vrijdag 27 juli 2012

Goklust

Oscar and Lucinda van Peter Carey is een heel opmerkelijk boek. Het verscheen in 1988, maar wanneer je begint te lezen doet het sterk denken aan Engelse romans uit de negentiende eeuw. Dickens druipt als het ware van de bladzijden, zeker in de eerste helft van het boek. In korte hoofdstukken van zo'n twee tot acht  bladzijden beschrijft Carey gebeurtenissen uit de jeugd van zijn beide hoofdpersonen. Dat zijn Oscar Hopkins, de zoon van een priester in een gehucht aan de Engelse kust, en Lucinda Leplastrier, dochter van een plantagehoudster in de 'outback' in New South Wales, Australië. Het verhaal speelt in de jaren na 1850. Oscar kan niet met zijn tyranieke vader (veroorzaakt door het geloof) overweg en gaat bij de buren wonen, een kinderloze predikant en zijn vrouw. Daarna gaat hij theologie studeren in Oxford. Hij ontdekt daar dat hij over een talent beschikt om succesvol te gokken op de paardenrennen. Omdat hij over heel weinig financiële middelen beschikt, ontwikkelt hij die gave en weet ruim in zijn onderhoud te voorzien. Lucinda wordt al op jonge leeftijd wees. Zij verkoopt de plantage van haar ouders aan een projectontwikkelaar en gaat als rijke jonge vrouw in de stad wonen. Zij houdt van een spelletje kaart en een gokje. Oscar en Lucinda ontmoeten elkaar - in het boek na ruim 200 bladzijden - op de boot van Londen naar Australië: hij is aangesteld om als missionaris het Woord te verkondigen in New South Wales, zij is In Londen een half jaar tevergeefs op zoek geweest naar een echtgenoot. Hun liefde voor gokken brengt hen in contact.
Was het verhaal in de eerste helft van het boek nog realistisch, in het tweede deel, dat zich in Australië afspeelt, krijgt het 'fantastische' aspect een belangrijke rol. Lucinda is de eigenaresse van een glasfabriek - gekocht van haar erfenis - en in een vreemde samenloop van omstandigheden sluiten zij en Oscar een weddenschap af met als inzet de opdracht een kerk van glas te vervoeren naar een dorp in de wildernis. Het verdere verhaal uit de doeken doen zou uw leesplezier wellicht vergallen. Maar het doet denken aan de film Fitzcarraldo van Werner Herzog.
Ik heb dit boek met heel veel plezier gelezen. Carey schrijft sprankelend, creëert fantastische situaties en weet keer op keer te verrassen. Zo hangt voortdurend de vraag in de lucht of de relatie tussen Oscar en Lucinda zich ontwikkelt tot een amoureuze. In de laatste tien bladzijden van het boek krijgen we daar een antwoord op. Maar dat is zo verrassend en geestig, dat je dat op geen enkele wijze had kunnen voorzien.
Oscar and Lucinda won in 1988 de Booker Prize. In 2008 werd in Engeland The Best of Booker wedstrijd uitgeschreven. Carey werd nipt verslagen door Salman Rushdie met Midnight's Children. Misschien is dat terecht, maar het is opmerkelijk dat in beide boeken de auteurs de grenzen van de alledaagse realiteit hebben opgezocht.

vrijdag 20 juli 2012

Intriges

Anderhalf jaar geleden las ik Wolf Hall van Hilary Mantel, het eerste deel van een trilogie over de loopbaan van Thomas Cromwell, de rechterhand en vertrouweling van koning Hendrik VIII van Engeland. Bring up the Bodies is het zojuist verschenen tweede deel. Dit bestrijkt de jaren 1535-1536, de periode waarin Hendrik getrouwd is met zijn tweede echtgenote Anna Boleyn, op haar uitgekeken raakt na enkele mislukte zwangerschappen en vervolgens van haar af wil omdat hij verliefd is geworden op de hofdame Jane Seymour. Cromwell regelt dit voor de koning. Hij maakt daarbij gebruik van het gerucht dat Anna Boleyn er minnaars op na houdt. Hij ondervraagt de kring van hovelingen rond Anna, bouwt een aanklacht op en organiseert een proces. Anna wordt schuldig bevonden en wordt in het voorjaar van 1536 in de Tower in Londen onthoofd.
Net als in het eerste deel staat Cromwell centraal. Als lezer beleef je alles door zijn ogen. Mantel kruipt in zijn huid en weet meesterlijk zijn gedachten, overwegingen en gevoelens weer te geven. Meer dan in Wolf Hall is Cromwell hier een schurk. In die zin dat hij een misstap van Anna gebruikt om een zaak tegen haar op te bouwen en haar daardoor doelbewust naar de beul leidt. Weliswaar min of meer in opdracht van zijn baas, maar toch. De verhoren zijn een genot om te lezen, de tekst spat van de bladzijden. De daadwerkelijke uitvoering van het vonnis daarna is haast een anticlimax. De wetenschap dat Cromwell vanwege zijn verdiensten een nog machtiger positie zou krijgen maar in 1540 bij de koning in ongenade zou vallen en zelf zonder vorm van proces werd onthoofd, maakt het verhaal nog uitzonderlijker.

zaterdag 14 juli 2012

Maassluis

Van Maarten 't Hart las ik het voorbije jaar Dienstreizen van een thuisblijver  (2011) en Een deerne in lokkend postuur (2000). Beide boeken bevatten autobiografische essays. In 1984, dus vrij vroeg in zijn schrijversloopbaan, schreef hij Het roer kan nog zesmaal om. De negen hoofdstukken daarin gaan over zijn jeugd in Maassluis, zijn studie biologie in Leiden, de eerste jaren van zijn bestaan als schrijver en het loslaten van zijn geloof. Net als bij de eerdere bundels wisselt de kwaliteit van de stukken behoorlijk. 't Hart kan heel kernachtig en met humor schrijven, maar hij kan ook ongelooflijk naïef argumenteren. Dit laatste wil hij nog wel eens doen aan het eind van een stuk dat duidelijk als een gelegenheidsstuk is geschreven.
Maar ook ditmaal overheerst toch het leesplezier. Vooral het verhaal over de Gereformeerde Mannenvereniging 'Schrift en Belijdenis' waarvan zijn vader lid was en waarvoor 't Hart de uitnodigingen rondbracht is prachtig. Maar ook de vele meisjes die 'gereformeerd op grote wielen' waren blijven je bij. Evenals de beschrijving van de cultuur aan de universiteit net voordat deze na 1968 voorgoed zou veranderen.

vrijdag 13 juli 2012

Inhoudsloos

In de biografie van Simon Vestdijk (zie vorige blog) las ik dat Vestdijk midden jaren zestig vrij positief oordeelde over Ik Jan Cremer. Hij vond het boek uit 1964 typerend voor de tijdgeest. Die opmerking was voor mij de aanleiding het boek eens te lezen. Voor het eerst, want ik heb er vroeger regelmatig mee in mijn handen gestaan maar het nooit gekocht of geleend. Ik had er geen goed gevoel bij.
Dat voorgevoel blijkt nu, twaalf CD's later, terecht te zijn geweest. Het boek is een soort schelmenroman over de avonturen van de jonge Jan Cremer. Geboren in Enschede, een kunstopleiding, als werkstudent in een slachthuis, als kunstenaar op reis en wonend in Parijs, als soldaat in het leger. Dit klinkt afwisselend, maar ik vond het doodsaai. Het gaat namelijk nergens over. Cremer presenteert zichzelf als een opschepper, een bluffer, een levenskunstenaar die aan alles en iedereen schijt heeft. Maar achter die facade bevindt zich geen inhoud, in ieder geval niet dat ik kon ontdekken. Het verhaal is hol en leeg. Hans Dagelet is een goede keuze als voorlezer. Hij weet de juiste toon - met een beetje branie - te treffen.