donderdag 27 juni 2019

30 x Weemoedt

De omslag van Liefdewerk oud papier. De beste verhalen van Lévi Weemoedt toont een schrijver aan de arbeid. De gekwelde uitdrukking op diens gezicht en zijn verdere lichaamstaal beloven niet veel goeds. En is de Escherachtige manier waarop de velletjes gebruikt schrijfpapier overgaan in vogels in hun vlucht een verwijzing naar het nooit eindigende karakter van dit schrijfgevecht? Of eerder naar de kwaliteit van het werk? Ik voel het meest voor de laatste interpretatie, want veel van de dertig korte verhalen in deze verzamelbundel uit 1980 zijn hoogtepuntjes in het genre: verrassend, humoristisch, speels en vlot geschreven. Vlaardingen en omgeving, de plek waar Weemoedt opgroeide, is een regelmatig terugkerende locatie. Dat geldt ook voor Leiden, waar hij Nederlands studeerde. Voeg daarbij dat de meeste verhalen door een ‘ik’ worden verteld, en je hebt te maken met een bundel die heel persoonlijk aanvoelt.

Een voorbeeld.

De jonge Levi Weemoedt scheurt graag samen met zijn neefje op de Solex van zijn moeder door het platteland rondom Vlaardingen. Wanneer de inhoud van de benzinetank het toelaat kan zelfs Hoek van Holland een bestemming zijn.  En dat alles volgas, als echte coureurs. Ze voelen zich oppermachtig en laten dat de overige weggebruikers dan ook merken door ze rakelings te passeren en gekke bekken te trekken. Tijdens een van die tochten, op de terugweg naar Vlaardingen, komen ze achterop een oud heertje die tevreden pijprokend met zijn Solex eveneens richting Vlaardingen tuft. Dat is hun volgende slachtoffer, de neef zal hem rakelings passeren en Levi zal staand op de achterste pedalen de man eens aan het schrikken maken en hem de berm injagen. Maar ze hebben het benzineniveau iets te optimistisch ingeschat, want precies op het moment dat ze het mannetje voorbijgaan lijken te gaan stopt hun Solex ermee. En belanden ze, pogend vaart te houden door mee te trappen, zelf in de berm. Dan blijkt het mannetje een vrome gelovige die hen, na uit zijn zakbijbeltje een passage over ‘kwaad doen’ heeft voorgelezen, zijn andere wang toekeert, wat benzine uit zijn eigen tank overhevelt naar hun tank, vervolgens op zijn Solex stapt en zijn weg vervolgt. Ook Lévi en zijn neefje stappen weer op. En net als Lévi overweegt om het mannetje tijdens het inhalen een dankbare blik toe te werpen, staat zijn neefje op en brult de man ‘ouwe tyfuslul!!’ in het gezicht.

Een mooi afgerond verhaal, waarin je in nauwelijks zeven bladzijden een jongenswereld en een leermoment krijgt voorgeschoteld, met een schitterende uitsmijter aan het slot.

Lévi Weemoedt
Liefdewerk oud papier. De beste verhalen van Lévi Weemoedt
206 blz
Uitgeverij Contact

zondag 23 juni 2019

Het meisje en het monster

Mijn kennismaking met het monster van Frankenstein zal hebben plaatsgevonden in de late jaren zestig of begin jaren zeventig. Een van de Nederlandse omroepen vertoonde toen een serie van drie speelfilms met Boris Karloff in de hoofdrol. Ik mocht daarvoor opblijven, in mijn herinnering werden ze later op de avond uitgezonden. Het was een heftige ervaring, achteraf droomde ik er nachtenlang van. De scène  waarin Dr. Frankenstein zijn uit menselijke onderdelen bijeen genaaide creatie tot leven wist te wekken was voor mij de top. Het ‘monster’ lag in die scène op een verhoging, werd onder stroom gezet en er waren bliksemflitsen. Dat alles in de filmtechniek van begin jaren dertig. Bloedstollend was het moment dat de vingers van het ding gingen bewegen, als eerste teken van leven. Opmerkelijk hoe sommige herinneringen na bijna vijftig jaar nog zo helder zijn.

Toen ik in de zomer van 2018 in een boekhandel in het Lake District een zojuist gepubliceerde biografie tegenkwam met de mooie titel In Search of Mary Shelley. The Girl Who Wrote Frankenstein bleef die direct aan mijn vingers plakken. Ik wist dat een jong Engels meisje de auteur van de roman was, maar had me daar nooit echt in verdiept. Dit leek me de gelegenheid.

Mary wordt geboren in 1797 in Londen, als de dochter van de publiciste/feministe Mary Wollstonecraft en de filosoof/boekhandelaar William Godwin. Haar moeder overlijdt bij de geboorte, haar vader en stiefmoeder voeden haar op. Al op vrij jonge leeftijd is Mary een zelfstandige en eigengereide jonge vrouw, met een grote interesse voor literatuur. In 1814 ontmoet ze de jonge dichter Percy Bysshe Shelley, die de liefde van haar leven zal zijn. Hij geniet enige bekendheid omdat hij tijdens zijn studie in Oxford een tractaat heeft gepubliceerd waarin hij een pleidooi houdt voor het atheïsme. Zijn vroege poëzie verschijnt ook in deze jaren.

Nog in datzelfde jaar schaakt Percy Mary en neemt haar en haar stiefzus mee op een geïmproviseerde reis naar Zwitserland. Die tocht valt deels in het  water, maar is voor Mary een kennismaking met de Europese landschappen en cultuur die niet veel later haar vruchten zal afwerpen. In de Alpen is ze voor het eerst  in een hooggebergte, het brengt haar een ontzag bij voor de krachten van de natuur. En op de terugweg naar Londen, de Rijn afzakkend, hoort ze verhalen over tal van kastelen en kasteelruïnes waaronder, net onder Darmstadt, de Burg Frankenstein.

In 1816 onderneemt het paar een tweede, ditmaal beter georganiseerde, reis naar Zwitserland. Ze verblijven een zomer lang in een huis aan de oever van het Meer van Genève. Hun buurman is George Gordon Byron, beter bekend als Lord Byron, de inmiddels beroemde dichter. Op hun eerste Zwitserse reis hadden Percy en Mary hem ontmoet en waren ze bevriend geraakt. De villa waarin Byron logeert, de Villa Diodati, is een prachtig gelegen kast van een huis waarin de vrienden die zomer regelmatig bijeenkomen. Een geliefd tijdverdrijf is dan het gezamenlijk lezen van Duitse en Engelse ‘gothic stories’, griezelverhalen. En dan, waarschijnlijk op de avond van 16 juni 1816, gebeurt het. Na het opnieuw voorlezen van enge verhalen stelt Byron een wedstrijd voor: ze zullen allemaal een griezelverhaal schrijven. De ‘echte’ schrijvers haken al snel af, maar Mary gaat gedurende een jaar stug door. Schaaft eindeloos bij, tot ze tevreden is met het resultaat. De rest is geschiedenis.

Fiona Sampson heeft ervoor gekozen een tiental momenten uit het leven van Mary te belichten. Die begint ze steevast met een ‘beeld’, een tableaux vivant. Dat kan een tafereel zijn als Mary’s geboorte, de overtocht van het Kanaal na haar schaking door Percy, een avond in Villa Diodati of het paar dat zich definitief als immigranten vestigt in Pisa. Sampson kiest zo voor de gebeurtenissen die zij belangrijk vindt in haar verhaal over Mary en plaatst die vervolgens in de historische context. Dit heeft het voordeel dat Mary echt centraal staat in haar eigen biografie – wat met de beroemde mannen om haar heen in het verleden niet altijd het geval is geweest – én dat ze het probleem omzeilt dat ze hier en daar over maar heel weinig bronnen beschikt. De dagboeken van Mary zijn deels verdwenen en ook haar correspondentie uit de vroege jaren is er niet meer.

Het heeft niet veel gescheeld of ook haar roman was haar ontglipt. Dit speelt bij de verschijning van Frankenstein in 1818. Percy is zo aardig om een voorwoord te schrijven bij de roman, dat hij ondertekent, terwijl de roman zelf anoniem verschijnt. Iets dat in die jaren niet ongebruikelijk is bij vrouwelijke auteurs. Daardoor nemen veel lezers en ook de critici aan dat hij ook de auteur is van dit opmerkelijke verhaal. Het kost enige moeite en tijd om dat recht te zetten.

Weet ik nu alles over het ontstaan van de ‘oervorm’ van Frankenstein, Mary’s roman uit 1818? Ja, dat maakt Sampson in haar uitvoerige analyses wel duidelijk. En ik realiseer me ook hoe ver Mary’s Frankenstein in meerdere opzichten afstaat van de Frankenstein uit de Hollywoodfilms. Haar Dr. Frankenstein is een product van de Midden-Europese literaire cultuur, de filmdokter is zo gemodelleerd dat zijn handelen bij het publiek het maximale griezeleffect sorteert.

Na Frankenstein schrijft Mary gedurende zo’n dertig jaar een heel oeuvre bij elkaar. Na de dood van Percy, die in 1822 tijdens een zeiltochtje op de Middellandse Zee verdrinkt, en de dood van Lord Byron, wiens assistent zij een poosje is, wordt het schrijven haar manier om brood op de plank te krijgen. Maar hoeveel ze ook nog publiceert, slechts één werk heeft het tot de categorie ’wereldliteratuur’ gebracht. Het griezelverhaal dat ze nog vóór haar twintigste schreef.

Fiona Sampson
In Search of Mary Shelley. The Girl Who Wrote Frankenstein
304 blz
Profile Books

dinsdag 18 juni 2019

Een moordzomer op het land

Wat doe je als drie dagen na de bruiloft je kersverse echtgenoot een zware hartaanval krijgt en terug uit het ziekenhuis nog maar een schim blijkt te zijn van de man die je trouwde? Judith weet het wel: ze huurt een huisje op een landgoed in een rustige streek, vraagt voor de gezelligheid haar zus en zwager mee en neemt zich voor daar een hele zomer te blijven. Het gaat immers om leven en dood. Het landgoed in kwestie, Groenlust, is het eigendom van twee zussen, Fiep en Anne. Tijdens het maken van haar reservering ontdekt Judith dat zij en de zussen elkaar van lang geleden kennen. Dat wordt een knusse zomer, denk je dan.

Judith is een schrijver die last heeft van een writers’ block. Maar met haar nieuwsgierigheid is niets mis. Zwervend over het landgoed maakt ze kennis met een handvol kleurrijke figuren dat lid is van een kleine volkstuinvereniging. De vorige landheer, die gevoelig was voor hulp aan de minder bedeelde klasse, heeft met de volkstuinvereniging een pachtcontract gesloten dat slechts eindigt wanneer het aantal volkstuinders onder de tien zakt. Nietsvermoedend laat Judith zich al bij haar eerste kennismaking een volkstuintje aansmeren, voor de duur van de zomer. Waarmee ze de ophanden opheffing van de volkstuinen een poos uitstelt.

Deze verwikkeling vormt in de eerste helft van de roman zo ongeveer de enige opvallende verhaallijn. De schildering van het dagelijkse leven op het landgoed, het tuinieren en koken vormen dan de hoofdmoot. Mizee’s levendige stijl en de talrijke kleine spitsvondigheden dragen het verhaal, zonder dit zou het vermoedelijk wat suf zijn geworden. Maar dan draait het verhaal. Wanneer Judith op een dag in de tuin een schedel vindt, en die na de avondmaaltijd met een groots gebaar in de lege slaschaal legt, krijg het verhaal ineens de trekjes van een detective en daarmee ook wat spanning. Is het de schedel van een spoorloos verdwenen familielid? En hoe past dat dan bij de verhalen die al tientallen jaren rondgaan over die verdwijning? De politie wordt ingeschakeld, er worden meer vondsten gedaan en voor je het weet zit je in iets dat veel weg heeft van een Agatha Christie of Poirot.

Moord op de moestuin is in meerdere opzichten een luchtig verhaal. De stijl van Mizee heeft iets onbevangens, is heel natuurlijk en bovendien doorspekt met kleine geestige opmerkingen. Ik luisterde het boek, professioneel voorgelezen, en dan werkt dat uitstekend. De ‘detective’ is heel vertrouwd, ik las ergens dat Mizee een groot liefhebber is van het werk van Agatha Christie. Je mag dit boek dan ook een geslaagde pastiche noemen. Tot en met de verrassende ‘twist’ in de ontknoping.

Nicolien Mizee
Moord op de moestuin
Voorgelezen door Hymke de Vries
6 uur en 11 minuten
Nijgh & van Ditmar / via Storytel

vrijdag 14 juni 2019

't Hooge Nest

In 2012 kopen Roxane van Iperen en haar echtgenoot een mooi huis in het buitengebied van Naarden. 't Hooge Nest, zoals het kloeke landhuis heet, is in 1921 gebouwd in opdracht van Dirk Witte, indertijd een succesvol liedschrijver voor onder andere Jean-Louis Pisuisse. Het bekende nummer 'Mensch, durf te leeven' is van zijn hand. Wanneer Van Iperen en consorten het interieur beginnen te strippen, ontdekken ze achter lambriseringen en onder vloeren geheime bergruimten. Met daarin veelal stompjes kaars, verzetskranten uit de Tweede Wereldoorlog en bladmuziek. De gedachte aan onderduikers dringt zich direct op, en van Iperen start een onderzoek. Beginnend in de directe omgeving waaiert dat langzamerhand uit naar de nationale archieven. Zes jaar later heeft ze het verhaal compleet. Dit boek is het resultaat.

De Amsterdamse familie Brilleslijper heeft in de jaren twintig en dertig een groothandel in de Jodenbuurt. Vader Joseph en moeder Fietje runnen de zaak, dochters Janny en Lien hebben hun eigen leven. Janny is getrouwd met Bob Brandes, een ambtenaar. Lien heeft een dansopleiding gevolgd en treedt op. Zij heeft een relatie met Eberhard Rebling, een Duitse musicus. Halverwege de jaren dertig zijn zij op de hoogte van de ontwikkelingen in Duitsland, en in hun vriendenkring hebben ze jonge mannen en vrouwen die vanwege de politieke situatie naar Nederland zijn gekomen. Maar wat doe je er verder aan? 

De Duitse inval op 10 mei 1940 verandert alles. Tot Lien dringen de gevolgen nog niet direct door, maar Janny gaat meteen in het verzet. Zij wordt koerier, reist met vervalste persoonsbewijzen van hot naar her. Ze verstopt ze onder het matrasje van de kinderwagen van haar jongste dochtertje. Als jonge moeder is ze minder verdacht, denkt ze. Maar ze neemt wel een groot risico. Ze is Joods, maar heeft geen "J" in haar persoonsbewijs laten stempelen, zoals dat door de Duitsers verplicht is gesteld.

Naarmate de tijd vordert nemen Janny en Lien onderduikers op. Samen met die mensen duiken ze in 1942 ook zelf onder, in een zomerhuisje in Bergen. Maar ook daar moeten ze weg wanneer de Duitsers de kuststrook ontruimen voor de aanleg van de Atlantikwal. Via ondergrondse contacten vinden ze begin 1943 een landhuis bij Naarden, 't Hooge Nest. Ze huren het van twee chique Amsterdamse dames op leeftijd, tot het einde van de oorlog.

't Hooge Nest is een ideaal onderduikadres. Het ligt in een bos, is alleen bereikbaar via een doodlopend zandpad. De Zuiderzee, met een aardig strandje, ligt op loopafstand. Er is dus gelegenheid tot ontspanning, wat vooral voor de kinderen en jonge onderduikers een groot voordeel is. Van Iperen beschrijft levendig en in detail het leven van de bewoners, hun dagindeling, de veiligheidsbuffers die ze inbouwen en de kleine en grote momenten waarop het bijna misgaat. Dat ultieme moment komt in juli 1944, wanneer ze door een Sonderkommando van Jodenjagers worden ontdekt. Ze zijn verraden. Alleen Bob en Eberhard, de echtgenoten van Janny en Lien, weten samen met hun kinderen aan de Duitsers te ontkomen. Maar de vrouwen zullen dat heel lang niet weten.

Wat dan volgt is een nachtmerrie: gevangenis, verhoren, deportatie naar kamp Westerbork en vandaar door naar Auschwitz. De groep wordt bij aankomst daar direct al gesplitst. Janny en Lien zien hun ouders een andere kant op lopen.

Omdat Janny en Lien de kampen - na Auschwitz volgt Bergen-Belsen - overleven, zij het ternauwernood, en zij later in hun leven hun verhalen doorgeven aan hun kinderen én ze opschreven, beschikte Van Iperen over gedetailleerde informatie uit de eerste hand. Het is indrukwekkend hoe zij die gebruikt. Haar relaas is indringend en dramatisch, zonder enig moment van effectbejag. Bijzonder is de ontmoeting van Janny en Lien in Auschwitz met Anne Frank en haar zus Margot. De beide meisjes zijn dan al van hun vader gescheiden, hun moeder hebben ze geselecteerd zien worden voor de gaskamer. In Bergen-Belsen zien ze de kinderen voor hun ogen sterven.

Roxane van Iperen schreef met 't Hooge Nest een indrukwekkend verslag van een fase in de  geschiedenis van haar huis. En daarmee een nog indrukwekkender geschiedenis van zomaar een Joodse familie in de oorlog. Hoe gewone mensen door de omstandigheden vertrapt worden. Maar ook hoe gewone mensen besluiten om in verzet te komen. Een boek dat me lang zal bijblijven.

Roxane van Iperen
’t Hooge Nest
382 blz
Lebowski Publishers

zondag 9 juni 2019

Mulisch' universum

Harry Mulisch is wel een ongrijpbare schrijver genoemd. Dit niet alleen omdat een deel van zijn oeuvre zich onttrekt aan een eenduidige lezing, maar ook omdat de filosofie hem na aan het hart lag en hij daar in interviews graag gewag van maakte of, wanneer de interviewer de teugels niet al te strak hield, zomaar wat in het rond filosofeerde over zijn eigen werk en aanverwante zaken op een manier die niet alle lezers of kijkers helemaal konden volgen. Anderzijds is er geen andere Nederlandse schrijver geweest die zo vaak bewust naar buiten trad via de media en daarmee een publiek figuur werd. De eerste persoon aan wie Nederlanders dachten bij het woord ‘schrijver’. Sander Bax heeft die kant van Mulisch’ optreden enkele jaren geleden uitvoerig beschreven (zie dit blog, 12 april 2015). In Zijn eigen land, dat Robbert Ammerlaan in 2016 publiceerde, komen we op een heel andere manier dicht bij de persoon en schrijver Mulisch: door het systematisch uitpluizen van de werkkamer van de in 2010 overleden schrijver, die tijdens Ammerlaan’s onderzoek nog in dezelfde staat verkeerde als op de dag dat Mulisch overleed.

Ammerlaan was bij De Bezige Bij de uitgever van Mulisch. Ze waren goed bevriend, Mulisch vroeg hem bij zijn leven al om als zijn biograaf op te treden. Ammerlaan kende ook het werkvertrek van Mulisch in zijn huis aan de Leidsekade in Amsterdam, waarin gedurende een halve eeuw diens boeken ontstonden. Toch bleek tijdens zijn ruim tweeëneenhalf jaar durende onderzoek ter plekke dat er voor zijn ogen een beeld van Mulisch ontstond dat op veel punten een bijstelling of nuancering van het bestaande betekende. De duizenden persoonlijke notities, aantekeningen voor verhalen en essays, brieven, de agenda’s en niet te vergeten de persoonlijke foto’s zag Ammerlaan in vrijwel alle gevallen voor het eerst.

Dit kloeke boek is géén biografie, stelt Ammerlaan nadrukkelijk in zijn inleiding. Het is ook geen letterkundige studie, of de analyse van een oeuvre. En het heeft zeker geen wetenschappelijke pretentie. Ammerlaan ziet het als een reisverhaal door het leven en werk van Mulisch, door diens ‘literaire laboratorium’.

Trouw aan deze opzet heeft Ammerlaan de meest interessante en persoonlijke documenten gegroepeerd op onderwerp. Beginnend bij Mulisch zelf en zijn ouders Alice en Kurt, aan wie de eerste drie hoofdstukken zijn gewijd. Andere hoofdstukken zijn ‘De Jodenster’, ‘Wonderkind’, ‘De zaak 40/61’, ‘Vrouwen, twee vrouwen’, ‘De aanslag’, ‘De letteren’, ‘De wereld en de hemel’ en ‘Hitler’. Dit laatste onderwerp ter afsluiting, omdat de oorlog en haar aanstichter Mulisch’ leven én zijn schrijverschap van begin tot eind heeft beheerst. Bijzonder in dit hoofdstuk is de beschrijving van het bezoek dat hij in augustus 1971 brengt aan Albert Speer, Hitlers architect, ter voorbereiding op zijn nooit verschenen roman De toekomst van gisteren. Zoals zo velen die Speer na zijn gevangenisstraf  ontmoetten, hield hij aan het bezoek gemengde gevoelens over.

De uitvoering van het boek is subliem. Een mooi kloek romanformaat, opdikkend papier van goede kwaliteit, een typografie die de soms complex opgezette tekst toch heel leesbaar laat zijn en fotografie om van te smullen. Het boek verleidt je.

Robbert Ammerlaan
Zijn eigen land
448 blz
De Bezige Bij

maandag 3 juni 2019

Vrij als een vogel

Is het mogelijk om, wanneer je als slaaf bent geboren, je voor te stellen hoe het is om geen slaaf meer te zijn? De vijfjarige George Washington Black, in 1818 geboren op een suikerplantage in Barbados, kan zich daar maar moeilijk een beeld van vormen. Wanneer hij aan zijn verzorgster Big Kit vraagt hoe het is om vrij te zijn, antwoord zij: ‘Oh child, it like nothing in this world. When you free, you can do anything. […] You go wherever it is you wanting. You wake up any time you wanting. When you free’, she whispered, ‘someone ask you a question, you ain’t got to answer. You ain’t got to finish no job you don’t want to finish. You just leave it’. I closed my heavy eyes, wondering. ‘Is really so?’ Als vijfjarige kan hij het antwoord nauwelijks bevatten, maar ruim tien jaar later is hij daadwerkelijk een vrij man. In deze betoverende roman vertelt de Canadese auteur Esi Edugyan het verhaal van Washington Black, roepnaam Wash. Ze doet dat met aandacht voor de sociale geschiedenis, maar ook met een subtiel gevoel voor nét die verhalende elementen die de roman onvergetelijke scènes bezorgen.

Het leven op de plantage is hard. Niet alleen is het werk uitputtend, het tropische klimaat maakt het tot een haast onmenselijke belasting. Wanneer de eigenaar van de plantage overlijdt en wordt opgevolgd door zijn neef, ene Erasmus Wilde – Wash is dan 11 jaar oud – wordt het leven van de slaven pas echt ondraaglijk. Hij draait de duimschroeven aan, er worden voorbeelden gesteld: een slaaf die te veel roddelt wordt publiekelijk de tong uitgerukt, een ander wordt als straf voor een vluchtpoging op de brandstapel gezet.

Met de komst van de jongere broer van Erasmus Wilde verandert alles voor Wash. Deze Christopher ‘Titch’ Wilde is een wetenschapper. Hij brengt een scheepslading instrumenten met zich mee. Het gastenverblijf achter in de tuin is de plek waar hij logeert en zijn laboratorium inricht. Hij claimt Wash als zijn huisknecht. Wanneer deze zijn meester begeleidt op diens tochten in de jungle, zware apparatuur zeulend, ontdekt Titch bij toeval dat Wash een talent heeft voor tekenen. Hij laat hem daarom voor zijn artikelen over Barbados illustraties maken van de flora en fauna. Ook heeft Wash het ideale gewicht om het luchtschip dat hij uit Engeland meenam – zijn 'Cloud-cutter' - nét dat beetje extra ballast te geven dat het nodig heeft voor de eerste proefvlucht. En die tocht met de Cloud-cutter komt er. Midden in de nacht vertrekken Titch en Wash vanaf de hoogste heuvel van het eiland voor een vlucht naar Haiti, maar die bestemming zullen ze niet halen. Gedwongen door een storm maken ze een onbedoelde noodlanding, bovenop een groot zeilschip dat op weg is naar de Verenigde Staten. Zo wordt de proefvlucht een onbedoelde vlucht naar de vrijheid. Het is het begin van een tocht die Wash – en voor een deel ook Titch – naar de Verenigde Staten, het ijzige noorden van Canada, Nova Scotia, Engeland en Marokko zal brengen.

Wash voelt zich vanaf dat moment geen slaaf meer, ofschoon die status pas jaren later officieel zal worden en hij merkt dat een prijsjager zijn gangen volgt. Maar hij is wel zwart, wat hem voor veel mensen nog steeds brandmerkt. Zijn illustraties brengen hem in Nova Scotia in contact met een beroemde bioloog en zijn dochter, met wie hij naar Engeland reist en een gedurfd project opzet. Maar al die tijd knaagt er iets. Dat brengt hem ertoe op zoek te gaan naar zijn afkomst, zijn wortels.

Wash is een overtuigend personage. Edugyan slaagt er eveneens in de sociale veranderingen in de jaren tussen 1830 en 1850 via dat personage te presenteren zonder dat dit geforceerd lijkt. En, zoals eerder gezegd, blijven tal van scènes lang hangen. Met als uitschieter de vlucht met de Cloud-cutter. Die is minder sprookjesachtig dan je denkt. Het was immers ook het tijdperk van de dromers, vernieuwers die het onmogelijke mogelijk wilden maken.

Esi Edugyan
Washington Black
422 blz
Serpent’s Tail

[ Nederlandse editie: Washington Black ]