De biografie opent op Hofwijck, de buitenplaats van Constantijn en Christiaan Huygens in Voorburg en keert daar ook vaak terug. Het kleine buiten, gereedgekomen in 1642, op Christiaans twaalfde, speelde in zijn leven immers een belangrijke rol. Veel van zijn wetenschappelijke werk ontstond er, in de landelijke rust aan de Vliet. En gedurende de laatste jaren van zijn leven, na dood van zijn vader in 1687, was hij zelfs de hoofdbewoner. Keek hij, op heldere nachten, met een telescoop vanuit het kleinste buitenhuis in de Nederlanden naar het oneindige universum.
Christiaans wetenschappelijke CV mag indrukwekkend worden genoemd. Op het gebied van de mechanica is er natuurlijk de constructie van het slingeruurwerk, op het vlak van de astronomie de ontdekking en verklaring van de ringen rond de planeet Saturnus en in de optica is zijn beschrijving van de voortplanting van licht een bewijs van zijn geniale geest. En dat is nog maar het topje van de ijsberg, het lijstje kan met vele tientallen voorbeelden worden aangevuld. Een handvol van de belangrijkste prestaties verrichtte hij al vóór zijn dertigste. Maar noemde zijn vader hem al niet een wonderkind, ‘mijn kleine Archimedes’? Die vader zal aan die genialiteit in belangrijke mate hebben bijgedragen, al was het maar in de vorm van een gedegen opvoeding en een nieuwsgierige levenshouding.
Christiaan wordt door Aldersey-Williams omschreven als een ‘sociaal dier’. Dat is niet alleen voor het eerst dat Christiaan dit predicaat krijgt opgespeld, het is tevens een ommezwaai in vergelijking met eerdere biografieën. Uit ‘Titan kan niet slapen’, de veelgelezen biografie van Cees Andriesse uit 1993, komt Christiaan immers naar voren als een wat melancholieke man die geplaagd wordt door depressieve buien. Dat ‘sociale dier’ is bij Aldersey-Williams juist door die karaktertrek zo geschikt gebleken voor zijn lidmaatschap van de Royal Academy in Londen en zijn functie als onderzoeksdirecteur bij de Parijse Académie des Sciences. Die laatste aanstelling was voor Christiaan zelf als een officiële bevestiging van zijn status. De Franse koning, Lodewijk XIV, had voor zijn net opgerichte prestigieuze academie de keuze uit een handvol grote geesten, maar koos hem.Vanuit Parijs onderhield Christiaan zorgvuldig de contacten met het thuisfront, met name met zijn oudere broer Constantijn junior. Mooie brieven zijn bewaard gebleven, waarin het zowel over persoonlijke zaken gaat als over wetenschappelijke vorderingen. Een toppertje voor mij is de brief van Christiaan aan zijn broer waarin hij die waarschuwt om die wetenschappelijke vorderingen vooral niet te delen met Baruch Spinoza, die ook in Voorburg woonde en die hij dus zomaar tegen het lijf zou kunnen lopen. De man - door Christiaan 'den Jood genoemd - zou immers aan een half woord genoeg hebben om te doorgronden waar Christiaan mee bezig was. Enerzijds waren ze bevriend, slepen samen lenzen voor hun telescopen en keken daarmee vanaf Hofwijck gezamenlijk naar de ringen van Saturnus – dat moet een mooi gezicht zijn geweest, in het donker op de doodstille buitenplaats. Maar anderzijds waren ze beide zeer ambitieuze wetenschappers, dus concurrenten.
Enkele jaren geleden bezocht Aldersey-Williams Huygens’ Hofwijck, dat was aan het begin van zijn onderzoek voor deze biografie. Hij bleek gefascineerd door de Nederlandse cultuurgeschiedenis. Opgeleid als natuurkundige is hij uitstekend in staat Christiaans wetenschappelijke betekenis te duiden, maar met evenveel enthousiasme en kennis bespreekt hij schilderijen, gedichten en de politieke situatie van die dagen. En aan vader Constantijn, bij wie veel van die lijntjes samenkomen, besteedt hij in het eerste deel van het boek zoveel aandacht dat ik op een gegeven moment maar wat doorbladerde om te zien of het ook nog over Christiaan zou gaan…
Ik noemde hierboven al even de vloeiende stijl waarin het boek is geschreven. Wat ook uitstekend werkt is de keuze om ‘licht’ als een terugkerend thema te gebruiken, als een kapstok waaraan naar believen zaken kunnen worden opgehangen. Dat licht is het zonlicht dat door de hoge ramen de Pronkzaal van Hofwijck laat schitteren, het Hollandse licht boven de polders, het licht van Vermeer en zijn collega’s, én het licht waarvan Christiaan tegen het einde van zijn leven de voortplanting wist te doorgronden. Misschien wel zijn grootste inzicht.
En tja, die eindeloze discussie wie de grootste was, Newton of Huygens. Wat kunnen we daar nog over zeggen? Zelf zaten ze er niet mee. Nadat stadhouder Willem III in 1689 koning van Engeland was geworden, nodigde diens secretaris, Constantijn Huygens junior, zijn broer Christiaan uit voor een bezoek aan Londen. Dat was mede om een hartenwens van Christiaan te vervullen, een ontmoeting met Isaac Newton. Ieder van hen had het grootste respect voor de ander. Ze zagen elkaar drie keer.
Roem is deels maakbaar, dat laat het beeld van Rembrandt gedurende de 19e-eeuw wel zien. En dat is ook het geval bij onze twee natuurkundigen. Waar de Engelsen in de generaties na Newton diens grootheid voortdurend hebben benadrukt, daar bleven de Hollandse krachten stil. En zo verdween Christiaan langzamerhand naar een schemerachtig hoekje van de internationale wetenschapsgeschiedenis. De nobele taak van een biograaf om hem daar weer uit te krijgen, terug in de spotlights.
Hugh Aldersey-Willams / Een eeuw van licht. Het leven van Christiaan Huygens / Vertaald uit het Engels door Ineke van den Elskamp en Gertjan Wallinga / 486 blz / Thomas Rap, 2020
[Engelstalige editie: Dutch Light]