Tegenwoordig is de straat in het historische hart van Franeker waar het echtpaar Eisinga woonde naar hem genoemd: de Eise Eisingastraat. Op nummer 3, een vrij klein achttiende-eeuws pand met een fraaie klokgevel, bevindt zich het planetarium. Je moet er eigenlijk geweest zijn en de rondleiding hebben meegemaakt om ten volle de genialiteit ervan te bevatten, maar het is ook samen te vatten in enkele zinnen: een schaalmodel van ons zonnestelsel, hangend aan het plafond; voortbewogen door een houten mechaniek in de ‘kruipruimte’ die Eise creëerde tussen het verlaagde plafond van de begane grond en de vloer van de eerste verdieping; met alle banen en bewegingen van zon, maan en planeten doorgerekend tot in de eeuwigheid, letterlijk. Een technisch wereldwonder. Dat vonden ze bij de UNESCO ook, want het planetarium heeft sinds kort de status van Werelderfgoed.
Wie deze bijzondere man en complexe geest beter wil leren kennen, kan sinds enkele maanden terecht bij de biografie die Sandra Langereis schreef: Machineman. De tijden van Eise Eisinga. De planetariumbouwer zou vast verguld zijn geweest met deze beschrijving van zijn leven, want Langereis legt voor zichzelf de lat hoog. De persoon Eise staat bij haar centraal, maar de tijd waarin hij leefde eveneens. Dus gaat ze niet alleen in op Eisinga’s leven in de aanloop naar het planetarium, de totstandkoming ervan en de roem die het hem bracht, maar ook op zijn maatschappelijke activiteiten als bestuurder van stad en provincie, als sociaal voelend mens én zijn jarenlange verbanning om politieke redenen tijdens de Bataafse Republiek. Langereis creëert een totaalbeeld, zoals ze dat enkele jaren geleden ook zo mooi deed in haar bekroonde biografie Erasmus: dwarsdenker.Veel aandacht geeft Langereis aan het bijzondere rekenonderwijs dat de jonge Eise volgde nadat hij de dorpsschool had afgemaakt en op zijn veertiende als leerling in de wolkammerij van zijn vader was gaan werken. Daar leerde hij alle facetten van het ambacht van wolkammer, van het bewerken van de ruwe schapenwol tot mooie woldraden, het verven van de wol met behulp van zelf bedachte verfmengsels en de zakelijke aspecten van een groot bedrijf waar vele tientallen arbeiders in het fabriekje of thuis werkten. Een dag in de week echter had hij daar vrij van en volgde hij lessen bij een rekenmeester. Daar leerde hij geavanceerd om te gaan met cijfers, een vaardigheid die hem niet alleen als ondernemer en koopman van pas kwam maar, op dat moment nog onvoorzien, ook bij de latere bouw van zijn planetarium.
Eise was vanaf zijn vroege jeugd gefascineerd door het heelal. Schrift na schrift vulde hij met nachtelijke waarnemingen, deed voorspellingen en was trots wanneer die bleken te kloppen. Toen hij eenmaal had besloten tot de bouw van zijn planetarium, diende hij eerst ‘de administratie af te handelen’, ofwel de banen en omloopsnelheden van alle planeten in ons stelsel uit te rekenen en die te verkleinen van de ware omvang naar de vier bij vijf meter van zijn woonkamer, een rekenkundige uitdaging. Hij kwam uit op 1 biljoen meter heelal op 1 meter zoldering, oftewel een schaal van 1: 1.000.000.000.000. Enige kennis van de wiskunde zou het werk zeker hebben vergemakkelijkt, maar die was alleen weggelegd voor de zonen van Friese regenten die gewoonlijk de universiteit in Franeker bezochten waar dat vak werd gedoceerd, niet voor de zoon van een eenvoudige burger.Toen het planetarium kort na 1780 gereed was, stroomden al direct bezoekers toe. In het begin waren het vooral sterrenkundigen, natuurwetenschappers en andere geleerden. Vaak waren zij met stomheid geslagen, zo niet verbijsterd, vertelden het door en schreven erover, kortom: het werd iets dat je moest hebben gezien. Al was er wel één minpuntje, dat ook voor Eise een kleine teleurstelling was: bezoekers konden tijdens de duur van hun bezoek geen beweging constateren, want daarvoor was die te langzaam. De omloop van de snelste planeet, Mercurius, bedroeg 88 dagen. Hij had wel een fast forward zwengel willen inbouwen waarmee hij buiten het mechaniek om een omloopje kon laten zien, maar dat stuitte op technische bezwaren. Heel erg vonden de meeste bezoekers dit niet, zij geloofden Eise op zijn blauwe ogen. Hij gaf, wanneer mogelijk, namelijk zelf de rondleidingen. Dat stelde men zeer op prijs.
Dat dit planetarium, in de kern een wetenschappelijk verantwoorde eeuwigdurende kosmische klok die nu al zo’n 240 jaar functioneert en dat tot in de verre toekomst zal blijven doen, nog bestaat is een klein wonder. Eise is altijd bezorgd geweest om het lot van zijn kindje, en liet voor zijn nazaten uitvoerige instructies voor het onderhoud achter. Hun belangeloze inzet heeft het voortbestaan van het planetarium lange tijd verzekerd. In 1818, Eise was inmiddels hoogbejaard, leek het even of die zorg zou worden weggenomen toen de koning het planetarium bezocht. Na afloop daarvan schreef Eise in een brief aan een vriend: ´Zijn Majesteit heeft alles naaukeurig bezigtigd, zelvs de binnendeelen van ’t Raderwerk, kruipende in de enige en bekrompene ruimte om de Raderen van de oneigale beweegingen van de Maat te beschouwen´. Eise was met Willem I meegekropen in de technische kruipruimte, hem met een kaarsje bijlichtend. Zo´n moment dat je meegemaakt zou willen hebben…. Maar het hielp, in 1825 kocht het Rijk het planetarium aan en kwam er geld voor het onderhoud.Een rijksmuseale instelling is het planetarium allang niet meer. Het is een professioneel museum dat het afgelopen decennium flink heeft geïnvesteerd in uitbreiding van de bezoekersfaciliteiten. En het mag zich inmiddels ‘Koninklijk’ noemen. Ook dat zou Eise op prijs hebben gesteld.
Sandra Langereis / Machineman. De tijden van Eise Eisinga / 366 blz / De Bezige Bij, 2024