donderdag 31 oktober 2019

Het grote experiment

De beginjaren van de Sovjet-Unie waren de jaren waarin idealisten nog konden geloven dat de socialistische heilstaat een succes zou worden. De tsaar en zijn familie waren opgeruimd, de adel hun macht, rijkdom en grondbezit afgenomen en een groot deel van de elite was naar veiliger oorden gevlucht. De achterblijvers moeten het gevoel hebben gehad dat op de puinhopen van het tsaristische Rusland een nieuwe maatschappij kon worden opgebouwd, ditmaal een die gelijke kansen zou bieden aan haar inwoners. Jiří Weil (1900-1959) was zo’n idealist. Hij was een communist van het eerste uur. Naast zijn werk als journalist en vertaler van contemporaine Russische schrijvers naar het Tsjechisch verrichtte hij werkzaamheden voor de sovjetvertegenwoordiging in Praag. Tussen 1933 en 1935 werkte hij in Rusland. De indrukken die hij tijdens dat verblijf opdeed vormen de basis van De hartslag van Moskou, Weils romandebuut uit 1937.

Het verhaal is een drieluik. In het eerste deel staat Ri centraal, een jonge half-joodse Tsjechische. Ze heeft geen baan en geen toekomst. Wanneer Robert, een ingenieur, haar vraagt met hem mee te gaan naar de Sovjet-Unie, waar hem een goede positie in een fabriek is aangeboden, gaat ze met hem mee. Als niet-werkende vrouw vereenzaamt ze er, de reden waarom ze na verloop van tijd een eenvoudig baantje aanneemt in een fabriek voor kogellagers. Dat is het begin van een trage maar zekere assimilatie met de communistische idealen.

Jan Fischer, de hoofdpersoon in het tweede deel, is een alter ego van Weil. Hij doorziet net als Ri het mechanisme van de communistische dictatuur maar hij weigert zich daardoor te laten meevoeren, ofschoon hij de beginselen van het communisme aanhangt. Een van de weinige restjes menselijkheid in zijn dagelijkse bestaan, zijn verliefdheid op Ri, probeert hij te onderdrukken. Het gaat in de nieuwe maatschappij immers niet om het welzijn van het individu maar om de collectiviteit. Als gevolg van een risicovolle geheime opdracht voor de partij in Berlijn, die hij in het afsluitende deel uitvoert, raakt hij geestelijk instabiel. Het is dan najaar 1934. Wanneer op 1 december de populaire partijleider van Leningrad, Sergej Kirov, wordt vermoord – op bevel van Stalin? – en deze vervolgens een begin maakt met wat nu bekend staat als de Grote Zuivering, raakt het gehele leven ontregeld.

Jiří Weil was getuige van deze gebeurtenissen, zijn hoofdpersonen zijn dat ook. De juiste omschrijving van dit verhaal is dan ook ‘indringend’. Dat geldt voor de onzekerheid, machteloosheid en regelrechte angst wanneer aan het slot van het boek de meedogenloze vervolgingen een aanvang nemen, maar ook voor de onbevangen nieuwsgierigheid waarmee Ri – nog zonder werk – overdag op stap gaat in Moskou en daar ziet hoe de stad op grote schaal wordt omgebouwd en hoe anoniem de mensen zich op straat zich bewegen, alsof het geen levende stad is maar een machine die volgens van bovenaf bepaalde regels functioneert. En uit alles spreekt de twijfel over de koers. Zoals Weil die zelf ook had ervaren. Een overtuigDe beginjaren van de Sovjet-Unie waren de jaren waarin idealisten nog konden geloven dat de socialistische heilstaat een succes zou worden. De tsaar en zijn familie waren opgeruimd, de adel hun macht, rijkdom en grondbezit afgenomen en een groot deel van de elite was naar veiliger oorden gevlucht. De achterblijvers moeten het gevoel hebben gehad dat op de puinhopen van het tsaristische Rusland een nieuwe maatschappij kon worden opgebouwd, ditmaal een die gelijke kansen zou bieden aan haar inwoners. Jiří Weil (1900-1959) was zo’n idealist. Hij was een communist van het eerste uur. Naast zijn werk als journalist en vertaler van contemporaine Russische schrijvers naar het Tsjechisch verrichtte hij werkzaamheden voor de sovjetvertegenwoordiging in Praag. Tussen 1933 en 1935 werkte hij in Rusland. De indrukken die hij tijdens dat verblijf opdeed vormen de basis van De hartslag van Moskou, Weils romandebuut uit 1937.

Het verhaal is een drieluik. In het eerste deel staat Ri centraal, een jonge half-joodse Tsjechische. Ze heeft geen baan en geen toekomst. Wanneer Robert, een ingenieur, haar vraagt met hem mee te gaan naar de Sovjet-Unie, waar hem een goede positie in een fabriek is aangeboden, gaat ze met hem mee. Als niet-werkende vrouw vereenzaamt ze er, de reden waarom ze na verloop van tijd een eenvoudig baantje aanneemt in een fabriek voor kogellagers. Dat is het begin van een trage maar zekere assimilatie met de communistische idealen.

Jan Fischer, de hoofdpersoon in het tweede deel, is een alter ego van Weil. Hij doorziet net als Ri het mechanisme van de communistische dictatuur maar hij weigert zich daardoor te laten meevoeren, ofschoon hij de beginselen van het communisme aanhangt. Een van de weinige restjes menselijkheid in zijn dagelijkse bestaan, zijn verliefdheid op Ri, probeert hij te onderdrukken. Het gaat in de nieuwe maatschappij immers niet om het welzijn van het individu maar om de collectiviteit. Als gevolg van een risicovolle geheime opdracht voor de partij in Berlijn, die hij in het afsluitende deel uitvoert, raakt hij geestelijk instabiel. Het is dan najaar 1934. Wanneer op 1 december de populaire partijleider van Leningrad, Sergej Kirov, wordt vermoord – op bevel van Stalin? – en deze vervolgens een begin maakt met wat nu bekend staat als de Grote Zuivering, raakt het gehele leven ontregeld.

Jiří Weil was getuige van deze gebeurtenissen, zijn hoofdpersonen zijn dat ook. De juiste omschrijving van dit verhaal is dan ook ‘indringend’. Dat geldt voor de onzekerheid, machteloosheid en regelrechte angst wanneer aan het slot van het boek de meedogenloze vervolgingen een aanvang nemen, maar ook voor de onbevangen nieuwsgierigheid waarmee Ri – nog zonder werk – overdag op stap gaat in Moskou en daar ziet hoe de stad op grote schaal wordt omgebouwd en hoe anoniem de mensen zich op straat zich bewegen, alsof het geen levende stad is maar een machine die volgens van bovenaf bepaalde regels functioneert. En uit alles spreekt de twijfel over de koers. Zoals Weil die zelf ook had ervaren. Een overtuigend tijdsbeeld.

Jiří Weil
De hartslag van Moskou
Uit het Tsjechisch vertaald en van aantekeningen voorzien door Kees Mercks
366 blz
Cossee (Cossee Century)

woensdag 23 oktober 2019

Vrouw in de woestijn

Thomas Edward Lawrence, ook bekend als Lawrence of Arabia, is wereldberoemd. Gertrude Bell is dat niet, ofschoon haar betekenis voor het Midden-Oosten en Arabië aan het begin van de twintigste eeuw misschien net zo belangrijk is geweest. T.E. Lawrence vierde zijn grootste triomfen toen hij de Arabieren wist over te halen om in de Eerste Wereldoorlog samen met de geallieerden tegen de Turken te vechten. Gertrude Bell doorkruiste vanaf 1905 meermaals de Arabische woestijnen, daarbij dieper het land intrekkend en routes volgend die weinigen voor haar hadden aangedurfd. Tijdens die reizen bracht zij, vaak als eerste, talloze oudheidkundige monumenten in kaart. En omstreeks 1920 was zij het die een hoofdrol speelde in de stichting van het moderne Irak. Aan T.E. Lawrence werd ruim een halve eeuw geleden een indrukwekkende speelfilm gewijd, met Peter O’Toole en Omar Sharif in de hoofdrollen.  Gertrude Bell kreeg in 2006 de biografie die ze verdiende.

Gertrude Bell werd in 1868 in Yorkshire geboren in een puissant rijke familie van staalfabrikanten. Op haar achttiende begon ze aan een studie in Oxford, waar vrouwen in die tijd nog maar dun gezaaid waren. Toen ze met lof afstudeerde was ze de eerste vrouw die een graad behaalde in de studie Modern History. In de jaren na haar afstuderen leidde ze het leven dat voor vrouwen in haar klasse normaal was: ze ontwierp tuinen voor het landhuis van de familie, deed aan goede werken,  bezocht feesten en maakte met haar broer in 1897 een cruise om de wereld. Opmerkelijk was haar verblijf in Iran, in 1892. Een vriend van de familie was daar benoemd tot ambassadeur en Gertrude rook haar kans. Ze nam lessen om de taal te leren, reisde naar Teharan en ontdekte een wereld waarin ze zich op haar plaats voelde. Het landschap, de cultuur, de kleuren, de warmte en de schone lucht, het betoverde haar. Een mislukte affaire met een officier – haar ouders keurden hem af – deed de reis met een domper eindigen. Het zou niet de laatste keer zijn dat haar familie haar op deze manier ‘in bescherming’ zou nemen. Ze bleef haar hele leven ongetrouwd en kinderloos, wat ze betreurde.

Een volgend avontuur was bergklimmen. Ze ontdekte het in 1899 in de Alpen. Al snel klom ze niet meer met haar familieleden maar met ervaren gidsen, waardoor haar niveau snel verbeterde. Op meerdere toppen zou ze de eerste vrouw zijn die de top haalde, of via een bepaalde route klom. Een citaat uit een van haar brieven toont haar doorzettingsvermogen: ‘When things are as bad as ever they can be you cease to mind them much. You set your teeth and battle with the fates. […] I know I never thought of the danger except once and then quite calmly.’

Een reis naar Jeruzalem en het Heilige Land in 1900 gaf een beslissende wending aan haar leven. Het was het begin van een periode waarin ze een handvol lange reizen door het Arabische schiereiland en de streek erboven maakte, het gebied dat nu ruwweg wordt gevormd door Iran, Irak, Syrië, Libanon, Jordanië en de Sinaïi.  Vooral de reizen naar de zuidelijker in Arabië gelegen plaatsen, waar soms in tientallen jaren geen westerse reiziger zich had laten zien, waren staaltjes van durf. De routes ernaar waren deels niet in kaart gebracht, waardoor het vinden van water soms een hachelijke zaak werd. Op deze reizen bracht ze steevast de oudheidkundige resten in kaart en, haast belangrijker, fotografeerde ze. Het fotoarchief dat ze vanuit haar grondige kennis van de lokale archeologie opbouwde is voor onderzoekers nog steeds van onschatbare waarde. Op haar reizen stelde ze zich open op naar de lokale machthebbers. Vaak waren die verrast een vrouw aan te treffen als hoofd van haar soms uitgebreide karavaan, maar omdat ze de taal en vaak ook de dialecten beheerste wist ze hun vertrouwen meestal al snel te winnen.

Kenmerkend daarvoor is de volgende gebeurtenis. In februari 1905 zette ze tegen de avond een kamp op bij Tneib, ten oosten van de Dode Zee. Al snel kwamen Bedouinen van de Beni Sakhr stam kijken wie er hun gebied had betreden. Gertrude schrijft dan in haar dagboek: ‘We made great friends, the Beni Sakhr and I. “Mashallah! Bint Arab”, said they: “As god has willed: a daughter of the desert”.’

De Eerste Wereldoorlog gooide haar leven overhoop. Ze bracht maanden door in Noord-Frankrijk, waar ze als vrijwilliger een bureau aanstuurde dat was belast met de administratie van gewonde en gesneuvelde soldaten. Dat waren er nogal wat.

Haar ‘redding’ kwam in 1915, nadat Lord Cromer, een voormalige Britse High Commissioner in Egypte had verklaard dat ‘Miss Gertrude Bell knows more about the Arabs and Arabia than almost any other living Englishman and woman.’ Die kennis bracht haar de jaren erna interessante, spannende en vaak ook voldoening gevende posities bij de verschillende Britse Intelligence Bureaus in Caïro, New Delhi en Bagdad. Ze leerde er ook T.E. Lawrence kennen, die een goede vriend zou worden. En, zoals hierboven al genoemd, ze zou aan de wieg staan van de stichting van de staat Irak. Om dit project te doen slagen werd ze aangesteld als Oriental Secretary.  Mede door haar goede banden met belangrijke stamleiders en sheiks, en met de machtige Aimir Faisal, die de eerste koning van Irak zou worden, wist ze deze klus, die velen beschouwden als niet-realiseerbaar, tot een goed einde te brengen. De laatste jaren van haar leven woonde ze in Bagdad. Volledig geassimileerd, zich gelukkig voelend, was dat haar plek op de wereld. Een enkele keer reisde ze nog wel voor familiebezoek naar Engeland, maar haar hart lag daar niet meer.

En hoe is het nu met de erfenis van Gertrude Bell? Niet best, hebben we de afgelopen decennia kunnen zien. Zelfs het door haar met veel inzet en liefde gestichte museum van oudheden in Bagdad, waar veel van haar eigen vondsten lagen, ontsnapte niet aan de algehele malaise. Zelf heeft ze aan den lijve ervaren wat de problemen waren die dit gebied mogelijk zouden blijven teisteren. Zowel bij een conferentie in Parijs, na het einde van de oorlog, als bij een volgende conferentie in Caïro in 1921, momenten waarop werd beslist over de toekomst van de gebieden in het Midden-Oosten, bleek haar dat veel westerse leiders onwillig waren zich in te leven in de cultuur en denkwereld van de Arabieren en andere volkeren. In Parijs bereikten de Arabieren, die toch hadden meegevochten aan de zijde van de geallieerden, daardoor nauwelijks hun doel. In Caïro werden wel spijkers met koppen geslagen. Er bestaat een prachtige foto van deelnemers aan de conferentie waarop Gertrude zittend op een kameel poseert, recht voor de Sfinx. Links van haar zien we T.E. Lawrence, rechts van haar Winston Churchill, indertijd de Britse Secretary of State for the Colonies. Het geeft haar positie aan.

Georgina Howell schreef een prachtige biografie. Ze neemt uitgebreid de tijd om de historische context te schetsen, leeft zich in de persoon van Gertrude Bell in en heeft een vlotte stijl van schrijven. Een gedetailleerde index maakt het af. Met veel plezier gelezen.

En ... Gertrude heeft inmiddels ook haar speelfilm. In 2015 kon de vermaarde regisseur Werner Herzog aan de verleiding van haar levensverhaal niet langer weerstand bieden. Nicole Kidman is Gertrude. Ook een stevige vrouw.

Georgina Howell
Queen of the Desert. The Extraordinary Life of Gertrude Bell
520 blz
Pan Books

woensdag 16 oktober 2019

Verbluffend debuut

Lisa Halliday toont in haar debuutroman Asymmetry dat ze kan schrijven. Al na een handvol bladzijden is dat tot je doorgedrongen. Dat begin bestaat uit drie grotendeels identieke korte scènes, waarin Hallidays hoofdpersoon Alice op een bankje in een New Yorks park een boek leest. Een oudere man met krullend haar en een ijsje in zijn hand neemt dan plaats naast haar. In de eerste scène komt hij haar naam te weten, in de volgende heeft hij inmiddels uitgevogeld dat zij schrijver wil worden – wat ze niet ontkent – en bij de derde ontmoeting heeft hij een ijsje voor haar meegenomen en vraagt hij haar ‘So. Miss Alice. Are you game?’ Dat is het begin van een relatie die jaren zal duren. Hij is Ezra Blazer, een wereldberoemde schrijver, zij is vijfentwintig en assistent-redacteur bij een literaire uitgeverij. Een ongelijk paar, maar hij houdt van haar en zij vindt hem vooral fascinerend.

Halliday liet zich voor dit deel van haar boek inspireren door de relatie die zij had met Philip Roth. De vertelling is echter niet een-op-een de weerslag van die verhouding, zij heeft er literatuur van gemaakt. Het is een ongelijke relatie. Hij belt haar voor afspraakjes, niet andersom. Zijn lichamelijke beperkingen beïnvloeden hun liefdesleven. Hij geeft haar praktische maar dure cadeau’s, en soms ook gewoon geld. Hij bedenkt een alter ego compleet met een nieuwe naam voor haar, voor de momenten dat ze zich samen in het openbaar bevinden. Hij geeft haar lijstjes op van te lezen boeken. Zij op haar beurt voelt naast liefde ook een zekere zorgzaamheid voor hem, die toeneemt wanneer hij ziek wordt. En ze beleeft hun relatie met een fiks portie nieuwsgierigheid, analyseert wat er gebeurt. Als een Alice in Wonderland die haar ogen uitkijkt. Een jaarlijks terugkerende mededeling is de toekenning van de Nobelprijs aan een andere auteur dan Ezra Blazer.

Asymmetry bestaat uit drie delen. Het verhaal over Alice en haar schrijver is getiteld ‘Folly’. Het tweede, nagenoeg even lange deel heet ‘Madness’. Daarin staat Amar centraal, een Amerikaans-Irakese econoom. Hij is op weg naar Irak, waar hij zijn ontvoerde broer wil gaan zoeken, tijdens het overstappen op Londen Heathrow tegengehouden op de verdenking een terrorist te zijn. Halliday wisselt hier heel effectief tussen de verhoren van Amar en zijn terugblikken op zijn leven tot nu toe, een beeld oproepend van een leven tussen twee werelden in, het geestelijk ontheemd zijn.

Wat hebben beide delen met elkaar te maken? Op het eerste oog niets, maar bij nadere beschouwing wel degelijk. Wanneer in het eerste deel Blazer aan Alice vraagt of zij in de uren dat ze alleen is aan het schrijven geslagen is, bevestigt ze dat. Of ze over zichzelf of haar familie schrijft, vraagt hij dan. Nee, over geheel andere zaken. In gedachten vraagt ze zich op dat moment of ze zich zou kunnen verplaatsen in iets wat totaal buiten haar eigen wereld valt, bijvoorbeeld een Moslimman. Dit verhaal, dus.

Een romandebuut waarin het ontstaan van dat boek onderhuids een van de onderwerpen is. Een titel waarvan je als lezer de veelzijdige betekenis gaandeweg gaat begrijpen. En, om het af te maken, als derde en korter deel het transscript van een radio-interview dat Ezra Blazer wordt afgenomen. Een onthullend gesprek, waarin ook het boek ‘van een jonge auteur’ ter sprake komt. En dat alles ingebed in een weldadige én uitdagende hoeveelheid literaire verwijzingen, zo verwerkt dat ze geen afbreuk doen aan een roman die leest als een trein. Je moet maar durven.

Lisa Halliday
Asymmetry
276 blz
Granta

[Nederlandse editie: Asymmetrie]



vrijdag 11 oktober 2019

Liefdes schijnbewegingen

De inmiddels 90-jarige Remco Campert schreef 56 jaar geleden een korte roman met de titel Liefdes schijnbewegingen (1963). Ooit las ik die voor mijn lijst, zojuist las ik hem opnieuw. En het was precies zoals ik het me herinnerde, licht en speels. Een verhaal dat - schijnbaar zonder structuur – maar zo’n beetje doorfladdert. Een niemendalletje, zou je haast zeggen. Dat laatste is echter schijn, Campert bouwde het verhaal wel degelijk op vanuit een doordachte compositie. Meer nog dan zijn andere grote successen uit de jaren zestig, Het leven is verrukkulluk (1961) en Tjeempie! of Liesje in luiletterland (1968) blijft het in dat opzicht overeind onder een literaire analyse. Het knappe is dan dat hij dat fundament weet te verbergen.

Het verhaal draait om de jonge Beatrix Alice Trumbauer, roepnaam Trix, en haar liefdes. Bij aanvang van het verhaal is dat Bronzo Kamerheer, een iets oudere grootgrutter in binnenhuisverlichting. De spannende beginfase van hun relatie is wel zo’n beetje voorbij. Hij zint op mogelijkheden om haar op een nette manier aan de dijk te zetten, zij raakt opnieuw in de ban van haar vroegere geliefde Gerard wanneer zij hem in de stad ziet fietsen. Deze Gerard was ooit een vernieuwende en roekeloze dichter, maar is na een woordenwisseling met Trix op onverklaarbare wijze tijdens de Paasdagen in de koeling van de buurtslager opgesloten geraakt en sindsdien geen schim meer van zijn vroegere zelf. Hij kan nauwelijks uit zijn woorden komen – niet mondeling én niet op schrift – en werkt als inpakker in een jamfabriek. Daarnaast komen we Lex tegen, de jongere broer van Trix, en de net uit de gevangenis ontslagen Sander, een vriend van Lex.

De sfeer is die van de vroege jaren zestig in Amsterdam. De sfeer die Campert zo goed weet weer te geven dat je nu, een halve eeuw later, geneigd bent zijn weergave daarvan te beschouwen als cultureel erfgoed: foto’s en filmbeelden laten het zien, Camperts teksten brengen het tot leven. Onderdeel van dat wereldje was het loslaten van tradities en het actief slopen van de oude orde. Maar ook jezelf centraal stellen, zonder plichten of ambities anders dan vrij en zonder zorgen te willen leven. Trix is zo iemand. Ze voelt zich het gelukkigst wanneer ze wordt begeerd, dus in de eerste periode van een relatie. Ze beweegt zich als een vlinder, steeds op zoek naar een nieuwe bewonderaar. Serieuze plannen, waarop je de term maatschappelijk succes zou kunnen plakken, heeft ze wel maar de wil om die door te zetten ontbreekt. Ook Lex en Sander, beiden begin twintig, cirkelen ieder op hun eigen manier om de andere sekse heen.

Hoogtepunt van het verhaal – of dieptepunt, dat is een kwestie van smaak – is een Mis Maagd Verkiezing. Lex, de broer van Trix, raakt daarbij betrokken als jurylid. De vertoning biedt Campert, die tot dan toe juweeltjes van ironisch en fijnzinnig formuleren heeft laten zien, de gelegenheid om voluit te schmieren: ‘Eerst werden de derde en tweede prijswinnaars aan het gretige publiek voorgesteld. Twee plompe monsters met glazige ogen, bevende lippen en mislukte mannequinmaniertjes. Trix schoot in de lach, Lex stootte haar nijdig aan. De arme meisjes, die bij al hun ellende dus ook nog maagd waren, kregen ieder een grote bos bloemen in de armen gedrukt.’

Het slot van het verhaal is volstrekt ongeloofwaardig, maar tegelijkertijd zo geestig als alleen Campert dat kan bedenken. Een slot bovendien dat het mogelijk had gemaakt de roman eindeloos voort te zetten in plaats van de bescheiden 144 bladzijden in mijn 1e druk.

Remco Campert
Liefdes schijnbewegingen
144 blz
De Bezige Bij

dinsdag 8 oktober 2019

Een dodelijk pilletje

Het boek dat ik zojuist las stond lange tijd op mijn lijstje van te lezen  boeken. Bijna veertig jaar lang, om precies te zijn. Hoe dat zit? Als jonge lezer kocht ik in 1979 de essaybundel De som der misverstanden. Het lezen van boeken van Maarten ’t Hart. Daarin beschrijft ’t Hart wat lezen voor hem betekent en laat hij je kennismaken met een aantal van zijn favoriete auteurs. Hij doet dat heel bevlogen, het is zo’n bundel waarvan je enthousiast raakt en  direct noteert welke boeken je beslist ook wil gaan lezen. Zo kwam Dokter Glas van de Zweedse schrijver Hjalmar Söderberg op mijn lijstje. ’t Hart noemt het in een inleidend essay, waarin hij beschrijft hoe het lezen van boeken hem heeft gevormd, als een boek dat zijn leven veranderde. In de hoofdpersoon, dokter Tyko Glas, herkende hij veel van zichzelf. Het was alsof Söderberg het niet over dokter Glas had maar over Maarten 't Hart toen hij de dokter in zijn dagboek liet schrijven: 'Ik heb de voortdurende behoefte van de alleenzitter om mensen om me heen te zien, vreemde mensen, wel te verstaan, die ik niet ken, en met wie ik niet hoef te praten.' Het verhaal was als het ware een spiegel die ’t Hart liet begrijpen waarom hij was zoals hij was. En hem duidelijk maakte dat dit niet heel vreemd was, of een afwijking, want het was immers precies zo in een roman te vinden. Een verhaal dat die kracht bezat wilde ik wel lezen. Nu, heel veel later is het er dan van gekomen. Waarmee en-passant het nut van lijstjes, al zijn ze inmiddels lang en oud, is bewezen.

Söderberg publiceerde zijn korte roman in 1905. Tyko Glas is een huisarts te Stockholm. Hij is in de dertig, heeft enkele vrienden maar geen druk sociaal leven. Op een dag komt Helga Gregorius op zijn spreekuur. Zij is de mooie jonge vrouw van dominee Gregorius, een oudere man. Zij vraagt Glas of hij met haar man wil spreken en hem vragen niet langer zijn echtelijke recht op te eisen. Zij heeft namelijk een fysieke afkeer voor hem ontwikkelt en ondergaat de seks met hem als een lichamelijke en vooral geestelijke marteling. Glas wil haar graag helpen, maar deinst ervoor terug dat heel direct aan de dominee te vragen. Daarom verzint hij een list om het doel te bereiken. Hij maakt de dominee wijs dat hij een hartprobleem heeft en toe is aan een verblijf in een verafgelegen kuuroord.

Het contact met Helga maakt diepe indruk op Glas, ze is de vrouw van zijn dromen. Hij begint een dagboek bij te houden, waarin hij bij voorkeur 's nachts schrijft. Dat dagboek is de vorm waarin wij het verhaal te lezen krijgen. Uit die aantekeningen leren we dat Helga een verborgen motief had voor haar handelen, namelijk een relatie met een knappe jonge man. Dat vermindert de passie van Glas allerminst, wel zijn helderheid van denken. Wanneer de list is uitgewerkt, de dominee zijn rechten weer opeist en Helga opnieuw op de stoep staat, bedenkt Glas een oplossing die van blijvende duur zal zijn.

Is het liefde die hem de ultieme daad doet uitvoeren? Of een logica die in zijn genen zit en hem doet kiezen voor de koele, beredeneerde moord als de meest vanzelfsprekende oplossing? En hoe bewust voert hij zijn daad uit, of is het zijn onderbewuste dat de leiding heeft? Het dagboek brengt daarin geen duidelijkheid.

Het is mooi hoe Söderholm die aantekeningen benut om de gemoedstoestand van Glas over te brengen. In het begin klinkt daar vooral berusting uit: ‘Ik zit dit nu bij mijn open raam te schrijven – voor wie? Niet voor een vriend en niet voor een vriendin, ook voor mezelf maar nauwelijks want vandaag lees ik niet wat ik gisteren heb geschreven en morgen zal ik wat ik nu schrijf evenmin lezen. Ik schrijf om mijn hand te bewegen, mijn gedachten bewegen uit zichzelf; ik schrijf om een slapeloos uur te doden. Waarom kan ik niet slapen? Ik heb toch geen misdaad begaan? * Wat ik op deze bladzijden neerschrijf, is geen biecht; bij wie zou ik moeten biechten? Ik vertel niet alles over mezelf. Ik vertel alleen wat ik belief te vertellen, maar ik zeg niets wat niet waar is. Ik kan echter niet de ellende van mijn ziel verbloemen als mijn ziel ellendig is.

Gaandeweg wordt de toon koortsachtiger, klinkt er wanhoop in de woorden: ‘Nooit wordt ze de mijne, nooit. Ik heb nooit haar wang rood doen kleuren, en ik ben evenmin degene die hem nu zo krijtwit heeft gemaakt. En nooit zal ze zich met angst in het hart ’s nachts over straat spoeden met een brief voor mij. Mij is het leven voorbij gegaan.'

Nacht, eenzaamheid, buiten het echte leven staan, pessimisme, koortsige dromen en een gaandeweg wat verwrongen wereldbeeld. De sfeer van dit verhaal deed me sterk denken aan die wat melancholieke midzomernachtvoorstellingen van Edvard Munch.

Hjalmar Söderberg
Dokter Glas
Uit het Zweeds vertaald door Bertie van der Meij
176 blz
Wereldbibliotheek 

zaterdag 5 oktober 2019

Rembrandts lief

In het Art Institute in Chicago bevindt zich een uiterst aantrekkelijk zeventiende-eeuws portret van een jonge vrouw. Ze is gekleed in een stemmige bruingroene jurk met een roodbruin lijfje. Over haar witte kanten kraagje draagt ze een dubbelgeslagen ketting van rode kralen. Ze leunt op de gesloten onderste helft van een deur, waardoor het lijkt of ze zo uit het schilderij kan stappen. De schilder speelt met het licht, dat subtiel van opzij op haar gezicht valt en ook haar handen tot oplichtende accenten in de compositie maakt. Rembrandtiek, zou je die belichting kunnen noemen. Het portret werd in het verleden dan ook wel aan Rembrandt toegeschreven, maar tegenwoordig staat het op naam van zijn leerling Samuel van Hoogstraten. De naam van de vrouw is niet bekend. Simone van der Vlugt koos het portret voor de omslag van haar roman Schilderslief. Waarmee de vrouw het beeld wordt van Geertje Dircx.

In Rembrandts leven speelden drie vrouwen een grote rol. Allereerst natuurlijk Saskia, met wie hij in 1634 trouwde. Al acht jaar later, in 1642, stierf zij. Dan was daar Hendrikje Stoffels, die omstreeks 1647 in Rembrandts leven verscheen. Met haar woonde hij samen tot haar overlijden in 1663. En dan, tussen de twee andere in, was er Geertje Dircx. Zij werd kort voor het overlijden van Saskia ingehuurd als kindermeid voor de jonge Titus, de zoon van Rembrandt en Saskia. Over Geertje doen al lange tijd de meest wilde verhalen de ronde.

Geertje Dircx was afkomstig uit de regio boven Amsterdam, uit de plaatsjes Edam en Ransdorp. Ze moet omstreeks 1610-1615 zijn geboren. Toen ze bij Rembrandt en Saskia in dienst kwam zal ze achter in de twintig zijn geweest. Ze was toen al weduwe. Haar man, een scheepstrompetter, was enkele jaren eerder niet van een reis teruggekeerd. Al snel na het overlijden van Saskia kregen Geertje en Rembrandt een relatie. Een relatie die in het voorjaar van 1649 zou eindigen in ruzie – mogelijk liet Rembrandt haar vallen in ruil voor de inmiddels in dienst getreden Hendrikje. De ruzie werd een officiële strijd, want Geertje meende dat Rembrandt haar wel degelijk huwelijksbeloften had gedaan. Ze moesten beiden verschijnen voor de Commissarissen van Huwelijkse Zaken en zelfs voor de rechtbank. Het eindigde ermee dat Geertje voor de duur van twaalf jaar werd opgesloten in het spinhuis in Gouda. Iets waar Rembrandt mogelijk de hand in heeft gehad. Een zwarte bladzijde in het leven van de kunstenaar die wij graag zo hoog schatten.

Afgezien van de documenten die werden opgesteld voor de officiële procedures is er weinig informatie beschikbaar over Geertje Dircx. En dat wát er is, heeft de geur van geruzie, emoties en drama. Voor een auteur van een roman is dat natuurlijk een ideaal uitgangspunt. Van der Vlugt heeft die ruimte dan ook genomen en veel zelf ingevuld, waarbij ze wel zo zorgvuldig mogelijk te werk ging. Het eindresultaat heiligt de methode, stel ik vast. Het geheel overtuigt. Het meest geslaagd vind ik de ‘stem’ die ze Geertje heeft gegeven. Ze is in haar huid en hoofd gekropen, heeft zich voorgesteld hoe een zeventiende-eeuwse vrouw van bescheiden komaf deze situatie moet hebben ondergaan. Geertje is daardoor een geloofwaardig personage geworden. Zij draagt de roman.

En dat portret in Chicago, zou ze dat kunnen zijn? Dat is best mogelijk, ook qua tijd. Samuel van Hoogstraten was omstreeks 1645, de datering van het portret, bij Rembrandt in de leer. Zeker weten of ze het is zullen we misschien nooit. Maar iedere keer dat ik dit portret ga zien, zal het voor mij een beetje Geertje zijn.

Simone van der Vlugt
Schilderslief
Luisterboek, voorgelezen door Dieuwertje Blok
7 uur en 15 minuten
Ambo Anthos / Storytel

woensdag 2 oktober 2019

Ingemetseld

Soms vertoont de geschiedenis een weerbarstige ontoegankelijkheid. Soms is dat zelfs het geval wanneer het gaat om personen van wie het leven toch goed gedocumenteerd zou moeten zijn. Anna van Saksen is daar een treffend voorbeeld van. Zij was de tweede vrouw van Willem van Oranje. Het beeld dat van haar bestaat is dat van een ‘verdorven en egoïstische  vrouw die uiteindelijk haar verstand verloor’. Maar is dat beeld betrouwbaar? En waar is het op gebaseerd? Met die vragen als uitgangspunt begon de historica Femke Deen haar onderzoek. De vele brieven van en aan Anna die bewaard zijn gebleven schetsen in detail wat haar overkwam. Evenzo doen de officiële stukken dat. Maar er waren vermoedelijk nog veel meer brieven, die niet bewaard zijn gebleven. Wat mogelijk ook geldt voor de officiële stukken die, indien ze niet gunstig waren voor Willem van Oranje, in later tijden wellicht zijn verdonkeremaand. Kortom, ondanks de relatieve rijkdom aan bronnen blijft het een hachelijke onderneming al te harde conclusies te trekken. Maar dat wat er wél is schetst een onthutsend beeld van de neergang van een vrouw, geboren in de hoogste Duitse adel, die door haar huwelijk met Willem van Oranje een sleutelrol had kunnen vervullen tussen de Huizen van Oranje, Hessen en Saksen. Maar het zou niet zo zijn.

Anna werd geboren op 23 december 1544, als eerste kind van hertog Maurits van Saksen en Agnes van Hessen, dochter van de landgraaf van Hessen. Ze ontving een degelijke opvoeding waarbij godsvrucht en deugdzaamheid belangrijke aspecten waren. Vanaf 1547 droeg haar vader de titel van keurvorst, hem als dank toegekend door Karel V, de keizer van het Heilige Roomse Rijk. Dat moet haar als kind het besef hebben gegeven dat ze hooggeplaatst was, dat men rekening diende te houden met haar. De rijk ingerichte paleizen en kastelen waarin ze met haar familie woonde zullen haar een ongekend luxe levensstijl als normaal hebben leren ervaren.

Op achtjarige leeftijd verloor ze haar vader. Deze sneuvelde tijdens de Slag bij Sievershausen, in juli 1553. Zijn jongere broer erfde de titel en de bezittingen, waardoor Anna en haar moeder van de ene dag op de andere afhankelijk werden van de goedheid van anderen. Toen twee jaar later ook haar moeder overleed bleef ze alleen achter. Haar opvoeding werd voltooid door familieleden die zich over haar ontfermden. En langzamerhand groeide ze uit tot een gewilde huwelijkskandidaat. Niet zozeer vanwege haar schoonheid – er gaan geruchten over een lichamelijke vergroeiing -  maar wel vanwege haar dynastieke komaf en mogelijk interessante bruidsschat.

In het najaar van 1559 toonde Willem van Oranje interesse voor de inmiddels vijftienjarige hertogin. Diens eerste echtgenote, Anna van Egmond, was het jaar tevoren gestorven en de pas zesentwintigjarige prins zocht een nieuwe vrouw. Hij liet de keurvorst van Saksen polsen of die hem zag als een mogelijke huwelijkskandidaat voor diens nichtje. Dat Oranje – toen nog – katholiek was en Anna Luthers was opgevoed zag hij zelf niet als een probleem, liet hij de keurvorst per brief weten. Hij zou zijn nieuwe vrouw, als het tenminste tot een huwelijk kwam, alle vrijheid geven haar eigen geloof te beleven. Over de motieven van Willem  om met Anna te willen trouwen is veel geschreven. Hij, zelf een Nassau, verzekerde zich ermee van de steun van twee van de belangrijkste Duitse vorstenhuizen, Saksen en Hessen. Ook de enorme bruidsschat van Anna moet hem hebben aangetrokken: zelf had hij veel schulden en hij leefde op te grote voet. Dat hij door een huwelijk met een Lutherse vrouw de toorn zou kunnen opwekken van Filips II, de koning van Spanje en toen nog zijn vriend, beschouwde hij als een probleem dat met voorzichtige diplomatie op te lossen zou zijn. Op 24 augustus 1561 trouwden Willem en Anna in Leipzig. Het was het begin van een huwelijk dat rampzalig zou verlopen.

Waar ging het mis? Toen Anna merkte – en soms zélf zag – hoe Oranje flirtte met andere vrouwen of zelfs overspel pleegde? Toen ze ondervond dat het hofleven in Brussel heel wat losbandiger was dan thuis in het keurige en bedaarde Dresden? Toen ze klaagde dat de mogelijkheden om haar geloof te praktiseren wel heel beperkt waren? Of gewoon toen Willem besloot dat een zelfstandig denkende vrouw met een eigen, vaak afwijkende mening, niet zijn idee van een goed huwelijk was? Hier geven de bronnen geen eenduidig beeld. In ieder geval ontstond er een huwelijkscrisis, die weliswaar enkele malen gerepareerd werd maar uiteindelijk zou leiden tot een definitieve breuk en Anna’s vertrek naar Keulen. Toen Willem erachter kwam dat zij daar hoogstwaarschijnlijk een verhouding had gehad met Jan Rubens, de vader van de latere schilder, nam hij een rigoureuze maatregel. Ze werd opgesloten in het kasteel te Siegen. Die gevangenschap versterkte de heftigheid van haar verzet. De talloze brieven aan familie en vriendinnen tonen hoe verbolgen ze is dat dit háár, een vrouw van hoge adel, wordt aangedaan. De brieven worden gaandeweg emotioneler, laten een vrouw zien die de grip op de werkelijkheid verliest. Tot haar familie – Willem heeft haar dan al op kunstige wijze weten te ‘retourneren’ aan zijn schoonfamilie – besloot te doen wat voor onhandelbare adellijke vrouwen de traditionele straf was: inmetselen. Zo bracht ze haar laatste jaren door, in de kelders van een groot paleis, ver van alles en iedereen. Een gruwelijk einde.

Ondanks de grote onzekerheid hoe de kwestie te interpreteren en bij wie de schuld te leggen weet Deen een evenwichtige analyse te bieden van het gebeuren. De bewijzen voor de schuldvraag of het ontbreken ervan, het onderscheid tussen feit en roddel en het al dan niet manipuleren van een historisch beeld door latere historici, ze verwoordt het zakelijk wanneer dat aan de orde is. Het uitvoerige notenapparaat toont hoe zorgvuldig ze daarbij te werk is gegaan. Wat je bijblijft is de enigszins diffuse rol die Oranje speelt in het geheel. Vaderlandse historici hadden in het verleden wel eens de neiging die houding te vergoelijken met de opmerking dat hij in die jaren andere, belangrijker zaken aan zijn hoofd had. Wat je ook bijblijft is het beeld van een jonge vrouw die ten onder gaat in een maatschappij die voor vrouwen andere regels hanteert dan voor mannen. Een vrouw die door haar volharding, noem het koppigheid, gebaseerd op het beeld dat zij zelf heeft van haar status, haar eigen graf helpt graven.

Femke Deen
Anna van Saksen. Verstoten bruid van Willem van Oranje
416 blz
Atlas Contact