Op de schutbladen van Philip Dröge’s Moresnet. Opkomst en ondergang van een vergeten buurlandje zijn de
plattegronden van zeven kleine Europese landen afgebeeld. Zes ervan zijn de
bekende, te weten, van ‘groot’ naar klein, Luxemburg, Andorra, Liechtenstein, San Marino, Monaco en Vaticaanstad.
Maar van de zevende, Neutraal Moresnet,
had ik nog nooit had gehoord. Een echte ministaat, net ietsje groter dan
Monaco. En nog wel grenzend aan Nederland. Dat ik er nog nooit van had gehoord
is begrijpelijk, want het bestaat niet meer. Het werd in 1920 opgeheven. Over
de opkomst en ondergang van dit wonderlijke landje schreef Philip Dröge een zeer
onderhoudend boek. Het verhaal van Moresnet is zo opmerkelijk, soms op het
bizarre af, dat Dröge zijn verslag meent
te moeten beginnen met een voor non-fictie wel heel opmerkelijke openingszin:
‘Niets in dit boek is verzonnen’.
Moresnet grensde aan Nederland bij de gemeente Vaals, in het uiterste
zuiden van Limburg. Die plaats geniet nu enige bekendheid omdat hier het zogenoemde
drielandenpunt ligt, op de Vaalserberg. Nederland grenst er aan België en
Duitsland. Tijdens het bestaan van Moresnet was het zelfs een vierlandenpunt.
Het ministaatje, dat ruwweg de vorm had van een driehoekig scheepszeil, tikte
met de scherpe bovenste punt van haar plattegrond nét aan Nederland.
Moresnet ontstond per ongeluk. Dat lijkt een rare uitspraak wanneer je
het hebt over de geboorte van een land, je associeert dat eerder met een
zwangerschap. Maar toch was ook Moresnet een ‘moetje’. Het ongelukje gebeurde
in 1815-1816 tijdens het Congres van Wenen, het internationale overleg dat
moest bepalen hoe na de val van Napoleon Bonaparte de Europese landsgrenzen
zouden worden hersteld of opnieuw gedefinieerd. Op dat congres konden Pruisen
en Nederland het niet eens worden over het gebied net ten zuiden van Vaals, de
landstreek rond het plaatsje Moresnet. Er lag een zinkmijn, en zink was een
product waar in de negentiende eeuw een steeds grotere vraag naar was. Geen van
beide partijen wilde die mogelijk lucratieve handel afstaan aan de ander.
Daarom werd na lang onderhandelen besloten tot een compromis: de landmeters en
kaartenmakers trokken rechte lijnen links en rechts langs de zinkgroeve, het gebied
westelijk daarvan viel aan Nederland, het oostelijke deel aan Pruisen en het
ertussen gelegen gebied was van niemand, het werd voorlopig een condominium. Nederland
en Pruisen besloten daar een gezamenlijke vorm van bestuur te organiseren,
totdat een speciaal op te richten commissie er een definitief oordeel over zou
vellen. Die commissie kwam er niet, de kwestie werd blijkbaar in het grote
geheel van politieke ontwikkelingen te onbelangrijk geacht. Daarmee was
Neutraal Moresnet een feit, een piepklein landje tegen wil en dank.
De burgemeester van Kelmis, een dorpje in het gebied, werd de baas over
Neutraal Moresnet. Samen met twee door Nederland en Pruisen aangestelde
commissarissen moest hij de meest prangende praktische aangelegenheden oplossen:
‘Komt er een douane? Welke wet gaat in het landje gelden? Wat gebeurt er als
een dief over de grens naar Neutraal Moresnet vlucht? Wie gaat de overheidsadministratie
bijhouden, en hoe? Wie heft er eigenlijk belastingen, en hoeveel? Moeten de
mannelijke inwoners in dienst? Zo ja, bij welk leger, het Pruisische of het
Nederlandse?’ Deze vragen werden door de commissarissen, daarna door de hogere
ambtenaren en de ministers doorgeschoven naar het hoogste gezag: de koning in
Den Haag en de regering in Berlijn. Niemand
had een samenhangende visie op het probleem, dus werd er gekozen voor
‘gemakkelijke’ oplossingen. De Franse wetgeving, de Code Napoleon, ging gelden
in Moresnet. Dat is mooi, vond men in Moresnet, want dan hoeft geen van de
inwoners in – Pruisische of Nederlandse – militaire dienst. Een belastingdienst
optuigen voor een gebied van een paar honderd hectare en evenveel inwoners leek
ook te veel moeite. Belasting werd daarom alleen geheven op luxe goederen. De
meeste inwoners betaalden dus vrijwel geen belasting. En er werden daarom ook
geen invoerrechten en accijnzen op drank en voedsel geheven. Het ministaatje werd
een belastingparadijs.
Na het ontstaan van Moresnet te hebben geschetst, laat Philip Dröge ons
zien hoe het dagelijkse leven in de nieuwe staat eruit zag. Hij neemt daarbij
individuele inwoners als uitgangspunt. Hoe werkt het als je als ‘Moresnetter’
wil trouwen met een vrouw die niet uit Moresnet komt maar uit Nederland, België
of Pruisen? Als inwoner van Moresnet, officieel een gedeeld gebied van Pruisen
en Nederland, heb je namelijk geen nationaliteit. Het Moresnets
staatsburgerschap bestaat niet. In wettelijke zin kun je dan niet zomaar
trouwen. Of wat gebeurt er wanneer je in Moresnet een casino begint? Je bent
dan waarschijnlijk niet belastingplichtig? Of als je, om brieven te kunnen
versturen, een postzegel wil vervaardigen? En wat moet je als veldwachter,
wanneer aan handhaving niet echt is gedacht bij het stichten van de nieuwe
staat en je in je eentje voor de opgave staat de orde te bewaren in een landje
dat steeds meer louche individuen aantrekt?
Dröge heeft een aanstekelijke manier van vertellen. Als lezer leef je
mee met de lotgevallen van de diverse inwoners. Dat hij zo in detail hun
geschiedenissen weet te beschrijven duidt op gedegen archiefonderzoek. En hij
heeft gevoel voor theater, voor dramatiek. In het eerste hoofdstuk, dat
eigenlijk een prélude is op het verhaal,
beschrijft hij hoe Jean-Jacques Daniel Dony, een technicus en uitvinder,
in 1805 aan Napoleon vraagt om een concessie om in de streek rond Moresnet
zinkspaat te mogen delven. Om zijn aanvraag kracht bij te zetten doet hij de
keizer in 1809 een ingenieus geconstrueerde, draagbare badkuip cadeau. Van
zink. Waarin het water lang warm blijft.
Bij Napoleon, van nature kouwelijk, valt dat gebaar in zeer goede aarde. Dröge
presenteert daarmee niet alleen het zaadje waaruit Moresnet zal ontkiemen, hij
begint zijn vertelling ook met een onvergetelijk beeld: de Franse keizer die in
bad stapt.
Moresnet moest eindig zijn. Het was te mooi om waar te zijn. Eens zou
men zich realiseren dat de regeling niet meer van deze tijd was. Dat moment
brak aan bij de vredesonderhandelingen na de Eerste Wereldoorlog. De inwoners
van Moresnet vonden dat jammer. Nog in 1890 had hun toenmalige burgemeester/staatshoofd,
Hubert Schmetz, immers verklaard: ‘We hebben het geluk dat we eigenlijk
helemaal niet worden bestuurd. Ik hoop, voor het welbevinden van de inwoners,
dat deze staat der dingen voortduurt.’