Ewoud Kieft geeft in de inleiding tot Het verboden boek. Mein Kampf en de aantrekkingskracht van het nazisme een kleine opsomming van die eensgezindheid. Zo verklaarde een woordvoerder van het NIOD nog zo recent als 1997 tegen de Volkskrant: ‘Ik kan me absoluut niets voorstellen bij een wetenschappelijke heruitgave van Mein Kampf. Ook niet dat die zou bijdragen aan kennis over het nationaalsocialisme en de Tweede Wereldoorlog. Het instituut zal er dan ook niet aan meewerken. We hebben andere prioriteiten. Mein Kampf is een warboel, filosofische rimram.’ Ook in de politiek weerklonk die opvatting. Toen in 2007 de toenmalig minister van OC&W Ronald Plasterk voorstelde om de verspreiding van het boek niet langer strafbaar te stellen, kreeg hij de voltallige Tweede Kamer over zich heen. Morele verontwaardiging alom. Iedereen sprak zijn afkeer uit over het ‘absolute kwaad’. Plasterk zag dan ook af van zijn voornemen. Waarmee, zoals Kieft verzucht, ‘we Mein Kampf op afstand blijven houden: als symbool van het kwaad, dat altijd in anderen zit, nooit in onszelf. Elke inhoudelijke kennis staat daarbij eigenlijk alleen maar in de weg. Mein Kampf: iedereen vindt er wat van. Vrijwel niemand heeft het gelezen.’
Het is die eensgezinde opvatting, die bij verreweg de meeste deelnemers aan de discussie slechts is gestoeld is op een flauwe notie van de historische feiten, die Kieft deed besluiten onderzoek te doen naar Hitlers manifest en daarover voor een groot publiek te schrijven. Ditmaal op uitnodiging van het NIOD. De tijden veranderen, blijkbaar. Het motto dat hij laat voorafgaan aan zijn boek is van de Chinese generaal Sun Tzu, die zo’n 2.500 jaar geleden een handboek schreef over de kunst van het oorlog voeren. Het spreekt voor zich: ‘Ken je vijand, en ken jezelf’.
Adolf Hitler begon aan het schrijven van Mein Kampf nadat hij in 1924 was veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de zogenoemde ‘Bierkellerputsch’ in München, een greep naar de macht die groots was opgezet maar jammerlijk mislukte. In de jaren na het einde van Eerste Wereldoorlog was in Duitsland sprake van een maatschappelijke en politieke chaos. De economie was zwak en de herstelbetalingen aan de geallieerden legden een zware tol op het financiële systeem. Daarbovenop werd de vernedering door de gedicteerde vredesvoorwaarden en de publieke onvrede daarover door links en rechts aangegrepen om meer grip op de macht te krijgen. Hitlers putsch was slechts een van de vele pogingen tot revolutie, maar wel een waaraan kopstukken uit het leger deelnamen. Het proces waarin Hitler en zijn mededaders terecht stonden kreeg veel publiciteit en Hitler, die zijn eigen verdediging voerde, legde in zijn optreden op slimme wijze een basis voor zijn politieke toekomst. Mein Kampf, zijn politieke manifest, vormde in dat traject de volgende stap.
Het centrale thema in Mein Kampf is de bewering dat de Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog vermeden had kunnen worden. De militaire top had een offensief in voorbereiding dat de vijanden zou hebben verpletterd, maar door een complot van communisten, pacifisten en Joden brak eind 1918 een revolutie uit en werd de oorlog smadelijk verloren. Deze stelling staat bekend als de ‘dolkstootlegende’. Verder beweert Hitler dat na de oorlog het grootste deel van de economische macht weer in handen was van Joden, of linkse ondernemers die met de Joden heulden. Die situatie kon alleen worden rechtgezet door de binnenlandse én buitenlandse vijanden voor eens en altijd te verslaan, dus door zuiveringen en een nieuwe oorlog. Ook de superioriteit van het Germaanse ras en het recht op ‘Lebensraum’ voor het Duitse volk zijn grote thema’s in het boek.
Kieft noemt Mein Kampf een handboek voor populisten. Zo is een van Hitlers belangrijkste uitgangspunten dat je radicaal moet zijn, je visie als een absolute waarheid moet verkondigen. Het parlementaire debat en het daaruit volgende compromis zei volgens hem veel mensen niets. In het chaotische Duitsland van de jaren twintig konden veel Duitsers die stelling vanzelfsprekend heel goed begrijpen. Hitler meende ook dat je daarbij de burgers moest aanspreken op hun emotie, meer dan op hun verstand. Als je ze zo benaderde, ook met informatie die niet perse waar hoeft te zijn, zouden ze eerder bereid zijn je in een radicale koers te volgen. Hoop is sterker dan realiteitszin, concludeert Kieft. Hitler nam hierbij een voorbeeld aan de christelijke kerk. Die was erin geslaagd een groot deel van Europa in haar grip te krijgen, op basis van een verhaal waarin mensen gelóófden. En door zonder pardon andere religieuze stromingen te bestrijden en zo de eigen heerschappij te verstevigen.
Ook massasuggestie was voor Hitler een belangrijk instrument. Daarbij beïnvloed je de psychische gesteldheid van mensen door ze onder te dompelen in groepsprocessen. De theatraal opgezette massabijeenkomsten van de nazi’s hadden dat als voornaamste doel. Hitler geeft het voorbeeld van een eenvoudige handwerksman die voor het eerst een politieke bijeenkomst van de nazi’s bezoekt: ‘Wanneer hij uit zijn kleine werkplaats, of uit zijn grote fabriek waarin hij zich pas goed klein voelt, voor de eerste keer de massavergadering binnenkomt en nu duizenden mensen om zich ziet die allen dezelfde overtuiging zijn toegedaan, wanneer hij zoekende is en door de geweldige kracht van de suggestieve roes en geestdrift van drie- of vierduizend anderen wordt meegesleurd, wanneer het zichtbare succes en het Ja! van duizenden de juistheid van de nieuwe leer voor hem bevestigen, […]. De man die weifelend en onzeker zulk een vergadering binnentreedt, verlaat haar met een innerlijke vastheid; hij is lid van een gemeenschap geworden.’
Kieft las Mein Kampf aandachtig, regel voor regel. Hij was regelmatig verbijsterd, werd soms onpasselijk, maar probeerde de aantrekkingskracht van Hitlers ideeën te begrijpen. Hij ervoer hoe sluw en efficiënt het boek soms is opgezet. Hij plaatst het in de historische context, waardoor je ziet hoe het boek kon ontstaan en waarom het lezers kreeg. Een fascinerend verhaal.
In een afsluitende beschouwing trekt Kieft de lijn door naar nu, via Hitlers pleidooi voor een feitenvrij populisme. ‘De grote massa bestaat nu eenmaal niet uit wijsgeren’, schreef de latere Führer op meerdere plekken in Mein Kampf. Hij meende, en kreeg daarin gelijk, dat grote groepen mensen niet geïnteresseerd zijn in de feitelijke onderbouwing van beweringen, maar blindelings vertrouwen op een verhaal dat hen wordt verteld. Dat is nog steeds zo, met als enige verschil dat je als politicus die mensen vandaag de dag veel gemakkelijker kunt bereiken.
Ewoud Kieft
Het verboden boek. Mein Kampf en de aantrekkingskracht van het nazisme
288 blz
Atlas Contact