maandag 4 oktober 2010

Ambitie

Hilary Mantel schrijft historische romans. Ik kende haar werk niet, maar Wolf Hall is een van de beste boeken die ik dit jaar las. De hoofdpersoon is Thomas Cromwell, de rechterhand en vertrouweling van koning Henry VIII. Cromwell is van eenvoudige komaf, zijn vader was smid. Hij verlaat al vroeg zijn ouderlijk huis, trekt het vasteland van Europa in en heeft allerlei betrekkingen, waaronder soldaat in Italië en medewerker van kooplieden in Italië en Vlaanderen. Terug in Engeland weet hij een zetel in het parlement te bemachtigen, vervolgens een positie als naaste medewerker van de machtige kardinaal Wolsey.

Wanneer Wolsey in 1529 door de koning wordt gedwongen zijn positie op te geven en overlijdt, betekent dit voor Cromwell niet het einde. Integendeel, de koning is overtuigd van diens waarde en neemt hem in dienst. Via enkele lagere functies is hij binnen een paar jaar als Master Secretary naast de koning de machtigste man van Engeland. Hij regisseert voor Henry de realisatie van de Anglicaanse kerk en daarmee de breuk met Rome, de val en executie van Thomas More, zijn huwelijk met Anna Boleyn  én de ontmanteling van de katholieke kloosters. De bezittingen van die kloosters vallen toe aan de koning.

Cromwell wordt meestal als een snodaard en intrigant neergezet. Hilary Mantel kruipt echter in zijn huid en presenteert ons een veel menselijker man. Een man met een gezin waar hij veel om geeft, die het beste met Engeland voor heeft en die - en daar berust zijn reputatie op - als een heel slimme en niets ontziende perfectionist het belang van zijn koning vóór alles plaatst. Het boek is goed geschreven, Mantel sleept je als lezer het verhaal binnen en laat je niet meer los. In het laatste hoofdstuk reist Cromwell naar Wolf Hall, het buitenhuis van de familie Seymour. Waar de relatie tussen Jane Seymour en Henry een aanvang zal nemen. Maar dat hebben we allemaal nog tegoed, want Wolf Hall is het eerste deel van een beoogde trilogie.

woensdag 15 september 2010

Peddelend door het paradijs

Lang voordat de BBC en Michael Palin hadden bedacht dat reizen rond de wereld en daar verslag van doen mooie televisie zou opleveren, bracht Paul Theroux dat concept al in de praktijk. Hij reisde echter niet in gezelschap van een productieteam en cameraploeg, maar ging in zijn eentje op stap en schreef er boeken over. De reis die hij omstreeks 1990 maakte langs de eilanden in de Stille Oceaan en die hij beschreef in The Happy Isles of Oceania is voor mij een van zijn mooiste. Niet alleen vanwege het idyllische karakter van het gebied, maar ook omdat Theroux ervoor koos een groot deel van zijn tocht per opvouwbare kano af te leggen. Grote afstanden overbrugde hij per boot of vliegtuig, met de kano in een rugzak, maar zodra hij rondreisde binnen een eilandengroep en de oversteek tussen eilanden niet langer was dan zo'n twintig kilometer waagde hij het in zijn kano. Na eerst lokale vissers te hebben uitgehoord over gevaarlijke stromingen en de aanwezigheid van haaien.
Theroux begint in Nieuw Zeeland en Australië, waar hij moet opdraven voor een boekpromotie. Daarna gaat hij te water en doet hij de meeste eilanden van achtereenvolgens Melanesie en Polynesië aan: de Trobiand Islands, de Solomons, Fiji, Tonga, Samoa, Tahiti, de Marquises, de Cook Islands, Paaseiland en Hawaii. Mijn beeld van de Stille Oceaan, of Stille Zuidzee zoals ze vroeger zo mooi werd genoemd, is dat van een ongerepte natuur: blauwe zee, kleine eilanden, witte stranden, palmbomen. Dat beeld is deels nog correct. Maar omdat Theroux zijn eigen route uitstippelt komt hij ook op eilanden waar de touroperators hun gasten niet naar toe brengen. Dat zijn de plekken waar werkloosheid, armoede, verwaarlozing, milieuvervuiling en criminaliteit het leven bepalen.
Theroux is in het fragiele bootje kwetsbaar. Ook is hij geheel op zichzelf aangewezen. Dat realiseer je je wanneer hij over de soms woelige zee een stuk van de kust verkent, of laverend tussen stromingen en afgaand op zijn kompas van eiland naar eiland peddelt. Hij heeft weinig bagage bij zich, alleen dat wat in de kano past: een tentje en slaapzak, wat kleding en klein gereedschap, voedsel voor een paar dagen en water. Zijn enige contact met de buitenwereld is een kleine transistorradio, waarop hij hoort hoe in de echte wereld de Golfoorlog begint. Zijn proviand vult hij aan bij de lokale bevolking of in kleine winkeltjes, vis eet hij uit de zee. In de kano ligt altijd een reservepeddel klaar om er haaien mee op hun kop te slaan. Dat is de beste verdediging wanneer je niet beschikt over een geweer.
Zoals op veel van zijn reizen legt Theroux gemakkelijk contact en probeert hij door gesprekken meer te weten te komen over het leven ter plekke. Een van de mooiste passages in het boek is die waarin hij, bij hoge uitzondering gebruik makend van zijn bekendheid, de koning van Tonga een interview afneemt. Maar tegelijkertijd zoekt hij ook bewust de eenzaamheid. Vlak voor de reis is zijn huwelijk gestrand en heeft hij gehoord dat hij mogelijk kanker heeft. De afzondering is voor hem in die omstandigheden een weldadige ervaring.
Voor mij is dit het ultieme reisboek. Waarschijnlijk zal ik dit gebied nooit bezoeken, dus het boek is de reis. Een beetje zoals in de negentiende eeuw, toen de meeste mensen geen verre reizen maakten en daarom het reisverslag zo populair was. Theroux weet het gebied beeldend te beschrijven. Of het nu de maatschappelijke ontwikkelingen op Samoa zijn, de sprookjesachtige natuur op de Marquises of de intrigerende cultuur op Paaseiland, hij beleeft het en als lezer ben je erbij. De reis eindigt op Hawaii, waar de Stille Zuidzee en de moderne westerse samenleving met elkaar zijn versmolten. Theroux is er gaan wonen.

zaterdag 17 juli 2010

De fietsende filosoof

Op 1 juni 2008 vertrekken Ilja Leonard Pfeijffer en zijn Russische vriendin Gelya Bogatishcheva vanuit Leiden op de fiets naar Rome. Het plan voor de tocht was kort tevoren in een Leids café ontstaan. Gelya fietst veel, heeft een goede conditie en berijdt een stevige mountainbike. Pfeijffer fiets nooit, is niet getraind, heeft overgewicht, rookt en koopt drie weken voor de tocht voor 95 Euro een tweedehands Batavus racefiets in de kleuren rood-wit-blauw. De versnelling hapert, de remmen werken bij nat weer slecht. Zij heeft grote fietstassen, hij een klein rugzakje met wat kleren en een bandenplakset. Een aantal overnachtingen hebben zij vooraf via de website Couch Surfing geregeld. Ze slapen dan bij particulieren op de bank of, als ze geluk hebben, in een bed. Een keer is het voor Pfeijffer een zitzak.
Per dag leggen Pfeijffer en Gelya gemiddeld 50 à 80 kilometer af, met uitschieters naar boven en beneden. Al tussen Haastrecht en Schoonhoven zijn ze onder de indruk van het landschap, 'een sprookjesland van kaasboerderijen en knotwilgen'. In België, Frankrijk en Italië worden ze keer op keer getroffen door de schoonheid van het landschap, dat je als fietser zoveel indringender beleeft dan als automobilist of vanuit de trein. De Champagne is voor Pfeijffer een hoogtepunt en ontlokt hem de ontboezeming: 'We reden door het glooiende landschap van de Champagne. Ik heb mij zelden gelukkiger gevoeld dan toen. Zo had ik het mij voorgesteld: zacht en warm landschap, verlaten wegen, Frankrijk op zijn Frankrijkst, samen met Gelya en nog duizenden kilometers te gaan. Onze reis begon maar net. Godzijdank was het allemaal nog maar net begonnen'.
Tot zijn eigen verrassing houdt Pfeijffer de lichamelijke inspanning goed vol. Hij is aan het eind van de dag wel moe, zeker in het begin, maar een goed maal met bier of wijn doet wonderen en de volgende ochtend stapt hij meestal weer fris op de fiets. De eerste heuvels zijn zwaar, maar hij redt het. Wanneer de beklimmingen gaandeweg langer en steiler worden pept hij zichzelf op met de filosofie van de heuvel. Uitgangspunt daarvan is dat klimmen weliswaar een fysieke bezigheid is, maar in de kern ook en vooral een mentale kwestie. En dus kun je je pijn en vermoeidheid wegredeneren. 'De beloning voor de klim is de afdaling' is één zo'n filosofie. Of: 'Het gaat niet om het er komen, het gaat om de weg erheen, om de plek waar ik nu ben'. Pfeijffer heeft al fietsend tijd genoeg om zijn filosofie steeds verder uit te werken.
Het fietsen biedt ook tijd voor andere overpeinzingen. Langzaam maar zeker beseft Pfeijffer dat hij in zijn leven de loop der dingen minder moet willen dwingen. En dat onthaasten niet zo slecht is. Een mooie illustratie daarvan is dat hij, na een ruzie met Gelya, de volgende dag tijdens de lange fietstocht bedenkt dat hij ook hun relatie niet naar zijn hand moet willen zetten. Dat hij voorlopig tevreden moet zijn met wat zij nu hebben. Hij sluit die overpeinzing dan af met 'Dit alles had ik bij mijzelve overdacht', een citaat uit J.C. Bloems gedicht De Dapperstraat dat over precies hetzelfde gaat. Een dichter blijft een dichter.
De filosofie van de heuvel. Op de fiets naar Rome en niet terug bestaat uit 43 korte hoofdstukken en is verlucht met enkele tientallen sfeervolle foto's van Gelya. Het is een lichtgewicht verhaal vol met anekdotes, een warm verhaal met een grotere diepgang dan je je in eerste instantie realiseert. Het stel bereikt Rome - dat hen tegenvalt - en zijn daar al snel weer weg. Maar ze keren ook niet terug naar Leiden. Ze vestigen zich in de Italiaanse stad waar ze tijdens de doortocht verliefd op zijn geworden. De tocht naar Rome blijkt daarmee achteraf een draaipunt te zijn geweest in hun beider levens.

zaterdag 15 mei 2010

Verlamd

De opstand van studenten op het Tiananmen Plein in Beijing is een van die gebeurtenissen die een vaste plaats hebben veroverd in ons collectieve geheugen. Met als climax het beeld van de student die niet wilde wijken voor de tanks. Ma Jian, een in Londen woonachtige Chinese schrijver, heeft die episode nu verwerkt tot een lijvige roman, Beijing Coma. Het boek kent twee verhaallijnen: de opstand op het plein, die de bulk van het verhaal vormt, en daarnaast het leven van een van de protesterende studentenleiders, Dai Wei, die bij het verlaten van het plein werd aangeschoten en nu verlamd in zijn huis ligt, verzorgd door zijn moeder.

Ma Jian heeft ervoor gekozen de opstand minutieus te beschrijven, haast van uur tot uur. In dat verslag wordt treffend getoond hoe moeilijk het is een opstand van deze orde van grootte op een centraal geleide wijze aan te sturen. Voortdurend wordt de groep studenten die zichzelf heeft uitgeroepen tot leiders belaagd door andere groepen die een afwijkende tactiek voorstaan. Het lukt de leiders om een omroepinstallatie te installeren waarmee ze de overige studenten kunnen bereiken en van instructies voorzien. Maar zelf blijven ze grotendeels verstoken van nieuws over de ontwikkelingen buiten het plein omdat de overheid hen gaandeweg daarvan isoleert. Sociale media als twitter en facebook, die huidige 'revoluties' vergemakkelijken, bestonden nog niet. Het einde is bekend.

Het verhaal van de verlamde Dai Wei is aangrijpend. Het toont de machteloosheid van een verlamde man die nog wel alles hoort en meemaakt, maar daar door zijn handicap niet op kan reageren. Ook laat het zien hoe zo iemand in het huidige China tussen wal en schip valt. De aftakeling, het vruchteloos uitproberen van behandelingen en medicijnen, de onbetaalbaarheid van goede medicijnen en de onmogelijkheid om ondersteuning van de overheid te krijgen - het gaat tenslotte om een dissident - gaan door merg en been.

Ondanks de keiharde, soms absurde realiteit en het gevoel van zinloosheid dat mij als lezer vanaf het begin bijstond - je weet hoe het afloopt - heb ik de zeshonderd bladzijden verslonden. Deels heeft dit te maken met het mededogen dat je voelt met Dai Wei, maar misschien meer nog met de uitputtende, gedetailleerde weergave van de opstand op het plein. Je beleeft deze daardoor alsof je er zelf bij was.