dinsdag 28 mei 2019

De president en de thrillerschrijver

Ik kijk graag naar speelfilms waarin de president van de Verenigde Staten een rol speelt. Vooral actiefilms. Geef me een DVD met Air Force One of White House Down en je hebt geen kind meer aan me. Waar die voorliefde vandaan komt weet ik niet. Het zijn knap gemaakte films, en bovendien spannend, maar ze zitten ook vol met inhoudelijke onmogelijkheden. In Air Force One vliegen de kogels je om de oren, maar het toestel loopt er geen schrammetje van op, terwijl je toch zou verwachten dat de kogelgaten minstens een lichte decompressie zouden veroorzaken. En de reeks toevalligheden waarvan White House Down aan elkaar hangt is een regelrechte belediging van je gezonde verstand. Maar het deert mij niet, ik smul ervan. Steeds opnieuw.

Ook de eerste honderd bladzijden van The President is Missing, de thriller die James Patterson en Bill Clinton samen schreven, beloofden eenzelfde soort sensatie. De president, Jonathan Lincoln Duncan, ligt onder vuur van de Republikeinen. Dit naar aanleiding van een actie van Amerikaanse Special Forces in Algerije, waarbij de arrestatie en wellicht uitschakeling door Algerijnse  troepen van een internationaal gezochte terrorist werd verhinderd, terwijl een Amerikaanse marinier tijdens die operatie sneuvelde. Wat niemand buiten een kleine kring rondom de president mag weten is dat die terrorist, Suliman Cindoruk, en de president kort voor die mislukte operatie telefonisch contact hadden met elkaar. Een gesprek dat ging over iets heel anders, namelijk een digitale aanval die ten doel heeft de hele infrastructuur van de VS lam te leggen. Door middel van enkele maanden van totale chaos de macht en invloed van de VS terugbrengen tot die van een middelgroot Europees land, dat is waarmee Cindoruk dreigt. En daarom wil de president hem beslist levend in handen krijgen, omdat alleen hij de al in gang gezette digitale aanval kan stoppen. Vandaar die tegenactie in Algerije.

Spannend wordt het wanneer Duncan wordt benaderd door een jonge man en vrouw die zeggen ex-handlangers van Cindoruk te zijn. Lopen zij over, of spelen ze een dubbel spel? Duncan gaat in op hun eis dat ze uitsluitend met hem alléén willen spreken en hij verlaat, onherkenbaar geschminkt, het Witte Huis voor die ontmoeting. Hij loopt over straat als een anonieme Amerikaan onder de Amerikanen, zonder iemand van de Secret Service in zicht. Betreedt voor de ontmoeting een vol honkbakstadion, eveneens zonder herkend te worden. In de realiteit van alledag is dat natuurlijk een volstrekt ondenkbare situatie, Patterson en Clinton halen dan ook op vakkundige wijze alles uit die scènes wat erin zit. Dit wordt bijzonder, denk je. Niet eerder gedaan. Helaas loopt het contact met de overlopers al snel uit op een schietpartij, waarbij de Secret Service in het geheim toch in de buurt blijkt te zijn. Een schietpartij die de aftrap is van een lange reeks van gewelddadige actiescènes. Het bijzondere moet wijken voor het beproefde, zo ervoer ik dat.

Wat doe je, als president van de VS, wanneer alleen jij en acht naaste medewerkers op de hoogte zijn van top secret informatie, informatie waarover de terroristen ineens ook blijken te beschikken? Dan is er een lek. In het Witte Huis. Duncans tijdelijke verdwijning blijkt, naast noodzakelijk om geheel uit zicht met de terroristen in contact te komen, ook de vooropgezette bedoeling te hebben die verrader te ontmaskeren. Een geraffineerd uitgewerkte verhaallijn.

Wat schreef Clinton, en wat is het aandeel van Patterson? De spanningsopbouw, met op iedere tien bladzijden een cliffhanger en de gemakkelijk weglezende stijl zijn ongetwijfeld van de hand van de ervaren rot Patterson. De ins and outs van het leven van een president, zijn beveiliging en het op hoog niveau gevoerde internationale crisisoverleg zullen Clintons toevoeging zijn. Een mooie combinatie dus. Maar, zoals hierboven al gezegd, het had wellicht een nog bijzonderder resultaat kunnen opleveren wanneer Patterson iets meer uit zijn comfort zone was getreden en Clinton hier en daar iets minder de morele braverik had gespeeld. Dan was het ook in literair opzicht een dreamteam geweest, nu is het dat vooral voor de publiciteitsafdeling van Penguin Random House.

Het wachten is op de verfilming. Ik heb zo’n gevoel dat ik die zal kunnen gaan toevoegen aan mijn selecte rijtje van films die ik ieder jaar wel weer een keer bekijk.

Bill Clinton & James Patterson
The President is Missing
514 blz
Arrow Books

[ Nederlandse editie: President vermist ]



dinsdag 21 mei 2019

Een middeleeuwse Vitruvius

Isidorus van Rillington leert alle boeken die hij leest uit zijn hoofd. Grote hoeveelheden informatie en eindeloos veel vloeiende literaire passages slaat hij op in denkbeeldige bouwwerken die hij speciaal daarvoor heeft bedacht. In steden vol paleizen, kerken en andere gebouwen draagt hij zo een fors deel van de kennis van de mensheid met zich mee.  Hij onderhoudt die opgeslagen feiten zorgvuldig, vrijwel iedere dag neemt hij de tijd om in afzondering een doorloop te maken, hij noemt het een ommegang. Hij legt dan verbanden, doorgrondt wat hij eerst niet altijd doorgrondde. Hij beschouwt het als een vruchtbare procedure. Het op deze wijze systematisch ordenen was geen vondst van hemzelf, ze staat beschreven in de  Rhetorica ad Herennium, een in het Latijn geschreven leerboekje over de welsprekendheid. Ooit werd het toegeschreven aan Cicero.

Isidorus is een vondeling. Omstreeks 1373 vindt de poortwachter van de abdij Bellalanda in het Engelse Yorkshire hem in een turfmand voor de muren van de abdij. Het is dan de naamdag van Sint Isidorus van Sevilla, dus het kindje wordt naar hem genoemd. Het groeit op in de abdij, onder de hoede van de poortwachter. Deze leert hem lezen brengt hem het ‘systeem’ bij. Een wereld gaat voor Isidorus open wanneer hij de verwaarloosde en half vergeten bibliotheek van het klooster mag afstoffen en opnieuw ordenen. Zijn grootste vondst daarin is het tractaat De architectura van de Romeinse architect Vitruvius. Het lezen daarvan zal zijn leven bepalen. Isidorus blijkt een ijverige en slimme bibliothecaris en mag daarom op voorspraak en kosten van het klooster gaan studeren in Oxford. Op voorwaarde dat hij belooft na zijn studie terug te keren om les te geven in het klooster, iets wat hij wel belooft maar niet zal doen.

Na Oxford volgen Parijs en enkele Italiaanse universiteiten. Hij voelt een passie voor de kunsten, zou het liefst zelf echte kerken en kathedralen ontwerpen. Hij kiest echter voor de medicijnen, in de hoop dat dit hem via de omweg van rijkdom en macht in een positie zal brengen waarin hij als architect kan werken. Intussen is hij, als student, getuige van en betrokken bij de meest uitzinnige gebeurtenissen en situaties. Zo heeft hij in Parijs een kamer op de zolder van een bordeel, waarbij hij zijn huur verdient door via kleine openingen in de vloer in de gaten te houden of de dames niets overkomt. En kan hij niet verhinderen dat een studievriend vanwege een beschuldiging van sodomie op de brandstapel belandt. Een heftige manier om volwassen te worden.

In De ommegang schetst Jan van Aken met een breed gebaar en een niet te ontkennen plezier de fascinerende wereld van omstreeks 1400. Het is de tijd van de grote scheuring in de katholieke kerk – er zijn drie pausen – en de overgang van de late middeleeuwen naar de vroege renaissance. Wetenschap staat in hoog aanzien, de laatste feodale heersers ruimen het veld voor rijke kooplieden. Zijn nieuwsgierigheid en hang naar kennis brengen Isidorus op exotische plekken, zoals het koninkrijkje Trebizonde aan de Zwarte Zee en het Samarkand van de mythische heerser Timoer Lenk. Op de eerste locatie is Isidorus een arts van aanzien, op de tweede bluft hij zich in de rol van architect van een enorme moskee. Als lezer volg je hem op zijn Marco Polo-achtige reizen, steeds verder oostwaarts. Het is, als je de ruwe kanten van het bestaan even wegdenkt, een sprookjesachtige wereld.

Isidorus’ grenzeloze ambitie maakt hem wel tot een figuur met een enigszins plat en voorspelbaar karakter. Dat verandert wanneer hij in 1415 op een Italiaanse binnenweg een oude vriend uit Trebizonde ontmoet. Die is samen met zijn dochter op weg naar Konstanz, waar een concilie zal worden gehouden om een eind te maken aan het schisma in de katholieke kerk. Deze Maelgys, een blinde denker, is daarvoor door de koning van het Heilige Roomse Rijk als adviseur ontboden. Hij zegt de oplossing ervoor, hij noemt het een inzicht, bij zich te dragen. De langzame gang van het drietal biedt alle tijd tot gedachtenwisselingen en reflectie, het verhaal krijgt diepgang. In Isidorus' geest wordt het zaadje geplant dat zal leiden tot een grandioze apotheose in Konstanz.

Van Aken weeft beide verhaallijnen, die van de wekenlange tocht naar Konstanz en die van de jarenlange geschiedenis van Isidorus’ omzwervingen, vanaf het begin ineen. Dat leest heel plezierig. Hoe het zal aflopen weet je ook al vanaf een van de eerste bladzijden, als je je realiseert op welke bijzondere plek Isidorus zich bevindt wanneer hij aan zijn relaas begint. Maar dat is geen probleem. Bij dit boek is het niet de afloop waarom je doorleest, maar de onafgebroken stroom ontwikkelingen. De een nog spannender en fantasievoller beschreven dan de ander – soms tot over de rand van geloofwaardigheid.

Met zijn kloeke roman trekt Van Aken je een betoverende wereld in.  Na afloop is het weer even wennen aan de dagelijkse realiteit. Je zou het boek best twee keer kunnen lezen, als je daarvoor de tijd had. Het wordt dan een soort ommegang.

Jan van Aken
De ommegang
628 blz
Querido

dinsdag 14 mei 2019

Herinneringen van een boekenman

Ad ten Bosch was boekhandelaar te Zutphen. Eigenaar van de boekhandel annex kantoorboekhandel en antiquariaat die hij van zijn vader Hendrik Willem ten Bosch overnam, na diens overlijden eind 1977. Hij vormde die zaak om tot een puur literaire boekhandel. Een succesverhaal. Daarnaast was hij, vanaf 1989, eigenaar en directeur van de uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep. Hij kocht dat bedrijf van zijn goede vriend Johan Polak. Daarna was hij voornamelijk schrijver van romans. Een interessante loopbaan, zou je zeggen. Een mooi onderwerp voor een autobiografie. Die schreef hij dan ook. In De IJssel stroomt feller dan de Amstel. Herinneringen van een boekverkoper, uitgever en schrijver geeft hij ons ruim driehonderd bladzijden lang een inkijkje in zijn leven met de literatuur. Soms is dat fascinerend, op andere momenten bekroop mij als lezer een licht gevoel van teleurstelling.

Ten Bosch was een boekhandelaar met passie voor de Nederlandse literatuur. Hij stelde er eer in een brede voorraad in huis te hebben. Bovendien organiseerde hij veel literaire evenementen, zoals boekpresentaties en lezingen. De dichteres Ida Gerhardt woonde op een steenworp afstand, met haar kreeg hij al snel een goede band. Jeroen Brouwers woonde iets verder van Zutphen, maar ook dat werd een goede vriend. Zijn promotie-activiteiten bleven bij uitgeverijen in het westen van het land  (lees: de Amsterdamse grachtengordel) niet onopgemerkt. Harry Mulisch – die een weekendhuisje in de buurt van Zutphen bezat – werd een vaste gast. Evenals Adri van der Heijden.

Ten Bosch beschrijft in detail zijn leven als boekhandelaar. Daarbij passeren de glorieuze momenten, maar ook de onzekerheid: het risico dat je moet nemen, het fingerspitzengefuhl, de eindeloze administratie, het week- en jaarprogramma en de winkeldieven. Zeer onderhoudend.

De passages over Ida Gerhardt zijn voor mij het mooist. Zij vertrouwde hem, hij werd haar link met de buitenwereld, zij zou hem bij haar overlijden de rechten op haar werk nalaten. De verslagen van de eindeloze reeks uitstapjes met Gerhardt en haar levensgezel Marietje zijn een feest om te lezen.

Maar voor mijn gevoel gaat het mis wanneer Ten Bosch rekeningen wil vereffenen met oude vrienden met wie hij nu in onmin leeft. Zo moet Jeroen Brouwers het stevig ontgelden. Waarbij Ten Bosch er niet voor terugdeinst Brouwers te typeren als een alcoholist. Dat is fout. Zelfs als zou Brouwers in de jaren veel gedronken hebben – de jaren ’80, hij geeft het zelf toe – dan nog mag je dat niet gebruiken als een instrument om hem in persoonlijk en literair opzicht neer te sabelen. Niet chique, ruikt naar rancune. Had de redacteur van uitgeverij Van Oorschot Ten Bosch daar niet voor kunnen behoeden? Het doet afbreuk aan de kracht van zijn verhaal.

'De IJssel stroomt feller dan de Amstel'. Met deze zin begint Ten Bosch zijn verslag van zijn Amsterdamse jaren als uitgever. Dat is hij in de jaren na 1989 van maandag tot en met donderdag. De vrijdag en zaterdag is hij nog steeds boekhandelaar te Zutphen. Amsterdam is een andere wereld. Een wereld waarin het fingerspitzengefuhl, en de durf risico’s te nemen belangrijker is  dan al het andere. Dat hij James Salter als auteur binnenhaalt is een kunststukje, iets dat lukt omdat Ten Bosch tijdens een etentje in New York de juiste snaar weet te raken. Dat hij vertalers van  Plato, Vergilius en andere klassieke auteurs aan de uitgeverij weet te binden is minstens zo belangrijk voor het fonds. We hebben hier te maken met een uitgever met een inhoudelijke passie.

Het is niet heel gebruikelijk dat boekhandelaren of uitgevers hun herinneringen op papier zetten. De memoires van een boekhandelaar die contact had met belangrijke of interessante auteurs zijn zeldzaam. Te zeldzaam.

Ad ten Bosch
De IJssel stroomt feller dan de Amstel
336 blz
Uitgeverij Van Oorschot

donderdag 9 mei 2019

De heer Alberdink Thijm laat vragen ....

Het is vandaag de dag moeilijk om je voor te stellen, maar er was een tijd dat lang niet iedereen een telefoon gebruikte.  Dat sommigen het apparaat zelfs neerbuigend benaderden. Voor Louis Couperus was het de ‘kletsbel’. En Karel Alberdink Thijm, beter bekend als Lodewijk van Deyssel, was van mening dat een ‘met allure het herenleven leidende heer zich niet persoonlijk had in te laten met de hantering van iets zo banaals als het telefoonapparaat’. Het citaat is van de Van Deysselbiograaf Harry M.G. Prick, die in een beknopte inleiding tot Telephoonbriefjes met groot gevoel voor understatement Van Deyssels relatie tot de telefonie schetst.

Omdat een heer van stand de telefoon dus nooit zelf zou moeten bedienen, deed zijn knecht dat. Die belde in opdracht van Alberdink Thijm regelmatig met de buitenwereld: winkeliers, restaurants, vervoersbedrijven enzovoorts. Dat wat hij moest zeggen werd eerst door zijn baas zorgvuldig opgetekend. Het begon meestal met de tekst ‘De heer Alberdink Thijm laat weten / vragen / informeren …’. Een flink aantal van deze ‘telephoonbriefjes’ is bewaard gebleven. Ze dateren uit de jaren dertig en veertig, en bieden een aardig inkijkje in Van Deyssels houding en optreden richting die buitenwereld.

Een voorbeeld, gericht aan Prinsen Hoedenmagazijn, Grote Houtstraat te Haarlem: ‘De heer Alberdink Thijm verzoekt op zicht hoeden met bredere randen dan die den hedenochtend gezonden werden. Of dit al of niet de mode is, interesseert de heer Alberdink Thijm niet. U kunt dus hoeden van een der vorigen jaren zenden als deze bredere randen hebben. Gaarne had de heer Alberdink Thijm ook den hedenochtend door u gehaalden ouden hoed terug, met het bericht of deze nog opgeknapt kan worden. De heer Alberdink Thijm verzoekt dit nu dadelijk te doen. Indien u niemand heeft, dan per taxi.

Heel ongewoon is zo’n handelwijze niet. Het was een van de redenen waarom veel winkeliers in die jaren een loopjongen in dienst hadden. Wel typerend voor Alberdink Thijm is dat hij, naast zo’n vrij dagelijks verzoek als hierboven, zijn knecht ook liet bellen voor zaken die wij tegenwoordig als vrij onnozel beschouwen. Een voorbeeld, een boodschap gericht aan Cuypers, Narcissenlaan te Heemstede: ‘De heer Alberdink Thijm wil volgens de afspraak u gaarne morgen of zondag om half vijf bezoeken. Hij denkt echter dat het voor hem nog niet warm genoeg is om buiten te zitten. Hij verzoekt u dus mede te delen ten eerste, welke van de genoemde twee dagen u het beste vindt en, ten tweede, of u ook goed vindt om binnenshuis te zitten. Verdient naar uw idee het buiten zitten de voorkeur, dan zal de heer Alberdink Thijm zijn bezoek tot juni uitstellen.’ Want tegen kou of tocht kon Alberdink Thijm niet, dat was ook een van de extra redenen waarom hij niet zelf wilde bellen: bij het telefoonapparaat, in de gang, stond een naar tochtje.

De briefjes gaven mij een vol uur luisterplezier, wat mede is toe te schrijven aan de toon waarop Arend Jan Herma van Voss ze voordraagt, alsof hij in de hoorn van de telefoon roept. Onvergetelijk is het briefje over de bestelling van kroketten voor Thijm en zijn gezelschap tijdens een concert in het Amsterdamse Concertgebouw. En, fijnproever als hij was, zijn verzoek aan een Haarlemse winkelier om negentien chocoladerepen zonder vulling om te ruilen tegen negentien chocoladerepen mét vulling. Een belletje dat de knecht deed op de ochtend van 10 mei 1940.

Lodewijk van Deyssel
Telephoonbriefjes
Voorgelezen door Arend Jan Heerma van Voss
Luisterboek, duur 1 uur en 9 minuten
Rubinstein 

woensdag 8 mei 2019

Verloren in het ijs

In augustus 2017 vaart Michael Palin als passagier op het Russische arctische onderzoekschip Akademik Sergey Vavilov de Prince Regent Inlet op, in het hoge noorden van Canada. Het is de laatste reis van een project dat hij drie jaar daarvoor is begonnen. Hij bezoekt de resten van de hut waarin bemanningsleden van de schepen HMS Erebus en HMS Terror in de winter van 1846 wisten te overleven en betoont zijn respect bij enkele van hun graven. Maar het lukt de Vavilov niet de plek te bereiken waar beide schepen zijn gezonken. Enorme ijsmassa’s blokkeren de route. Om te voorkomen dat ze door het ijs worden ingesloten wordt de tocht daarom afgebroken. Daarmee overkomt Palin precies hetzelfde als wat de poolreizigers wier expedities hij al drie jaar lang reconstrueert regelmatig overkwam. Het verschil is dat zij werden tegengehouden door extreem koude winters, terwijl Palin hartje zomer aanvaart tegen huizenhoge ijsmassa’s die door de opwarming van de aarde zijn losgebroken van gletsjers en meerdere zeestraten blokkeren.

Palin’s project begon in 2014. Na opnieuw een succesvolle serie optredens met zijn makkers van Monty Python in de O2 Arena bij Londen besloot hij dat het voor hem genoeg was. Hij had zijn laatste ‘dead parrot’ verkocht. Stoppen op een hoogtepunt, heet dat. Zijn beslissing werd twee weken later min of meer bekrachtigd toen hij op het nieuws zag dat in het uiterste noorden van Canada het wrak van de HMS Erebus was gelokaliseerd, zo’n 170 jaar nadat het beroemde schip spoorloos was verdwenen tijdens een expeditie op zoek naar de Noordwestelijke Doorvaart. Hij rook een mooi verhaal: ‘I’m not a naval historian, but I have a sense of history. I’m not a seafarer, but I’m drawn to the sea. With only the light of my own enthousiasm to guide me, I wondered where on earth I should start such an adventure.’ Het antwoord op die vraag was eenvoudig: de Royal Geographical Society, het gerenommeerde Britse instituut dat sinds het begin van de negentiende eeuw tientallen expedities naar de poolgebieden mogelijk had gemaakt. Het instituut waarvan wereldreiziger Palin drie jaar de President was geweest.

De Erebus werd niet gebouwd als poolschip. Toen zij in 1826 te water werd gelaten was ze de laatste van een serie ‘bomb vessels’, vrij kleine, heel stevig gebouwde schepen vanwaar met grote mortieren bommen konden worden afgevuurd tot over de vijandelijke linies, bijvoorbeeld over de muren van een havenstad. Maar door het einde van de Napoleontische oorlogen was er geen vraag meer naar dergelijke schepen. Al snel werd de Erebus dan ook ingezet als expeditieschip. Palin brengt in kaart waar ze in de twintig jaar van haar bestaan naar toe vaart: naar Van Diemens Land (het tegenwoordige Tasmanië), driemaal naar de kustgebieden van de Zuidpool en tenslotte naar de noordelijke poolgebieden.

Het doel van die reizen was vooral wetenschappelijk van aard. Het bepalen van de magnetische pool, zowel in het zuiden als noorden, werd van groot belang geacht. Maar ook het in kaart brengen van de ijzige continenten stond hoog in het vaandel. En in het noorden was de zoektocht naar de Noordwestelijke Doorvaart of Northwest Passage, een zeeroute van de Atlantische Oceaan naar de Grote Oceaan, al sinds de dagen van James Cook een Heilige Graal die maar niet werd gevonden.

De Erebus ondernam haar laatste reis in 1845, onder commando van de oude en ervaren kapitein John Franklin. De belangrijkste opdracht die ze meekreeg van de Admiraliteit was het vinden van de Northwest Passage. In de maanden na haar vertrek uit Londen kon het grote publiek – de expedities waren ongelooflijk populair – de reis van de Erebus en haar zusterschip Terror nog volgen aan de hand van berichten uit de havensteden die de schepen aandeden, of van passerende schepen die hen zagen varen. Maar in de loop van 1846 stopten de berichten. Ook in de winter van 1846-‘47 bleef het stil. Vroeg in 1847 kon de Admiraliteit niet langer weerstand bieden aan de publieke roep om een reddingsexpeditie en stuurde er maar liefst drie op pad. In de volgende decennia zouden er nog vele volgen. Afgezien van wat onduidelijke sporen werden de schepen en hun bemanning niet gevonden. Die zoektochten hadden wel het voordeel dat het onherbergzame, levensgevaarlijke gebied gedetailleerd in kaart werd gebracht.

Palin beschrijft gedegen, met enthousiasme en een aangenaam gevoel voor understatement  de reizen van de Erebus, de levens van haar kapiteins en van haar bemanningen. Het verhaal groeit  daardoor uit tot een kleine geschiedenis van de negentiende-eeuwse Britse poolexpedities. Ik vind het altijd weer verbijsterend te lezen wat die mannen durfden, wat ze doorstonden tijdens opnieuw een overwintering in het ijs of tijdens een ‘moed der wanhoop’ ontsnapping over het ijs wanneer hun schip tot splinters was gekraakt. Of, zoals in dit geval, wanneer twee schepen en meer dan honderd bemanningsleden van de aardbodem verdwenen zonder een spoor achter te laten. Voor eeuwig verloren in een oneindig ijslandschap.

Michael Palin
Erebus. The Story of a Ship
334 blz
Hutchinson

[Nederlandse editie: Erebus. Het verhaal van een schip]

maandag 6 mei 2019

Zomaar een dag

Er zijn schrijvers voor wie ik een zwak heb. Sander Kollaard is zo’n schrijver. Ik lees hem graag omdat hij een meester is in het klein houden van een verhaal, maar tegelijk wel degelijk een groot thema aansnijdt. Zo beschrijft hij in zijn roman Stadium IV (dit blog, 3 juli 2017) een ouder echtpaar waarvan de vrouw ongeneeslijk ziek is.  Ze reizen dan per camper naar een eiland voor de Zweedse kust, waar ze goede herinneringen aan hebben. Daar, te midden van de ongerepte natuur, verlost de man zijn vrouw uit haar lijden. En ook in zijn verhalenbundel Levensberichten (dit blog, 19 maart 2018) staan kleine gebeurtenissen in menselijke relaties model voor grotere thema’s. In zijn nieuwste roman, Uit het leven van een hond, heeft Kollaard die werkwijze nog verder doorgevoerd. Als lezer volg je een dag lang Henk, een man van 56 jaar, IC-verpleegkundige, gescheiden. Het is de dag dat hij hoort dat Schurk, zijn hond, ongeneeslijk ziek is.

Door zijn beroep is Henk gewend aan ziek zijn en sterven. Maar wanneer de dierenarts zijn oordeel velt over Schurk – een versleten hart, toenemende benauwdheid, misschien nog enkele maanden te leven – grijpt hem dat meer aan dan hij had gedacht. Hij wordt nu in zijn persoonlijke omgeving geconfronteerd met de eindigheid van het leven. Weer thuis zet hij zich aan zijn lievelingsfilosoof Nietzsche, aan diens opmerkingen over geluk en hoe dieren dat beleven. Dat beurt hem op, er is immers nog tijd te over voor Schurk. Die zal hij dan ook goed gebruiken, en hij trakteert Schurk op diens lievelingsmuziek, Beethoven’s Für Elise en Una paloma blanca van de George Baker Selection. De hond ligt er kwispelend naar te luisteren.

Tijdens een wandeling met Schurk langs de Vecht ontmoet Henk Mia, een vrouw die op een woonboot woont. Later die dag, na het bezoek aan de dierenarts, ontmoet hij haar opnieuw, in de bus op weg naar de verjaardag van zijn nichtje Rosa en ook op de terugweg. Hij  verklaart haar in die bus zijn liefde, een overmoedige stap die niet alleen wordt ingegeven door zijn lichte dronkenschap maar ook door zijn gemoedstoestand van die dag. Zij beaamt die liefde.

Zomaar een zomerdag, die wat anders verloopt dan gedacht. Een dag waarop een slecht bericht de weg effent voor overpeinzingen en stappen die Henk een dag eerder onwaarschijnlijk zouden hebben geleken. Ik zag Kollaard in gesprek bij VPRO Boeken, waar hij op de vraag van Jeroen van Kan naar de werkwijze van de schrijver antwoordde dat Henk ‘gewoon het verhaal binnenkwam en ik maar met hem meegewandeld ben, nu eens inzoomend en dan weer uitzoomend.’ Dat lijkt me enigszins overdreven, maar de lichtheid van toon en het schijnbare ongestructureerde van de gebeurtenissen waarmee Kollaard impliciet ons leven becommentarieert is niets anders dan een knap staaltje schrijven.

Sander Kollaard
Uit het leven van een hond
156 blz
Uitgeverij Van Oorschot

donderdag 2 mei 2019

Weerbarstig

Goede literatuur is weerbarstig. Ze brengt een boodschap eerder via de ongemakkelijke weg dan de gemakkelijke. De eerste verhalenbundel van Mark Haddon – die van The Curious Incident of the Dog in de Night-time – getuigt daarvan. Het titelverhaal bijvoorbeeld, The Pier Falls,  is niets anders dan een minutieuze beschrijving van het langzame ineenstorten van de lange pier in een Engelse badplaats, op een zonnige dag in 1970. De verteller somt nauwkeurig en per minuut de dodelijke slachtoffers op en hoe die aan hun einde komen. Het is alsof je een politierapport leest, maar de woordkeuze en intonatie brengen een element van mededogen in.  Het effect is ‘chilling’, ‘kippenvel’ zouden wij zeggen.

Ook het verhaal Bunny is een pareltje. Bunny is 28 jaar oud, hij weegt bijna 200 kg en komt niet meer buiten de deur. Haddon schetst kernachtig hoe dat zo gekomen is. Een uitzichtloos bestaan. Dan belt het meisje Leah aan. Ook zij heeft geen vrolijk bestaan. Zij is aangedaan door zijn situatie, wil hem helpen. Hij fleurt een beetje op van vrouwelijke aandacht. Maar het kan nooit wat worden, daartoe is hij lichamelijk niet meer in staat. Leah neemt dan een wijs besluit. Ze brengt hem in een gelukzalige stemming – hij had niet gedacht dat nog mee te maken – die tegelijk ook zijn einde inluidt. Ontroerend mooi, indrukwekkend.

De negen verhalen in deze bundel hebben alle een dergelijke twist. In combinatie met de eerder genoemde weerbarstigheid, die misschien het best te omschrijven is als ‘niet willen behagen als schrijver’, levert het onvergetelijke verhalen op.

Mark Haddon
The Pier Falls
322 blz
Jonathan Cape

[Nederlandse editie: De pier stort in en andere verhalen]