maandag 31 mei 2021

Vriesekoop in het spoor van Pearl S. Buck

Wie leest er in Nederland vandaag de dag nog de boeken van Pearl S. Buck? Ik denk dat het om een heel kleine groep lezers gaat. Slechts een enkele titel is nog in druk, de meeste zal je tweedehands moeten vinden. Dat is toch wel opmerkelijk voor een auteur die in de jaren dertig op indrukwekkende wijze debuteerde, van wie de meest succesvolle boeken wereldwijd oplages haalden van ruim een miljoen en aan wie in 1938 voor haar magnum opus De goede aarde (The Good Earth) de Nobelprijs werd toegekend. Een van haar bewonderaars is Bettine Vriesekoop. De link tussen beide is natuurlijk China, het land waar Buck de eerste helft van haar leven woonde en dat de hoofdrol speelt in de meeste van haar boeken. Vriesekoop beoefende op hoog niveau een sport die in China razend populair is – ergens in het boek noemt zij zichzelf ‘Betty van de pingpong’ – en studeerde na de afsluiting van haar sportloopbaan Chinees. Van 2006 tot 2009 woonde zij in Beijing, als correspondent voor NRC Handelsblad, om vervolgens over het land te blijven publiceren. Dit voorjaar verscheen Het China-gevoel van Pearl S. Buck.

De afgelopen decennia is een handvol dikke, doorwrochte biografieën van Buck verschenen, alle geschreven door Amerikanen. Vriesekoop koos daarom voor haar boek een ander concept. Ze besloot een reis te maken langs de plekken waar Buck heeft gewoond en gewerkt. Een soort literaire reisgids, in dit geval gewijd aan één auteur. Dat zal niet alleen een feest zijn geweest om te maken, maar werkt ook uitstekend. Als lezer reis je met haar mee, bezoekt dezelfde plekken en bent deelgenoot van haar indrukken. Vriesekoop hanteert een prettig informele journalistieke stijl, waardoor haar verslag leest als een trein. Bovendien spreekt ze Chinees, zodat ze reizend door dat land in gesprek kan gaan met de mensen die haar ontvangen. 

Pearl S. Buck werd geboren in 1892 in Hillsboro, West Virginia.  Toen ze drie maanden was, reisde ze met ouders, een zendelingenechtpaar, naar de provincie Jiangsu. Tot 1934 zou China haar thuis zijn, af en toe onderbroken door een verlof. Soms was zo’n verlof het gevolg van politieke onrust. Dat was het geval in 1900, ten tijde van de Bokseropstand, en in 1934 vanwege de toenemende strijd tussen de communisten en de nationalisten. Dat lange verblijf in China leverde haar een grondige kennis van het land en z’n inwoners op, evenals een vlekkeloze beheersing van de taal. En tevens een levenslange afschuw van het streng-religieuze zieltjes winnen van haar vader. In 1917 trouwde ze met haar eerste echtgenoot, de landbouwkundig ingenieur Lossing Buck. Diens carrière, waarvoor hij vaak van huis was, leidde tot een verwijdering en uiteindelijk tot een scheiding. Zijn naam behield ze.

Buck, die zich realiseerde dat haar liefdeloze huwelijk haar niets zou brengen en dat ze haar eigen weg moest kiezen, begon kort voor 1930 te schrijven. Ze debuteerde als schrijfster in 1930 met East Wind, West Wind. Een jaar later al volgde The Good Earth. Beide romans spelen in China en hebben de levensomstandigheden van doodgewone Chinezen tot onderwerp. Het soort mensen tussen wie Buck al decennia leefde. Het debuut werd goed ontvangen, maar de opvolger bleek een schot in de roos. Haar reputatie was hiermee in één klap gevestigd. Ofschoon een flink deel van het literaire wereldje neerkeek op de ‘streekromans van die mevrouw’. Dat neerbuigende commentaar zou nooit ophouden, haar hele oeuvre lang.

Dat Buck’s boeken in het Amerika van de jaren dertig zo aansloegen, was opmerkelijk. De gemiddelde Amerikaan had in die tijd namelijk een vrij ongunstig beeld van Chinezen – en trouwens ook van andere minderheden. Er woonden er in de Verenigde Staten veel Chinezen, maar ze waren niet bepaald geïntegreerd. En wat je niet kent, dat wil je niet. Dus aan de Chinezen werden al snel allerlei negatieve gedragingen toegekend. Maar blijkbaar voelde het lezerspubliek van Buck zich zo sterk gegrepen door de personages in haar romans, mensen van vlees en bloed die met grote regelmaat gemangeld dreigden te worden door oorlog, hongersnood en achterhaalde tradities, dat ze daarvoor hun stereotiepe beeld van Chinezen opzij schoven. Toen Hollywood echter voor de eerste keer een roman van haar zou verfilmen, was het toch echt uitgesloten dat de Chinese personages gespeeld zouden worden door Chinese acteurs. Dat werden dus Amerikanen. Niet Bucks keuze - het werd wat onbegrijpelijk - maar ze waardeerde de prestaties van de hoofdrolspelers.

Als heel toegankelijke biografie van Buck werkt dit boek prima. De meerwaarde zit hem in, ik zei het al, de opzet ervan als een reis. In de Verenigde Staten bezoekt Vriesekoop de huizen waar haar idool werd geboren en woonde. Herinneringsplekken en musea waar enthousiaste vrijwilligers met een ongelooflijke passie het verhaal van de eens wereldberoemde schrijfster levend houden. Maar waar Vriesekoop zich ook herhaaldelijk afvraagt of alles wat ze ziet wel authentiek is. Of dat zo’n huis deels met spulletjes van de lokale rommelmarkt is ingericht. In China is het soms nog een tandje erger. Een deel van die reis maakt ze in het gezelschap van een groep van zo’n dertig Amerikaanse fans van Buck. De trip, een Footprint Tour, is georganiseerd door de Pearl S. Buck International Foundation. Dat opent deuren. Op de verschillende locaties waar Buck heeft gewoond, zijn de laatste decennia kleine musea neergezet, veelal in de stijl van Bucks voormalige huis. Een enkele maal is dat met respect voor de historie en met liefde gedaan, maar meestal niet. In zo’n laatste geval voel je Vriesekoops ongeloof over de foute keuzes en de wanstaltige smaak van het papier druipen. Prachtig.

Bettine Vriesekoop / Het China-gevoel van Pearl S. Buck. Winnaar Nobelprijs voor Literatuur 1938 / 398 blz / Uitgeverij Brandt, 2021

woensdag 26 mei 2021

Lost at sea

Hans Steketee, redacteur bij NRC Handelsblad, weet nog precies wanneer de geschiedenis begon die hem gedurende een handvol jaren een flink deel van zijn vrije tijd zou kosten. Dat was op de avond van 29 april 2013. Hij was die avond ‘verslaggever van dienst’ op de krant toen via Teletekst het bericht binnenkwam dat een Nederlandse zeilboot met drie opvarenden aan boord en route van Schotland naar Noorwegen werd vermist. Googelend kwam hij er al snel achter dat het geen zeilboot betrof, maar een omgebouwde voormalige Oost-Duitse loodsboot, de Warnow. Twee weken daarvoor was het scheepje vertrokken uit het Schotse havenstadje Stonehaven, sindsdien had niemand een teken van leven ontvangen. Eerder op die 29ste april had de Britse kustwacht een PAN ALERT uitgegeven, waardoor de media op het geval geattendeerd werden. Van de boot en haar drie opvarenden zou nooit iets opduiken maar Steketee, zelf een zeiler op de Noordzee, raakte zo gefascineerd door het hoe en waarom van dit drama dat hij alle aspecten ervan, alsmede de context, zorgvuldig uitploos en in kaart bracht. Met als resultaat dit boek, een reconstructie van de gang van zaken die leidde tot de verdwijning. 

Eigenaar en schipper van de Warnow is Arnoud Brinkman, 47 jaar oud. In 2013 heeft hij een bewogen leven achter de rug. Hij is afkomstig uit een stabiel gezin – moeder lerares, vader wetenschapper – en weet zonder al te veel moeite het Christelijk Gymnasium in Utrecht te doorlopen. Daarna wordt zijn koers wat zwalkend. Een studie scheikunde geeft hij al snel op, datzelfde geldt voor musicologie. Hij musiceert graag, maar de theorie is hem te droog. Daarna enkele relaties en een serieuze verslaving die hij pas na jaren cold turkey weet te overwinnen. Reddingsboei blijft de muziek, hij speelt af en toe in een bandje. En dat op een serieus instrument, de saxofoon. Zijn lichte afkeur van een voorspelbaar bestaan als brave burger pareert hij door een platbodempje te kopen, de Iwan, en daarmee Nederland te doorkruisen. Het water trekt hem, dat wordt steeds duidelijker. Wanneer hij de kans krijgt om voor een prikkie de Warnow over te nemen van een Rotterdamse scheepssloper, is hij zielsgelukkig. Het is vanaf dan niet alleen zijn huis, het  zal ook het schip worden waarmee hij de oceanen zal doorkruisen. Om te beginnen de Noordzee.

Ter voorbereiding op die trip op de Noordzee, richting Noorwegen en het Noorderlicht, verbouwt Arnoud de Warnow flink. Het stuurhuis wordt verplaatst naar voren, zodat hij midscheeps een mast kan neerzetten waarmee het schip een zeilboot wordt. Hij verbouwt daartoe een scheepskraan tot mast. Maar de geheel stalen Warnow is met haar vijftien meter weliswaar een zware boot, maar bezit geen diepliggende kiel of een zwaard. Waardoor zeilen maar heel beperkt kan, eigenlijk alleen maar voor de wind omdat anders het zwaartepunt van de boot een probleem wordt. Arnoud moet zich hebben gerealiseerd dat hij het schip gaat gebruiken voor iets waarvoor het niet is gebouwd: de open zee. Dus last hij extra gangboorden langs de zijden, tegen de hoge golven. Je voelt dat zijn technische oordeelsvermogen – dat hij zeker bezit – het onderspit delft tegen zijn dromen. Maar toch vertrekken hij en de vrienden die hij heeft uitgenodigd zorgeloos uit Schiedam. Maar het eerste deel van de trip, naar Engeland, leidt door storm en hoge golven bijna tot een schipbreuk. De beelden daarvan spreken boekdelen. Er zijn twee Britse reddingsboten voor nodig om ze veilig te laten arriveren. Dat zet sommige passagiers aan het denken.

Steketee reist vanaf 2013 naar alle plekken die met de verdwijning te maken hebben. In de Engelse en Schotse havens die de Warnow heeft aangedaan,  spreekt hij met havenmeesters die het scheepje hebben ontvangen, met kroegbazen bij wie de Hollanders als band hebben opgetreden en ook met andere ooggetuigen. Hij gaat naar Rostock om de voorgeschiedenis van de Warnow te leren kennen. En hij spreekt met enkele leden van de vriendengroep die in Stonehaven, de laatste haven in Schotland vóór de oversteek naar Noorwegen, besluiten dat die onderneming te riskant is en daarom van boord gaan. De beste beslissing van hun leven, zou blijken. Arnoud, zijn vriendin Tirza en vriend Peter vertrekken wel. En worden nooit meer gezien.

Wat maakt De Warnow een boek dat je in één keer uitleest, bij vlagen met kippenvel? Ik heb het gevoel dat Steketee zelf die onderscheidende factor is. Hij zeilt, ook op de Noordzee. Hij is zich terdege bewust van de gevaren, en gedraagt zich daarnaar. Een voorzichtige zeiler, dus. Maar dat is niet voor niets. Zeilen op open zee is een activiteit waarbij van alles mis kan gaan. Een kleine storing kan zich gemakkelijk uitbreiden tot een groter probleem, tot een situatie die je  mogelijk steeds minder in de hand hebt omdat je opties uitgeput raken. Hij geeft daar mooie voorbeelden van, uit eigen ervaring. Het zijn misschien wel die passagen die je duidelijk maken waar Arnoud in de fout is gegaan.

De speurtocht van Steketee biedt je als lezer interessante inkijkjes in de wereld van het zeezeilen, van de technieken waarbij met behulp van satellieten  scheepsbewegingen worden gemonitord, van het maritieme én economische bedrijf op de Noordzee en zeker ook van de strooptochten – je zou het een vorm van piraterij kunnen noemen – die Rotterdamse havenbaronnen direct  na de val van de muur in 1989 in de voormalige DDR ondernamen. De Warnow, genoemd naar de rivier die bij Rostock in de Oostzee uitmondt,  werd bij een van die strooptochten gekocht om nog iets te verdienen aan het schroot. Ze overleefde, maakte nog wat mensen gelukkig, maar ging uiteindelijk samen met hen ten onder. 

Hans Steketee / De Warnow. Een man, een schip, een droom / 301 blz / Uitgeverij Pluim, 2019

zaterdag 22 mei 2021

Zoon en vader

Het lijkt erop dat de op leeftijd komende Huraki Murakami  vaker dan voorheen publicaties doet verschijnen die hoog scoren in de categorie ‘mijmeringen’. Dat is ook het geval bij Een kat achterlaten. Herinneringen aan mijn vader. Daarin doet hij iets dat hij zowel in het echte leven als in zijn literaire productie lange tijd  heeft nagelaten: praten met zijn vader, schrijven over zijn vader. 

Centraal in de herinneringen aan zijn vader staat voor de zoon de Tweede Wereldoorlog. Zijn vader, gemobiliseerd,  overleefde die door een reeks gelukkige maar ook onbegrijpelijke beslissingen van hogerhand, waardoor hij niet werd ingedeeld bij de fronttroepen maar zijn dienstjaren kon slijten op ongevaarlijke plekken en als student op de Keizerlijke Universiteit.

Voor Murakami lijkt de aanleiding om deze tekst te schrijven en publiceren een heel persoonlijke. In het traject naar volwassenheid van Haruki is er een breuk ontstaan tussen vader en zoon. De aanleiding, zo verklaart de zoon, was de teleurstelling bij de vader toen duidelijk werd dat de zoon geen wetenschappelijke loopbaan ambieerde, überhaupt geen maatschappelijk aanvaardbare loopbaan. Schrijver zijn, en daarbij volkomen onafhankelijk, gaandeweg werd dat het doel. De vader feliciteerde zijn zoon weliswaar bij zijn eerste publicatie, op dertigjarige leeftijd, maar het contact werd er niet beter door. Pas toen zijn vader als negentigjarige in het ziekenhuis op zijn dood lag te wachten, kwam een gesprek op gang.  

Zoals gezegd, het is niets meer dan een heel persoonlijke snipper van het leven. Ook Murakami zelf schrijft in een nawoord dat hij lang heeft getwijfeld hoe deze tekst uit te geven. Desondanks las ik het met plezier. Het bevat ontegenzeggelijk een diepere laag. En de keuze van voor een zelfstandig, prachtig vormgegeven boekje, blijkt de juiste. Een monumentje, heel persoonlijk, voor zijn vader.

Haruki Murakami / Een kat achterlaten. Herinneringen aan mijn vader / Vertaald uit het Japans door Elbrich Fennema / Met illustraties door Marion Vrijburg /  53 blz. / Atlas Contact 

vrijdag 21 mei 2021

De Grote Boze Wolf

De vraag of we in Nederland nog wel beschikken over natuur is voor mijn gevoel het meest kernachtig beantwoordt door de dichter J.C. Bloem. In zijn gedicht De Dapperstraat klinkt het: ‘En dan: wat is natuur nog in dit land? Een stukje bos, ter grootte van een krant’. Natuur in Nederland bestaat uitsluitend op miniformaat, zegt Bloem  met de eenvoudig ogende vanzelfsprekendheid die zo kenmerkend voor hem is. En daar kan hij best wel eens gelijk in hebben. Natuurlijk hebben we waardevolle natuurgebieden als Park De Oosterschelde en Park De Hoge Veluwe, en doen we op dit moment ons best om, in onze omgeving, Nationaal Park Hollandse Duinen van de grond te krijgen. Maar het blijft millimeterwerk, gezien in het grote geheel. Oneerbiedig gezegd een beetje gepruts tussen stedelijke gebieden. Uitgestrektheid is ver te zoeken, en van een selfsupporting biotoop is nagenoeg nergens sprake. En als we dit laatste dan toch eens proberen te realiseren, bijvoorbeeld in de Oostvaardersplassen, is vanuit de trein die het gebied doorsnijdt te zien dat het beslist geen overweldigende natuurbeleving oplevert. Kortom: laten we blij zijn met die kleine, bijzondere locaties die we hebben en het daarbij houden.

Waarom deze intro? Nu, enkele jaren geleden, in maart 2015, werden we in Nederland vanuit het niets geconfronteerd met een stukje oernatuur. Er liep namelijk vanuit Duitsland een wolf het land binnen. Dat was voor de media groot nieuws, om niet te zeggen ‘breaking’. Het NOS Journaal opende ermee. Herders waren beducht voor hun kudde. Boeren in de omgeving sliepen met hun hagelgeweer naast het bed. Ouders hielden hun kinderen binnen. Maar de wolf, voor zover die gedurende enkele dagen kon worden gevolgd door journalisten en liefhebbers, sjokte met zijn kenmerkende soepele loop door Groningen en het noorden van Drenthe alvorens weer oostwaarts aan te houden. Richting de uitgestrekte Duitse bossen, vol malse hertjes. Richting de natuur, weg van de Hollandse veenkolonies.

Ook Dik van der Meulen was bij de vroegste nieuwsflitsen in de auto gesprongen. Hij wilde zich de kans niet laten ontnemen om de eerste wilde wolf in Nederland sinds een eeuw met eigen ogen te zien. Wolven fascineerden hem al sinds zijn jeugd, en bovendien legde hij in het voorjaar van 2015 juist de laatste hand aan een boek over het dier. Hij kreeg het schuwe beest niet te zien, maar maakte wel een mooie reportage over de ‘wolvenjagers’, liefhebbers die individueel of in groepjes bij meldingen van een wolf in actie komen en het dier achterna reizen in de hoop het te spotten. In de jaren ervoor, werkend aan zijn boek, had hij dergelijke fanaten ook al ontmoet in Polen, Duitsland, Zweden, het Yellowstone National Park in de Verenigde Staten en een handvol andere plekken waar nog voldoende lege natuur was om grote roedels wolven te herbergen. Waar je de wolven dan wel niet kon naderen, maar waar je je midden in de nacht wel omringd wist door hun gehuil. 

Dik van der Meulen is een ervaren schrijver en biograaf. In 2003 publiceerde hij de voorlopig ultieme biografie van Multatuli, in 2013 de biografie van koning Willem III, voor welke boeken hij respectievelijk de AKO Literatuurprijs en de Libris Geschiedenis Prijs in ontvangst mocht nemen. De grondige aanpak, heldere analyses en bevlogenheid die deze biografieën kenmerken, vinden we ook terug in het wolvenboek. Of het nu gaat om de biologie van de wolf, of om de vaak negatieve reputatie, of om z’n verbeelding in literatuur en kunst – denk aan zoiets simpels als Roodkapje en de hele symboliek eromheen: je vindt het in dit boek. Ook de wisselwerking tussen mens en wolf, en zelfs de spiegeling van aan beiden toegeschreven karaktertrekken komen aan de orde. Want, zoals de Romeinse auteur Titus Maccius Plautus al schreef, ‘De mens is voor zijn medemens een wolf’. En voor wie dan nóg meer wil, legt Van der Meulen geduldig uit hoe de rijksoverheid reageert op de steeds groter lijkende kans dat wolven vaker ons land zullen aandoen: Er is inmiddels op ministerieel niveau regelgeving geformuleerd! Want zonder dat kan de wolf hier natuurlijk niet rondlopen…

Een serieuze historicus is ook maar een mens. Dat is bij Van der Meulen niet anders. Dus aan trivia die niet de kern van de zaak raken maar in zeker opzicht wel fascinerend zijn, biedt hij geen weerstand. Zo weet ik nu waarom de wolf voor de nazi’s zo’n belangrijk symbool was, en waarom Hitler graag door zijn intimi Wolf genoemd wilde worden. Zijn eigen naam, Adolf, is namelijk een samentrekking van de Germaanse woorden ‘adal’ (edel) en ‘wulf’ (wolf) en betekent dus ‘edele wolf’. Tja.

Van der Meulen voelde gaandeweg zijn onderzoek, waarin hij wilde wolven uitsluitend vanuit de verte te zien kreeg, de behoefte er toch eens een aan te raken. Dus begaf hij zich naar een kennel in Duitsland, en liet zich fotograferen tussen twee ‘wilde’ arctische wolven. Er werd hem verzekerd dat dit veilig kon, maar hij lijkt op de foto toch niet heel gerust.

Dat ik enkele avonden zoet zou zijn met een boek over wolven ligt wel enigszins buiten mijn comfort zone. Maar dit is dan ook meer dan een studie over de biologie van de wolf, Van der Meulens aanpak heeft geresulteerd in een complete  cultuurgeschiedenis van het dier. Ik doe daar mijn voordeel mee. De eerstvolgende keer dat ik Drs. P. zijn lied ‘Dodenrit’ hoor aanheffen, de ballade over de man die per slee op weg naar Omsk zijn hele gezin offert aan een roedel achtervolgende wolven om die maar voor te blijven - ‘Troika hier, troika daar, Twee halfom en één tartaar’ - zal ik me realiseren dat de wolf veel meer is dan een bloeddorstige moordenaar. 

Dik van der Meulen / De kinderen van de nacht. Over wolven en mensen / 372 blz. / Querido’s Uitgeverij, 2016 / Foto auteur Tanja Askani

zondag 16 mei 2021

Revolusi

De geschiedenis van Indonesië is al vaak beschreven, maar met Revolusi presenteert David van Reybrouck een indrukwekkende toevoeging aan die bibliotheek. Indrukwekkend niet alleen vanwege de omvang van onderzoek en verslag, maar ook vanwege de eruditie die eruit spreekt en het vermogen een geschiedenis die soms ingewikkeld is op een heldere manier te vertellen. Revolusi is daarmee naast de overige kwaliteiten ook een heel toegankelijk boek geworden.

Een deel van de verklaring hiervoor is dat Van Reybrouck zodra dat mogelijk is, en dat is zo’n beetje vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw, betrokkenen, ooggetuigen en directe nazaten daarvan aan het woord laat. Je krijgt als lezer op die manier een heel direct verslag van gebeurtekissen, en ook een heel persoonlijk. De gruwelen van oorlog en wat genoemd wordt de politionele acties worden heel aangrijpend slachtoffers en omstanders zelf verwoorden hoe ze die ondergingen. 

Maar het verhaal begint natuurlijk veel eerder. De eerste periode waar Van Reybroeck lang bij stilstaat is de zeventiende  eeuw, de periode waarin de Hollanders via de speciaal daartoe opgerichte VOC het land langzaamaan modelleerden richting een wingewest. Veel consideratie met de Indonesiërs hadden ze daarbij niet, er werd geregeerd met harde hand. Het optreden van iemand als Jan Pietersz Coen is berucht, en brengt Van Reybrouck tot de verzuchting dat de VOC meer met bijlen dan met zeilen heerste. 

Van Reybrouck is meesterlijk in de verbeelding van historische situaties. De wijze waarop hij in zijn introductie van de eind negentiende, begin twintigste-eeuwse maatschappij als beeld de pakketboot hanteert – en wat is er in dit eilandenrijk meer Indisch? – en de organisatie daarvan in hogere en lagere dekken verbindt aan de organisatie van de samenleving zal ik niet snel vergeten. Ook is hij sterk in de kernachtige formulering. Een lange passage over onrecht en onderdrukking, onderbouwd met harde gegevens, sluit hij af met de verzuchting  ‘maar er komt een punt waarop alle statistiek verdampt’. De historicus Van Reybrouck leent zijn stem even aan de mens.

De laatste jaren van de Nederlandse aanwezigheid in Indonesië waren niet de fraaiste. Van Reybrouck laat fijntjes zien dat dit mede werd veroorzaakt doordat niemand van de regering ooit naar de kolonie was afgereisd om ter plekke poolshoogte te nemen, het land en de mensen enigszins te leren kennen. Zij namen hun beslissingen vanuit een westers, koloniaal en  verouderd gedachtengoed. De vrijheidsstrijd waarvoor de Indonesiërs zich gereed maakten paste binnen de ontwikkelingen in de naoorlogse, moderne wereld. De oude mannen in Den Haag wilden behouden wat al zo lang van hen was, de jonge mannen in Indonesië hadden een ideaal voor ogen waarin hun land onafhankelijk was. Vrij was. De jonge mannen zouden winnen.

David van Reybrouck / Revolusi. Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld / Luisterboek, voorgelezen door Mathijs Deen / 23 uur en 5 minuten /  Bezige Bij, via Storytel

woensdag 12 mei 2021

Kantelmomenten

In mijn bibliotheek prijkt het vrijwel volledige oeuvre van de Jens Christian Grøndahl dat in het Nederlands is vertaald, maar niets daarvan had ik tot voor kort gelezen. Ik heb die boeken de afgelopen paar jaar gekocht, de meeste tweedehands, nadat ik enkele lovende besprekingen van Grøndahls werk had gelezen. Een daarvan was van Arnon Grunberg, die de stilistische kwaliteiten van zijn Deense collega bejubelde. Zoiets is voor mij genoeg, ik om dan in actie. Met als resultaat een halve plank nog niet gelezen boeken. Maar daar is nu verandering in gekomen. De recent verschenen verhalenbundel Dagen als gras, heb ik voor de verandering direct na aankoop gelezen. En vastgesteld dat Grunberg gelijk had, Grøndahl is inderdaad een begenadigd stilist.

Dagen als gras bevat zes verhalen, in lengte variërend van 35 tot bijna 90 bladzijden. Forse verhalen dus, soms eerder novellen te noemen. Die lengte geeft Grøndahl de ruimte, en die gebruikt hij dan ook. Zo is het titelverhaal niets minder dan een afgeronde levensgeschiedenis, opgebouwd rond een gebeurtenis van lang geleden. En is het langste verhaal, het in Rome spelende Villa Ada, een vlot lezende beschouwing over de manier waarop mensen kunnen opkomen voor hun maatschappelijke overtuiging en de gevaren die zij daarbij lopen. Dat laatste klinkt zwaar, maar in Grøndahls handen wordt het een bij vlagen vederlichte mijmering. Het mooiste verhaal is voor mij Ik ben de zee, waarin een rechercheur van politie onderzoek doet naar de raadselachtige verdwijning van een rijke industrieel, die niet krijgt opgelost en dan, omdat iets dat hij niet kan benoemen hem fascineert aan de zaak, in zijn eigen tijd en op meer onorthodoxe wijze aan het speuren slaat. Dat leidt tot een trip naar het zuiden van Europa en een levensinzicht. Heel mooi gedaan.

Ofschoon de verhalen onderling verschillen qua thema en locatie, is er een opvallende grondtoon die ze met elkaar verbindt. Elk van de hoofdpersonen bevindt zich op een bepalend moment in zijn of haar leven. Soms wordt dat een kantelmoment en is de situatie aan het eind van een verhaal 180 graden gedraaid ten opzichte van de aanvang, hebben de personages letterlijk of figuurlijk hun oude leven verlaten of zijn dat ontvlucht. Het is knap dat je dat op de toch relatief korte baan van een verhaal weet te realiseren en tegelijk in je tekst het gevoel van haasten om het allemaal verteld te krijgen weet te vermijden. Waarmee we dan weer terug zijn bij de opmerking van Grunberg over de stilistische kwaliteiten van Grøndahl. De meest opvallende daarvan is voor mij het geringe aantal woorden dat hij nodig heeft om diep in zijn personages en hun onderlinge relaties door te dringen. Daardoor blijft de toon licht én heb je zelf, als lezer, ook nog iets in te vullen. Van genoten.

Jens Christian Grøndahl / Dagen als gras / Vertaald uit het Deens door Femke Muller / 359 blz / Meulenhoff

vrijdag 7 mei 2021

Speelse verhalen

De acht verhalen in de nieuwe bundel van Haruki Murakama beginnen allemaal met een zin waarin sprake is van een ik-figuur. Vandaar de titel van de bundel, Eerste persoon enkelvoud. Die ik-figuur herken je als trouw lezer van Murakami als evenzovele versies van het alter ego van de schrijver. Dat is misschien niet zo - wellicht is het eerder een projectie die je zelf creëert – maar ik voel dat inmiddels wel zo. Het wordt mogelijk veroorzaakt door Murakami’s gewoonte zich zoveel mogelijk te onttrekken aan publieke evenementen en interviews, waardoor je noodgedwongen met de talloze beelden van die in-figuur uit die romans en verhalen je beeld van de schrijver samenstelt. Hoe het ook zij, deze bundel voegt daar uiterst interessante en ook vermakelijke aspecten aan toe.  

Een innemend voorbeeld van Murakami’s werkwijze is het verhaal Bekentenissen van de Shinagawa-aap. Daarin komt de ik-figuur bij toeval terecht in een kuuroord in Gunma, een prefectuur ten noorden van Tokio. Hij vindt een sfeervolle, authentieke ryokan en boekt daar een kamer. Wanneer hij zich in het weldadig warme bronwater laat zakken, komt een aap de zaal met baden binnenstappen en vraagt hem of hij soms zijn rug zal inzepen. Er ontstaat een warm gesprek over zaken als klassieke muziek en het leven van een aap in een mensenwereld, dat later op de kamer van de ik-figuur wordt voortgezet, onder het genot van enkele grote flessen Sapporo-bier die de aap ergens vandaan tovert. Dan biecht de aap zijn ene grote zwakte op: wanneer hij verliefd raakt op een vrouw, ‘steelt’ hij soms een letter van haar naam om zich op die manier verbonden met haar te voelen, en dan vooral met haar geest. Op de vraag van de ik-figuur of die vrouwen daar iets van merken is het antwoord dat ze soms een beetje vergeetachtig worden. Niets ernstigs, maar af en toe kunnen ze zich hun naam even niet meer herinneren. Wanneer de ik-figuur de volgende ochtend uitcheckt, blijkt de receptioniste geen aap te kennen die in de ryokan werkt. De ik-figuur vergeet het verhaal, tot hij vijf jaar later onverwacht in een situatie terechtkomt die alleen de aap kan hebben veroorzaakt.

Geloof het of niet, maar dit is een van de meer ‘normale’ verhalen in deze bundel. Murakami speelt hier een spel met identiteiten, met gevoelens en met de relatie dier-mens. Maar heel bizar is het niet. Een ander verhaal draait om het ontdekken in een platenzaak van een LP van Charlie Parker waarop hij bossa nova speelt – voor niet-jazz kenners: dit is volstrekt ondenkbaar. Maar ineens is die LP er, en dan weer niet. Heel geestig gedaan. Een ander muziekverhaal is With the Beatles. Dit verscheen ook als bibliofiele uitgave, ik besprak het eerder (zie blog 12 december 2020).

Volgens sommige recensenten liggen de topjaren van Murakami alweer enige tijd achter ons, de jaren van megahits als Norwegian Wood (1987), De opwindvogelkronieken (1994) en Kafka op het strand (2002). De omslag zou dan de kolossale roman 1Q84 (2009) geweest moeten zijn, waarin Murakami de tot dan toe strakke inhoudelijke controle over zijn werk voor het eerst aantoonbaar verloor. Gelukkig is lezen een heel persoonlijke ervaring, denk ik dan maar, want dat boek kent zoveel indrukwekkende en mooie beelden dat ik er met enige regelmaat weer eens een stuk uit lees. Een later verwijt is dat hij zichzelf herhaalt, en dat terwijl het vuur eruit is. De verhalen in deze bundel bezitten inderdaad geen vuur, maar een soort reflectie en een lichte melancholie zijn ervoor in de plaats gekomen. Dat, in combinatie met een verrassende speelsheid in de plotwendingen, maakt het – voor mij – een feest om te lezen.

Haruki Murakami / Eerste persoon enkelvoud / Vertaald uit het Japans door Elbrich Fennema / 218 blz / Atlas Contact, 2021 

maandag 3 mei 2021

Aan de wandel

Het zal omstreeks 1997 of iets later zijn geweest. Het waren de jaren waarin J.J. Voskuil de zeven delen van zijn befaamde reeks Het Bureau publiceerde. Vanaf het eerste deel was ik een verslaafde. Hield bij wanneer een volgend deel verscheen, stond op dat moment bij de boekhandel op de stoep. Zo ook op een doordeweekse vroege ochtend eind jaren negentig, bij het verschijnen van het derde of vierde deel. Ik werkte toen in het centrum van Den Haag, de dichtstbijzijnde goede boekhandel was Verwijs, op het Buitenhof. Ik was niet de enige, maar wel de eerste. Achter mij vormde zich langzaamaan een rij zielsverwanten, smachtend naar het openen van de deur. Ook Radio West was paraat, de populariteit van de reeks was inmiddels een nieuwsfeit geworden. Wat de verslaggever mij vroeg weet ik niet meer, evenmin wat ik antwoordde. Evengoed beschouwde ik het interview wel als een soort wapenfeit, dat ik die dag gretig doorvertelde aan collega’s en familie. Als een bewijs van mijn goede literaire smaak? Wie weet. Mijn omgang met de literatuur is vandaag de dag wat relaxter dan toendertijd …

De zeven delen van Het bureau gelden tegenwoordig als een van de hoogtepunten van de Nederlandse literatuur. Nooit eerder beschreef iemand zo in detail de gang van zaken op een kantoor, in dit geval het Meertens Instituut, een organisatie die wetenschappelijk onderzoek verrichtte naar allerlei aspecten van de Nederlandse volkscultuur. Voskuil werkte daar dertig jaar, eerst als onderzoeker, later als hoofd van zijn afdeling. Zijn deskundigheid werd geprezen, maar hij voelde zich er eigenlijk nooit gelukkig, niet inhoudelijk en niet in de omgang met zijn naaste collega’s. Dat spanningsveld, en zijn gevoel van eenzaamheid in de werksituatie, vormt de kern van de reeks boeken waaraan hij na zijn pensionering begon.

Voskuils alter ego is Maarten Koning. Hij is getrouwd met Nicolien. Zij moet wel een van de meest opmerkelijke karakters in de Nederlandse literatuur zijn: links, tegen de maatschappij, een dromer en idealist pur sang. Ook Maarten bezit die eigenschappen, maar dan in een light versie. Beiden ervaren dat die idealen in het leven niet worden vervuld. Maarten ondergaat dat met een zekere berusting, bij Nicolien leidt het bij vlagen tot opstandigheid.

Ik ken iemand die de volledige reeks van ruim vijfduizend bladzijden voor de tweede keer heeft gelezen. Mijn ontzag daarvoor is groot. Ik zou dat eigenlijk ook wel willen, maar als ik dan bedenk welke andere boeken ik in plaats daarvan kan lezen, blijft het bij een voornemen.

Maar deze selectie van wandelingen, gebundeld in Had je nog willen wandelen? Mieterse wandelingen met Maarten Koning,  is precies goed. Maarten en Nicolien wandelden graag, en het zijn ook hun gezamenlijke tochten die de bulk van deze bundel vormen. Al wandelend wordt Maarten een met de natuur, zijn gemoed ervaart het wandelen als iets weldadigs. De spanningen die voortkomen uit zijn werk vloeien uit hem weg. Dat gebeurt zelfs tijdens zijn wandelingen naar en van kantoor, of in de middagpauze. Nicoliens karakter vertoont dwangmatige trekjes, wandelen is voor haar iets dat planmatig dient te worden uitgevoerd, en het liefst altijd volgens hetzelfde stramien. Dat levert de nodige twistgesprekken op die Maarten, door ervaring wijs geworden, steeds beter weet te pareren. Ondanks die wrijvingen tonen de wandelingen ook dat zij een hecht paar zijn. Ze houden van dezelfde dingen, en hebben ook aan dezelfde dingen een hekel. Al brommend en knorrend vinden ze elkaar steeds weer.   

Het was een lumineus idee van 'beroepswandelaar' Wim Huijser om een selectie te maken uit de wandelingen. Daarmee isoleer je een heel wezenlijk aspect van het leven van Maarten en Nicolien. Ik vond het een uitermate plezierig weerzien met oude bekenden. Het Bureau herlezen zal ik niet snel doen, maar al googelend ontdekte ik zojuist dat het hoorspel dat twintig jaar geleden van de reeks werd gemaakt, 475 afleveringen van 15 minuten, beschikbaar is als podcast …

J.J. Voskuil / Had je nog willen wandelen? Mieterse wandelingen met Maarten Koning / Samengesteld door Wim Huijser / 335 blz /  Uitgeverij Van Oorschot