zondag 8 december 2024

De planetariumbouwer

In mei van het jaar 1774 nam Eise Eisinga een van de belangrijkste beslissingen van zijn leven. Misschien wel de belangrijkste. Hij besloot zijn passie voor de sterrenkunde om te zetten in het bouwen van een planetarium, een schaalmodel van ons zonnestelsel, de sterren en planeten en hun banen. En hij zou dat niet doen in de vorm van een tafelmodel, speeltjes voor rijkere heren die indertijd heel populair waren, maar in een veel grotere vorm. Het mechaniek zou het gehele plafond van zijn woonkamer innemen, waar ook de echtelijke bedstee zich bevond. De schrik sloeg zijn echtgenote Pietje om het hart toen hij het haar vertelde. Haar woonkamer zou immers jarenlang een klusruimte worden. Maar Eise was, in tegenstelling tot de heren die je ziet in het programma ´Help, mijn man is klusser!´, een uiterst planmatig iemand. Hij beloofde haar het werk binnen zeven jaar af te ronden, met minimale overlast. En dat lukte.

Tegenwoordig is de straat in het historische hart van Franeker waar het echtpaar Eisinga woonde naar hem genoemd: de Eise Eisingastraat. Op nummer 3, een vrij klein achttiende-eeuws pand met een fraaie klokgevel, bevindt zich het planetarium. Je moet er eigenlijk geweest zijn en de rondleiding hebben meegemaakt om ten volle de genialiteit ervan te bevatten, maar het is ook samen te vatten in enkele zinnen: een schaalmodel van ons zonnestelsel, hangend aan het plafond; voortbewogen door een houten mechaniek in de ‘kruipruimte’ die Eise creëerde tussen het verlaagde plafond van de begane grond en de vloer van de eerste verdieping; met alle banen en bewegingen van zon, maan en planeten doorgerekend tot in de eeuwigheid, letterlijk. Een technisch wereldwonder. Dat vonden ze bij de UNESCO ook, want het planetarium heeft sinds kort de status van Werelderfgoed.

Wie deze bijzondere man en complexe geest beter wil leren kennen, kan sinds enkele maanden terecht bij de biografie die Sandra Langereis schreef: Machineman. De tijden van Eise Eisinga. De planetariumbouwer zou vast verguld zijn geweest met deze beschrijving van zijn leven, want Langereis legt voor zichzelf de lat hoog. De persoon Eise staat bij haar centraal, maar de tijd waarin hij leefde eveneens. Dus gaat ze niet alleen in op Eisinga’s leven in de aanloop naar het planetarium, de totstandkoming ervan en de roem die het hem bracht, maar ook op zijn maatschappelijke activiteiten als bestuurder van stad en provincie, als sociaal voelend mens én zijn jarenlange verbanning om politieke redenen tijdens de Bataafse Republiek. Langereis creëert een totaalbeeld, zoals ze dat enkele jaren geleden ook zo mooi deed in haar bekroonde biografie Erasmus: dwarsdenker

Veel aandacht geeft Langereis aan het bijzondere rekenonderwijs dat de jonge Eise volgde nadat hij de dorpsschool had afgemaakt en op zijn veertiende als leerling in de wolkammerij van zijn vader was gaan werken. Daar leerde hij alle facetten van het ambacht van wolkammer, van het bewerken van de ruwe schapenwol tot mooie woldraden, het verven van de wol met behulp van zelf bedachte verfmengsels en de zakelijke aspecten van een groot bedrijf waar vele tientallen arbeiders in het fabriekje of thuis werkten. Een dag in de week echter had hij daar vrij van en volgde hij lessen bij een rekenmeester. Daar leerde hij geavanceerd om te gaan met cijfers, een vaardigheid die hem niet alleen als ondernemer en koopman van pas kwam maar, op dat moment nog onvoorzien, ook bij de latere bouw van zijn planetarium. 

Eise was vanaf zijn vroege jeugd gefascineerd door het heelal. Schrift na schrift vulde hij met nachtelijke waarnemingen, deed voorspellingen en was trots wanneer die bleken te kloppen. Toen hij eenmaal had besloten tot de bouw van zijn planetarium, diende hij eerst ‘de administratie af te handelen’, ofwel de banen en omloopsnelheden van alle planeten in ons stelsel uit te rekenen en die te verkleinen van de ware omvang naar de vier bij vijf meter van zijn woonkamer, een rekenkundige uitdaging. Hij kwam uit op 1 biljoen meter heelal op 1 meter zoldering, oftewel een schaal van 1: 1.000.000.000.000. Enige kennis van de wiskunde zou het werk zeker hebben vergemakkelijkt, maar die was alleen weggelegd voor de zonen van Friese regenten die gewoonlijk de universiteit in Franeker bezochten waar dat vak werd gedoceerd, niet voor de zoon van een eenvoudige burger. 

Toen het planetarium kort na 1780 gereed was, stroomden al direct bezoekers toe. In het begin waren het vooral sterrenkundigen, natuurwetenschappers en andere geleerden. Vaak waren zij met stomheid geslagen, zo niet verbijsterd, vertelden het door en schreven erover, kortom: het werd iets dat je moest hebben gezien. Al was er wel één minpuntje, dat ook voor Eise een kleine teleurstelling was: bezoekers konden tijdens de duur van hun bezoek geen beweging constateren, want daarvoor was die te langzaam. De omloop van de snelste planeet, Mercurius, bedroeg 88 dagen. Hij had wel een fast forward zwengel willen inbouwen waarmee hij buiten het mechaniek om een omloopje kon laten zien, maar dat stuitte op technische bezwaren. Heel erg vonden de meeste bezoekers dit niet, zij geloofden Eise op zijn blauwe ogen. Hij gaf, wanneer mogelijk, namelijk zelf de rondleidingen. Dat stelde men zeer op prijs. 

Dat dit planetarium, in de kern een wetenschappelijk verantwoorde eeuwigdurende kosmische klok die nu al zo’n 240 jaar functioneert en dat tot in de  verre toekomst zal blijven doen, nog bestaat is een klein wonder. Eise is altijd bezorgd geweest om het lot van zijn kindje, en liet voor zijn nazaten uitvoerige instructies voor het onderhoud achter. Hun belangeloze inzet heeft het voortbestaan van het planetarium lange tijd verzekerd. In 1818, Eise was inmiddels hoogbejaard, leek het even of die zorg zou worden weggenomen toen de koning het planetarium bezocht. Na afloop daarvan schreef Eise in een brief aan een vriend: ´Zijn Majesteit heeft alles naaukeurig bezigtigd, zelvs de binnendeelen van ’t Raderwerk, kruipende in de enige en bekrompene ruimte om de Raderen van de oneigale beweegingen van de Maat te beschouwen´. Eise was met Willem I meegekropen in de technische kruipruimte, hem met een kaarsje bijlichtend. Zo´n moment dat je meegemaakt zou willen hebben…. Maar het hielp, in 1825 kocht het Rijk het planetarium aan en kwam er geld voor het onderhoud.

Een rijksmuseale instelling is het planetarium allang niet meer. Het is een professioneel museum dat het afgelopen decennium flink heeft geïnvesteerd in uitbreiding van de bezoekersfaciliteiten. En het mag zich inmiddels ‘Koninklijk’ noemen. Ook dat zou Eise op prijs hebben gesteld.

Sandra Langereis / Machineman. De tijden van Eise Eisinga / 366 blz / De Bezige Bij, 2024

vrijdag 6 december 2024

Mijn favoriete boekenprogramma

Jarenlang was het voor heel veel lezers op zondagochtend vaste prik: VPRO Boeken, gepresenteerd door Wim Brands. In 30 minuten sprak hij met twee auteurs, elk een kwartier. Het verfrissende van Brands’ aanpak was dat hij het boek centraal plaatste, over de auteur zelf ging het vrijwel nooit. Een wereld van verschil met de lawine aan talkshows van vandaag de dag waarin het vaak hijgerig gaat over de schrijver, en je goed moet opletten om in de marge daarvan niet een hoogst enkele nietszeggende opmerking over het boek te missen. Als die al wordt gemaakt. Ook publiek ontbrak, naast Brands en de schrijver de werd geïnterviewd was in de coulissen alleen de tweede schrijver aanwezig, die braaf op zijn of haar beurt zat te wachten. Het woord interview is misschien ook niet de juiste benaming, het was meer een serieus gesprek, Brands bezat de gave om met een kleine voorzet van zijn kant de schrijver aan het praten te krijgen, en te houden. In zo’n setting is een kwartier zo voorbij, jou als kijker achterlatend, nieuwsgierig naar meer.

VPRO Boeken was door Brands zo’n programma waarvan je wilt dat het eeuwig blijft bestaan. Maar dat mocht niet zo zijn. Brands presenteerde het programma voor het laatst op 20 maart 2016. Een week later had hij wegens gezondheidsproblemen plaatsgemaakt voor Jeroen van Kan, die meldde dat Brands’ afwezigheid wel even zou kunnen duren. Op maandag 4 april maakte Brands een einde aan zijn leven. Hij bleek in een zware depressie te verkeren.

In 2017 nam Van Kan het initiatief een bundel samen te stellen met herinneringen: ‘Wat wij beoogden was een boek te maken waarin hij wordt getekend door de mensen die hem goed kenden. Vrienden, schrijvers die bij hem kwamen praten over hun boek, dichters die zich met hem verwant voelden, ex-studenten van de Rietveld Academie in Amsterdam waar hij les gaf, collega’s van de VPRO.’

Zoals altijd bij dergelijke uitgaven varieert de effectiviteit van de bijdragen. Wie weet zijn of haar relatie met Brands het best te duiden, wie beschikt over de gave dat ook nog een treffend neer te pennen. Arie Storm om een stukje vragen was achteraf niet zo’n goed idee, Ester Naomi Perquin daartegen wel. Met een wat raadselachtig gedicht refereert zij aan een emotionele gebeurtenis. De bijdragen van dichters horen sowieso bij de meer interessante, zij voelden zich verwant aan mede-dichter Brands. Judith Herzberg beschrijft hoe Brands haar eens zijn nieuwe dichtbundel schonk, met een onleesbare opdracht erin geschreven. Na zijn dood nam ze toch de moeite om de boodschap te ontcijferen. Die bleek ontroerend te zijn: ‘Dag Judith, ik doe je deze bundel graag cadeau omdat ik door het lezen van o.a. jouw poëzie ooit dacht: dat moet ik ook eens proberen, gedichten maken. Liefs, Wim’.

Jeroen van Kan en anderen / Alles komt goed. Over Wim Brands / 159 blz / Uitgeverij Balans, 2017 / Met bijdragen van Ariejan Korteweg, Maartje Wortel, Erik Jan Harmens, F. Starik, Maaike Meijer, Judith Herzberg, David Kleijwegt, Erik Bindervoet, Maarten Westerveen, Erik Lindner, Max Kisman, Asis Aynan, Roel Bentz van den Berg, K. Michel, Annemieke Gerrist, Rob Riemen, Arie Storm, Ester Naomi Perquin, Arnon Grünberg, Wim Noordhoek, Jeroen van Kan en Thomas Verbogt 

zondag 1 december 2024

Ieder kunstwerk z'n eigen verhaal

Een groot deel van mijn werkzame leven was ik conservator bij het Mauritshuis. De collectie daarvan is niet heel groot – zo om en nabij de duizend objecten – maar wel heel bijzonder. ‘Ieder schilderij heeft een eigen verhaal’, was het mantra dat mijn collega’s en ik graag bezigden. Die lijfspreuk is ook voor collega’s wereldwijd het ideale handvat om hun collecties aan het publiek te presenteren, of dat nu is in de vorm van een tijdelijke tentoonstelling, een catalogus of bij rondleidingen. Waar een eeuw geleden de artistieke prestatie van de kunstenaar nog centraal stond in ons vak, gaat het tegenwoordig vaak ook om de herkomst van objecten en daarmee om de waarderingsgeschiedenis, om de cultuurhistorische aspecten en zeker ook om de iconografische betekenis: we kijken niet alleen meer naar een schilderij, we lézen het ook. En wat te denken van al die openbare restauratieprojecten en het daarmee gepaard gaande grensverleggende materiaal-technische onderzoek. De combinatie High-tech and Old Masters raakt een snaar bij het publiek.

Maar het kan ook verfrissend anders. Sacha Bronwasser, die vorig jaar furore maakte met haar roman Luister, is naast schrijver ook kunsthistoricus. De afgelopen jaren schreef zij zestien korte verhalen, variërend in lengte van een tot zo’n vijftien bladzijden, waarin steeds een ander kunstwerk een rol speelt. Deze verhalen zijn nu gebundeld in het fraai uitgegeven De lotgevallen

Bronwassers benadering is niet alleen verfrissend, maar ook verrassend. Dit laatste werkt vooral goed wanneer je als lezer de verleiding om vooraf het boek even door te bladeren weet te weerstaan, maar gewoon op de eerste bladzijde begint te lezen. Bij ieder verhaal is het kunstwerk waar het om draait namelijk afgebeeld, op de plek waar het verrassingseffect het grootst is. Al lezend heb je soms wel een vermoeden welke richting het uitgaat, maar lang niet altijd. En wanneer je dan die bladzijde met de afbeelding omslaat, vallen tekst en beeld mooi samen. 

Je zou de verhalen kunnen zien als kleine proeven van bekwaamheid. Bronwasser heeft zorgvuldig de inhoud en de toon van iedere tekst afgestemd op het bijhorende kunstwerk, waardoor er steeds een eenheid ontstaat. Ieder gevoel van bewust gezocht effect ontbreekt. Het welhaast bizarre uitgangspunt dat je Vermeers Melkmeid een weekend bij je thuis te logeren kan hebben is hier een rechttoe rechtaan vertelling, terwijl de ogenschijnlijk normale relatie van een vrouw op leeftijd met Jan van Eycks Portret van een man met rode tulband binnen een bladzijde ontaardt in absurditeit. En het relaas van de Amerikaan die het Amsterdamse huis van zijn overleden tante na haar overlijden komt ontruimen, en zo voor het eerst haar leven door zijn handen ziet gaan, is doortrokken van een gevoel van weemoed en geluk. 

Niet iedere keer is de functie van het gekozen kunstobject even groot, soms vervult dit slechts een kleine rol in de marge van een gebeurtenis of het leven van een mens. Het is de balans daarin, het gevonden evenwicht, dat zorgt voor een spanningsveld, zorgt dat je de verhalen niet gaat zien als een geslaagd maar zichzelf herhalend format. Heel mooi is dat gelukt bij het verhaal Afspraak, waarin Bronwasser politiek gekonkel over kunst in de openbare ruimte in Rotterdam verweeft met een wanhoopsdaad van een jonge asielzoeker.  

Dit voelt als een bundel waarvan het geheel groter is dan de som der delen. Je leest het boek in een avond, maar sindsdien lees ik mijn favoriete verhalen af en toe opnieuw, en geniet iedere keer weer. Wat fijn is, is dat de gekozen kunstwerken niet uitsluitend de wereldberoemde zijn. Eigenlijk zijn ze dat juist niét. Naast de genoemde Vermeer en Jan van Eyck had ik vrijwel geen van de werken eerder gezien. Behalve dan een ontroerend mooi  portretje van een dood meisje, door Johannes Thopas, uit 1682. Uit het Mauritshuis. Een schilderij dat nu ook een Bronwasser-verhaal heeft.

Sacha Bronwasser / De lotgevallen / 221 blz / Ambo Anthos, 2024

zondag 24 november 2024

Kunstenaarschap

De Vlaamse auteur Stefan Hertmans (1951) heeft een veelzijdig oeuvre op zijn naam staan. Naast romans schreef hij essays, poëzie, theaterstukken en een libretto. De roman Oorlog en terpentijn (2013) bezorgde hem een groot lezerspubliek, dat hij sindsdien wist te behouden met de romans De bekeerlinge (2016) en De opgang (2020). Een regelmatig terugkerend thema in zijn werk is het kunstenaarschap: de rol die beeldende kunst kan spelen in de samenleving of, meer toegespitst, de betekenis die het kan hebben in een mensenleven. In Oorlog en terpentijn verwerkte hij dat onvergetelijk in het verhaal over zijn grootvader, die de herinnering aan zijn jaren als frontsoldaat in de Eerste Wereldoorlog de rest van zijn leven in balans wist te houden door te schilderen. 

In het onlangs verschenen Dius geeft Hertmans aan dat thema een andere draai. Het verhaal wordt verteld door Anton, een man van begin dertig die kunstfilosofie doceert aan een kunstacademie in een grote Belgische provinciestad. Je zou hem maatschappelijk geslaagd kunnen noemen: een mooi huis in het oude centrum van de stad, een vaste baan, een vriendin met wie hij al jaren samenwoont en een zekere mate van aanzien. Het enige in dat beeld wat schuurt is zijn proefschrift, waarin hij is vastgelopen. 

En dan staat op een dag een van zijn studenten voor de deur. Egidius de Blaeser, door iedereen Dius genoemd. Net twintig, als student en aankomend kunstenaar veelbelovend maar meestal niet in staat aan het lesprogramma deel te nemen volgens de daarvoor geldende regels. Een eenling. Maar enthousiast en met geloof in zichzelf, wat van veel andere studenten niet kan worden gezegd. Dius biedt Anton zijn vriendschap aan en, in meer praktische zin, een werkplek om in afzondering aan zijn proefschrift te kunnen werken. Die plek blijkt een enigszins ruïneus gildehuis te zijn, in het park van een verlaten kasteel, op het Vlaamse platteland nabij de grens met Nederland. Dius heeft daar zijn atelier, Anton krijgt er een bureau. In de chaos, zo anders dan zijn streng en spartaans ingerichte studeerkamer thuis, blijkt hij langzaamaan juist beter te kunnen nadenken. Hij laat iets los, en daardoor komt er iets los. 

Een kunstenaar en een kunstfilosoof, een man van de praktijk en een theoreticus. De combinatie ligt niet voor de hand, maar de tegenstelling geeft Hertmans alle gelegenheid om zijn boodschap te brengen. Als in een ideeënroman, wat dit in feite is. Vanaf zijn bureau Dius aan het werk ziend, die koortsachtig het ene na het andere schilderij maakt, zich inspirerend op enkele werken van de Italiaanse renaissanceschilder Vittore Carpaccio, terwijl muziek door de ruimte schalt, komt Anton tot wezenlijke inzichten over hun relatie: 

´Meer dan eens zat ik hem te observeren; een mens die niet past in zijn tijd maar die op een of andere manier de uitdrukking belichaamt van alles wat deze tijd ontbeert – ook de muziek die hij beluisterde, elke dag weer: muziek die men nu onmogelijk nog kon maken omdat de historisch geworden omstandigheden ons definitief ontbreken – emoties van een verdwenen wereld van voor de industriële revolutie – aria’s, fuga’s, koralen, sonates, passacaglia’s, sarabandes, bourrees en halleluja’s, harmonieën die nu nog slechts beluisterd kunnen worden als herinnering aan andere tijden. Maar Dius, krachtig omdat hij naïef was, luisterde niet historisch sentimenteel; hij ademde op een natuurlijke manier mee. Zijn wereld was het tegengif voor mijn vermoeide gedachten, moe als ik was van alle modieuze praatjes van studenten en collega’s op de academie. Zeker, er was een soort liefde tussen ons ontstaan – de liefde die twee mannen onvoorwaardelijk voor elkaar kunnen koesteren, ook al houden ze van vrouwen – een vorm van energie gecombineerd met de kinderlijke illusie van vrijheid.´

Dius is, vergeleken met zijn medestudenten, voor Anton ook een verademing. Steeds vaker moet deze constateren dat de opvattingen die hij in zijn colleges probeert over te brengen domweg niet landen. Zo ook wanneer hij een naakt van de zestiende-eeuwse schilder Agnolo Bronzino bespreekt: ´Het was alsof de vulgariteit die de pornografie over hun bewustzijn had gespannen, het hun onmogelijk maakte om nog onbevangen toe te kijken en te beseffen hoe mensen in vroeger eeuwen gestalte gaven aan het feit dat begeerte ook elegantie en culturele verfijning kon uitstralen

Dit is kernachtig geformuleerd, hier is een schrijver aan het werk in wiens oeuvre essays en poëzie minstens een even grote rol spelen als romans. En dan heb ik het niet over mooi schrijven, maar over helder formuleren.

Stefan Hertmans / Dius / 320 blz / De Bezige Bij, 2024

zondag 17 november 2024

Poetins meest volhardende vijand

Op 16 februari jongstleden werd Aleksej Navalny vermoord. Over bewijs daarvoor beschikken we niet, maar de officiële mededeling van de Russische autoriteiten dat hij na een wandeling overleed aan een hartstilstand klinkt weinig geloofwaardig, zeker na de voorgeschiedenis. De laatste maanden van zijn leven zat Navalny gevangen in strafkolonie IK-3, bijgenaamd ‘Poolwolf’, op tweeduizend kilometer noordoostelijk van Moskou. Een gure, onherbergzame plek, tegen de poolcirkel aan. Zijn stoffelijk overschot werd pas na lang aandringen overgedragen aan zijn familie, wat het bepalen van een doodsoorzaak -  bijvoorbeeld door gif – bemoeilijkt. De begrafenis in Moskou werd, ondanks tegenwerking door de autoriteiten, een drukbezochte publieke steunbetuiging. En daarmee is het verhaal nog niet af. Sinds 2020 blijkt Navalny namelijk aan een autobiografie te hebben geschreven, die enkele weken geleden wereldwijd werd gepubliceerd. 

Waarom begint een man van net 43 jaar aan het schrijven van zijn autobiografie? Heel simpel: zijn omgeving, en dan met name de anticorruptie-organisatie waar hij de voorman van was, drong er met klem op aan. De medewerkers aan het RosPil-project zagen misschien duidelijker dan hun chef zelf dat de activiteiten die hij ontplooide weleens zouden kunnen uitlopen op een langdurige gevangenisstraf, of erger. Een autobiografie zou in zo’n situatie het gedachtengoed van Navalny en zijn projecten in zekere zin ‘levend’ kunnen houden. 

De directe aanleiding om zijn leven tot dan toe te boekstaven is een maar nét mislukte moordaanslag. In augustus 2020 wordt Navalny tijdens een vlucht van Tomsk naar Moskou onwel en verliest het bewustzijn. Na een tussenlanding in Omsk wordt hij daar in het ziekenhuis opgenomen, waar onderzoeken niets opleveren. Zijn staf wantrouwt de situatie, wat ook geldt voor Westerse politici als Angela Merkel en Emmanuel Macron. Navalny is immers al tweemaal eerder slachtoffer geweest van een aanslag. Na flinke druk van vooral Merkel gaan de Russen uiteindelijk akkoord met het overbrengen van Navalny naar Berlijn. Daar treffen artsen in Navalny’s bloed en urine sporen aan van Novitsjok. Het gif waarmee de FSB, de Russische geheime dienst, bij voorkeur tegenstanders vermoordt. 

In Patriot. Mijn verhaal begint Navalny bij die spectaculaire aanslag op zijn leven, om daarna terug te gaan naar zijn jeugd en zijn eerste bemoeienissen met politiek. Navalny senior is legerofficier en verhuist iedere paar jaar met zijn gezin naar een nieuwe kazernestad. Aleksej is daardoor vertrouwd met de militaire aspecten van de Russische staat. Tijdens zijn studie rechten in Moskou wordt hij zich voor het eerst bewust van de misstanden in de Russische maatschappij, met name de onbeschaamde zelfverrijking van een kleine elite over de ruggen van de massa heen. Dat doet hem besluiten zich te specialiseren in de juridische  aspecten van aandelen en bedrijfsfinanciën. Met een klein groepje medestanders van het eerste uur kopen ze kleine partijtjes aandelen van bedrijven die het eigendom zijn van oligarchen, waardoor ze inzage krijgen in de financiële stukken en daarover tijdens aandeelhoudersvergaderingen vragen kunnen stellen. Als een luis in de pels.

Die terugblik op zijn vroege maatschappijkritische jaren vond ik heel verhelderend. Het nieuws zo’n beetje volgend had ik wel een indruk van het Rusland van die jaren, maar Navalny stelt dat op enkele punten grondig bij. Zo had ik bij Boris Jeltsin altijd een beeld van een wat goedmoedige man die op essentiële momenten op de barricaden klom om de hardliners een hak te zetten. Een man die in hart en ziel een democraat was, zeker in de jaren dat hij aan het bewind was. Een man die in de ochtend hard werkte, maar tegen lunchtijd een fles wodka liet aanrukken en iets om daarbij te eten. Navalny schetst heel scherp Jeltsins banden met zijn oude kliek van voormalige communistische vrienden, met wie hij nooit helemaal brak, met wie hij uit persoonlijk gewin schimmige zaakjes bleef bekonkelen. 

De strijd tegen de corruptie wordt gaandeweg Navalny’s grote klus. Hij richt in 2010 het RosPil-project op, komt door crowdfunding aan geld voor het opzetten van een professionele organisatie en gaat oligarchen aan het kruis spijkeren. Filmt met behulp van drones hun achter hoge hekken verborgen paleizen, publiceert hun bankrekeningen, brengt hun banden met Vladimir Poetin in kaart en maakt dat alles wereldkundig via internet en de sociale media. Al snel, binnen enkele jaren, gaat het Kremlin reageren. Arresteert hem, zet hem een paar weken gevangen, doorzoekt zijn huis, vindt daar ‘bewijs’ voor nieuwe misdaden, waarna hij opnieuw gevangen wordt gezet. Maar hij blijft onverstoorbaar door Rusland reizen, mensen toespreken, zijn medewerkers kandidaat stellen voor lokale verkiezingen, zichzelf voor de presidentsverkiezingen. Dit laatste wordt geweigerd, waarop hij een slim stemadvies uitbrengt: stem wat je wilt, maar NIET op Poetin. Dat heeft effect, in 2012 noemt de Wall Street Journal Navalny de man die door Poetin het meest wordt gevreesd.

Had Navalny achteraf gezien niet kunnen vermoeden hoe zijn leven zou aflopen? Hij wordt vaak genoeg gewaarschuwd. In februari 2015 nog door zijn vriend Boris Nemtsov, die vice-premier is geweest onder Jeltsin. Nemtsov drukt Navalny op het hart voorzichtig te zijn, desnoods Rusland te verlaten. Tien dagen later wordt Nemtsov zelf door onbekenden vermoord, op straat, een paar honderd meter van het Kremlin. En in de jaren erop krijgt Navalny tot twee keer toe een zuur in zijn gezicht gegooid, in pogingen hem blind te maken. Hij wist dus hoe het kon aflopen.

En toch stapt hij na zo’n vijf maanden Berlijn in het vliegtuig naar Moskou. Nauwelijks hersteld van de Novitsjok, omringd door tientallen journalisten, fotografen en cameraploegen. Allen gefocust op de onvermijdelijke arrestatie. In Berlijn is Angela Merkel nog bij hem op bezoek geweest, heeft anderhalf uur naast zijn bed gezeten als een duidelijk signaal dat zij zijn kruistocht steunt. Het mag niet baten.

De tweede helft van Navalny’s verhaal heeft de vorm van een ietwat onregelmatig bijgehouden dagboek; in de gevangenis beschikt hij niet altijd over pen en papier, soms ook worden zijn teksten in beslag genomen voordat hij ze aan een van zijn advocaten heeft kunnen meegeven. Het leven in de gevangenis is gruwelijk, niets wordt nagelaten om hem geestelijk te slopen. Steeds weer wordt hij geconfronteerd met nieuwe beschuldigingen, waarna hij in een showproces extra gevangenisstraf krijgt. Aan het einde staat de teller op 31,5 jaar opsluiting. Familiebezoek wordt gefrustreerd, onder andere door hem steeds verder van Moskou te plaatsen of een nieuwe verblijfplaats gewoon een maandje of zo te verzwijgen.   

En toch blijf je lezen. Dat komt mede door de lichte toon die hij weet te bewaren. Op 4 juli 2023, zijn verjaardag, schrijft hij, nadat hij eerst heeft laten weten dat hij deze dag vanzelfsprekend liever bij zijn gezin en zijn strijdmakkers zou vieren, en vervolgens heeft vastgesteld dat het vast ooit goed zal komen met Rusland: ´Tot het zover is beschouw ik mijn situatie niet als een zware last of een juk, maar als een taak die verricht moet worden. Elk werk heeft zo zijn onplezierige kantjes, nietwaar? […] Mijn voornemen voor het afgelopen jaar was om niet onbeschoft en bitter te worden en mijn ontspannen houding niet op te geven: dat zou immers het begin zijn van mijn nederlaag. Dat ik daarin ben geslaagd, was alleen maar mogelijk dankzij jullie steun.´

Aleksej Navalny / Patriot. Mijn verhaal / Vertaald uit het Engels door Frans Reusink / 518 blz / Atlas Contact, 2024

zondag 10 november 2024

En de Nobelprijs voor Literatuur 2024 gaat naar ...

Het heeft iets van een jaarlijks terugkerend, onveranderlijk ritueel. Wanneer in oktober wordt bekendgemaakt aan wie de Nobelprijs voor Literatuur is toegekend, moet ik bijna altijd vaststellen dat ik van die auteur nog nooit iets heb gelezen. Dat was het geval met de Noor Jon Fosse in 2023, met de Française Annie Arnaux in 2022 én met een heel rijtje schrijvers daarvóór. Ik moet teruggaan tot 2017, met Kazuo Ishiguro (onder andere Remains of the Day) en de Canadese Alice Munro in 2013 om weer namen te treffen die ook in mijn boekenkast voorkomen. Vroeger kon ik mij heel druk maken om het ‘onrecht’ dat mijn nooit uitverkoren favoriete schrijvers - Murakami, Roth, Updike - werd aangedaan, tegenwoordig pak ik het slimmer aan. Ik ga gewoon wat boeken lezen van die Nobelprijswinnaar die ik nog niet ken, dan merk ik vanzelf of de prijs terecht is. Bij Jon Fosse was er absoluut geen klik, maar Annie Arnaux was een openbaring. Een aanrader.

Dit jaar past in de traditie. Han Kang (1970), een schrijfster uit Zuid-Korea, mag in december in Stockholm de prijs in ontvangst nemen. Ik had nog nooit iets van haar gelezen, ofschoon ze de afgelopen jaren meerdere internationale literaire prijzen ontving. De onovertroffen Openbare Bibliotheek bleek haar oeuvre gewoon op de plank te hebben, dus ben ik maar eens begonnen met een dun boekje.  

De titel ervan is Wit, de uitvoering is in het wit, en de inhoud is een beschrijving van witte objecten en verschijnselen. Waarom dat? In het eerste van de ruim zestig korte teksten zegt Kang er dit over: 'In het voorjaar, toen ik had besloten te schrijven over alles wat wit is, maakte ik om te beginnen een lijst: Bakerwindsels / Babyhemdje / Zout / Sneeuw / IJs / Maan / Rijst / Golven / Magnolia / Witte vogel / ‘Wit lachen’ / Blanco papier / Witte hond / Wit haar / Lijkwade. Bij elk woord dat ik noteerde sloeg er een golf van onrust door me heen. Ik voelde dat ik dit boek móést schrijven, dat ik erdoor zou veranderen, dat het ook zelf zou veranderen, en wel in een soort witte zalf die op een zwelling wordt aangebracht, een verband dat op een wond wordt gelegd. Dat had ik nodig.'

Doorlezend ga je langzaamaan begrijpen waarom ze schrijft wat ze schrijft, en waarom ze dat ziet als een half-therapeutische exercitie. Ze had namelijk ooit, toen zijzelf er nog niet was, een ouder zusje. Heel even maar, want het meisje stierf twee uur na de geboorte. Haar ouders woonden op het platteland, ver weg van medische voorzieningen. Een jaar later herhaalde zich dit, nu met een jongetje. En omdat dit zusje en broertje stierven, is zij er gekomen. Anders was ze er niet geweest. Dat is wat ze, beginnend met bakerwindsels en een babyhemdje, van zich af wil schrijven. In het wit. 'Was je maar niet opgehouden met ademen. Dan was jou al dit leven gegund in plaats van mij, de ik die dan nooit zou zijn geboren. Was het jou maar gegund om resoluut voorwaarts te gaan, met je eigen ogen en je eigen lichaam, met je rug naar die donkere spiegel gekeerd.'

De teksten zijn kort, vaak niet meer dan een halve bladzijde. Soms is het een beschrijving, vaker een gedachte of overweging. Ze gaan over de geboorte, hoe het meisje en de jongen zouden hebben geleefd. Ze kruipt in hun huid. Leeft voor hen. Kijkt voor hen. De bijzondere belevingswereld van Kang voelt voor jou als lezer als een soort hypnose. Een zuigende werking. Je blijft doorlezen. Maar je zou ook voorzichtig kunnen doseren, iedere dag een handvol teksten lezen. Als prozagedichten. Dat kunnen ze hebben.

Naast Wit zijn drie romans van Kang momenteel in het Nederlands verkrijgbaar. Die heb ik inmiddels al in huis, zult u begrijpen. Met dank aan de Nobelprijs voor Literatuur.

Han Kang / Wit / Vertaald uit het Engels door Marijke Versluys / 145 blz / Nijgh & Van Ditmar, 2017

donderdag 7 november 2024

Met moeder naar Parijs

De reeks privé-domein is in de jaren zestig opgezet om lezers een kijkje te gunnen in de ziel van schrijvers. In het zojuist verschenen 328e deel lukt dat uitzonderlijk goed. Auteur ervan is de Vlaming Bart Moeyaert, die zijn sporen vooral verdiende met boeken voor kinderen, van kleuters tot young adults. In Een ander leven neemt hij je mee naar zijn vroegste jeugd, het gezin waarin hij opgroeide, zijn lastige tienerjaren waarin hij steeds duidelijker voelde dat hij op mannen viel. Ook zijn ontwikkeling tot schrijver komt ruim aan bod. Hij hanteert, ook voor de wat moeilijker onderwerpen, een lichte toon, zijn stijl van schrijven is zonder meer soepel.

Tot zover wat ook de meeste anderen, indien uitgenodigd zo’n autobiografie te leveren, zouden doen. Maar Moeyaert is een creatieveling, kiest daarom voor een ietwat speelse structuur. Omdat zijn moeder in zijn verhaal een bepalende rol speelt, weeft hij door het boek het verslag van een kort reisje naar Parijs dat hij zijn moeder midden jaren negentig aanbood. Enkele dagen lang wandelden ze al kletsend door die stad, zijn moeder ondanks haar zeventig jaren nog opvallend kwiek en nieuwsgierig. Het was voor haar de eerste keer dat zij zo’n grote cultuurstad bezocht. Opgegroeid met een alleenstaande moeder die dienstmeid was op een groot kasteel, zaten dit soort uitstapjes er voor haar niet in. En daarna, jong getrouwd en zeven zoons op de wereld gezet, een druk huishouden bestierend, evenmin. Haar man, Moeyaert senior, was een onderwijsinspecteur die – met de beste bedoelingen - het gezin strak aan de teugels hield. Zij sprak hem nooit tegen, ofschoon zij zijn corrigerende maatregelen tegenover de kinderen vaak te hard vond.

Het memoir zit vol bijzondere en ontroerende momenten. Zo realiseert Moeyaert zich, slenterend door Parijs en luisterend naar het opgetogen commentaar van zijn moeder, ineens: ‘Ik heb er nooit aan gedacht dat je ook vragen kunt stellen over een ander leven, het leven dat iemand niet heeft geleid. Het is mogelijk dat mijn moeder me ooit al eens in bedekte termen heeft verteld dat ze bepaalde keuzes heeft laten liggen Dan moet ik die waarheid hebben verdrongen. ”Ik had een ander leven gewild” is een mededeling die je van je moeder niet wil horen, laat staan wil onthouden.’

Bart Moeyaert / Een ander leven / 353 blz / privé-domein 328 / De Arbeiderspers, 2024

zondag 3 november 2024

De macht aan de dommen ?

Over enkele dagen mogen de Amerikanen bepalen wie hun nieuwe president wordt. Het is dus weer feest, al maandenlang gaat het in de media over bijna niets anders. Nu is het deze keer wel heel spannend. Niet alleen is het in veel staten een nek-aan-nek race, ook spelen er buiten de Verenigde Staten allerlei zaken – een oorlog aan de oostelijke rand van Europa, om maar een dwarsstraat te noemen – waarvoor de uitslag grote gevolgen kan hebben. En er is bij een groot deel van de Amerikaanse kiezers angst. Donald Trump is immers al eens president geweest, en heeft toen laten zien dat hij voor het ambt in geen enkel opzicht is gekwalificeerd. En ditmaal slaat hij in de media ronduit dreigende taal uit. Enfin, we gaan het zien ….

De Verenigde Staten zijn altijd al het land geweest van de superlatieven. Vroeger waren die uitingen wat vriendelijker. Het was ‘het land van de onbegrensde mogelijkheden’. In de VS ‘kon een krantenjongen het tot miljonair brengen’. Nu, zoveel jaar later, is het allemaal wat minder vriendelijk. Het onderscheid tussen rijk en arm is gigantisch, grote groepen inwoners vallen in veel opzichten buiten de boot, leven aan de rand van de samenleving. Daarbij is de politiek er nooit een geweest van de ‘nuances’. In de VS kent het politieke leven maar heel weinig tinten grijs, de verhoudingen zijn eerder zwart-wit. Wrang genoeg in meer dan een opzicht.

Zo’n maatschappij kan voor een schrijver een fantastische inspiratiebron zijn. Als weinig anderen heeft Lionel Shriver (1957) dat de afgelopen decennia laten zien. Of het nu ging over obesitas (Big Brother, 2013), de waanzinnig hoge medische kosten en dito verzekering (So Much for That, 2010)  of de wijdverbreide verslaving aan de triathlon en andere duursporten  (The Motion of the Body Through Space, 2020), ze schreef er romans over. In haar bekendste boek kroop ze in de huid van de moeder van een schoolschutter: We Need to Talk About Kevin (2003). Haar stijl: warm, menselijk, met een flinke dosis venijn en humor. Wat ontbreekt is enige vorm van ontzag voor de gevestigde orde. Ze wordt door collega’s ook wel de activist onder de schrijvers genoemd.

Nu zou je denken dat ze Trump eens op de korrel had kunnen nemen. Maar dat vond ze vast iets te simpel en voorspelbaar. Nee, ze koos een andere route. In het dit voorjaar verschenen Mania, vertaald als Waanzin, schept ze een Verenigde Staten waar omstreeks 2011 onder grote delen van de bevolking het besef groeit dat het in de maatschappij oneerlijk is verdeeld. En dat wordt veroorzaakt doordat er een onderscheid wordt gemaakt tussen slimme mensen en mensen die dat niet zijn, die voor het gemak als ietwat – of regelrecht - dom worden beschouwd. Wanneer iedereen in geestelijk opzicht gelijk zou zijn, ontstaat een veel eerlijker maatschappij is de gedachte. De beweging die ‘Geestelijke Gelijkwaardigheid’ propageert groeit als kool. Ze maakt het leven van heel veel mensen immers prettiger. 

Om iedereen gelijk te laten zijn, moet je een norm vaststellen. Het zou heel verheven zijn om iedereen ‘slim’ te laten zijn. Maar dat werkt niet, dat gaat velen niet lukken. Wanneer je de norm op ‘dom’ vastpint is dat probleem er niet. De slimmen zullen het weliswaar niet leuk vinden, maar zullen geen probleem hebben volgens het ‘domme’ niveau te leven. En om de zaak netjes te handhaven benoem je wat inspecteurs aan en moedig je het verklikken van ongewenst gedrag aan. Een beetje zoals bij de voormalige Stasi.

Die strakke lijn wordt tot in het spraakgebruik doorgetrokken. Zo zijn alle woorden die gerelateerd kunnen worden aan een verschil in geestelijk vermogen in de nieuwe wereld streng verboden. Als het écht noodzakelijk is om bijvoorbeeld het woord ‘dom’ te gebruiken, fluister je met de hand voor de mond ‘het d-woord’. Veel mensen die in de fout gaan omdat ze de regels iets te laks hanteren – veelal de voormalige slimmerds - moeten op les om de duizenden ongewenste woorden en termen af te leren. Een voorbeeldje: wanneer mensen niet langer een ‘groot licht’ kunnen zijn, kunnen automobilisten die term vanzelfsprekend ook niet meer hanteren. Dat wordt dan ‘vérstraler’.  Shriver moet zich kostelijk hebben vermaakt met het bedenken van de eindeloze rij voorbeelden en het verslag van die cursus. 

Hoe moeilijk het leven wordt voor diegenen die de gelijkwaardigheidsbeweging afwijzen, merkt Shrivers hoofdpersoon, Pearson Converse. Zij is docent Engels aan een kleine Universiteit in Voltaire, Pennsylvania. Gefrustreerd door het gedrag van haar studenten, die de lessen saboteren omdat ze in de nieuwe maatschappij hun diploma toch wel krijgen, want examens bestaan om voor de hand liggende redenen niet meer, besluit ze een grapje uit te halen. Op de leeslijst zet ze een roman van Fjodor Dostojevski, De idioot. Dat had ze nooit moeten doen, vanaf dat moment bevindt haar leven zich in een neerwaartse spiraal. Haar beste vriendin daarentegen, die het motto Go With the Flow hanteert, maakt als een goeroe van het nieuwe denken razendsnel carrière in de media, om te eindigen als anchor bij het eveneens gelijkgeschakelde CNN.

Shriver is een meester in het tot op het bot uitbenen van situaties en discussies. Ik ken ook weinig schrijvers die zo’n voorliefde hebben voor het inslaan van onverwachte paadjes. En ze kan het over onderwerpen hebben zonder die schijnbaar te noemen. Dat een samenleving waarin de Geestelijke Gelijkwaardigheid op het lage niveau de officiële koers is een president als Trump verdient zegt ze niet met zoveel woorden. Maar je begrijpt het wel. En dan, zo’n beetje tegen het eind van de roman, laat ze een van haar personages helemaal losgaan: 'Ze weten net zo goed als wij wie de gedoodverfde winnaar zou zijn. De kleine woordenschat? De herhaling van steeds dezelfde termen? De incomplete zinnen? Hij kan elk denkbaar lowbrow-hokje afvinken. Hij is grof. Hij is bot. Hij is lomp. Hij heeft een opzichtige smaak. Hij is dik. Beter nog, hij heeft voortdurend zo’n luie, ploerterige uitdrukking op zijn gezicht, en hij leest nooit. […] maar zolang je opschept over hoe oninteressant je bent, kun je wegkomen met zoveel narcisme als je maar wilt

Dat moest er bij Shriver blijkbaar toch even uit. 

Lionel Shriver / Waanzin / Vertaald uit het Engels ‘Mania’ door Marian van der Ster en Karina van Santen / 383 blz / Atlas Contact, 2024

donderdag 31 oktober 2024

Michael Palin, alias Phileas Fogg

Vanaf het eind van de jaren tachtig volgden we ze vrijwel allemaal, de reizen die Michael Palin maakte en die door de BBC werden vastgelegd en uitgezonden. Het is een indrukwekkende opsomming: Pole to Pole, Full Circle, Hemingway Adventure, SaharaHimalaya, New Europe, BrazilMichael Palin in North Korea en Into Iraq. Ambitieuze ondernemingen, waarvoor Palin en een crew vaak maanden onderweg waren. Voor de langste reis, Full Circle, zelfs bijna een jaar. Ongetwijfeld ook kostbare ondernemingen, maar de BBC wist ze aan televisiezenders over de hele wereld te slijten. 

Onlangs kocht ik in een kringloopwinkel voor 25 cent een pocketuitgave van Around the World in 80 Days, de allereerste reis, gemaakt gedurende de herfst van 1989. Tijdens de reizen hield Palin steeds een dagboek bij, dat na afloop van de reis en gelijktijdig met de vertoning op TV in de markt werd gezet. Slimme merchandising, onderdeel van een uitgekiend verdienmodel.

De serie Around the World in 80 Days is een ‘remake’ van Jules Verne’s gelijknamige boek uit 1873. Daarin laat Verne de Engelsman Phileas Fogg in de Londonse Reform Club een weddenschap aangaan waarin hij toezegt binnen 80 dagen de wereld te kunnen rondreizen. Hij zal dat doen samen met zijn net aangenomen bediende Passepartout, die in de praktijk eigenwijs maar vindingrijk zal blijken te zijn. Palin, die het script voor zijn reis zelf schreef, vertrekt ook vanuit de Reform Club. En heeft zeven bedienden bij zich – zijn crew: voor regie, camera, geluid en productie – die allemaal luisteren naar de naam Passepartout. Hij mag zijn reis op dezelfde wijze organiseren als Fogg, maar reizen per vliegtuig is niet toegestaan. Ook Fogg kon immers niet vliegen.

Het lijkt een eitje om Phileas Fogg minstens te kunnen evenaren. Onze moderne wereld, met haar snelle treinen, computergestuurde schepen en overal auto’s maakt reizen toch eenvoudiger dan vroeger, zou je zeggen. Maar dat lijkt maar zo. Fogg kon bijvoorbeeld bij trajecten op zee uitgaan van een dienstregeling waarbij vanuit een grote havenstad haast iedere dag schepen vertrokken naar andere grote bestemmingen. Soms tweemaal daags. Palin moet in die situaties juist regelmatig meerdere dagen wachten, of een alternatieve route uitdokteren, omdat er tussen zeg maar Singapore en Hong Kong lang niet iedere dag een schip vertrekt. Hij werkt weliswaar met een uitgekiend reisschema, maar zodra ergens een vertraging optreedt werkt dat in alles door. Dus moet er vaak worden geïmproviseerd. Dat houdt het wel spannend. 

Ik las eerst Palins dagboek en leende daarna in de bibliotheek de DVD met de serie. Die verschillen toch wel een beetje van elkaar. Het dagboek is heel persoonlijk en informeel, allerlei kleine dingen en inzichten die niet in de film terecht zijn gekomen hebben daar wel een plekje gevonden. Dat maakt het voor je gevoel completer dan de serie, die zich toch meer focust op de grote lijn en de soms spectaculaire beelden. Dat is niet erg, daarom is het zo aardig zowel serie als dagboek tot je te nemen.

De mooiste momenten? Ver bovenaan staat voor mij de zeereis van Dubai naar Bombay op een dhow, een klein vrachtscheepje met motor en hulpzeil. Een kleine week lang terug in de tijd, geen radio of andere verbindingen, de stuurman die met behulp van een sextant zijn positie bepaalt, een warm contact met de bemanning, en geen hut maar slapen in de openlucht, op de balen met vracht. Ook een toilet ontbreekt, wanneer je aandrang hebt leun je gewoon in een  houten constructie die buitenboord hangt en doe je je ding. In de hoop dat er niet net een haai langs zwemt die op de lekkernij afkomt. En ook de treinrit dwars door India, relaxed en langzaam, geef ik een sterretje. De running gag, een opblaasbare wereldbol, is een mooie manier om contact te krijgen.

In Jules Vernes originele roman komt geen heteluchtballon voor. Hij liet Phileas Fogg de mogelijkheid om die te gebruiken wel overwegen, maar die zag er toch maar vanaf. Hoogtevrees? En toch denkt vrijwel iedereen - ook ik – dat een trip per ballon er wél bij hoort. Dat komt omdat bij een verfilming van het boek in 1956, met David Niven in de hoofdrol, de filmmakers de verleiding niet konden weerstaan een heteluchtballon in het script te schrijven. Latere verfilmingen namen dat over. Palin, die ook hoogtevrees heeft, laat zich niet kennen en stapt in het mandje. Voor wat een sprookjesachtige ballonvaart blijkt te zijn, bij een blauwe lucht en een licht besneeuwd heuvellandschap in de Rockie Mountains. Tijdens het tochtje geneest hij op wonderlijke wijze van zijn hoogtevrees.

Palin is na 79 dagen en 8 uur terug in Londen. Moe, leeg, gelukkig. In een nawoord van zijn dagboekje, geschreven enkele maanden na thuiskomst, verklaart hij dat hij het zó weer zou doen, ofschoon de verrassing er dan wel vanaf zou zijn. Wat hij toen nog niet wist, was dat hij het inderdaad zó weer zou gaan doen, alleen met andere bestemmingen. De serie was namelijk zo’n doorslaand succes dat de BBC hem nog ruim vijfentwintig jaar lang steeds opnieuw op pad zou sturen.

Voor wie nu nostalgische gevoelens krijgt en zich nog wat langer zou willen rondwentelen in de wereld van de reizen die Palin maakte, is er een fantastische website: Palin’s Travels. Met geweldige foto´s. Veel plezier ermee! 

Michael Palin / Around the World in 80 Days / 256 blz / BBC Books, 1989

dinsdag 29 oktober 2024

Het kleedje voor Hitler

In de categorie ‘Opmerkelijke boektitels’ heeft wat mij betreft Het kleedje voor Hitler een hoge notering. Op de omslag van het boek is het betreffende kleedje afgebeeld, duidelijk een rijk geborduurd stukje Duitse volkskunst. Volgens mondelinge overlevering in de familie Von Benda werd het tafelkleed, een erfstuk, aan Hitler geschonken omdat zijn persoonlijke interventie voorkwam dat een lid van de familie zouden worden aangemerkt als ‘niet honderd procent raszuiver’, met alle kwalijke gevolgen van dien. Maar klopt dit wel, of is het gewoon een mooi verhaal? Gebruikte de familie Von Benda het om hun vrienden wijs te maken hoe innig hun verhouding met de Führer wel niet was? Tijdens het onderzoek voor zijn boek kon Bas von Benda-Beckmann in de Berlijnse archieven geen vermelding van het geschenk boven water halen. Dus houdt hij het maar op een mooi verhaal, zoals die zo vaak circuleren in families. Zo'n verhaal dat bij iedere vertelling mooier wordt.

Met allerlei vormen van historisch onderzoek en met de betrouwbaarheid van bronnen in en rondom de Tweede Wereldoorlog heeft historicus en schrijver Ban von Benda-Beckmann (1976) wel ervaring. Onder zijn eerdere boeken vind je titels als De Velser Affaire (2013), Het Oranjehotel (2019) en, samen met anderen, Na het Achterhuis. Anne Frank en de andere onderduikers in de kampen (2020). Als jonge jongen thuis, in het gezin van een Duitse vader en een Nederlandse moeder, kreeg hij in de marge al wel iets mee van de verhalen over de oorlog die in zijn familie rondgingen. De luidste, meest uitgesproken stem daarin was die van zijn oudtante Luise. Hij en zijn broertje vonden haar wel leuk, al was het alleen maar omdat zij hen ieder jaar met Pasen grappige briefjes en een groot ei van chocolade stuurde, in een grote enveloppe en met de reguliere post. Dat was dus ieder jaar weer enkele grote en heel veel kleine scherfjes chocolade snoepen. Op zijn dertiende hoorde hij dat zij de weduwe was van Alfred Jodl, een van Hitlers trouwste generaals. Een van de mannen die in Neurenberg werden terechtgesteld. Dat ervoer hij, ondanks zijn jeugdige leeftijd, toch als een schok.

 

Aan Het kleedje voor Hitler. Een familiegeschiedenis werkte Von Benda-Beckmann een kleine tien jaar, tussen andere projecten door. Het onderzoek en het schrijven van het verhaal zou dit keer wezenlijk anders zijn, realiseerde hij zich. Vanwege de familierelatie. In een vooraf verantwoordt hij zich dan ook: ‘In dit boek wil ik aan dit voornemen houden: niet wegkijken, niet goedpraten, niet te makkelijk oordelen, maar bovenal proberen te ontrafelen hoe mijn familieleden dachten en wat ze hebben gedaan. En erover blijven nadenken wat dit verleden betekent voor mij, welke verantwoordelijkheden dit met zich meebrengt.’

Eergisteren won het boek de Libris Geschiedenis Prijs 2024. De jury, onder voorzitterschap van Gerdi Verbeet, prees de wijze waarop Von Benda-Beckmann het kleine verhaal, dat van zijn familie, had verweven met het grote, in het bijzonder de Tweede Wereldoorlog. Die verwevenheid is er het hele boek, vanaf 1871 tot ver in de 21ste eeuw. Door zo vroeg in de tijd te beginnen en het leven van zijn verre voorouders uitvoerig te beschrijven – in het Duitsland van Otto von Bismarck, keizer Wilhelm I, jonkers, landadel, een agrarische maatschappij – legt hij een fundament waardoor latere ontwikkelingen beter zijn te duiden. 

Zo schrijft hij, na een betoog over de Duitse vernedering van 1918 en de politieke en sociale chaos waarin het land terechtkwam: ‘Het was in deze periode dat mijn familie, die toch al nationalistisch was ingesteld, steeds meer opschoof in extreemrechtse richting. Als er ergens een basis was, een voedingsbodem voor hun latere keuze voor het nationaalsocialisme, lag die hier, in de verloren oorlog en daarna – de angst voor revolutie, teleurstelling en woede over de nederlaag, duidelijke vijandbeelden, de roep om wraak.’

Voor de goede orde: niet alle leden van de familie Von Benda liepen achter Hitler aan, maar die paar goede waren wel in de minderheid. En of ze nu het thuisfront bemanden, in een gevechtsvliegtuig boven Noord-Afrika vlogen of in Rusland de ijzige kou en de Stalinorgels probeerden te weerstaan, de dood zat in een klein hoekje. De al genoemde oudtante, Luise, nam dienst als secretaresse bij het leger. Een relatief veilig plekje. En liep daar Alfred Jodl tegen het lijf, die de liefde van haar leven zou worden. Ze trouwden in maart 1945, net voor het einde van de oorlog. Bij het eerste  Neurenbergse proces, waar de top van de nazi’s terechtstond, wist Luise de advocaten van haar man over te halen haar aan te nemen als assistente/secretaresse. Ze bleef als geen anders optimistisch, maar dat mocht niet baten. Jodl kreeg de strop.

Ofschoon de geschiedenis van Luise en ‘Onkel’ Alfred veel aandacht vraagt en ook zeker uiterst onderhoudende lectuur is, heeft Von Benda het evenwicht weten te bewaren. Hij legt allerlei kruisende lijntjes en knoopt verhalen aan elkaar, vaak puttend uit dagboeken of memoires – opmerkelijk veel ! – die zijn voorouders en familieleden schreven. Luise publiceerde na de oorlog zelfs een biografie van haar in haar ogen ten onrechte gedode echtgenoot: Luise Jodl, Jenseits des Endes. Leben und Sterben des Generaloberst Alfred Jodl. Een bron van informatie, maar zo een waarvan je als historicus ieder feitje moet wegen. En al doende veel leert over je oudtante. Von Benda-Beckmannn breit zijn verhaal vakkundig af, terugkijkend op ieders rol en houding, ook in de decennia na  de oorlog.

Op 13 februari 2023 schrijft hij een brief aan zijn inmiddels lang en breed gestorven oudtante. Dat mag, ter afsluiting van een biografie van je eigen familie. Hij zegt haar daarin eerlijk wat hij van haar vindt. Het oordeel is pittig, maar daar mag ze het mee doen. En besluit dan: ‘Als deze familiegeschiedenis me íets heeft geleerd, dan is het wel dat alles staat of valt bij dat waarnemen en ernaar handelen. En nu ik klaar ben, realiseer ik me dat jullie mij dan wel niet met een schuld of schaamte hebben opgezadeld (die zijn niet overdraagbaar), maar wel met een verantwoordelijkheid. Een verantwoordelijkheid om openheid van zaken te geven. Om niet te zwijgen of dingen mooier af te schilderen dan ze zijn geweest. Om toch die verboden plek te betreden.’

Bas von Benda-Beckmann / Het kleedje voor Hitler. Een familiegeschiedenis / 672 blz / Em. Querido’s Uitgeverij, 2023

zondag 27 oktober 2024

Voor wie 't Hooge Nest niet kan vergeten

Hebt u ook zo genoten van ´t Hooge Nest, het boek van Roxane van Iperen? Het verhaal over de groep voornamelijk Joodse onderduikers in de villa bij Naarden verscheen alweer zes jaar geleden, maar het is zo’n boek dat na het uitlezen lang blijft hangen. Ik zie het in boekhandels op momenten als de eerste weken van mei nog regelmatig prominent op de tafels liggen. Het is een verhaal van hoop en wanhoop. Het is wonderlijk hoe lang de onderduikers in de afgelegen villa als het ware buiten beeld konden blijven, en onvermijdelijk lijkt dan het verraad en de arrestatie van de groep, begin juli 1944, kort nadat ze nog zo opgetogen waren geweest bij het bericht over de geallieerde invasie in Bretagne. Bijna iedereen werd direct na hun ontdekking afgevoerd naar vernietigingskampen in Polen en Duitsland, slechts een enkeling wist de oorlog te overleven.

Met het gevoel de waarheid enigszins geweld aan te doen, schrijf ik nu op: er is een vervolg op het boek! In zekere zin is dat ook zo. Twee van de onderduikers, de Joodse Lin Jaldati en haar echtgenoot Eberhard Rebling, een Duitser, kwamen de oorlog door en schreven jaren later gezamenlijk hun levensverhaal op. Ze woonden toen al lange tijd in de DDR, waarnaar ze in 1952 vol overtuiging waren geëmigreerd. Dat geeft al aan dat hun leven er niet een was van twaalf in een dozijn. Integendeel, doordat ze altijd vol overtuiging hun hart volgden raakten ze soms in moeilijkheden maar ze wisten, wellicht juist door die volharding, altijd het veilige pad weer te bereiken. Maar misschien eerst even terug naar het begin.

Lin wordt in 1912 geboren in de vooroorlogse Amsterdamse Jodenbuurt. Daar heerst weliswaar armoede, maar het is er ook levendig en met elkaar voelt men zich geborgen. Lin Jaldati is haar latere artiestennaam, voor de burgerlijke stand heet ze Lien Brilleslijper. Ze zet zich al in haar tienertijd af tegen het traditionele parcours dat meisjes in haar milieu geacht worden af te leggen: een korte schoolopleiding, helpen in de huishouding of werken in een atelier of fabriekje, trouwen en kinderen krijgen. Ze komt daarentegen in contact met een balletlerares bij wie ze in de avonduren na het werk in de fabriek lessen volgt. Ook neemt ze zangles. Optredens met een dansgezelschap in het hele land volgen, later danst ze ook in de indertijd geliefde revues. En net wanneer ze, eind jaren dertig, het gevoel krijgt dat dat dansen een sleur dreigt te worden, en ze ook haar vriend aan de dijk zet, ontmoet ze in Den Haag Eberhard.

De jeugd van Eberhard Rebling, geboren in Berlijn in 1911, speelt zich af in een Duitsland dat wordt geteisterd door de Eerste Wereldoorlog, de politieke en sociale onrust die daar op volgen, en de opkomst van Hitler. Eberhards vader is tot 1918 een trotse Oberleutnant in het keizerlijke leger, foto’s tonen hem in prachtuniform, compleet met degen en opgedraaide snor à la keizer Wilhelm II. In dat milieu betekent het politieke programma van de nazi’s midden jaren dertig een terugkeer naar stabiliteit en een zekere welvaart. Eberhards wereld bestaat al vroeg uit muziek. Hij krijgt pianolessen bij uitstekende leraren, bezoekt als tiener eindeloos veel concerten en doet daar in het boek uitvoerig verslag van. Dat fanatisme om dat wat je doet ook heel goed te willen doen keert ook weer terug in zijn studie musicologie aan de Berlijnse universiteit. Dat geldt ook voor zijn politieke opvattingen, vanaf het vroegste begin verafschuwt hij het militarisme en fascisme dat begin jaren dertig vaste grond onder de voeten krijgt. Dat brengt hem ertoe te kiezen voor het communisme. En te verhuizen naar Nederland. Daar ontmoet hij Lin, een klein Joods meisje dat danst en zingt. Vooral traditionele Joodse liederen.

Nadat Lin en Eberhard ieder hun eigen levensverhaal tot aan hun ontmoeting hebben gepresenteerd en daar ruim de gelegenheid voor hebben genomen - tweemaal honderd bladzijden - vervolgen ze met afwisselend steeds door één van hen geschreven hoofdstukken. De oorlog werpt haar schaduwen vooruit, maar desondanks treden ze op met een Joods programma: liederen, dans en stukken voor solo piano. Tijdens de oorlog wordt leven in het openbaar voor hen al snel gevaarlijk: voor Lin omdat zij een Joodse is, voor Eberhard omdat hij een oproep negeert om zich te melden voor Duitse militaire dienst. Dan begint een lange tocht langs onderduikadressen. Een spannende periode, maar toch zijn er mooie momenten, zoals de geboorte van hun dochtertje eind 1941. En de periode dat ze ongestoord in ’t Hooge Nest kunnen verblijven, vele maanden die ze zelf als gelukkig bestempelen. 

Na het verraad en hun arrestatie weet Eberhard, tijdens een transport tussen twee Amsterdamse gevangenissen, te ontsnappen. Lin en haar zus Janny worden, net als hun broertje, hun ouders en vrienden uit ’t Hooge Nest afgevoerd naar kampen. Voor Lin en Janny zijn dat achtereenvolgens Westerbork, Auschwitz en Bergen-Belsen. In dat laatste kamp ontmoeten ze ook Anne Frank en haar zus Margot. Na hun beider dood in maart  gooien de kampmedewerkers hun lichamen achteloos naar buiten, achter de ziekenbarak. Daar vinden Lin en Janny hen. Iets anders dan de lichamen van de meisjes in een deken wikkelen en in een kuil leggen kunnen ze niet. Lin en Janny overleven de oorlog, op 15 april 1945 wordt Bergen-Belsen bevrijd door Britse troepen. Lin, half in coma, weegt dan nog maar 28 kilo.

En dan, na de oorlog, begint het voor mij meest intrigerende deel van het verhaal van Lin en Eberhard. In 1952 emigreren ze naar de net opgerichte DDR. Waarom doe je zoiets? In hun geval kun je zeggen deels uit lijfsbehoud. Direct na de oorlog is er in Nederland nog wel vraag naar hun Joodse liederenprogramma, maar na enkele jaren wordt dat minder. Het grote probleem echter is hun communistische gezindheid, die vooral Eberhard in ruime mate uitdraagt. Zo is hij muziekredacteur bij De Waarheid en schrijft hij voor meerdere communistische bladen artikelen en recensies. Dat gaat niet samen met de anti-Russische stemming die in Nederland in die jaren de overhand krijgt. 

Meehelpen een nieuw land op te bouwen, niet alleen puinruimen en de steden weer opbouwen maar ook een systeem in het leven roepen waarin iedereen gelijk en gelukkig zal zijn: Lin en Eberhard geloven daarin – hij iets meer dan zij. Het lukt ze inderdaad een plek te veroveren, al gaat dat eerst nog heel moeizaam. Ze treden als vanouds op met hun programma, dat ze uitbreiden met andere genres en waarin hun beide dochters gaandeweg gaan meespelen. Ook treden ze buiten de DDR op, van Amsterdam tot Cuba. In 1959 wordt Eberhard zelfs benoemd tot hoogleraar en rector-magnificus van het Oost-Berlijnse conservatorium. Dan ben je geslaagd in het leven, zou je zeggen. Maar dertig jaar later, in de jaren tachtig, wanneer ze aan hun autobiografie beginnen, kun je het best spreken van gemengde gevoelens. De wereld waarin ze zo lang hebben geloofd kalft dan al af.

Als auto(dubbel)biografie is Lied van verzet voor mij volledig geslaagd. Zowel Lin als Eberhard schrijven oprecht, je vermoedt precies zoals ze zijn. De beschrijvingen van hun jeugd in Amsterdam en Berlijn zijn zeer de moeite waard, het oorlogsverhaal is bij vlagen aangrijpend en voor de manier waarop ze zich, zichzelf niet verloochenend, in de DDR overeind houden moet je bewondering hebben. 

Lin Jaldati & Eberhard Rebling / Lied van verzet. Het bijzondere verhaal van twee bewoners van ’t Hooge Nest / Vertalingen en annotaties Johan Meijer, Diete Oudesluijs, Rimco Spanjer en Sander Stotijn / 584 blz / Boom, 2024

zondag 20 oktober 2024

De Bourgondiërs

Een stapeltje 'nog te lezen' boeken, op een bijzettafeltje of het nachtkastje, het lijkt een goed idee. Maar dat is het niet, ontdekte ik al lang geleden. Want wat gebeurt er? Je hebt door allerlei oorzaken, bijvoorbeeld door drukte op je werk, te weinig tijd om iedere dag wat te lezen, maar je blijft uit nieuwsgierigheid wel gewoon boeken kopen. Dus de stapel groeit en groeit, en daarmee een zeker schuldgevoel. Die stapel weglezen wordt een corvee, voelt als huiswerk. En dat kan nu net niet het beoogde resultaat zijn van lezen, dat doe je toch ter ontspanning.

Dus bedacht ik een andere methode. Die bestaat eruit dat ik ieder boek dat ik na aankoop niet direct ga lezen, alvast z'n plekje in de kast geef. En iedere keer dat ik een boek uitkies om te lezen, snuffel ik gewoon wat in de kasten tot mijn oog op iets valt waar ik op dat moment zin in heb. Dat werkt prima. Geen rondslingerende boeken, kasten die altijd op orde zijn, kortom een heel rustgevend gevoel, dat wat lezen ook moet zijn. En het fijnst: het voelt heel rijk om een echte bibliotheek voor jezelf te hebben, een plek waarin je altijd wel iets vindt. 

Er kleeft één nadeel aan deze werkwijze: een boek kan zomaar langdurig uit beeld raken. Dat gebeurde mij onlangs weer eens. Bij boekhandel Kooyker in Leiden liep ik aan tegen het nieuwe boek van de Belgische historicus Bart van Loo. Dat boek, met de prachtige titel Stoute schoenen, is een historische reisgids door de wereld van de laat-middeleeuwse Bourgondiërs. De wereld van de mannen met (bij)namen als Filips de Schone, Karel de Stoute, Jan zonder Vrees en ga zo nog maar even door. En een enkele vrouw met zo'n (bij)naam, Johanna de Waanzinnige … Het zijn diezelfde late middeleeuwen die Johan Huizinga ooit beschreef in Herfsttij der Middeleeuwen. Die nieuwe Van Loo is een mooi vormgegeven boek, ruim 800 bladzijden dik en rijk geïllustreerd, waarin de schrijver je meeneemt op een tocht langs plekken die een rol hebben gespeeld in het voormalige rijk van de hertogen van Bourgondië. Ik was al op weg naar de kassa toen het langzaam tot me doordrong dat het boek wellicht een spin-off was van Van Loo’s vorige boek, De Bourgondiërs. Dat bleek zo te zijn. Maar had ik dát boek al gelezen? Ik kon het me niet herinneren. Had ik het misschien indertijd al gekocht? Geen idee. Bij thuiskomst bleek het inderdaad al in de kast te staan, op de plank ‘Vorstenhuizen’. Met het kassabonnetje er nog in, maart 2019. Tja. Dus dat boek heb ik de afgelopen weken eerst maar eens gelezen.

Die Bourgondiërs, die zijn ons heel bekend. We kennen immers allemaal Les Très Riches Heures du Duc de Berry, het getijdenboek dat op indrukwekkende wijze werd geïllustreerd door de gebroeders Van Limburg. En ook Nicolas Rolin, als kanselier van Filips de Goede een machtig man in het Bourgondische rijk, zegt ons iets. Zeker in combinatie met het schilderij dat hij omstreeks 1435 door Jan van Eyck liet vervaardigen, bekend als De Madonna met kanselier Rolin. En in het spraakgebruik is ‘bourgondisch’ tot op de dag van vandaag de term waarmee we verwijzen naar het goede leven, en naar lekker eten. In historische zin klopt dat laatste trouwens wel, de feestmaaltijden aan het hertogelijke hof bestonden vaak uit tientallen gangen, het ene gerecht nog fantasievoller opgemaakt dan het andere. Van Loo – rechtgeaarde Vlaming – lijkt hierover trouwens niet uitgepraat te raken.

Maar realiseren we ons ook dat er tijdens de hoogtijdagen van het Bourgondische tijdperk – Van Loo concentreert zich op de periode 1369-1496 -  enorm veel bloed vloeide? De veldslagen en listige moordpartijen vliegen je om de oren. Dat de koningen van Engeland zich ook vaak de koning van Frankrijk noemden? Was mij niet bekend. En dat de glansjaren van de heerschappij van de hertogen van Bourgondië samenvielen met de opkomst van een nieuwe macht: de steden en hun inwoners, de burgerij. Dit laatste wist ik wel, maar Van Loo weet als geen ander dit proces tastbaar te maken. Brugge, Gent, Ieper, Mechelen, Brussel en wat later Antwerpen, zij werden de nieuwe machthebbers. En, last but not least, dat ook het gebied dat wij een kleine eeuw later de Noordelijke Nederlanden zouden gaan noemen op zeker moment onderdeel uitmaakte van het Bourgondische rijk? Maar dat feit had Van Loo al weggegeven, het is immers de ondertitel van zijn boek: Aartsvaders van de Lage Landen.

Bij Bart van Loo is geschiedenis geen opsomming van droge feiten. Integendeel. Hij probeert altijd, zelfs bij het schetsen van de grotere historische processen, te denken en te schrijven vanuit de mensen die verantwoordelijk waren voor die ontwikkelingen, of er een rol van betekenis in speelden. Wat waren hun ambities? Hoe was hun karakter? Waar droomden ze van? Door het zo persoonlijk te maken, betrek je de lezer erbij. Het krijgt trekjes van het lezen van een roman, waarin je de neiging hebt dóór te lezen omdat je  nieuwgierig bent naar de verdere lotgevallen van de hoofdpersonen, naar de afloop.

Dat Van Loo al op jonge leeftijd, bij het lezen van boeken over de geschiedenis van zijn land, gefascineerd raakte door het onderwerp licht hij toe in een heel persoonlijke proloog. Dat is mooi gedaan, even het podium geven aan de voorgangers aan wie je toch schatplichtig bent. 

Bart van Loo / De Bourgondiërs. Aartsvaders van de Lage Landen / 607 blz / De Bezige Bij, 2019 // Luisterboek, voorgelezen door Cees van Ede / 25 uur en 12 minuten / via Storytel 

zondag 13 oktober 2024

Rumoer achter de duinen

Bent u de tevreden bewoner van een chique villawijk? U weet wel, zo'n wijk waarin de kasten van huizen schuilgaan achter hoge hagen, waar automatische toegangshekken en state-of-the-art camera's ongewenst bezoek buitenhouden en waar zowel de Mercedes, de Jaguar als de Mini Cooper in de ruime garage passen? En bent u daarbij ook nog een nouveau riche, verdient u uw geld als fusiejurist op de Amsterdamse Zuidas of als grootschalige pandjesbaas? Dan is de nieuwe roman van P.F. Thomése niet aan u besteed. U gaat die vast niet leuk vinden, want u wordt daarin in zekere mate te kakken gezet. Aan alle andere lezers van dit blogje kan ik dit boek van harte aanbevelen. Het is namelijk bijzonder geestig.

Alhoewel….., de aanleiding is dat beslist niet. Neem alleen al de openingspassage: 'Niemand had de zwarte SUV zien aankomen. Het was de laatste dag voor de zomervakantie en de mensen in "het reservaat", zoals ze het villadorp in de duinen onder elkaar noemden, verheugden zich alvast op de zorgeloze dagen, zo zalig zelfverdiend.' Ergens, verborgen achter een haag en een houten hek, werd gezongen. Daar was zo te horen een kinderpartijtje aan de gang. De vrouw die de SUV bestuurde hoorde dat niet, zij was veel te druk met Google Maps, dat er maar niet in slaagde haar naar de ingetoetste bestemming te leiden. Of was ze zelf in de war? Ineens wist ze het niet meer, verdween alle beeld en geluid, werd alles zwart. En zonder dat ze het meebeleefde, donderde de Volvo CX90 door de haag, het hek, en stortte zich op een tafel waaraan een groepje kleine meisjes zat. 

Het leek Tessel zo’n aardig idee om Pippa’s overgang naar groep 3 op de laatste dag voor de schoolvakantie te vieren met haar vriendinnetjes. En het werkte, Pippa voelde zich intens gelukkig en die stemming sloeg over op de andere meisjes. Het was ook nog eens stralend weer en het hoveniersbedrijf had de immense tuin in tip-top conditie gebracht, Tessel hoefde zich niet te schamen voor de andere moeders. Maar dan, als ze even in het huis is, hoort ze van buiten een luide dreun, en dan gegil, en een auto-alarm dat afgaat. In de chaos en paniek duurt het even voordat het duidelijk is dat de ramp veel groter had kunnen zijn, dat alle meisjes op één na het ongeluk zonder noemenswaardig letsel hebben overleefd. Het enige dodelijke slachtoffer is Pippa, zij ligt onder een van de voorwielen van de auto, doodgedrukt.

Na krap 3,5 bladzijden in de roman heb je als lezer het gruwelijke ongeval al achter de rug. Thomése schetst het terughoudend, op neutrale toon. In de daaropvolgende 340 bladzijden gaat hij los in waar het hem om gaat: wat de zinloze dood van Pippa teweegbrengt bij iedereen die ermee in aanraking komt. Vanzelfsprekend bij haar ouders, Tessel en haar echtgenoot Mark. Maar ook bij de automobiliste, Grace Rainville, een Antilliaanse. Bij Dave, de ex van Grace, die met zijn nieuwe partner, het oogstrelende fotomodel Kelsey, ook in de wijk woont. 

Van al die mensen is alleen Tessel, de moeder, oprecht ontroostbaar. Zij wordt verscheurd door verdriet en een schuldgevoel. Als zij het feestje nu eens níet had georganiseerd, als zij nu eens níet naar binnen was gegaan op het moment van het ongeluk. Voor Grace is het, wanneer zij in het ziekenhuis bij bewustzijn is gekomen, een helse klus om te begrijpen wat er is gebeurd. En dan moet ze ook nog haar driejarig dochtertje, dat op de achterbank zat, op de juiste manier opvangen. De mannen daarentegen, die zijn niet zo van de emoties, weten ook niet goed hoe om te gaan met die van hun vrouwen. Mark, een succesvol fusiejurist, vraagt een ‘vriendje’ om een schadeclaim voor te bereiden, om Grace te plukken. Hij meent oprecht dat dit Tessel zal helpen bij het verwerken van haar verdriet. En Dave, projectontwikkelaar, biedt zijn ex Grace een door hem betaalde jurist aan. Maar geeft die man de stilzwijgende opdracht haar opgesloten te krijgen, zodat hij hun dochtertje kan opeisen.

Met plagerig plezier beschrijft Frans Thomése ook de reacties van anderen in het lommerrijke Blankendaal, hoe die het gebeurde voor hun eigen karretje spannen. Van het actiecomité dat al jaren strijd voert tegen het drukke autoverkeer in het dorp tot aan de vrijwilligers van de lokale televisiezender, die het gevoel hebben dat er eindelijk eens iets belangrijks speelt in hun slaapdorpje. Onbetaalbaar is het moment, tijdens de door Mark groots opgezette, protserige begrafenis van Pippa, op internet live gestreamd, waarop de door emoties overmande Tessel een duik neemt in het geopende graf en, het kistje omarmend, daar door de doodgravers met enig geweld uit moet worden verwijderd. Je kan het zo verfilmen.  

Je kan vinden dat Thomése langs de rand van de smakeloosheid scheert. Dat hij nu en dan van personages karikaturen maakt. Van dik hout zaagt men planken, die stijl. Maar wie eerder iets van hem las, bijvoorbeeld de zogenoemde J. Kessels-romans, met Het Bamischandaal als onvergetelijk hoogtepunt, weet dat een lichte overdrijving een bij hem terugkerend handelsmerk is. Hij verkneukelt zich weliswaar over zijn personages en hun gedrag, maar het is eerder ironie dan humor. Thomése als ironicus. Daardoor komt de boodschap ook aan. 

En wie hem verwijt dat hij de dood van een kleuter gebruikt als fundament voor een geestig bedoelde roman, moet maar eens het kleine boekje Schaduwkind lezen, dat hij in 2003 publiceerde en waarin hij mijmert over de dood van zijn dochtertje dat, zes weken oud, stierf aan de gevolgen van een hersenbloeding. Hij is daar zelf geweest.

Kortom: niet zeuren. Ook niet de zo tevreden bewoners van Blankendaal. 

P.F. Thomése / Black-out / 341 blz / Prometheus, 2024