vrijdag 31 juli 2020

Vier dagen oorlog

Voor dit jaar waarin wij zouden vieren dat het 75 jaar geleden is dat de Tweede Wereldoorlog eindigde heeft vrijwel iedere uitgever van naam een of meer titels voorbereidt. De afgelopen maanden was het raak, je kon de boekhandel niet binnenstappen of er was alwéér een nieuwe uitgave. Het is dan wat sneu dat de jubileumfestiviteiten en daarmee ook veel van de media-aandacht voor deze boeken door de coronacrisis grotendeels is verdampt. Het is te hopen dat de wezenlijk waardevolle uitgaven, de boeken die genoeg bieden om langer dan een half jaartje interessant te zijn het wél zullen redden. Het boek dat ik zojuist las, Zwanenzang 1945 van de Duitse auteur Walter Kempowski, lijkt mij zo’n titel.

Voor Walter Kempowski (1929-2007) was de oorlog nooit ver weg. Geboren in Rostock, overlevende van het bombardement  van 24 juli 1943 op Hamburg werd hij in 1945 gedwongen dienst te nemen bij de Wehrmacht. Hij was toen vijftien jaar. In 1948 werd hij door de staatsveiligheidsdienst gearresteerd op beschuldiging van spionage voor de Amerikanen. Hij verdween voor acht jaar achter de tralies. Na zijn vrijlating in 1956 verbande de DDR hem naar het westen en werd hij leraar op een basisschool in de omgeving van Hamburg. Ook begon hij aan het schrijven van een indrukwekkend oeuvre van romans, verhalen en hoorspelen waarin de oorlog een grote rol speelt.

Omstreeks 1980 startte hij een project dat tot monsterlijke proporties zou uitgroeien. Het begon met het plaatsen van een advertentie in kranten waarin hij vroeg om egodocumenten uit de oorlog. Documenten van doorsneeburgers, brieven en dagboeken waarin te lezen was hoe zij de oorlog beleefden. De oproep was een groot succes, Kempowski werd overspoeld met materiaal, een stroom die niet zou ophouden. Gaandeweg rijpte het plan om daar iets mee te doen, het te verwerken in een publicatie. Dat werd de reeks Echolot. Ein kollektives Tagebuch. In 1993 verschenen de eerste vier delen, met documenten uit januari en februari 1943, de maanden waarin het tij zich keerde tegen de Duitsers. Sindsdien volgden delen over juni 1941 – de Duitse inval in Rusland - en januari en februari 1945, met daarin onder andere de bevrijding van Auschwitz en de ontdekking van de gruweldaden. Dus steeds de kantelmomenten.

Het laatst verschenen deel, Abgesang 1945, is sinds kort in een Nederlandse vertaling verkrijgbaar: Zwanenzang 1945. Kempowski koos vier dagen uit die chaotische eindstrijd: 20, 25 en 30 april, en 9 mei. Het zijn de dagen waarop de Russen en geallieerden elkaar ontmoeten aan de oevers van de Elbe; waarop de bevolking langzaam doorkrijgt welke gruwelen  in de concentratiekampen plaatsvonden; waarop Hitler in de bunker onder zijn kanselarij zijn verjaardag viert terwijl enkele tientallen meters daarboven de Russen korte metten maken met de laatste restjes van het wanhopige Duitse leger; waarop in San Francisco de Verenigde Naties wordt opgericht, de instantie die moet voorkomen dat er opnieuw oorlogen ontstaan; en het is de periode waarin grote aantallen soldaten én burgers op de vlucht zijn, vooral voor de Russen. Het is ook de periode waarin, op 30 april, Hitler zelfmoord pleegt. 

De honderden stemmen die Kempowski laat klinken doordringen je nog eens van het allesomvattende van die gebeurtenissen. Je leest generaals als Keitel en Jodl over de oorlogshandelingen, maar ook de brieven van soldaten die in de eerste week van mei in proberen het vege lijf te redden door van de aanstormde Russische troepen weg te rennen. Je hoort burgers overwegen zelfmoord te plegen om de schande van de nederlaag of verkrachting door Russische soldaten te ontlopen, én burgers die met vindingrijkheid en lef diezelfde Russen de deur weten te wijzen. Albert Speer beschrijft hoe Herman Göring het bij een van de laatste besprekingen in de Führerbunker uitzweet alvorens een wat smadelijke vlucht in te zetten, terwijl naaste medewerkers van Hitler en Goebbels zich verbazen over de volharding waarmee hun chefs zich tot de laatste dag vastbijten in de eindoverwinning. Bezoekers in de laatste weken zien een haast onherkenbare Führer, een oude man die gebogen en bevend door de bunker schuifelt.

De teksten waren nooit bedoeld voor publicatie, dus je krijgt ieders beleving ongefilterd door. En niet alleen van Duitsers, maar ook van Russen, Oekraïners, Engelsen, Amerikanen en ga zo maar door. Verslavend. Een degelijke bronvermelding van eerder gepubliceerde teksten toont hoe grondig Kempowski te werk is gegaan, een persoonsregister maakt het gemakkelijk om te zien wie wie is. Misschien toch maar eens de eerder verschenen delen in het Duits proberen?   

Walter Kempowski
Zwanenzang 1945. Een collectief dagboek – van Hitlers laatste verjaardag tot de bevrijding
Vertaald uit het Duits door Gerrit Bussink en Izaak Hilhorst
528 blz
Thomas Rap

zondag 26 juli 2020

Your Lover Just Called

John Updike bleef in zijn verhalen en romans graag dicht bij huis. Bij het lezen van zijn werk krijg je dan ook een redelijk betrouwbaar beeld van het privéleven van de schrijver. Maar nooit ging hij daarin zo ver als in de befaamde Maples Stories. Hij schreef de zeventien korte verhalen tussen 1956 en 1974, maar publiceerde de volledige reeks pas in 1979, een paar jaar na de scheiding van zijn echtgenote Mary. Dat late tijdstip koos hij niet voor niets. De verhalen beschrijven namelijk het dagelijkse leven van Joan en Richard Maple - in wie we gemakkelijk de Updikes herkennen – en laten zien hoe het echtpaar langzaam maar zeker uit elkaar groeit. De irritaties, de kleine en grotere ruzies en het overspel worden onthutsend openlijk gepresenteerd, maar ook zijn er momenten van melancholie, van spijt om wat verloren ging en van ondanks alles niet buiten elkaar kunnen. Die combinatie, én de soepele en vaak lichtvoetige stijl die Updike hanteert, verlenen aan wat zomaar een zeurderig verhaal over alledaagse treurnis had kunnen worden een grote diepgang en zeggingskracht. 

Martha Updike wist dat haar man hun huwelijksleven verwerkte in deze verhalen, want Updike publiceerde de helft ervan direct na voltooiing in zijn vaste tijdschrift The New Yorker. Dat moet voor haar een vreemde gewaarwording zijn geweest. Maar de heftigste of té persoonlijke episodes bleven haar lange tijd bespaard, want die leverde hij weliswaar in bij zijn redacteur maar met het verzoek ze tot nader order op de plank te laten liggen. Die zagen pas het licht in 1979.

In een voorwoord is Updike helder over zijn gevoelens ten aanzien van de verhalen: ‘Though the Maples stories trace the decline and fall of a marriage, they also illumine a history in many ways happy, of growing children and a million mundane moments shared. That a marriage ends is less than ideal; but all things end under heaven, and if temporality is held to be invilidating, then nothing real succeeds. The moral of these stories is that all blessings are mixed. Also, that people are incorrigibly themselves.
 
De titels van de verhalen tonen het taalgevoel van Updike. Snowing in Greenwich Village, Wife-wooing, Your Lover Just Called en Eros Rampant zijn enkele van de mooiste. Die laatste titel roept beelden op van lust en overspel, en daar gaat het ook over wanneer Richard en Joan elkaar na een feestje midden in de nacht hun slippertjes opbiechten. Maar het verhaal begint met de zinnen ‘The Maples’ house is full of love. Bean, the six-year old baby, loves Hecuba, the dog. John, who is eight, an angel-faced mystic serenely unable to ride a bicycle or read a clock, is in love with his Creepy Crawlers, his monster cards, his dinosaurs, and his carved rhinoceros from Kenya.’ Liefde en geluk binnen het gezin, een paar bladzijden lang. Om dan uit te komen bij het tegendeel ervan. Meesterlijk.

De publicatie van de verhalen in 1979 was een heus evenement, want Updike was op de top van zijn populariteit. Tegelijk met de bundel werd een twee uur durende, door NBC geproduceerde televisiefilm onder dezelfde titel uitgezonden met in een van de hoofdrollen de jonge Glenn Close. Het boek werd een bestseller. Vooral de Britse uitgave streelt het oog, niet alleen door de meest prikkelende titel, Your Lover Just Called, maar ook door de covers die nu, veertig jaar later, zo kenmerkend lijken te zijn voor de late jaren ’70. 


John Updike
Too Far to Go
256 blz
Alfred A. Knopf 

donderdag 23 juli 2020

Overpeinzingen van een stille buitenstaander

Kenkō (ca. 1284 – ca. 1350) was een hoveling aan het keizerlijke hof in Kyoto. Maar hij was ook een schrijver, dichter en monnik. En bovenal was hij een observator en denker, iemand die graag het gedrag van zijn medemensen gadesloeg en zijn gedachten vrijelijk liet dwalen. Hij dankt zijn bekendheid aan de Tsurezuregusa, een bundeling van gedachten die na zijn dood verscheen. De meest correcte vertaling van de Japanse titel zou ‘Overpeinzingen in ledigheid’ zijn, die doet het meest recht aan de inhoud van de bundel. Dat die nu voor het eerst integraal in het Nederlands verschijnt onder de titel De kunst van het nietsdoen is een keuze van de uitgever. Die wil het boek immers ook verkopen. 

Kenkō verbleef aan het hof tot 1308, het jaar waarin keizer Go-Nijōs overleed. Vijf jaar later, in 1313, werd hij monnik. Beide levens, dat in het centrum van de macht én het meer beschouwelijke, zie je terug in zijn literaire werk. Het Japan van de veertiende eeuw bood aan haar inwoners lang niet altijd een rimpelloos bestaan. De politieke onrust was groot, eat vooral werd veroorzaakt door de strijd om de macht tussen de shoguns en de keizerlijke familie. Tijdens Kenkō’s leven werd die beslecht in het  voordeel van de shoguns, die daarna eeuwen aan de macht zouden blijven.

De kunst van het nietsdoen bevat 243 overpeinzingen, veelal kort maar soms langer. Ze gaan over allerlei facetten van het dagelijks leven, over gebruiken, dwaasheden, misstanden en het uitoefenen van macht door hooggeplaatste personen. Maar ook over het inrichten van je huis, of over de dichtkunst. Een mooie krachtige over dat laatste is de volgende:  ‘Het is hoogst ontmoedigend om iemands inleiding op een gedicht te lezen wanneer het gedicht zelf niet deugt. Niemand met ook maar enig verstand van poëzie zou er woorden vuil aan maken.’ 

De mooiste zijn voor mij de mijmeringen over de natuur, Kenkō kan daar heel kernachtig de essentie van weergeven. Vaak gaan ze over het wonen in de natuur, de wijze waarop je je huis en de natuur weet te versmelten tot een harmonieuze eenheid: ‘Op een dag in de tiende maand ging ik op bezoek bij iemand die in een afgelegen bergdorpje woont voorbij Kurusuno. Ik baande me een weg over een smal, met mos overgroeid pad, tot aan zijn eenzame hutje. Er viel geen enkel geluid te horen, behalve het water dat neerdruppelde uit een bamboehouten pijp die helemaal onder de gevallen bladeren zat. De losjes gerangschikte chrysanten- en esdoorntakken op de altaarplank duidden op menselijke aanwezigheid. Kijk eens aan, dacht ik diep geroerd, zo kun je dus óók wonen, maar ik werd enigszins ontnuchterd door de aanblik van een enorme mandarijnboom achter in de tuin. Zijn takken waren beladen met vruchten en hij werd beschermd door een ferm hek. Had die boom er maar niet gestaan, dacht ik bij mezelf.

Veel teksten zijn doortrokken van melancholie, roepen het beeld op van een man die heeft gekozen voor een leven als buitenstaander: ‘In de schaduw aan de noordkant van het huis ligt nog steeds stijfbevroren sneeuw, en de dissels van de koets die erheen is gebracht zijn door en door berijpt. Er staat een heldere ochtendmaan waaraan nu en dan een wolk voorbijglijdt, en op de rand van een houten wandelgang die uitkomt op een afgelegen privé-kapel zitten een man en een vrouw die duidelijk niet van gewone komaf zijn. Ze zijn diep met elkaar in gesprek, en je weet niet waarover maar voorlopig lijkt het eind niet in zicht. Haar hoofd en gelaatstrekken stralen elegantie uit, en al even bekoorlijk is het onbeschrijflijke vleugje parfum dat plotseling op je toe waait. Ook de flarden die je opvangt van hun gesprek klinken intrigerend.’

De mooiste passages klinken als poëzie. Zo las ik ze ook, een handvol per dag.

Kenkō
De kunst van het nietsdoen
Vertaald uit het Japans door Jos Vos
198 blz
Uitgeverij Van Oorschot

maandag 20 juli 2020

Mijn vriend de robot

Rondreizend door een hoogtechnologisch land als Japan kom je ze met regelmaat tegen, robots die in een hotel of winkel strategisch staan opgesteld en aan wie je vragen kan stellen. Maar heel veel meer dan de weg wijzen of je een artikel helpen vinden kunnen ze niet. En bovendien zien ze er uit als een robot, een beetje als E.T. en met een hoog plasticgehalte om het zo te zeggen. Een robot als bedrieglijke kloon van een mens lijkt nog ver weg. Niet in de nieuwe roman van Ian McEwan echter, Machines Like Me. Daarin hebben robots weliswaar nog steeds behoefte aan een stopcontact en bestaat hun dagelijkse maaltijd uit niet meer dan een half litertje water, maar zijn ze in vrijwel alle overige lichamelijke én geestelijke opzichten alleen voor de kenner – of hun ‘baasje’ – te onderscheiden van mensen. Het is een onderwerp met griezelige kantjes en ethische vragen, een onderwerp waar McEwan wel raad mee weet.

Je zou denken dat zo’n onderwerp in de toekomst speelt, maar McEwan creëert een toekomst die al achter ons ligt. Zijn verhaal speelt in het Engeland van de vroege jaren tachtig. Margaret Thatcher heeft zojuist de Engelse vloot richting Falklandeilanden gestuurd, een militair waagstuk dat ze bij McEwan kansloos zal verliezen. Het is ook het Engeland van de briljante wiskundige Alan Turing, de man die beroemd werd door zijn rol in het ontcijferen van het Duitse coderingssysteem met het Enigma-apparaat, wat de geallieerden een grote militaire voorsprong gaf. Bij McEwan is Turing niet in 1954 onder verdachte omstandigheden omgekomen, maar is hij uitgegroeid tot de leading wetenschapper van wiens werk een legertje aan jonge techneuten gebruik maakt bij het realiseren van technische hoogstandjes. Zoals het creëren van de ultieme robot.

In de week voordat de Engelse vloot uitvaart gaat die ultieme robot in de verkoop. De oplage is klein, wereldwijd gaan er 12 Adams en 13 Eva’s over de toonbank voor de prijs van £ 86.000 per stuk. Dat is een verleiding die de 32-jarige Charlie niet kan weerstaan. Zijn moeder is kort daarvoor overleden en van haar erfenis schaft hij Adam aan: ‘He was advertised as a companion, an intellectual sparring partner, friend and factotum who could wash dishes, make beds and ‘think’. Every moment of his existence, everything he heard and saw, he recorded and could retrieve. He couldn’t drive as yet and was not allowed to swim or shower or go out in the rain without an umbrella, or operate a chainsaw unsupervised.’ 

Adam blijkt over onvermoede kwaliteiten te beschikken. Zijn brein is een computer, dus zodra Charlie hem leert hoe je op internet kunt speculeren op de beurs kan Adam dat zelfstandig. En razendsnel, hij koopt en verkoopt in fracties van seconden. Charlie delegeert dat dagelijkse werk dan ook aan zijn robot en geniet zelf van de riante verdiensten. Ook blijkt Adam zo levensecht dat de onderbuurvrouw, de 22-jarige studente Miranda op wie Charlie verliefd is, een meer dan oppervlakkige interesse in Adam toont. Zich afvraagt of Adam in alle opzichten een man is. Tevens, wellicht wezenlijker, blijkt Adam als gevolg van de ‘levens’ervaring die hij opdoet een karakterverandering te kunnen ondergaan. Daarin verschilt hij niet van een mens, al redeneert hij ook in menselijke en emotionele zaken wel érg logisch. Op zoek naar advies hoe daar mee om te gaan komt Charlie dan terecht bij Alan Turing ...

Kunstmatige intelligentie is een tak van de wetenschap waarin de ontwikkelingen elkaar snel opvolgen. Dermate snel en met in potentie dermate verstrekkende maatschappelijke gevolgen dat het besef breed leeft dat ethische overwegingen de kaders moeten bepalen. Maar gebeurt dat wel in voldoende mate? En, om een dwarsstraat noemen, wat doe je wanneer het brein van je robot in staat blijkt tot het ontwikkelen van emoties, gevoelens? Zich ongelukkig voelt? De vraag dringt zich op of je bij een machine die al een huisgenoot is geworden en die je uit mededogen uit zijn lijden wil verlossen, gewoon de knop kan omdraaien. Hem uitschakelen en de accu eruit halen. Of is dat moord, omdat het om een machine met gevoel gaat, dus eigenlijk om een wezen? 
McEwan in optima forma, ik heb me uitstekend vermaakt met deze prikkelende roman.  

Ian McEwan
Machines Like Me
306 blz
Vintage

[Nederlandse editie: Machines zoals ik]


woensdag 15 juli 2020

Duitse families

De Effingers van Gabriele Tergit is wat je zou kunnen noemen De Grote Duitse Roman. Het is een letterlijk en figuurlijk monumentaal boek, het beschrijft de lotgevallen van enkele achtereenvolgende generaties van drie families en het doet dat tegen de achtergrond van maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. Tergit (1894-1982) voltooide de roman aan het einde van de jaren veertig in Londen, waar ze zich na haar vlucht uit Duitsland in 1933 en wat omzwervingen door Oost-Europa en Palestina met haar man en kind had gevestigd. Met  het manuscript moest ze leuren totdat een uitgever toehapte. Niemand durfde het aan: te dik in verband met de papierschaarste, te oprecht, te joods. Toen ze eindelijk een uitgever vond en het boek in 1951 verscheen was ze zielsgelukkig, ze had er immers vijftien jaar aan gewerkt. Maar een echt succes werd het niet. Pas een tweede druk in 1978 bracht meer lezers en de literaire erkenning.

In De Effingers staan de levens centraal van de drie joodse families Oppner, Goldschmidt en Effinger. De eerste twee zijn Berlijnse bankiers en ondernemers, de Effingers komen van het Zuid-Duitse platteland waar ze horlogemaker en winkelier zijn. De kinderen Effinger bouwen in Berlijn een bestaan op als fabrikant. De roman opent in 1878 en sluit in 1948. Zeventig jaar Duitse geschiedenis vormt de context waartegen zich de levens afspelen, van het tijdperk van Bismarck tot na de Tweede Wereldoorlog.

In de eerste helft heeft het verhaal het karakter van een kalm voortkabbelende familieroman. Het zijn vooral de sfeerbeelden die je bijblijven, niet zozeer de gebeurtenissen. In de tweede helft verandert dat. Daar gaan de maatschappelijke ontwikkelingen sneller en is de politieke strijd heftiger, wat zijn weerslag heeft op het dagelijks leven van de personages. Het verhaal versnelt als het ware, soms alsof je naar een iets te snel voorbijtrekkende powerpoint-presentatie kijkt. Echt storend is dan de toch wat vluchtige wijze waarop de Endlösung passeert.
 
Van die personages zijn er trouwens nogal veel, dat is voor mijn gevoel een van de manco’s aan deze roman. Daardoor is het lastig om personages goed te leren kennen, laat staan om er een band mee te ontwikkelen. Je ervaart het geheel daardoor als te oppervlakkig, wat het in wezen niet is. 

Ik heb het boek uitgelezen omdat ik nieuwsgierig was – maar met ruim 700 bladzijden is dat toch wel een dingetje. De vergelijking met De Buddenbrooks van Thomas Mann dringt zich tijdens het lezen onwillekeurig op, in het nawoord wordt die link ook gelegd. Maar die vergelijking gaat mank. De Buddenbrooks las ik weliswaar lang geleden, maar ik herinner me een kalmer tempo en een grotere diepgang. Dit laatste doordat Mann heel zorgvuldig en afgewogen de wandelgangen van zijn personages beschrijft, terwijl Tergit zich vooral bedient van gesproken tekst. Soms zijn die gesprekken sprankelend en werkt het, maar heel vaak voel je je ook overvoert door die techniek. Zeer gemengde gevoelens, dus. En voor een benoeming tot Grote Duitse Roman lijkt me wel wat meer nodig.

Gabriele Tergit
De Effingers
Vertaald uit het Duits door Meta Gemert
Met een nawoord van Noicole Henneberg
733 blz
Uitgeverij Van Maaskant Haun

zondag 5 juli 2020

Updike

Er gaat niets boven het lezen van een papieren boek, laat dat duidelijk zijn. Maar naast de voordelen daarvan die gewoonlijk worden genoemd is er een prettige bijkomstigheid waarvan ik de afgelopen week veel plezier heb gehad. De aanleiding ervoor was het lezen van de biografie Updike, geschreven door Adam Begley. Aan Updike ben ik jarenlang verslaafd geweest en dat uit zich in mijn boekenkast, want ik bezit twee volle planken met zijn werk, in totaal 53 titels. En daar heb je die prettige bijkomstigheid: tijdens het lezen van de biografie kreeg ik de dwingende behoefte de besproken boeken even in handen te hebben, te bladeren en stukjes te lezen. Niets leuker dan herinneringen aan eerder lezen. Ik las Updike in de jaren voordat ik dit blog bijhield, en veel van de boeken bevatten daarom papiertjes met korte aantekeningen over het gelezene. En omdat ik bij aanschaf van een boek trouw mijn naam en de datum voorin noteer, kon ik ook mjn leesgeschiedenis reconstrueren. Mijn kennismaking met Updike vond plaats in 1978 met de eerste twee delen van de Rabbit-reeks, Rabbit Run en Rabbit Redux. Uit 2009, het sterfjaar van Updike, dateert de laatste aankoop, My Father’s Tears, and Other Stories. Gedurende de jaren tachtig las ik veel ‘achterstallige’ titels, daarna kocht ik trouw de nieuw verschenen uitgaven. Om bij die boeken te komen heb ik tegenwoordig een trapje nodig, ze staan namelijk heel hoog in de kast. Een voor mij afgesloten oeuvre, zou je kunnen zeggen. 

Waarin schuilt de (aantrekkings)kracht van Updike? Misschien vooral in het feit dat hij in vrijwel al zijn werk dicht bij zichzelf bleef, zijn eigen leven als inspiratiebron gebruikte voor zijn schrijven. Soms was dat heel direct. In de befaamde Maples Stories, een reeks van achttien verhalen waarin een echtpaar, Joan en Richard Maple, langzaam maar zeker steeds meer hun eigen leven gaat leiden en op een scheiding afstevent, deed hij eigenlijk verslag van scènes uit zijn eigen huwelijk. Veel van de verhalen – hij schreef zijn korte verhalen voor het tijdschrift The New Yorker – waren zo letterlijk een weergave van de werkelijkheid dat  hij ze jaren op de plank liet liggen en pas publiceerde in 1979, na zijn scheiding.

Ook dicht bij zichzelf, maar dan op een wat meer geabstraheerde wijze, bleef hij in de reeds genoemde Rabbit-reeks. Een serie van vier kloeke romans waarin het leven van Harry ‘Rabbit’ Angstrom centraal staat. In zijn jeugd een veelbelovende basketbalspeler, als jonge man op meerdere fronten afstevenend op een mislukt leven maar door toeval in de autobranche terechtgekomen en als dealer van het succesmerk Toyota een geslaagd man geworden. In zakelijk opzicht dan, zijn familie- en gevoelsleven ligt in scherven maar Harry weet dat goed te verhullen. In Updike’s ogen is Harry een doorsnee Amerikaan, meer middle-of-the-road kon hij niet bedenken. Daarmee werd de reeks van vier romans, naast de twee genoemde delen (1960, 1971) ook Rabbit is Rich (1981) en Rabbit at Rest (1990), een spiegel van het leven van de gewone man in de Amerikaanse samenleving gedurende de tweede helft van de twintigste eeuw. Die man is middle-class, leeft in een kleine stad – in dit geval aan de noordoostkust van de Verenigde Staten – en stemt Republikeins. Que opzet en ingrediënten zijn dat de benodigdheden voor de Great American Novel, als je zou willen. 

De schrijfstijl van Updike is altijd een issue geweest. De meningen daarover willen nog weleens tot discussies leiden. Updike schrijft vloeiend, zijn schijnbaar moeiteloos gepolijste taal draagt in sterke mate bij aan je leesplezier - als je daar bevattelijk voor bent. Niet alle critici zijn dat, dus ondanks zijn grote succes bij het publiek en de recensenten komt dat éne punt van kritiek steeds maar weer terug: 'He is a great writer, but it is more style than content.’ Updike zelf zat er niet erg mee. In de jaren vijftig, toen hij furore maakte als redacteur en schrijver voor The New Yorker, zei hij eens dat hij, als hij geen literatuur mocht schrijven, hij met evenveel liefde reclameteksten zou produceren.

Begley heeft voor zijn biografie flink wat werk verzet, heeft het oeuvre gelezen én zich eigen gemaakt, is in archieven gedoken, heeft gesproken met familieleden en bekenden van Updike en ook nog met hemzelf. Zijn relaas is que chronologie in balans, qua onderwerpskeuze doordacht. En belangrijk: hij houdt van zijn onderwerp zonder kritiekloos te zijn.

Begley opent de biografie met een verhaal dat een mooi voorbeeld is van zijn ontspannen aanpak.  We schrijven lente 1983. Rabbit is Rich heeft zojuist de drie grote Amerikaanse literaire prijzen gewonnen en een journalist van de Philadelphia Inquirer Magazine heeft bedacht dat hij Updike wil interviewen over de relatie tussen zijn werk en Berks County, Pennsylvania, dat wat Updike ‘my home turf’ noemt en in zijn werk tot dan zo’n belangrijke rol speelt. De journalist, William Ecenbarger, stuurde een verzoek aan Alfred A. Knopf, Updike’s uitgever. Daar kwam geen reactie op, wat hij wel had ingecalculeerd omdat de schrijver zich niet heel graag liet interviewen. Dus toog Ecenbarger naar Shillington voor wat veldonderzoek. Pratend met de bibliothecaris van de lokale bibliotheek trok een oudere vrouw, die het gesprek had opgevangen, aan zijn jasje en stelde zich voor als Linda Updike, de moeder van de beroemde schrijver. Hij trakteerde haar op een lunch, zij nam hem mee naar het ouderlijk huis van de schrijver, een kleine boerderij in het naburige Plowville. Een week later belde zij op met de mededeling dat haar zoon de volgende dag bij haar in huis klusjes zou komen doen. Misschien dat Ecenberger dan ‘toevallig’ langs kon komen … Zo gebeurde. Updike stemde, eerst nog wat knorrig, toe in een interview, maar dan wel in de auto. Want dat was een Volkswagen Golf, in de Verenigde Staten in de markt gezet als een Volkswagen Rabbit. ‘I’ll drive so you can take notes, because I want to drive your car. I’ve never driven a Rabbit before’. Ecenberger vond dat geestig, het ijs was spoedig gebroken en ze reden het grootste deel van de middag rond langs plekken die Updike hem wilde laten zien. Het resulteerde in een mooi artikel, ‘Updike Is Home’, dat in juni metsfeervolle foto’s werd gepubliceerd. Maar ongeveer een maand later schrok Ecenberger toen hij The New Yorker opensloeg en daar een nieuw kort verhaal van Updike aantrof, getiteld ‘One More Interview’. Hetzelfde interview, maar dan door de ogen van de ander. En met de vrijheid van de schrijver. Slim, geestig en speels. Een biograaf die begrijpt dat je met zo’n anekdote je onderwerp aan het begin van je verhaal goed neerzet vertrouw ik.

Adam Begley
Updike
558 blz
HarperCollins