vrijdag 28 februari 2014

Tsjechov achterna

In juli 1914 overleed de schrijver Anton Tsjechov in het kuuroord Badenweiler in het Zwarte Woud. Hij was pas 44 jaar oud, maar twintig jaar tuberculose had zijn lichaam gesloopt. In juli 2004 reisde Michel Krielaars in het kader van een reportage over de honderdste sterfdag van de schrijver voor het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad.naar hetzelfde Badenweiler. Daar kreeg hij het idee om een boek over Tsjechov te schrijven. Toen Krielaars in 2007 werd benoemd tot correspondent van de krant in Moskou kon dit plan worden verwezenlijkt. Maar Het brilletje van Tsjechov is veel meer geworden dan een boek over de schrijver. Het is ook - en misschien wel vooral - een boek over Rusland, over de Russen en over de bewogen en soms zelfs bizarre geschiedenis van het land.

De ondertitel van het boek is 'Reizen door Rusland'. Dat is wat Krielaars doet, hij 'bereist' het leven van Tsjechov. Van het zuidelijk gelegen Taganrog waar Anton Tsjechov in 1860 werd geboren als de zoon van een koopman in koloniale waren tot het luxueuze Badenweiler waar hij overleed, alle plaatsen in Rusland die van enig belang zijn geweest in het leven van de schrijver worden door hem bezocht. Tsjechov verbleef het liefst in Moskou, de stad waaraan hij tijdens zijn studie medicijnen verknocht was geraakt. Petersburg vond hij te koel, te afstandelijk. Een groot deel van zijn leven woonde hij samen met zijn broers en zussen. Met hen bracht hij vaak de hete zomers door op landgoederen in de buurt van Moskou. Daar vond hij ook de rust om te schrijven. In 1892 verwierf hij een eigen landgoed, Melichovo. Vanaf 1894 verbleef hij regelmatig in Jalta, aan de Zwarte Zee. Het subtropische klimaat zou goed zijn voor zijn tuberculose. In 1900 kocht hij daar, in het dorp Goerzoef, een stuk land. Het lag direct aan zee, de ideale plek voor een datsja met een prachtig uitzicht over het water. De vele buitenlandse reizen van Tsjechov naar Oostenrijk, Italië en Frankrijk laat Krielaars voor wat ze zijn. De tocht die de schrijver in 1890 ondernam naar de strafkolonie op het eiland Sachalin, helemaal achter in Siberië, maakt Krielaars wel opnieuw. Per boot, trein en Landrover. Langzaam, waardoor de enorme afstanden goed tot je doordringen.

In Moskou en op die reizen gaat het over Tsjechov en zíjn Rusland, maar het gaat ook over de Russen van nu en hún leven. En natuurlijk ook over het Rusland van het communistische experiment. Krielaars praat met medereizigers, met bewoner van dorpjes en stadjes, met oude en met jonge mensen. Hun kleine, persoonlijke verhalen vormen accenten - soms indrukwekkend, soms ontroerend - bij het grote verhaal van de geschiedenis. In ruim zeventig korte journalistieke stukken maakt Krielaars inzichtelijk hoe het Rusland van nu heeft kunnen ontstaan, maar laat hij ook zien hoe heden en verleden op elkaar lijken. Hoe het kan dat een president zich als een tsaar kan gedragen.

In de vijf jaar die Krielaars als correspondent in Rusland doorbracht werd er natuurlijk ook geschiedenis geschreven. Zo ontwikkelde Vladimir Poetin zich in de jaren tussen 2007 en 2012 steeds meer tot een bijna absoluut heerser. De recente gebeurtenissen op de Krim laten een oppermachtige Poetin zien, een nieuw soort tsaar. Hij heeft macht en bestuurt het enorme rijk met behulp van een kleine groep getrouwen. Daarbij is zijn wil tevens wet. Of, anders geformuleerd, geen rechter in Rusland zal een beslissing durven nemen die Poetin onwelgevallig is. Miljoenen Russen haten Poetin, zien hem liever vandaag dan morgen vertrekken. Maar een veel groter deel van de bevolking vindt hem eigenlijk wel de juiste man op de juiste plaats. Veel Russen zijn van mening dat zonder zo'n krachtige leider aan het roer hun land waarschijnlijk in een chaos zou veranderen. Zij dragen hem op handen.

Voor iedereen die soms moeite heeft het hedendaagse Rusland te begrijpen, maar dat wel nastreeft is Het brilletje van Tsjechov een aanrader. Maar ook wie vooral in de schrijver Tsjechov is geïnteresseerd komt aan zijn trekken. Al was het alleen maar omdat allerlei maatschappelijke en sociale ontwikkelingen in het Rusland van Tsjechov hun sporen hebben nagelaten in zijn verhalen en toneelstukken en Krielaars daar uitvoerig aan refereert. Zo wordt de gestage teloorgang van de Russische adel omstreeks 1900, vooral te wijten aan een gebrek aan dadendrang, natuurlijk nergens mooier en weemoediger verwoord dan in het toneelstuk De kersentuin. Ook het beroemde verhaal De dame met het hondje heeft een plek gekregen. Zowel ín het boek als op de prachtige omslag.

dinsdag 18 februari 2014

Hemingway in Spanje

De boeken van Ernest Hemingway hebben voor mij voor altijd de geur behouden van de hoogste klassen van de middelbare school. Het waren zijn romans en verhalen die ik leende in de schoolbibliotheek toen ik eenmaal wat vlotter Engels kon lezen. A Farewell to Arms, For Whom the Bell Tolls en natuurlijk de klassieke leeslijsttitel, The Old Man and the Sea: het zijn boeken waarin overzichtelijke verhalen worden verteld in een taal zonder veel opsmuk. Iedere keer wanneer ik in een antiquariaat weer een van deze titels zie staan, bij voorkeur zo'n mooie Penguinpocket met het karakteristieke oranje-crême omslag, voel ik de verleiding die mee te nemen. Zinloos, want ik heb ze al.

In het kader van mijn project om boeken die ik lang geleden las te herlezen als luisterboek koos ik ditmaal voor Hemingways The Sun Also Rises, zijn debuutroman uit 1926. De plot is eenvoudig. De hoofdpersoon is Jake Barnes, een jonge Amerikaanse journalist die in Parijs woont.  Hij is verliefd op de gescheiden Lady Brett Ashley, een Engelse. Die liefde is echter uitzichtloos, want zij is al verloofd en heeft bovendien voortdurend wisselende relaties, eerst met Jakes beste vriend, Robert Cohn, en later in het verhaal met een jonge matador. Jake lijdt hieronder maar kan er weinig tegenover stellen. In de Eerste Wereldoorlog is hij gewond geraakt en daardoor impotent.

Wat mij vooral boeit in dit verhaal is de sfeer die Hemingway schetst. Dat is die van jonge schrijvers, schilders en andere kunstenaars - waaronder opvallend veel Amerikanen - in het Parijs van de jaren twintig. Gertrude Stein noemde deze groep de 'Lost Generation'. Het is een sfeer van artistieke vrijheid, van een losse moraal maar ook van twijfel en verveling. Hangen in café's, de avond doorbrengen in restaurants, een beetje eten, discussiëren en nog meer drinken, een prostituee oppikken: je kan de landerigheid als het ware zo van de bladzijden scheppen. Hemingway kende deze wereld goed. Vanaf 1921 was hij er als correspondent voor de Toronto Daily Star. Tot zijn vriendenkring behoorden, naast de al genoemde Gertrude Stein, kunstenaars als Miró en Picasso. Hij was in die jaren nog geen schrijver van romans, hij was journalist.

Hemingway vond Spanje het meest authentieke land van Europa. De mooiste passages in het boek zijn dan ook die waarin een tocht van Jake, Brett en enkele van hun vrienden naar de San Ferminfeesten in Pamplona wordt beschreven. Dit is het religieuze evenement waar de beroemde stierenrennen door de straten van de stad deel van uitmaken. Tijdens die trip maakt Jake een uitstapje van vijf dagen naar Burguete om er te vissen. Hemingways beschrijvingen van het landschap in het noorden van Spanje zijn lyrisch. De imposante natuur, de leegte en stilte, de prachtige vergezichten en het één zijn met de elementen: dit moet een van de mooiste en meest gepassioneerde beschrijven van deze streek zijn. De stierengevechten die Jake in Pamplona bijwoont maken diepe indruk op hem. Dat deden ze ook op Hemingway. Voor hem was de stierenvechter hét symbool van de mannelijkheid, een van de kernthema's in zijn boeken.

De acteur William Hurt weet heel precies de sfeer van het boek te treffen in zijn intonatie: De landerigheid van de Parijse scene, het bevrijdende gevoel bij het lege Spaanse landschap, de hectiek van de stierengevechten en de melancholie wanneer Jake en Brett op de laatste bladzijde beseffen dat wat tussen hen had kunnen zijn, nooit zal worden gerealiseerd.

vrijdag 14 februari 2014

Bentinck en de prins

Er zijn in de geschiedenis van het Huis van Oranje-Nassau momenten geweest dat zijn machtspositie in Nederland niet vanzelfsprekend was en dat ook de toekomst ongewis leek. De jaren tussen 1650 en 1672, beter bekend als het Eerste Stadhouderloze Tijdperk, waren zo'n periode. Prins Willem II was in 1650 overleden, acht dagen voordat zijn zoon werd geboren. De Staten-Generaal maakte gebruik van dit kleine venster in de machtswisseling om te beslissen dat er in de Republiek voortaan geen behoefte meer was aan een stadhouder. De Tachtigjarige Oorlog was immers voorbij, dus kon men zonder een Prins van Oranje aan het hoofd van leger en vloot. Ruim twintig jaar lang bevonden de Oranjes zich op een zijspoor, hing hun toekomstige rol aan een zijden draad. Over deze spannende fase in de Oranjehistorie schreef Jan Ruinard een mooie roman.

Het was niet uitsluitend de beëindiging van de oorlog met Spanje die de Staten-Generaal deed besluiten de rol van de Prins van Oranje in te perken. Ook de toenemende macht van de Oranjes beviel een groot deel van de leden - vooral de afgevaardigden van de grote steden in Holland - allerminst. Daarnaast was de relatie met Willem II ronduit slecht geweest en men wilde geen herhaling daarvan. Alleen een deel van de adel in het binnenland en daarmee ook wat steden in het oosten van het land bleven Oranje trouw. Maar in aantal legden deze 'Orangisten' het in de Staten-Generaal af tegen de 'staatsgezinden'. Hun nieuwe voorman werd Johan de Witt, die in 1653 werd benoemd tot Raadpensionaris van het gewest Holland. Een slimme wiskundige, een voortreffelijk ambtenaar en een politicus die ervan overtuigd was dat met het buitenspel zetten van de Oranjes 'de ware vrijheid' van de burgers was aangebroken. Hij wist zich in zijn nieuwe positie al snel op te werken tot de machtigste man in de Republiek der Verenigde Nederlanden. Daarmee is de historische context geschetst waarin Jan Ruinard zijn verhaal situeert.

In essentie is De Gunsteling het relaas van de band tussen twee mannen: Willem III en Hans Bentinck. Wanneer zij elkaar in 1664 voor het eerst ontmoeten zijn ze respectievelijk dertien en vijftien jaar oud. De jonge Willem III is tot dat moment, omdat zijn vader kort voor zijn geboorte overleed, opgevoed door zijn moeder Maria Stuart (overleden 1660) en zijn grootmoeder Amalia van Solms. Op verzoek van deze laatste wordt de jongen ook begeleid door Constantijn Huygens, dichter en raadsheer van de Oranjes. Dit om ervoor te zorgen dat zijn opvoeding een sterker Nederlands dan Engels karakter heeft. De uit Overijssel afkomstige Hans Bentinck wordt geselecteerd als page van de prins. Het klikt direct tussen de jongens en de decennia daarna zal Hans Bentinck uitgroeien tot de belangrijkste vertrouweling van Willem, eerst in Nederland en vanaf 1689 tevens in Engeland, waar Willem in dat jaar samen met zijn echtgenote Mary Stuart de troon bestijgt.

Ruinard laat het verhaal vertellen door Hans Bentinck. Het is een terugblik, hij begint ermee na het overlijden van Willem in 1702. Hij is dan 1e graaf van Portland, een titel die hij van Willem heeft gekregen. We volgen de jongens tijdens hun eerste onwennige weken aan het hof in Den Haag, tijdens jachtpartijen, veldtochten, diplomatieke reizen en de vele gesprekken die Willem III voert met zijn officiële 'mentor' Johan de Witt. Hans leert snel en Willem belast hem met steeds belangrijker opdrachten. In rang stijgt hij van page tot kamerjonker, in Engeland wordt hij kamerheer waardoor hij altijd en overal toegang blijft houden tot de koning. Ze raken sterk aan elkaar gehecht, zeker nadat Hans de jonge Willem met gevaar voor eigen leven door een aanval van de pokken heeft weten te slepen.

Ofschoon ze steeds meer een twee-eenheid vormen, is er één gebeurtenis in hun leven waar Willem en Hans nooit over zullen praten, iets dat ze angstvallig geheim houden. Dat geheim heeft te maken met de afschuwelijke slachtpartij op Johan en Cornelis de Witt in Den Haag, in het rampjaar 1672. Die moord is achteraf bezien ook het moment waarop de publieke opinie in de Republiek kantelt, het moment waarop de staatsgezinden van Johan de Witt uit de gratie raken en de roep om Oranje opnieuw klinkt. Ruinard bouwt de spanningsboog naar de onthulling van dat geheim heel gestaag en subtiel op. Als lezer weet hij je daarin mee te slepen, ik vergat de tijd.

De Gunsteling is Jan Ruinards debuut als schrijver. Het is een opmerkelijk goede eerste roman. Hij heeft zich grondig gedocumenteerd, hij heeft zich in de personages ingeleefd en hij heeft een mooie, vloeiende schrijfstijl. Mijn enige puntje van kritiek heeft betrekking op de gesproken tekst, die is soms wat stijfjes, zou hier en daar wat natuurlijker kunnen De compositie daarentegen is sterk, het verspringen in de tijd geeft het verhaal dynamiek. Als bij iedere historische roman is er een spanningsveld tussen de historische realiteit en de artistieke vrijheid van de auteur, maar Ruinard gaat daar behendig mee om. Een mooi voorbeeld daarvan is zijn keuze om het verhaal te beginnen én eindigen met de stervende Constantijn Huygens op diens buitenplaats Hofwijck bij Den Haag. Historisch gezien wellicht niet naar de werkelijkheid, maar in dramatisch opzicht is het een vondst. Geschiedenis tot leven brengen is een kunst. Hier is dat gelukt.

donderdag 6 februari 2014

Jeugdherineringen

Paul Auster schrijft graag over zichzelf. Die opmerking is niet negatief bedoeld, het is gewoon een vaststelling wanneer je naar zijn oeuvre kijkt. Dat begint al met zijn indrukwekkende debuut The Invention of Solitude uit 1982. De eerste helft van dat boek gaat over de plotselinge dood van Austers vader, over de man die hij was en over de relatie tussen vader en zoon. Twee jaar geleden publiceerde Auster Winter Journal, waarin hij over zichzelf schrijft aan de hand van een tocht door zijn eigen lichaam. Dat boek bevat talrijke prachtige passages en is ook qua vorm soms heel origineel. Winter Journal is het eerste deel van een informeel tweeluik waarvan nu het vervolg, Report from the Interior, is verschenen. Hierin staat Austers relatie met de wereld om hem heen centraal.

In het eerste van vier hoofdstukken beschrijft Auster herinneringen en indrukken tot zijn twaalfde jaar. De stijl is vaak pakkend. De eerste alinea van het boek is daar een mooi voorbeeld van: 'In the beginning, everything was alive. The smallest objects were endowed with beating hearts, and even the clouds had names. Scissors could walk, telephones and teapots were first cousins, eyes and eyeglasses were brothers. The face of the clock was a human face, each pea in your bowl had a different personality, .....'. Auster hanteert de tweede persoon, dus de jij-vorm, en dat werkt net als in Winter Journal uitstekend.  Hij heeft het over vriendschappen, zomerkampen en over de grote held Thomas Edison die vroeger vlakbij woonde. Maar ook hier speelt weer de relatie tot de vader. Die heeft in de Tweede Wereldoorlog niet gevochten omdat hij een essentieel beroep uitoefende. De zoon schaamt zich daarvoor, want de vaders van al zijn vriendjes waren wel soldaat. Die vriendjes beschikken dan ook over helmen, gasmaskers, verrekijkers en andere krijgsattributen waarmee hele veldslagen worden nagespeeld, de jonge Auster niet. Tot zijn vader die voor hem koopt in een dumpstore. Maar 'echt' is dat natuurlijk niet.

In het tweede hoofdstuk verlaat Auster het traditionele pad van de jeugdherinneringen. Hij kiest ervoor om twee speelfilms te beschrijven die hij als kind zag en die een diepe indruk bij hem hebben achtergelaten. In 1957 ziet hij als tienjarige The Incredible Shrinking Man, een film over een man die door de aanraking met een mysterieuze gaswolk begint te krimpen. Vier jaar later is de film I Am a Fugitive from a Chain Gang opnieuw wat Auster noemt 'a blow to the head'. Deze film uit 1932 vertelt het verhaal van een Amerikaanse soldaat die terugkeert uit de Eerste Wereldoorlog, een baan krijgt bij een bouwbedrijf, door omstandigheden buiten zijn schuld in de gevangenis belandt en in een werkkamp wordt geplaatst. Dat is zo'n kamp waar de gevangenen aan elkaar geketend dwangarbeid in de open lucht moeten verrichten. De man ontsnapt, bouwt opnieuw een succesvol leven op maar weet zich toch altijd 'op de vlucht'. De twee speelfilms maken diepe indruk op de Auster die respectievelijk tien en veertien jaar oud is als hij ze ziet. Wat blijft hangen van de Shrinking Man is de vraag waar we zijn wanneer we er niet meer zullen zijn. De krimpende man wordt in de film kleiner en kleiner tot hij onzichtbaar is, maar je blijft hem wel horen. Bij het verlaten van de bioscoop denkt Auster 'you feel that the world has changed its shape within you, that the world you live in now is no longer the same world that existed two hours ago, that it will not and cannot ever be the same again.' Door de tweede film komt hij voor het eerst indringend in aanraking met de begrippen slavernij en straf.

Auster was lang getrouwd met zijn jeugdvriendin, de latere schrijfster Lydia Davis. Het derde hoofdstuk bestaat uit brieven die hij haar eind jaren zestig schreef, toen zij in Europa verbleef en hij in de Verenigde Staten. Die brieven was hij inmiddels compleet vergeten, maar zij stuurt ze hem wanneer ze haar archief aan het opruimen is. Ze gaan over van alles, maar heel spannend is dat allemaal niet. Het aardigste is nog de laatste brief, een van vijftien bladzijden lang, gedateerd 23 augustus 1969. Het is het verslag van een tocht door Manhattan. Bij het lezen daarvan bekroop mij het gevoel dat deze brief nep is, dat hier de gewoon de schrijver-in-wording Auster aan het werk is die zijn vriendin wil imponeren met een tocht vol fantastische gebeurtenissen.

Het boek wordt afgesloten met ruim vijftig bladzijden met zwart-wit foto's. Dit zijn geen foto's uit Austers persoonlijke fotoalbum - hij beklaagt zich dat hij dat niet heeft - maar afbeeldingen van zaken die in het boek zijn beschreven. Als idee leek dit wellicht aardig, maar voor mij voegt het weinig toe aan het boek.

Ik ben een liefhebber van het werk van Paul Auster. Dat betekent dat ik met het lezen van ieder nieuw boek weer iets toegevoegd krijg aan het inmiddels rijk geschakeerde beeld dat ik van Auster heb. Met andere woorden: ik vind het al gauw interessant. Maar dit boek stelt me teleur. Mijn grootste bezwaar is dat het onevenwichtig, is, Auster weet er inhoudelijk geen eenheid van te smeden. Het leesgenot is vooral te vinden in de eerste twee hoofdstukken: de jeugdherinneringen zijn mooi verwoord en de minutieuze beschrijvingen van de speelfilms zijn heel beeldend. Maar dat is het, de rest van het boek is de moeite eigenlijk niet waard. Dat is jammer.