zondag 26 februari 2023

Een weldadig kalme wereld

Potloodslijper bij de Groningse vestiging van IKEA. En dat al dertig jaar. De hoofdpersoon van Donald Niedekkers korte roman Zo zie je alles zal over enkele maanden met pensioen gaan. Die aanstaande verandering is er wellicht de oorzaak van dat hij wat vaker omkijkt, mijmert over zijn leven tot nu toe. Als lezer maken we dat mee, in het overzichtelijke tijdsbestek van nog geen dag, van zondagmiddag twee uur tot maandagochtend negen uur. Het grootste deel van die tijd brengt hij door in de voormalige stal op de boerderij van zijn ouders. Hij denkt aan hen terug, hoe het was toen ze nog leefden. Hoe hij na hun dood het vee en het land verkocht, en zelf in de boerderij achter de dijk van de Waddenzee bleef wonen. En de tijd vulde met zijn grote passie, het ontwerpen en maken van miniatuurlandschappen. De stal is ermee gevuld. Op de hooizolder staan de modellen die voltooid zijn, beneden, op verrijdbare tafels van IKEA, de tientallen waar hij bij tijd en wijle nog iets aan doet.

Het nieuwste project is het gevolg van een inval. Nadenkend over zijn afscheid bedacht hij dat het een mooie afsluiting zou zijn om zijn collega’s een miniatuurversie van hun IKEA aan te bieden. Daar is hij deze zondag dan ook aan bezig. Hij maakt de elf kassa’s en begint welgemoed aan de Swedish Food Market: ‘Schappen, diepvriezers, koelingen met verpakkingen op maat – potjes ingelegde haring, zakken gehaktballetjes, flessen vossenbessensap’, de complete inventaris.  

De modellandschappen komen niet geprefabriceerd uit een doos. Hij snijdt, knipt, vormt en lijmt de landschappen en historische gebeurtenissen zelf in elkaar uit de ruwe materialen. Het gaat hem niet in de eerste plaats om het een-op-een kopiëren van de zichtbare werkelijkheid, maar om het vangen van een schijfje van het alledaagse, even banale als bijzondere leven. Voor hij het plan opvatte om bij zijn afscheid een model van de IKEA-vestiging aan zijn collega’s aan te bieden, werkte hij aan een glooiend landschap met een baanwachtershuisje: ‘Direct naast de ingang van het huisje voert een trap steil omhoog naar de vliering, die als slaapkamer dient en waar je alleen in het midden, waar de schuine daken in de punt bijeenkomen, rechtop kunt staan. De baanwachter, gekleed in een vaalblauw overhemd op een goudbruine corduroybroek, zit beneden in de keuken aan de vierkante houten tafel. Leest hij een boek? Schilt hij aardappelen? Schrijft hij een brief? Of moet ik hem naar de tuin verplaatsen? Is de roeiboot van hem? Hoe het verder zal gaan is me een raadsel, maar ik vertrouw erop dat het modellandschap, de krachten die er inmiddels in zijn opgeroepen, mijn hand zullen sturen naar wat ik als ik er niet aan was begonnen nooit had kunnen voorzien.

Op deze wijze omgaan met de wereld om hem heen is een tweede natuur geworden. Hij kijkt om zich heen, bespeurt details in de natuur maar evengoed aan de ontbijttafel: ‘Aan de keukentafel drink ik nog een kop thee. De kringelende damp die al is opgelost voor ik er goed naar heb kunnen kijken, die grillige vormen - hoeveel maquettes ik ook zal maken, uiteindelijk wil ik de damp vangen die heendrijft, iets wat nooit zal lukken. Kaf dat van de dorsvloer wegstuift. De schaduw van een vlietende zomerwolk. Een geur. De door moeder gekarnde boter. Het geluid van melkstralen in de zinken emmer.’  

Hij is één geworden met zijn liefhebberij. Het lijkt niet eens meer een levensvoorwaarde, het is de reden van zijn bestaan geworden. Wanneer in het dorp de kerkklokken luiden, hoort hij ze ook luiden in zijn maquettes, voelt hij hoe zijn minimensjes het horen. En soms, in de nacht, wanneer zijn miniwerelden slapen, sluipt hij er op kousenvoeten naartoe om eens in hun huisjes te ‘koekeloeren’. Het is een vertrouwde, vredige wereld. Door hemzelf gemaakt, zijn handen volgend, luisterend naar opera’s die hij ook door en door kent. Hij voelt zich gelukkig in deze wereld, waarin alles met de gelijkmatigheid van een uurwerk steeds hetzelfde verloopt. Maar wanneer op deze maandagochtend iets die wereld ontregelt, zijn wereld en de ´echte´ contact maken, wordt alles anders…

Alles in dit verhaal ademt kalmte. Het zorgvuldige taalgebruik, de voortgang van de tijd zoals aangegeven door de kerkklokken, de gedachtegang van de man. Mooi gedaan.

Donald Niedekker / Zo zie je alles. Een vertelling / 149 blz / Koppernik, 2019

vrijdag 24 februari 2023

Steinways in Siberiè

Siberië heeft niet zo’n goede naam. Het is er onherbergzaam, vaak snijdend koud en sinds mensenheugenis sturen Russische heersers er hun ‘ongewenste elementen’ naar toe. Lees Tsjechovs verslag van zijn reis naar de strafkolonie Sachalin in 1893-’94 of Solzjenitsyns Goelag Archipel uit de jaren zestig en zeventig en je hebt het beeld voor ogen. Geen plek dus waar je uit vrije wil naar toe zou reizen, ofschoon het gebied in het hedendaagse toerisme wordt aangeprezen als een ‘uitdagende’ bestemming. Maar nu even niet meer, vanzelfsprekend.

Sophy Roberts, een Britse reisjournaliste, deed dat de afgelopen jaren nog wél. Haar missie: voor een jonge pianiste uit Mongolië, Odgerel Sampilnorov, een piano of vleugel vinden met een eigen klank en een bijzonder verhaal. Een Siberisch verhaal. Het was een project dat werd gefinancierd door een Duitse weldoener van de pianiste. Een droomopdracht zou je denken, haast te mooi om waar te zijn. Een opdracht die ook wel wat vragen opriep over de haalbaarheid. Zou het  geen onbegonnen werk zijn, het traceren van oude, kwetsbare instrumenten in een onmetelijk gebied waar het klimaat zo moordend kan zijn dat een piano of vleugel voor je gevoel nooit een lang leven kan hebben? Maar ze ging aan de slag, met De verdwenen piano's van Siberië als resultaat.

De uitgangspositie voor Roberts’ speurtocht bevatte één element dat haar flink wat hoop gaf: piano’s en vleugels waren gedurende een groot deel van de negentiende eeuw in het Rusland ten westen van de Oeral mateloos populair. Veel daarvan werden geïmporteerd vanuit Europa. Er is een contemporaine bron die meldt dat in Sint-Petersburg, in een gebouw met honderd luxe appartementen, 95 piano’s te vinden waren. Voor wat dat waard is, het mag duidelijk zijn dat piano’s geliefd waren.

Roberts ondernam gedurende vier jaar een flink aantal zoektochten, naar steden en dorpen, maar ook naar de verste uithoeken van het platteland waar je uitsluitend met een terreinwagen kon komen. Steeds vergezeld door een tolk, en vaak ook – het is immers Rusland - met een lijfwacht. Ze legde vooraf contacten, maar liet zich ter plekke ook op onverwachte ‘sleeptouwtjes’ nemen en ontmoette daardoor veel Siberiërs die op de een of andere wijze betrokken waren of zijn met de geschiedenis van de piano in hun streek:  musici, pianostemmers, restauratoren, docenten van muziekscholen, verzamelaars of gewoon enthousiaste huis-, tuin- en keukenpianisten. Langzaamaan ontstond een verhaal over het instrument in het verre oosten van Rusland, over de mensen die er een piano naar toe brachten of lieten overkomen, het gebruik van de instrumenten en hun lot in de verdere geschiedenis. 

Roberts weet, en nog wel in haar eerste boek, haar verhaal smeuïg te brengen. Of ze nu vertelt over de tsarenfamilie die in 1917 een piano liet meekomen naar haar laatste verbanningsoord, of over de vrouw die midden negentiende eeuw besloot haar man te volgen in zijn langdurige verbanning en die ook gelijk maar haar piano meenam, een tocht van duizenden kilometers per slede: het leest heerlijk. Eye openers zijn er ook. Zo had ik me nooit gerealiseerd dat bannelingen die langdurig in Siberië verbleven er aan het einde van hun straftijd soms voor kozen niet naar de bewoonde wereld terug te keren. Ze hadden in de ijzige wereld  toch een leven weten op te bouwen, waren er ingeburgerd. Dus bleven ze, uit volle overtuiging.

Jammer genoeg levert Roberts’ speurwerk naar historische piano’s en vleugels lang niet altijd iets op. De succesjes zijn in de minderheid. Dat maakt dat het vinden van de piano’s soms maar een dun verbindend draadje vormt. Dat is dan ook mijn enige minpuntje. Maar dat ligt niet aan Roberts, dat is gewoon de situatie. Ze maakt dat meer dan goed met de beschrijvingen van haar tochten door de meest fantastische landschappen, de gesprekken die ze voert met Siberiërs én de verhalen over de Russische geschiedenis die ze de lezer als context biedt.  

En lukt het om voor de jonge pianiste een instrument te vinden? Jazeker. In een werkplaats bij een familiebedrijf van pianostemmers. De jongste van de drie generaties stemmers, Kostja, begeleidt het instrument zelfs op z’n lange reis naar de Mongoolse steppe. In haar ger, haar traditionele tent, waarin met bijdragen van de weldoener zelfs een klimaatsysteem is aangebracht, klinken nu de mooiste melodieën van de grote Europese negentiende-eeuwse componisten. Lijkt me een ietwat vervreemdende situatie.

Sophy Roberts / De verdwenen piano’s van Siberië / Vertaald door Robbert-Jan Henkes / 416 blz / Ambo|Anthos, 2021

zondag 19 februari 2023

Verstild door Japan

In deze korte roman gebeurt niet veel. Een jonge vrouw heeft haar al wat oudere moeder uitgenodigd voor een reisje door Japan. Zelf komen ze daar niet vandaan, de moeder is geboren in Hong Kong en lijkt, net als de dochter, in Australië te wonen. De dochter heeft een route uitgestippeld die hen onder andere naar Tokio, een bergstreek in het binnenland en Kyoto voert. Ze bezoeken daar musea, tempels en andere plekken van belang. In de bergen wil de dochter graag wandelen, maar daar voelt de moeder zich niet toe in staat. Die laat sowieso af en toe merken dat zij het programma wat aan de zware kant vindt, en dat misschien niet uitsluitend lichamelijk. Ook bij bezoek aan musea is zij vaak eerder dan haar dochter buiten, en wacht dan op haar, als het kan op een bankje in de zon. Is dat ouderdom, of heeft zij iets beginnend engs onder de leden? We horen het niet.

Praten met elkaar doen de vrouwen niet veel. Meermaals is een gesprekje tijdens de maaltijd of bij een verplaatsing voor de dochter de aanleiding voor een lange terugblik. Tijdens deze in zichzelf gekeerde momenten herbeleeft zij episoden uit haar studietijd en het leven met haar echtgenoot. Ze vloeien zo ongemerkt het verhaal binnen dat je je, soms na veel bladzijden, pas bij de terugkeer naar het nu realiseert dat je je bevond in zo´n herinnering. Die herinneringen zijn zonder uitzondering momenten waarop de dochter zich realiseerde dat zij gelukkig was. 

Meer is het eigenlijk niet, wat plot betreft. Ik ervoer het lezen van dit verhaal, mede door de kalmte en eenvoud waarmee het is geschreven, vooral als een sfeerbeeld. Japan in de regen, de gekleurde bomen, de minimalistische inrichting van café´s waardoor niets afleidt van de eveneens minimale interactie tussen de twee vrouwen. Je zou eigenlijk de uitgebreide versie van deze roman willen lezen, je nieuwsgierigheid bevredigen naar de achtergrond van wat hier slechts wordt aangestipt.

Jessica Au / Koud genoeg voor sneeuw / Vertaald uit het Engels – Cold Enough for Snow - door Jeske van der Velden / 160 blz / De Arbeiderspers, 2022

vrijdag 17 februari 2023

De honden waren de echte helden

Wie het Noord- en Zuidpoolgebied nog op z’n bucketlist heeft staan, moet niet te lang meer wachten. Het ijs rond de Noordpool smelt al jaren in een gestaag tempo, en nu zijn ook in Antarctica grote veranderingen zichtbaar aan het worden. De media brachten dat laatste nieuws de afgelopen dagen uitgebreid, naar aanleiding van een zojuist verschenen onderzoeksrapport. Helemaal vergelijkbare situaties zijn het niet, want de Noordpool bestaat uit een drijvende ijsmassa, terwijl de Zuidpool een landmassa is, bedekt en omgeven door onvoorstelbare hoeveelheden ijs. Maar dat de opwarming van de atmosfeer bij beide polen een cruciale rol speelt, en dat beide gebieden van karakter zullen veranderen, lijkt vast te staan.

Adwin de Kluyver, een Nederlandse poolhistoricus en auteur van twee eerdere boeken over het uiterste noorden van onze aardbol – Het gedroomde Noorden en De witte hel – had het Zuidpoolgebied al lange tijd op zijn wensenlijstje staan. Helaas is het geen goedkope vakantiebestemming, of te boeken als een voordelige last minute. Pogingen om als reisschrijver mee te gaan, promotie makend voor de rederij, liepen op niets uit. Dat gold ook voor een onderzoeksaanvraag bij NWO. Na ettelijke pogingen om op andere manieren aan te monsteren lukte het ten slotte als tijdelijk bemanningslid. En nog wel op een bark uit 1911, een driemaster, de Europa geheten. Zeilen geblazen, dus. Vier uur op, acht uur af, zo zou gedurende de drieweekse reis zijn leven tijdens de zeiltrajecten zijn ingedeeld. Genoeg tijd om tussendoor zijn indrukken te noteren. 

Het schip - 56 meter, 25 zeilen, 17 vaste bemanningsleden en 38 gastzeilers – vertrekt van de rede van Ushuaia, de meest zuidelijke stad van Vuurland. Voor De Kluyver, die als puber weleens in een Polyvalkje zeilde, gaat een droom in vervulling. Tot ze een dag later de Drake Passage bereiken, de zee tussen Kaap Hoorn en het Antarctisch schiereiland. Dagenlang giert de wind door het want, staan de zeilen strak, ploegt de Europa door golven van 8 meter en kun je je uitsluitend aangesnoerd aan dek begeven. Op de voorplecht, waar voortdurend twee man op de uitkijk zitten, lijkt het nog het meest op een combinatie van een koude douche en een kermisattractie. De vaste bemanningsleden, die ook bij dit weer de zeilen in moeten, zijn dan aan alle kanten middels een harnas gezekerd. Pas bij het naderen van de immense ijsplaten rondom het vasteland van Antarctica kalmeert de zee. Maakt de wind plaats voor een weldadige stilte.

Antarctica, in oppervlakte iets groter dan Australië, is van niemand. Dat is in het Antarctisch Verdrag uit 1961 zo vastgelegd. In dat verdrag, dat loopt tot 2048, is ook het beheer van het continent geregeld. Zo mogen er geen delfstoffen worden gewonnen, mag er naast de wetenschappelijke bases geen permanente bewoning zijn en gelden er, volgens een in 1998 toegevoegde bijlage, strikte regels voor de bescherming van de natuur. Met dat laatste aspect maakt De Kluyver kennis bij het betreden van Greenwicheiland, de eerste ankerplaats. Iedereen die aan land gaat dient zijn of haar buitenkleding, inclusief de zakken en naden, zorgvuldig te stofzuigen. Dit om sporen en zaden buiten te houden. Om verspreiding van microvezels tegen te gaan, is het dragen van fleece-truien niet toegestaan. Alle kledinglaagjes zijn dus van wol en katoen. Ook wildplassen, wat toch een natuurlijke aandrang kan zijn tijdens een forse wandeling en klauterpartij, is niet toegestaan. Dit ter voorkoming van een te grote ammoniakuitstoot. Meevallertje – of tegenvaller, het is maar hoe je het bekijkt – is de temperatuur: dat is die van rokjesdag.

Reizen door dit zee-, rots- en ijslandschap maakt dat je je klein voelt. De kilometers dikke ijskap, de grootste ter wereld, bevat 90 procent van al het bevroren water op aarde. Situatie 2019, welteverstaan. IJsbergen of -platen kunnen de omvang hebben van een gemiddelde Nederlandse provincie. De Kluyver, aan boord van een zodiac en uitkijkend op een immens hoge rotswand: ‘Daar dobber ik dan in een rubberen bootje met die eeuwige camera in m’n hand. Ik voel me een passant op deze plek, en ook in de tijd; een levensvorm die even komt kijken maar hier niet thuishoort. Wanneer onze soort is uitgestorven – met de gesmolten ijskappen als onze erfenis – dan zal deze rotswand er nog altijd zijn.’

Niemandsland is ingedeeld zoals De Kluyver dat ook in Het gedroomde Noorden deed. In veertien ‘reisnotities’ deelt hij zijn indrukken van de tocht met de Europa. Die notities worden afgewisseld met evenzovele hoofdstukken waarin hij bijzondere momenten uit het verleden een plek geeft. Daaronder natuurlijk illustere poolreizigers, zoals Ferdinand Magellaan, de ontdekker van de naar hem genoemde ‘Straat’, Roald Amundsen, die in 1911 als eerste de Zuidpool bereikte en Robert Falcon Scott, die daar net te laat arriveerde en tijdens de terugtocht overleed. Maar je komt ook alles te weten over de albatros, de stank van pinguïnpoep, de walvisjacht, en de Luftwaffe die in 1938 in het geheim vanuit vliegtuigen vijfhonderd meterslange ‘dartpijlen’ met daaraan een nazivlaggetje op een nog niet geclaimd stuk pool liet vallen, in een poging zich dat toe te eigenen. Een terugkerende verhaallijn is die van de Japanse poolreiziger Nobu Shirase die – óók in 1911, het was een druk jaar – vol goede bedoelingen maar totaal onvoorbereid voor zijn land en keizer een stuk ijs ging opeisen. Het verhaal van een mislukking, van persoonlijke schande, van een vergeten leven. Dit en nog veel meer maakt van dit boek een genuanceerd geschreven en fascinerend schatkamertje vol Zuidpoolkennis, een waar feestje om te lezen.

De Kluyver houdt van mooie verhalen. Maar verstaat ook de kunst in een kleine anekdote iemands karakter genadeloos neer te zetten. Roald Amundsen, die in 1911 als  eerste op de Zuidpool stond, was in zijn minutieuze voorbereiding het tegendeel van zijn Japanse collega. Hij kon dan ook bogen op veel ervaring. Zo koos hij voor Groenlandse sledehonden, waarvan hij er maar liefst honderd bestelde. Zijn expeditieleden namen aan dat hun baas gewoon op zeker wilde spelen, maar ontdekten tijdens de lange en barre tocht dat het om een weldoordachte tactiek ging: vanaf halverwege de sledetocht naar de pool gaf Amundsen af en toe opdracht de minst sterke honden te doden. Die fungeerden dan als voedsel, voor mens én hond, en wat overbleef werdt opgeslagen in kleine voedseldepôts. Voor op de terugweg, wanneer ieders conditie niet meer zo florissant zou zijn.  Op zich briljant bedacht, maar het was zwaar om de honden met wie je een band had opgebouwd en die zich uit de naad werkten om de zware sleden te trekken, zomaar af te maken. Maar Amundsen duldde geen tegenspraak. Elf honden keerden levend terug op het basisstation, bij het voor anker liggende expeditieschip Fram.

Na terugkeer in Europa ging de poolheld, zoals al zijn voorgangers, op een goedbetaalde zegetocht. In november 1912 gaf hij een lezing bij de voorname Royal Geographical Society in Londen. Tijdens het feestbanket na afloop stond de president van de Society, lord George Nathanial Curzon, voormalig onderkoning van Brits India, op en bracht een toast uit: ‘Ik zou graag willen dat we in de uiting van onze bewondering ook de geweldige, goed opgevoede en fascinerende honden eren, de ware vriend van de mens, zonder wie kapitein Roald Amundsen de Zuidpool nooit zou hebben bereikt. Ik vraag u om uw instemming duidelijk te maken door middel van een applaus en drie hoeraatjes voor de honden.’ Amundsen zou later in zijn memoires noteren dat hij nog nooit in zijn leven zo beledigd was geweest als tijdens dat diner. Tja, …. minpuntje. Geen dierenvriend.

Adwin de Kluyver / Niemandsland. Een Antarctische ontdekkingsreis / 382 blz / Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum, 2021

dinsdag 7 februari 2023

Olaf Koens in Oekraïne

Veel kijkers zullen de spannende eerste maanden van de oorlog in Oekraïne hebben meebeleefd via de reportages van Olaf Koens. Als correspondent Midden-Oosten voor RTL Nieuws, en daarvoor gestationeerd in Rusland en de Sowjet-Unie, was hij als  weinig anderen in staat zinvol door Oekraïne te reizen en met inwoners te spreken, in een poging het onvoorstelbare enigszins te duiden. In de zomer van 2022 nam hij een maand vrijaf om zijn indrukken te boekstaven, wat resulteerde in een heel persoonlijk verslag: Alle Oekraïners die ik ken (en een paar van wie ik alleen maar gehoord heb). Het is geen actueel verslag van de huidige stand van zaken op militair gebied, maar een impressie van de lotgevallen van de Oekraïnse bevolking en haar strijd tegen de agressieve buurman. Dit indachtig de woorden van Vasili Grossman (1905-1964), prominent auteur uit het Sovjet-tijdperk én oorlogsverslaggever, die schreef: ´Het is de plicht van de schrijver om de verschrikkelijke waarheid te vertellen en de burgerplicht van de lezer die waarheid te kennen. Je afwenden, de ogen sluiten of voorbijlopen is het beledigen van de nagedachtenis van de doden.´ Dat citaat laat Koens voorafgaan aan zijn verslag.

De eerste weken na de Russische inval is het een complete volksverhuizing die Koens aantreft. Vooral de bevolking uit de grensstreek met Rusland is op de vlucht, naar Polen of andere buurlanden. Het luchtalarm gaat voortdurend af, meestal zonder gevolgen, waardoor de meeste mensen bij het snerpende geluid niet meer direct een schuilkelder opzoeken maar gewoon doorgaan met wat ze deden en uit voorzorg de lucht in de gaten houden. Een onwerkelijke situatie. 

Het woord ‘volksverhuizing’ is in zijn algemene betekenis misschien niet al te verontrustend, dat wordt het wel wanneer je focust op de individuele gevallen. In de stad Lviv stuit Koens op een kinderziekenhuis dat in rep en roer is. Het Russische leger boekt in die weken terreinwinst en uit voorzorg worden de kinderen geëvacueerd. Voor sommige van hen is het dan al de tweede of derde evacuatie. En dat terwijl ze wegens leukemie, lymfeklierkanker en andere levensbedreigende ziekten behandeld (zouden moeten) worden met chemotherapieën en beenmergtransplantaties. Maar ze in plaats daarvan in bussen worden geladen die richting de grens met Polen rijden. 

Met een auto door Oekraïne rijden is lastig, want de inwoners hebben uit voorzorg verkeersborden verwijderd of afgeplakt om het de Russische troepen zo moeilijk mogelijk te maken zich te oriënteren. Zonder Google Maps kom je niet ver. Ook blijkt het bedrijf waar Koens voor zichzelf en zijn cameraman een auto heeft gehuurd hen via de tomtom te kunnen volgen. Wanneer ze iets te dicht bij het front komen, of zelfs al wanneer ze in de richting ervan rijden, krijgen ze een telefoontje dat ze moeten omkeren of, wanneer ze dat niet willen, ter plekke de auto moeten kopen. 

Terwijl Koens van zijn vrouw hoort dat hun huis in Istanboel langzaamaan een opvanglokatie wordt voor bevriende Oekraïners, wordt hijzelf steeds meer betrokken bij het ongeluk van de achterblijvers die hij ontmoet. Dat ‘ongeluk’ is er in verschillende gradaties. De pogingen van de directeur en vrouwelijke vrijwilligers – de mannen zijn immers gemobiliseerd – van de dierentuin in Odessa om hun levende have te redden verschillen hemelsbreed van de operaties waarmee de chirurgen van het ziekenhuis in Dnipro pogen om militairen die benen, armen of zelfs hun complete gezicht zijn kwijtgeraakt te helpen. Maar elk van die rampspoeden is voor de betrokkenen natuurlijk een even grote aanslag op hun veerkracht. ‘Onverzettelijk’, dat is het woord dat bij Koens opkomt wanneer hij een man van middelbare leeftijd spreekt wiens huis, waarvoor hij zijn hele leven heeft gewerkt, in puin is geschoten.

Is dat niet gevaarlijk, rondreizen in oorlogsgebied? Jazeker. Je kan beschermende maatregelen nemen, bijvoorbeeld door een scherfvest en een helm te dragen. Maar wezenlijker is het om je aan één heel belangrijke stelregel te houden. Toen Koens jaren geleden voor het eerst werkte als oorlogscorrespondent, dacht hij dat het het belangrijkst was om op het juiste moment op de juiste plek te zijn. Inmiddels weet hij beter: je moet op het juiste moment die plek weer verlaten. 

En die onverzettelijkheid? We hebben allemaal kunnen zien dat die nog steeds bestaat en, met alle hulp die Oekraïne ontvangt, alleen maar groter lijkt te worden. Rondreizend door het land komt Koens steeds dezelfde leuze tegen, gekalkt op muren en andere plekken. Hij is afkomstig van de commandant van Slangeneiland, een klein eilandje in de Zwarte Zee. Hij luidt: ‘Russisch oorlogsschip, krijg de tering!’. Met dat motto, iets minder literair dan dat van Vasili Grossman waarmee hij opende, sluit Koens zijn verslag af.

Olaf Koens / Alle Oekraïners die ik ken (en een paar van wie ik alleen maar gehoord heb) / 192 blz / Nijgh & van Ditmar, 2022 // Luisterboek, voorgelezen door de auteur / 3 uur en 46 minuten / via Storytel

zondag 5 februari 2023

Vermeers grootste bewonderaar

Het zal weinigen zijn ontgaan dat over enkele dagen in het Rijksmuseum een grote tentoonstelling opent over Johannes Vermeer. Daar zijn dan maar liefst 28 van zijn schilderijen te zien, wat neerkomt op zo´n tachtig procent van zijn bescheiden oeuvre. En zes schilderijen méér dan er in 1996 werden getoond in het Mauritshuis, in het tot nu toe grootste overzicht. Een zeldzame gelegenheid dus om nu eens écht grondig kennis te maken met deze bijzondere kunstenaar.

Over Vermeer en zijn oeuvre zijn boekenkasten volgeschreven. Eén van zijn schilderijen heeft zelfs een plekje verworven in de wereldliteratuur. Dat is Gezicht op Delft. De Franse romanschrijver Marcel Proust (1871-1922) zag het schilderij twee keer, raakte het beeld niet meer kwijt en gaf het kort voor zijn dood een opvallende rol in het vijfde deel van zijn reeks À la recherche du temps perdu, ofwel Op zoek naar de verloren tijd.

Proust was een hartstochtelijk liefhebber van de Hollandse schilderkunst van de zeventiende eeuw. Hij ondernam meerdere reizen naar Nederland, waar hij in het najaar van 1902 in het Mauritshuis voor het eerst ‘Delft’ zag. Een kleine twintig jaar later, in het voorjaar van 1921, stond hij een tweede keer voor het schilderij. Dit maakte toen deel uit van een tentoonstelling van Hollandse schilderijen in het Jeu de Paume in Parijs, waarvan de opbrengsten bestemd waren voor de wederopbouw van streken in België die in de Eerste Wereldoorlog zwaar hadden geleden. Proust bezocht de expositie in gezelschap van de bevriende kunstcriticus Jean-Louis Vaudoyer. Voorafgaand aan hun bezoek schreef Proust aan hem: ‘Vanaf het moment dat ik het Gezicht op Delft zag in het museum in Den Haag, wist ik dat ik het mooiste schilderij ter wereld had gezien.’

Eveneens in 1921, het jaar voor zijn dood, schreef Proust aan het vijfde deel van zijn romanreeks, La Prisonnière, ofwel De gevangene. In dit boek komt, net als in de rest van de reeks, regelmatig beeldende kunst ter sprake. Dat Proust daarin iets zou doen met zijn fascinatie voor Vermeer, en in het bijzonder voor Gezicht op Delft, is niet verwonderlijk. Maar de manier waarop hij dat uiteindelijk vorm gaf, is hoogst onverwacht! Ik citeer hier de passage uit De gevangene waar het om gaat:

Maar aangezien een criticus had geschreven dat in het gezicht op Delft van Ver Meer (uitgeleend door het museum in Den Haag voor een Hollandse tentoonstelling), een schilderij waar hij weg van was en dat hij heel goed meende te kennen, een klein geel muurvlak (dat hij zich niet herinnerde) zo goed geschilderd was dat het, keek men alleen daarnaar, als een kostbaar Chinees kunstwerk was, van een schoonheid die op zichzelf kon staan, at Bergotte een paar aardappels, ging op weg en betrad de tentoonstelling. Al bij de eerste treden die hij op moest gaan werd hij overvallen door een duizeligheid. […] Tenslotte stond hij voor de Ver Meer die hij zich luisterrijker herinnerde, meer verschillend van alles wat hij kende, maar waar hij voor het eerst in opmerkte, dank zij het artikel van de criticus, kleine figuren in blauw, dat het zand roze was, en voorts de kostbare materie van het klein gele muurvlak. Zijn duizeligheid nam toe; hij hield zijn blik gevestigd, als een kind op een gele vlinder die het wil vangen, op het kostbare kleine muurvlak. “Zo had ik moeten schrijven”, zei hij. “Mijn laatste boeken zijn te schraal, ik had verscheidene lagen kleur moeten aanbrengen, van mijn taal een kostbaarheid op zichzelf moeten maken, zoals dit kleine gele muurvlak.”[…] Hij herhaalde in zichzelf: “Klein geel muurvlak met een afdak, klein geel muurvlak.” Intussen viel hij neer op een cirkelvormige sofa; even plotseling verdween de gedachte dat zijn leven op het spel stond en zei hij bij zichzelf, zijn optimisme hervindend: “Het is gewoon een indigestie die ik van die niet goed gaar gekookte aardappelen heb gekregen, het betekent niets.” Een nieuwe klap sloeg hem neer, hij rolde van de sofa op de grond waar alle bezoekers en suppoosten naar toesnelden. Hij was dood.’

Vermeer zien, en dan sterven. Proust doet het niet voor minder. Het is een beroemde passage in zijn oeuvre. Veel Fransen kennen die tekst, het literatuuronderwijs op de betere scholen is er (nog) degelijk.

Tijdens mijn studietijd, tweede helft jaren tachtig, werkte ik in de weekends en de vakanties als suppoost in het Mauritshuis. Er is geen betere manier om te observeren hoe bezoekers in een museum naar de tentoongestelde objecten kijken. Een heel klein deel van de bezoekers waren wat ik maar noem ‘bedevaartgangers’. Meest buitenlanders die een verre reis hadden gemaakt om een of meer voor hen speciale schilderijen in het echt te zien. Zo ook Fransen die voor Gezicht op Delft kwamen. Veelal waren het groepjes scholieren of studenten die achter hun docent aan de Vermeerzaal in kwamen lopen. Ze hielden stil voor het schilderij, maakten zachtjes wat opmerkingen tegen elkaar en gingen er als het ware in op. Soms haalde een van hen een pocketeditie van La Prisonnière tevoorschijn en las hardop de hierboven aangehaalde passage voor. Een echte bedevaart, dus.

Een enkele keer ontstond er een grappige situatie. Want wat bleek? Proust is geobsedeerd door het gele muurvlakje, laat zijn romanfiguur Bergotte er emotioneel onder worden en hem vervolgens sterven met juist díe woorden op de lippen. Maar wie voor het schilderij staat en even rustig kijkt, ziet dat het niet een geel muurtje is, maar een helgeel dakje. Precies tussen de blauwe daken van de rechter stadspoort, de Rotterdamse Poort. Verwarring bij de groep. Had Marcel Proust misschien niet goed gekeken? (Onvoorstelbaar!) Of het zich verkeerd herinnerd? (Maar waarom dan!?) Na dit een of twee keer te hebben aangezien, stapte ik er in het vervolg maar op af en legde uit dat het museum van mening was dat Proust de fout gemaakt kon hebben omdat hijzelf misschien ook geëmotioneerd was geraakt – door de herinnering aan het schilderij, door het schrijven van de aangrijpende scène, door zijn eigen, steeds slechter wordende gezondheid. Dat bood tenminste enig soelaas. 

Enkele jaren later – ik was afgestudeerd en inmiddels conservator bij het Mauritshuis – maakten we een Vermeertentoonstelling. En ontvingen meer dan 450.000 bezoekers. Ditmaal voor het grootste deel ‘bedevaartgangers’. 

Marcel Proust / Op zoek naar de verloren tijd. De gevangene / Vertaling Thérèse Cornips / De Bezige Bij, 1995