Er gaat niets boven het lezen van een papieren boek, laat dat duidelijk zijn. Maar naast de voordelen daarvan die gewoonlijk worden genoemd is er een prettige bijkomstigheid waarvan ik de afgelopen week veel plezier heb gehad. De aanleiding ervoor was het lezen van de biografie Updike, geschreven door Adam Begley. Aan Updike ben ik jarenlang verslaafd geweest en dat uit zich in mijn boekenkast, want ik bezit twee volle planken met zijn werk, in totaal 53 titels. En daar heb je die prettige bijkomstigheid: tijdens het lezen van de biografie kreeg ik de dwingende behoefte de besproken boeken even in handen te hebben, te bladeren en stukjes te lezen. Niets leuker dan herinneringen aan eerder lezen. Ik las Updike in de jaren voordat ik dit blog bijhield, en veel van de boeken bevatten daarom papiertjes met korte aantekeningen over het gelezene. En omdat ik bij aanschaf van een boek trouw mijn naam en de datum voorin noteer, kon ik ook mjn leesgeschiedenis reconstrueren. Mijn kennismaking met Updike vond plaats in 1978 met de eerste twee delen van de Rabbit-reeks, Rabbit Run en Rabbit Redux. Uit 2009, het sterfjaar van Updike, dateert de laatste aankoop, My Father’s Tears, and Other Stories. Gedurende de jaren tachtig las ik veel ‘achterstallige’ titels, daarna kocht ik trouw de nieuw verschenen uitgaven. Om bij die boeken te komen heb ik tegenwoordig een trapje nodig, ze staan namelijk heel hoog in de kast. Een voor mij afgesloten oeuvre, zou je kunnen zeggen.
Waarin schuilt de (aantrekkings)kracht van Updike? Misschien vooral in het feit dat hij in vrijwel al zijn werk dicht bij zichzelf bleef, zijn eigen leven als inspiratiebron gebruikte voor zijn schrijven. Soms was dat heel direct. In de befaamde Maples Stories, een reeks van achttien verhalen waarin een echtpaar, Joan en Richard Maple, langzaam maar zeker steeds meer hun eigen leven gaat leiden en op een scheiding afstevent, deed hij eigenlijk verslag van scènes uit zijn eigen huwelijk. Veel van de verhalen – hij schreef zijn korte verhalen voor het tijdschrift The New Yorker – waren zo letterlijk een weergave van de werkelijkheid dat hij ze jaren op de plank liet liggen en pas publiceerde in 1979, na zijn scheiding.
Ook dicht bij zichzelf, maar dan op een wat meer geabstraheerde wijze, bleef hij in de reeds genoemde Rabbit-reeks. Een serie van vier kloeke romans waarin het leven van Harry ‘Rabbit’ Angstrom centraal staat. In zijn jeugd een veelbelovende basketbalspeler, als jonge man op meerdere fronten afstevenend op een mislukt leven maar door toeval in de autobranche terechtgekomen en als dealer van het succesmerk Toyota een geslaagd man geworden. In zakelijk opzicht dan, zijn familie- en gevoelsleven ligt in scherven maar Harry weet dat goed te verhullen. In Updike’s ogen is Harry een doorsnee Amerikaan, meer middle-of-the-road kon hij niet bedenken. Daarmee werd de reeks van vier romans, naast de twee genoemde delen (1960, 1971) ook Rabbit is Rich (1981) en Rabbit at Rest (1990), een spiegel van het leven van de gewone man in de Amerikaanse samenleving gedurende de tweede helft van de twintigste eeuw. Die man is middle-class, leeft in een kleine stad – in dit geval aan de noordoostkust van de Verenigde Staten – en stemt Republikeins. Que opzet en ingrediënten zijn dat de benodigdheden voor de Great American Novel, als je zou willen.
De schrijfstijl van Updike is altijd een issue geweest. De meningen daarover willen nog weleens tot discussies leiden. Updike schrijft vloeiend, zijn schijnbaar moeiteloos gepolijste taal draagt in sterke mate bij aan je leesplezier - als je daar bevattelijk voor bent. Niet alle critici zijn dat, dus ondanks zijn grote succes bij het publiek en de recensenten komt dat éne punt van kritiek steeds maar weer terug: 'He is a great writer, but it is more style than content.’ Updike zelf zat er niet erg mee. In de jaren vijftig, toen hij furore maakte als redacteur en schrijver voor The New Yorker, zei hij eens dat hij, als hij geen literatuur mocht schrijven, hij met evenveel liefde reclameteksten zou produceren.
Begley heeft voor zijn biografie flink wat werk verzet, heeft het oeuvre gelezen én zich eigen gemaakt, is in archieven gedoken, heeft gesproken met familieleden en bekenden van Updike en ook nog met hemzelf. Zijn relaas is que chronologie in balans, qua onderwerpskeuze doordacht. En belangrijk: hij houdt van zijn onderwerp zonder kritiekloos te zijn.
Begley opent de biografie met een verhaal dat een mooi voorbeeld is van zijn ontspannen aanpak. We schrijven lente 1983. Rabbit is Rich heeft zojuist de drie grote Amerikaanse literaire prijzen gewonnen en een journalist van de Philadelphia Inquirer Magazine heeft bedacht dat hij Updike wil interviewen over de relatie tussen zijn werk en Berks County, Pennsylvania, dat wat Updike ‘my home turf’ noemt en in zijn werk tot dan zo’n belangrijke rol speelt. De journalist, William Ecenbarger, stuurde een verzoek aan Alfred A. Knopf, Updike’s uitgever. Daar kwam geen reactie op, wat hij wel had ingecalculeerd omdat de schrijver zich niet heel graag liet interviewen. Dus toog Ecenbarger naar Shillington voor wat veldonderzoek. Pratend met de bibliothecaris van de lokale bibliotheek trok een oudere vrouw, die het gesprek had opgevangen, aan zijn jasje en stelde zich voor als Linda Updike, de moeder van de beroemde schrijver. Hij trakteerde haar op een lunch, zij nam hem mee naar het ouderlijk huis van de schrijver, een kleine boerderij in het naburige Plowville. Een week later belde zij op met de mededeling dat haar zoon de volgende dag bij haar in huis klusjes zou komen doen. Misschien dat Ecenberger dan ‘toevallig’ langs kon komen … Zo gebeurde. Updike stemde, eerst nog wat knorrig, toe in een interview, maar dan wel in de auto. Want dat was een Volkswagen Golf, in de Verenigde Staten in de markt gezet als een Volkswagen Rabbit. ‘I’ll drive so you can take notes, because I want to drive your car. I’ve never driven a Rabbit before’. Ecenberger vond dat geestig, het ijs was spoedig gebroken en ze reden het grootste deel van de middag rond langs plekken die Updike hem wilde laten zien. Het resulteerde in een mooi artikel, ‘Updike Is Home’, dat in juni metsfeervolle foto’s werd gepubliceerd. Maar ongeveer een maand later schrok Ecenberger toen hij The New Yorker opensloeg en daar een nieuw kort verhaal van Updike aantrof, getiteld ‘One More Interview’. Hetzelfde interview, maar dan door de ogen van de ander. En met de vrijheid van de schrijver. Slim, geestig en speels. Een biograaf die begrijpt dat je met zo’n anekdote je onderwerp aan het begin van je verhaal goed neerzet vertrouw ik.
Adam Begley
Updike
558 blz
HarperCollins