeggen, een bureautje begint voor het ontwerpen van tattoo’s, steeds duidelijker overspannen raakt, trekken van vervolgingswaanzin gaat vertonen en uiteindelijk ontspoort. Wat dan volgt is een dwangopname, onderzoek, experimenteren met medicijnen en uiteindelijk een traject dat stap voor stap naar een terugkeer in de maatschappij leidt. Zwaar en spannend voor Simon, maar misschien nog wel zwaarder voor Leo, de niet-patiënt. 

Het is geen vrolijk verhaal, maar het overtuigt door Leo’s objectieve verslaglegging. Wat indruk maakt is hoe zij verwoordt dat niet alleen de patiënt het slachtoffer is maar ook de omgeving, en vooral de partner. In een situatie als deze beginnen ook voor hem of haar alle zekerheden te wankelen. En een patiënt die genezen lijkt te zijn, is dat in de meeste gevallen uitsluitend dankzij de medicatie. Verrassingen zijn dan ook nooit uitgesloten. Zoals het aangrijpende slot van de roman laat zien. Ook dat is dan weer conform haar eerste roman.

Lize Spit / Ik ben er niet / Audioboek, voorgelezen door Sieglinde Michiel / 15 uur en 39 minuten / Das Mag, Rubinstein Audiobooks, via Storytel 

dinsdag 2 februari 2021

Riskante relaties

In 1782, zeven jaar voordat de revolutie het leven van een groot deel van de Franse adel overhoop zou gooien – en vrij vaak ook zou beëindigen – verscheen een roman in brieven die een prachtige illustratie is van de libertijnse levenswijze die in die kringen geliefd was. De schrijver was Pierre Ambroise François Choderlos de Laclos, het brievenboek Les liaisons dangereuses. De Laclos was een hoge militair die het onder Napoleon Bonaparte zou brengen tot generaal. Liaisons is zijn enige roman. Het werk geldt sinds verschijnen als een klassieker in de Franse letterkunde, terwijl de nieuwe vertaling in het Nederlands door Martin de Haan zeker al de vierde is die verschijnt. De huidige faam van het boek berust voor een belangrijk deel op de met prijzen overladen speelfilm Dangerous Liaisons van Stephen Frears uit 1988. Wie die film heeft gezien zal waarschijnlijk, net als ik, nooit meer het beeld kunnen kwijtraken  van de jonge John Malkovich als de vileine vicomte de Valmont en Glenn Close als de doortrapte marquise de Merteuil. Die beelden zaten mij tijdens het lezen van de roman dan ook danig in de weg, ofschoon ik gaandeweg moest constateren dat de casting van die twee hoofdrolspelers niet verkeerd was.

Les liaisons dangereuses, in de spitsvondige en moderne vertaling van Martin de Haan Riskante relaties genoemd, gaat over liefde, seks, genot, trouw en bedrog. De verwikkelingen worden in gang gezet en aangejaagd door de vicomte en de marquise, ex-minnaars die elkaar uitdagen. De vicomte verplicht zich een jong meisje, de vijftienjarige Cécile, te verleiden, waarna hij bij overlegging van het bewijs daarvan nog eens zijn gang mag gaan op de marquise. Voor de marquise is de uitvoer van dit plan de wraak op een edelman aan wie Cécile is beloofd, een ex-minnaar die haar de bons heft gegeven. Tegelijk neemt de vicomte zich voor de zedelijk hoogstaande en preutse madame de Tourvel, echtgenote van een rechtbankpresident, tot de zijne te maken. De aanleiding daartoe zou je verveling kunnen noemen, of het bewijzen dat je als een casanova zelfs een door anderen onmogelijke liefdestaak tot een goed einde kan brengen. 

De uitvoer van beide plannetjes heeft wat voeten in de aarde, maar verloopt ogenschijnlijk toch voorspoeding. Het gaat fout wanneer tussen de vicomte en de marquise, die aan het begin van de geschiedenis bondgenoten waren, verschillen van inzicht en irritaties ontstaan. De geslepen wijze waarop ze eerst achter de rug van de overige betrokkenen om kleine intriges bekokstoofden, laten ze dan op elkaar los. Zo doorkruist de marquise het strijdplan van de vicomte met een eigen verovering, een jonge aanbidder van Cécile. Ook staat ze steeds kritischer tegenover de tactiek van de vicomte, terwijl diens wat kort-door-de-bocht uitspraken in zijn brieven, over de rol van vrouwen in de dergelijke situaties, haar eveneens niet zinnen. Wanneer de twee kwade geesten zich op elkaar richten, gaat de controle over het proces verloren. En staat iedereen aan het einde met lege handen, of is dood.

De Laclos vertelt zijn verhaal middels 175 brieven, in lengte variërend van een halve tot zo’n tien bladzijden. Die van de vicomte en de marquise zijn de meest sprankelende. Zij bevatten de kern van het verhaal. Bij de marquise overheerst berekening, de vicomte laat zich vaak door zijn bravoure, die van een lefgozertje, meeslepen. Iedere briefschrijver heeft zijn of haar eigen stijl, of schrijffouten zoals de jonge Cécile. Het poëtische enthousiasme van haar aanbidder, het vrome getwijfel of gesmeek van madame de Tourvel, het volkse en de boerenslimheid van de knecht van de vicomte, enzovoort. Kortom, een heel palet aan stemmen die je na een aantal brieven gaat herkennen. Stemmen ook die ieder een morele opvatting ten aanzien van de liefde in het Frankrijk van die dagen vertolken. 

Pierre Ambroise François Choderlos de Laclos / Riskante relaties / Vertaald uit het Frans ‘Les liaisons dangereuses’ door Martin de Haan / 469 blz / Uitgeverij De Arbeiderspers