Over Vermeer en zijn oeuvre zijn boekenkasten volgeschreven. Eén van zijn schilderijen heeft zelfs een plekje verworven in de wereldliteratuur. Dat is Gezicht op Delft. De Franse romanschrijver Marcel Proust (1871-1922) zag het schilderij twee keer, raakte het beeld niet meer kwijt en gaf het kort voor zijn dood een opvallende rol in het vijfde deel van zijn reeks À la recherche du temps perdu, ofwel Op zoek naar de verloren tijd.
Proust was een hartstochtelijk liefhebber van de Hollandse schilderkunst van de zeventiende eeuw. Hij ondernam meerdere reizen naar Nederland, waar hij in het najaar van 1902 in het Mauritshuis voor het eerst ‘Delft’ zag. Een kleine twintig jaar later, in het voorjaar van 1921, stond hij een tweede keer voor het schilderij. Dit maakte toen deel uit van een tentoonstelling van Hollandse schilderijen in het Jeu de Paume in Parijs, waarvan de opbrengsten bestemd waren voor de wederopbouw van streken in België die in de Eerste Wereldoorlog zwaar hadden geleden. Proust bezocht de expositie in gezelschap van de bevriende kunstcriticus Jean-Louis Vaudoyer. Voorafgaand aan hun bezoek schreef Proust aan hem: ‘Vanaf het moment dat ik het Gezicht op Delft zag in het museum in Den Haag, wist ik dat ik het mooiste schilderij ter wereld had gezien.’
Eveneens in 1921, het jaar voor zijn dood, schreef Proust aan het vijfde deel van zijn romanreeks, La Prisonnière, ofwel De gevangene. In dit boek komt, net als in de rest van de reeks, regelmatig beeldende kunst ter sprake. Dat Proust daarin iets zou doen met zijn fascinatie voor Vermeer, en in het bijzonder voor Gezicht op Delft, is niet verwonderlijk. Maar de manier waarop hij dat uiteindelijk vorm gaf, is hoogst onverwacht! Ik citeer hier de passage uit De gevangene waar het om gaat:‘Maar aangezien een criticus had geschreven dat in het gezicht op Delft van Ver Meer (uitgeleend door het museum in Den Haag voor een Hollandse tentoonstelling), een schilderij waar hij weg van was en dat hij heel goed meende te kennen, een klein geel muurvlak (dat hij zich niet herinnerde) zo goed geschilderd was dat het, keek men alleen daarnaar, als een kostbaar Chinees kunstwerk was, van een schoonheid die op zichzelf kon staan, at Bergotte een paar aardappels, ging op weg en betrad de tentoonstelling. Al bij de eerste treden die hij op moest gaan werd hij overvallen door een duizeligheid. […] Tenslotte stond hij voor de Ver Meer die hij zich luisterrijker herinnerde, meer verschillend van alles wat hij kende, maar waar hij voor het eerst in opmerkte, dank zij het artikel van de criticus, kleine figuren in blauw, dat het zand roze was, en voorts de kostbare materie van het klein gele muurvlak. Zijn duizeligheid nam toe; hij hield zijn blik gevestigd, als een kind op een gele vlinder die het wil vangen, op het kostbare kleine muurvlak. “Zo had ik moeten schrijven”, zei hij. “Mijn laatste boeken zijn te schraal, ik had verscheidene lagen kleur moeten aanbrengen, van mijn taal een kostbaarheid op zichzelf moeten maken, zoals dit kleine gele muurvlak.”[…] Hij herhaalde in zichzelf: “Klein geel muurvlak met een afdak, klein geel muurvlak.” Intussen viel hij neer op een cirkelvormige sofa; even plotseling verdween de gedachte dat zijn leven op het spel stond en zei hij bij zichzelf, zijn optimisme hervindend: “Het is gewoon een indigestie die ik van die niet goed gaar gekookte aardappelen heb gekregen, het betekent niets.” Een nieuwe klap sloeg hem neer, hij rolde van de sofa op de grond waar alle bezoekers en suppoosten naar toesnelden. Hij was dood.’
Vermeer zien, en dan sterven. Proust doet het niet voor minder. Het is een beroemde passage in zijn oeuvre. Veel Fransen kennen die tekst, het literatuuronderwijs op de betere scholen is er (nog) degelijk.
Tijdens mijn studietijd, tweede helft jaren tachtig, werkte ik in de weekends en de vakanties als suppoost in het Mauritshuis. Er is geen betere manier om te observeren hoe bezoekers in een museum naar de tentoongestelde objecten kijken. Een heel klein deel van de bezoekers waren wat ik maar noem ‘bedevaartgangers’. Meest buitenlanders die een verre reis hadden gemaakt om een of meer voor hen speciale schilderijen in het echt te zien. Zo ook Fransen die voor Gezicht op Delft kwamen. Veelal waren het groepjes scholieren of studenten die achter hun docent aan de Vermeerzaal in kwamen lopen. Ze hielden stil voor het schilderij, maakten zachtjes wat opmerkingen tegen elkaar en gingen er als het ware in op. Soms haalde een van hen een pocketeditie van La Prisonnière tevoorschijn en las hardop de hierboven aangehaalde passage voor. Een echte bedevaart, dus.
Een enkele keer ontstond er een grappige situatie. Want wat bleek? Proust is geobsedeerd door het gele muurvlakje, laat zijn romanfiguur Bergotte er emotioneel onder worden en hem vervolgens sterven met juist díe woorden op de lippen. Maar wie voor het schilderij staat en even rustig kijkt, ziet dat het niet een geel muurtje is, maar een helgeel dakje. Precies tussen de blauwe daken van de rechter stadspoort, de Rotterdamse Poort. Verwarring bij de groep. Had Marcel Proust misschien niet goed gekeken? (Onvoorstelbaar!) Of het zich verkeerd herinnerd? (Maar waarom dan!?) Na dit een of twee keer te hebben aangezien, stapte ik er in het vervolg maar op af en legde uit dat het museum van mening was dat Proust de fout gemaakt kon hebben omdat hijzelf misschien ook geëmotioneerd was geraakt – door de herinnering aan het schilderij, door het schrijven van de aangrijpende scène, door zijn eigen, steeds slechter wordende gezondheid. Dat bood tenminste enig soelaas.
Enkele jaren later – ik was afgestudeerd en inmiddels conservator bij het Mauritshuis – maakten we een Vermeertentoonstelling. En ontvingen meer dan 450.000 bezoekers. Ditmaal voor het grootste deel ‘bedevaartgangers’.
Marcel Proust / Op zoek naar de verloren tijd. De gevangene / Vertaling Thérèse Cornips / De Bezige Bij, 1995