zondag 28 april 2024

In de marge van ´Oppenheimer´

Wat krijg je wanneer je enkele tientallen mensen vraagt iets op papier te zetten over een en dezelfde man? In een mix van familieleden, vrienden en collega’s? Lees De MANIAC, de onlangs verschenen roman van de jonge Chileense auteur Benjamín Labatut, en je ziet waar dat toe kan leiden. Mits die man maar interessant genoeg is. Nu is die man bij Labatut wel héél interessant: hij is een vooraanstaande wetenschapper, briljant wiskundige, betrokken bij de ontwikkeling van zowel de atoombom als de waterstofbom en bovenal iemand voor wie geen morele grenzen leken te bestaan aan de consequenties van zijn vak. De mens is nu eenmaal in staat geweldige maar ook afschuwelijke uitvindingen te doen, daarmee hebben we te leven was zijn uitgangspunt. Die man was Johnny von Neumann (1903-1957).

Hij werd geboren in Boedapest, studeerde daar en in Berlijn wiskunde om achtereenvolgens in die laatste plaats en Hamburg aanstellingen als docent aan de universiteit te krijgen. Maar zijn joodse afkomst leverde hem gaandeweg problemen op, zodat hij besloot naar de Verenigde Staten te emigreren. Hij kwam terecht in Princeton, waar hij aan het befaamde Institute for Advanced Study kon gaan werken. Hij zou daar de rest van zijn leven aan verbonden blijven. J. Robert Oppenheimer contracteerde hem daar kort na het begin van de Tweede Wereldoorlog voor zijn Manhattan Project, het onderzoek naar en de bouw van de atoombom. We hebben dat onlangs in de film Oppenheimer in geuren en kleuren kunnen zien.

Neumann was een eenling. Ook in Los Alamos was hij een buitenbeentje, hij was er alleen te vinden wanneer er bijzonder ingewikkelde wiskundige problemen moesten worden opgelost. Ook na de oorlog bleef hij opdrachten aannemen van het ministerie van Defensie, onder andere voor de ontwikkeling van de waterstofbom. Voor de extreem ingewikkelde berekeningen die hierbij vereist waren – bij de atoombom waren die grotendeels nog handmatig uitgevoerd – bouwde hij een ‘machine’, lees computer. Een helse klus, maar toen die eenmaal werkte betekende dat een enorme stap voorwaarts. Hij noemde die machine de Mathematical Analyzer, Numerical Integrator And Computer Model. De MANIAC. Vanaf dat moment was the sky the limit, althans voor Neumann. Alles was te berekenen, te bouwen, te beheersen, tot voordeel van de mensheid. Je kon met zo’n machine zelfs uitrekenen hoe je een nucleaire first strike tegen de Sovjet-Unie tot een goed einde kon brengen. Het Pentagon was zeer geïnteresseerd. Maar daar was men zich ook bewust van de risico´s. Neumann werd in zijn laatste jaren dan ook streng beveiligd. Stel dat hij door de Russen zou worden ontvoerd…

Labatuts keuze het levensverhaal van Neumann door mensen uit zijn omgeving te laten vertellen – gefictionaliseerd, vanzelfsprekend - is een gelukkige. Het resultaat wordt daardoor heel veelzijdig en indringend. Velen roemen in hun bijdrage Neumanns genialiteit, maar er zijn ook stemmen die hem als kinderlijk naïef beschrijven. Dat spanningsveld is zowel fascinerend als angstaanjagend, en geeft de roman haar kracht.

Benjamín Labatut / De MANIAC / Vertaald uit het Engels door Dirk-Jan Arensman / 380 blz / Meridiaan Uitgevers, 2023

zondag 21 april 2024

Het ideale vakantieboek

Ik heb iets met vakantieboeken. Altijd al gehad. Toen ik nog werkte, en we dus op gezette tijden met vakantie gingen, kon ik al maanden tevoren geen boekhandel voorbijlopen zonder ‘alvast een boekje voor de vakantie’ uit te zoeken. Zodra ik een roman of verhalenbundel zag liggen die mij al vanaf de omslag onbekommerd leesplezier van de luchtige soort beloofde, was de kans groot dat ik die meenam. Maar daarna ging er vaak iets fout. Wanneer dat boek namelijk eenmaal op het stapeltje boeken voor de vakantie terechtkwam, wilde het gelézen worden. ‘Je kan immers niet voortdurend zware kost lezen’, leek het me te zeggen. Dus las ik zo’n vakantieboek maar alvast, meestal tot groot genoegen. En kocht voor de vakantie dan gewoon nieuwe. Of stopte – te vaak – op het laatste moment maar weer een deeltje Russische Bibliotheek in de koffer. Ook best ontspannend. 

Nu ik al een tijdje niet meer werk, lijkt dit gedrag te zijn verdwenen. Het is immers het hele jaar door vakantie, het onderscheid met de andere dagen is weggevallen. Dacht ik. Maar vorige week overkwam mij het weer. Ik struinde op mijn dooie gemak door boekhandel Quist in Bergen op Zoom – mijn echtgenote was in de ernaast gelegen schoenenwinkel ´Florence´ de nieuwe collectie aan het bekijken, dat duurt doorgaans wel even – en raakte aan de praat met de boekhandelaar. Hoe dat zo ter sprake kwam weet ik niet meer, maar op een gegeven moment hield hij ‘het ideale vakantieboek’ voor mijn neus, De betovering van april, geschreven door Elizabeth von Arnim. Voor het eerst gepubliceerd in Londen in 1922, als The Enchanted April, en ter gelegenheid van haar eeuwfeest in 2022 opnieuw uitgebracht, ook in een Nederlandse editie. U raadt het waarschijnlijk al: ik kocht het, en heb het inmiddels ook al gelezen.

Is het een ideaal vakantieboek? Jazeker! Het is het verhaal van twee vrouwen van midden dertig, wonend in Londen, die op een druilerige middag in februari onafhankelijk van elkaar in The Times de volgende annonce lezen: ‘Aan hen die blauweregen en zonneschijn waarderen. Te huur voor de maand april, aan de kust van de Middellandse Zee: klein en gemeubileerd middeleeuws Italiaans kasteel. Het noodzakelijke personeel is aanwezig. Antwoordnummer 1000, The Times.’ Het is begin jaren twintig, de Wereldoorlog en de Spaanse griep zijn net voorbij maar voor deze twee dames lijkt het alsof de algehele treurnis maar voortduurt. Bovendien is hun beider huwelijk lang niet wat zij er zich als jonge meisjes van hadden voorgesteld. Om al deze redenen smachten ze naar een maandje aan de azuurblauwe zee, en nadat ze hebben kennisgemaakt en vastgesteld dat ze elkaars gezelschap beslist zouden verdragen, boeken ze het kasteel.

De reis per schip en trein naar Noord-Italië, de huur van het kasteel, de kosten voor de maaltijden en de drank: al snel realiseren ze zich dat het avontuur hun privé spaarpotjes te boven gaat. Dus zetten zij op hun beurt een advertentie waarin ze vragen om twee dames die hen willen vergezellen en zo de kosten delen. Daarop komen slechts twee reacties: die van een wat verzuurde oudere vrouw, en van een jonge adellijke dame die niets anders wil dan zich voor een maand onttrekken aan het hijgerige gedrag van haar Londense familie en vriendenkring. 

En zo komen de vier in karakter zeer verschillende vrouwen aan in het kasteeltje in Portofino, aan de Ligurische kust, per trein een uurtje ten oosten van Genua. Het kasteeltje en het omringende landschap zijn paradijselijk. Op ieder van de terrassen is het uitzicht over de zee magnifiek. De warmte en stilte ervaren ze als goddelijk na het vieze, mistige en drukke Londen. En wat ze ook achter zich hebben gelaten, realiseert een van de gehuwde dames zich, zijn de in die jaren ´grote onontkoombare waarheden: God, Echtgenoot, Thuis en Plicht’. Ze zijn zichzelf. Ze zijn vrij. Voor even.

Elizabeth von Arnim zou haar reputatie als een van de geestigste schrijvers van haar tijd niet hebben verdiend als ze het hierbij had gelaten. Dat doet ze dan ook niet. Na even te hebben gespeeld met alles wat de nieuwe situatie voor de vier vrouwen betekent, gaat ze pas echt los. De verrassingen volgen elkaar snel op, en aan het einde van het verhaal heeft elk van de dames een geestelijke ontwikkeling meegemaakt, een state of mind bereikt die een verbetering van haar leven zou kunnen betekenen. Dat kan een omgeving als die van Portofino ook met je doen, lijkt Von Arnim te willen zeggen.

Von Arnim schreef de roman in april 1921. Ze verbleef toen zelf in het écht bestaande kasteel, dat ze voor een poosje had gehuurd. Zij was een vrijgevochten vrouw, zo’n vrouw waarin ze de vier dames in haar boek een beetje laat veranderen. Dat is mooi, toch? Dat is ook speels op een hoog niveau. Het laat zien dat een goed boek niet zwaar hoeft te zijn. Toen Von Arnim in 1941 overleed, in de Verenigde Staten, schreef haar collega Hugh Walpole in The Times: ‘She leaves, undoubtedly, some of the wittiest novels in the English language.’

Elizabeth von Arnim / The Enchanted April / 262 blz / Vintage Books, 2022

[ Nederlandse editie: De betovering van april ]



 

zondag 14 april 2024

Mijn vader, de gevangenisdirecteur

Timofey Wolf is directeur van de Koepelgevangenis in Haarlem, beter bekend als De Koepel. Opgegroeid als hij is in de jaren zestig, heeft hij het niet zo op regeltjes. Voor zijn vrouw en dochter koopt hij graag mooie cadeautjes bij de Bijenkorf, maar dan zonder te betalen. Hij slaapt het liefst in een nachtpon, laat wanneer hij op de WC zit de deur op een kier - hij kan niet tegen opgesloten zijn in een kleine ruimte – en kan geen zin uitspreken zonder daarin de woorden godverdomme of herejezus te gebruiken. Naar zijn werk gaat hij keurig in het pak, maar zodra hij thuis is oogt hij als een zwerver. En wanneer zijn achtjarige dochtertje Frida een vriendinnetje te logeren heeft, leert hij de meisjes hoe ze met een vleesmes uit de keuken een ontsnapte gevangene die het huis binnen weet te dringen kunnen uitschakelen.

Die gevangenen zijn nooit ver weg. De directeurswoning staat namelijk op het gevangenisterrein. Vrijwel dagelijks ziet Frida met een busje nieuwe gevangenen arriveren, en wanneer de gevangenen uit ontevredenheid over hun behandeling hun bestek langs de tralies van de cellen laten ratelen, iets wat ze vaak doen, ervaart ze dat doordringende geluid als een sinistere waarschuwing voor komend onheil. 

Frida’s moeder is van het gezonde verstand. Zij werkt als psychologe bij een grote instelling voor kinderen met geestelijke problemen. Zij is gedisciplineerd, kordaat, publiceert over haar vak en geeft er lezingen over. In haar wereld regelen we de zaken duidelijk en doeltreffend. Wanneer ze in de was een Madonna-T-shirt tegenkomt dat haar dochtertje in een kledingwinkel heeft gestolen is haar man trots, maar zij is onverbiddelijk: Frida moet een poosje de cel in. Dus loopt Timofey als een geslagen hond met Frida naar de Koepel, en vraagt een bewaarder haar op te sluiten. De korte tijd die Frida in de naar pis stinkende cel doorbrengt maakt indruk op haar. Maar aan de kleptomanie blijft ze verslingerd, daarvoor is ze teveel een kind van haar vader.

De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf is het romandebuut van Maria Kager. Voor een debuut durft ze al verfrissend veel. Het boek voelt aan als autobiografisch, maar de soms per hoofdstuk wisselende verteltechniek verraadt dat het dat slechts tot op zekere hoogte is. Daarnaast kun je het lezen als een onderhoudende, speelse opeenstapeling van vaak uiterst komische verhalen, maar tegelijkertijd lijkt het ook alsof ze langs een rood draadje een monumentje opricht voor haar vader. Nadat Frida’s moeder bij een verkeersongeluk om het leven komt en zijzelf zwaar gewond raakt, wordt de band tussen vader en dochter als vanzelf nog sterker. Het is een tweepersoonshuishouden, waarin Frida degene is die de boel draaiende houdt terwijl haar vader nu pas écht aan de drank en de sigaretten gaat. Desondanks accepteert ze dat, gunt ze hem die vrijheid.

Worden mensen mede gevormd door ervaringen in hun kinderjaren? Het is een vraag die Frida stelt, die ze in deze roman van alle kanten belicht, maar die ze niet algemeen geldend kan beantwoorden. Ze kent immers alleen haar eigen geschiedenis. Maar in het laatste hoofdstuk, waarin ze als volwassen vrouw nog eens terugkeert naar haar ouderlijk huis en tevens de Koepel bezoekt – die dan allang geen gevangenis meer is - merkt ze op dat het favoriete spel van haar dochtertje ‘gevangenisje spelen’ is. Wat misschien ook een antwoord is.

Maria Kager / De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf / 328 blz / De Arbeiderspers, 2024  // (foto Koepelgevangenis: melvinvk)

zondag 7 april 2024

Wonen en werken in het Witsenhuis

In Museum Jan Cunen in Oss bezochten wij onlangs een mooie overzichtstentoonstelling van Willem Witsen. Slenterend over de verdiepingen van deze heerlijk overdadige negentiende-eeuwse stadsvilla raak je langzaam maar zeker onder de indruk van de kwaliteit, maar ook van de veelzijdigheid van Witsens kunstenaarschap. Hij schilderde, was een begaafd etser, maakte de mooiste aquarellen en experimenteerde naar hartenlust met fotografie. Op de zolder van het museum is een ruime selectie van zijn foto’s te zien, waaronder zelfportretten zo open en direct dat ze gisteren gemaakt hadden kunnen zijn. Ook poseerden Witsens vrienden veelvuldig voor de camera. Naast schilders als Isaac Israëls en George Hendrik Breitner waren dat ook de dichters Herman Gorter en Willem Kloos, boegbeelden van de Tachtigers.

In een museumwinkel doe ik vaak ontdekkingen. Zo ook in Oss. Naast de catalogus van de tentoonstelling was er een tweede boekje te koop: Schrijvers onderdak. Wonen in het Witsenhuis. Het is een uitgave van vorig jaar, uitgebracht ter gelegenheid van de honderdste sterfdag van Witsen. Het Witsenhuis is het pand, gelegen aan het Amsterdamse Oosterpark,  waarin de kunstenaar vanaf 1891 een atelier huurde. In 1924, kort na zijn dood, kocht zijn weduwe Maria Witsen-Schorr het huis aan en hield het in stand als herinnering aan haar man. Een kleine twintig jaar later liet zij het na aan de Nederlandse Staat, onder de voorwaarde dat steeds drie verdiepingen gratis ter beschikking moesten worden gesteld aan jonge schrijvers. Op de resterende verdieping, op 1-hoog, bevindt zich nog steeds het atelier van Witsen. In de belendende kamer logeerde in 1892 de Franse dichter Paul Verlaine. Beide vertrekken zijn een tijdcapsule, daarin is in honderd jaar niets veranderd. Op aanvraag kun je ze bezoeken.  

De aanbieding die het bestuur van het Witsenhuis sinds het einde van de jaren veertig doet aan jonge schrijvers is riant: een hele verdieping van het kolossale pand, voor de duur van vijf jaar te bewonen, gratis. Voor de meeste van de achttien schrijvers die op verzoek een stukje schreven waarin ze terugkijken op hun jaren aan het Oosterpark was dat een godsgeschenk. Jonge auteurs die het nog niet hebben gemaakt hebben het immers meestal niet breed. De selectieprocedure is streng, je moet proeven van je werk overleggen, het liefst al gepubliceerd. Sommige schrijvers gaan ver om een plekje te bemachtigen. Ineke Roberta Riem (geb. 1980) schreef zelfs een ontwapenende brief die ze haar moeder en oma liet opsturen: 

Geachte commissieleden, wij zijn geen schrijfsters of dichteressen. Het is bij uitzondering dat wij de pen opnemen en een brief opstellen. Omdat we tobben. Omdat we ’s nachts slecht slapen. Onze dochter en kleindochter heeft gekozen voor het schrijverschap en al haar zekerheden opgegeven. Soms heeft ze maanden geen geld, sinds maart heeft ze niet eens meer een huis. Wij vrezen dat ze beter een andere baan kan zoeken, maar zij wil alleen schrijven. Ze heeft de bezetenheid van Willem Kloos… Haar levensomstandigheden baren ons zorgen. Dus schrijven we u in de hoop dat u er verandering in kunt aanbrengen ...’ Getekend: Mevr. P. Riem-Troost en Mevr. E. Troost.

Het lukte. Al kan het feit dat ze voor haar in 2013 verschenen debuutroman was bekroond met de Bronzen Uil en de Dioraphte Jongerenliteratuur Prijs, én genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs, natuurlijk ook een rol hebben gespeeld. Ze bewoont sinds 2020 de derde verdieping van het huis.

Niet iedere schrijver die in het huis woonde is bekend geworden, laat staan beroemd. Maar afgaand op de schrijvers die meewerkten aan de bundel lukte dat de meesten wel: Anneke Brassinga, Conny Braam, Hagar Peeters, Daniël Rovers, Franca Treur, Niña Weijers en Simone Atangana Bekono hebben een grote schare lezers weten te vinden. 

Zijn er in het huis beroemde boeken geschreven? Jazeker. Marga Minco die met haar man, dichter en vertaler Bert Voeten, van 1949 tot maar liefst 1970 de bovenste verdieping bewoonde, schreef er een wezenlijk deel van haar oeuvre, waaronder Het bittere kruid. Hun dochter Jessica, journalist en schrijfster, groeide er op en leverde voor de bundel een ‘familiebijdrage’. Een tweede, inmiddels tot klassieker uitgegroeide roman die er werd geschreven is Gewassen vlees van Thomas Rosenboom. Ook hij bewoonde de zolder. Het enorme woonoppervlak benutte hij om de meterslange rollen behang waarop hij het verhaalschema van zijn roman uitschreef en bijhield uitgerold op de vloer te lagen liggen. Dat maakte indruk op bezoekers. Die hij er trouwens weinig ontving, hij herinnert zich vooral het gedisciplineerd doorwerken. En realiseert zich achteraf de bepalende rol die het Witsenhuis speelde in zijn schrijverschap, vertelt hij in een interview:

Ik had, dankzij dat Witsenhuis, geen financiële verplichtingen, had geen gezin, ging nooit met vakantie, had weinig verlangens. Leefde eigenlijk studentikoos, maar redde het met die vier maandeenheden (maandelijkse bijdragen Letterenfonds, PP). Later werden dat er overigens drie. Het waren zorgeloze jaren, financieel. Ik dacht weleens, misschien ben ik over vijf jaar rijk, of woon ik in Brazilië en heb ik een heel ander leven!’ Hij lacht nu heel hard omdat hij weet hoe het verder is gegaan.

Gewassen vlees, gepubliceerd in 1994, werd een doorslaand succes. Rosenboom vertrok een jaar eerder dan gepland uit het Witsenhuis, omdat hij van zijn verdiensten een eigen huis kon kopen.

Misschien vraagt u zich af waarom de regeling uitsluitend geldt voor schrijvers, en niet voor schilders? Dat zou mevrouw Witsen, zelf immers schildersweduwe, toch ook hebben kunnen bepalen? Dat klopt, maar zíj was het juist die voor de schrijvers koos. Want, zei ze, wanneer je ook schilders toelaat volgen onherroepelijk de poserende blote dames. En dat wilde ze niet in haar huis.

Schrijvers onderdak. Wonen in het Witsenhuis / Samenstelling en redactie Saskia de Bodt en Leo Jansen / 173 blz / Uitgeverij Van Oorschot, 2023