donderdag 31 augustus 2017

Geloven in de Gouden Eeuw

Nederland is het land van de verdraagzaamheid en tolerantie. Zo staan we in de wereld bekend, we kloppen er onszelf ook graag voor op de borst. Of het nu gaat om de acceptatie van minderheden, van het homohuwelijk of een scala aan geloofsovertuigingen, het kan bij ons allemaal. We vinden ook dat het móet kunnen. Dat vinden we niet alleen nu, ook in het verleden was ons land een vrijplaats voor mensen die op andere plekken in hun vrijheden werden beknot. Maar leefden we wel zo in pais en vree met elkaar? De Amerikaanse historicus Craig Harline laat in zijn boek Jacobs vlucht zien dat dit op het gebied van het geloof in de zestiende en zeventiende eeuw zeker niet altijd het geval was. Hij  koos voor zijn uitstekend gedocumenteerde verhaal de vorm van een familiegeschiedenis, waardoor het leest als een roman.

We schrijven de jaren omstreeks 1560, plaats van handeling is Delft. De kleermaker Roelandt Jacobsz Uyttenhoven en zijn vrouw Grietgen raken in de ban van de ‘nieuwe’ religie van Johannes Calvijn. Nog vóór 1566 moeten zij zich officieel hebben bekeerd tot het gereformeerde geloof. Dat is in die jaren nog een gevaarlijke stap, want niet bij wet toegestaan. De geloofsuitoefening moet in het geheim plaatsvinden. Dat is te doen, want de Delftse stadsbestuurders treden niet al te streng op tegen de ‘ketters’. Dat verandert na de beeldenstorm van 1566, wanneer landvoogdes Margaretha van Parma zich genoodzaakt ziet haar coulante houding tegen de gereformeerden te laten vallen en de Spaanse koning, Filips II, de hertog van Alva naar de Lage Landen stuurt om orde op zaken te stellen. Roelandt, die inmiddels tot diaken is benoemd, realiseert zich dat hij waarschijnlijk zal worden gearresteerd en berecht. Hij vlucht, een jaar later gevolgd door zijn vrouw en zoon, de in 1562 geboren Jacob.

Waar ze zich vestigen is in de archieven niet te achterhalen. Het is waarschijnlijk net over de Duitse grens geweest, veel Nederlandse geloofsvluchtelingen komen daar terecht. De zoon, Jacob, komt weer in beeld wanneer hij zich omstreeks 1580 in Antwerpen inschrijft, waar hij is toegelaten tot de recent opgerichte gereformeerde Latijnse School. Hij wil graag predikant worden. Twee jaar later mag hij, inmiddels een briljante student gebleken, met steun van het Antwerpse stadsbestuur naar Genève reizen om zijn studie voor te zetten aan de befaamde Academie aldaar. Daar blijft hij eveneens twee jaar, om zijn studie vervolgens af te ronden aan de universiteit van Heidelberg. Op zijn vijfentwintigste wordt hij dan predikant. Eerst in enkele kleinere Duitse steden, vanaf 1593 in Delft. Dat maakt voor hem de cirkel rond, want hij verkondigt daar het geloof om welk zijn ouders een kleine dertig jaar eerder moesten vluchten.

Daarmee is de indrukwekkende loopbaan van Jacob, die zijn achternaam intussen heeft verlatijnst tot Rolandus, nog maar net aangevangen. Na een volgende aanstelling in het Duitse Frankenthal wordt hij in 1604 benoemd tot predikant van de Oude Kerk in Amsterdam. Een prestigieuze functie, in de grootste kerk van de grootste stad van het land. Die functie houdt veel meer in dan de wekelijkse een of twee preken. Hij wordt geacht op te treden als ‘troubleshooter’ bij allerhande voorkomende problemen in zijn gemeente, hij controleert het functioneren van predikanten in het buitengebied rond Amsterdam en is afgevaardigde naar de kerkelijke synodes. Maar het liefst van alles vertaalt hij delen van de bijbel in het Nederlands. In 1627 krijgt hij, samen met een handvol andere predikanten, van de Staten-Generaal de opdracht voor het vervaardigen van een volledige vertaling. Die zal bekend worden als de Statenbijbel. Jacob leidt dit project.

Jacob bereikte de top van zijn professie door zijn intelligentie en doorzettingsvermogen, maar ook door zijn onverzettelijkheid. Het is die laatste eigenschap die in de twee volgende generaties de balans naar de verkeerde kant zal doen uitslaan. Jacobs zoon Timotheus wordt ook predikant uit overtuiging. Maar door zijn karakter is hij geen bruggenbouwer. Het gaat dan ook juist fout op het onderdeel menselijke relaties, achtereenvolgens in Ouderkerk aan de Amstel, Sint-Michielsgestel en Boxtel. In alle drie die beroepingen staat Timotheus aan het hoofd van een gemeente die ter plekke een minderheidsgeloof vormt. In het Brabantse Sint-Michielsgestel en Boxtel heeft hij te maken met katholieken, in zijn ogen zondaars die iedere regel overtreden. Het ontbreekt de goedbedoelende maar stijfhoofdige Timotheus aan diplomatie en relativeringsvermogen, waardoor hij zich telkens weer isoleert van zo’n dorpsgemeenschap. Wat ook heel heftig uitwerkt op zijn gezin.

Timotheus’ zoon Jacob, genoemd naar zijn beroemde grootvader, is de vierde generatie die met overtuiging kiest voor het geloof. Maar dan wel voor het katholieke. Op jonge leeftijd vlucht hij van huis naar Antwerpen, waar hij zich aansluit bij de Jezuïeten. Aan de smeekbeden van zijn ouders om terug te keren geeft hij geen gehoor. Zij verstoten hem daarom. Alleen met zijn zus voert hij nog jaren een correspondentie, waaruit vooral blijkt in welke verschillende werelden ze leven. Voor Jacob is het onmogelijk zich in te leven in haar geloof.  In zijn brieven probeert hij haar dan ook te bekeren. Die zendingsdrift doet hem ook besluiten als missionaris af te reizen naar Brazilië, waar hij het oerwoud intrekt om Indianen te bekeren.

Harline kon voor dit onderwerp een schat aan archieven en persoonlijke documenten raadplegen. En dat merk je, het is een meeslepend verhaal geworden over mensen en hun geloof. Over hun strijd om in vrijheid te mógen geloven. Harline heeft  jaren in Nederland gewoond. Hij weet de historische context dan ook beeldend te beschrijven, van de grote historische gebeurtenissen tot het functioneren van kleine dorps- en geloofsgemeenschappen.

Verdraagzaamheid was in de Republiek der Verenigde Nederlanden een groot goed. Dat gold ook voor de geloofsbeleving. Soms, bij politieke omwentelingen, kwam die religieuze verdraagzaamheid onder druk te staan. En voortdurend lag het gevaar van onderlinge vijandigheid op de loer, bijvoorbeeld tussen de remonstranten en de contraremonstranten. Want gelovigen van de verschillende stromingen konden, uit naam van Jezus, elkaars bloed wel drinken.

donderdag 24 augustus 2017

Een filosofische thriller

Ik schrijf al een paar jaar met veel plezier voor mijn weblog. Om dat vooral zo te houden, heb ik één strikte regel: wanneer een boek me tegenvalt, schrijf ik geen bespreking. Dat vind ik zonde van de tijd. Ik ben zo’n goeierd die een boek dat hij begint ook uitleest, al merk ik na vijftig of honderd bladzijden dat het me niet boeit, dat het slecht is geschreven of dat ik het slachtoffer ben van een mediahype rond een prul. Want ik wil dan toch weten hóe slecht het is. Om die situatie te voorkomen zoek ik de boeken die ik lees zorgvuldig uit. Inmiddels heb ik daar zoiets als een antenne voor, dus meestal gaat het goed. Maar vorig jaar overkwam het me toch. Met een boek dat ik vol vertrouwen kocht, ja een boek waarvan ik zelfs opgetogen was dat het verscheen omdat ik had genoten van het vorige boek van de auteur in kwestie. Dat ik de bespreking nu pas schrijf komt omdat ik lang heb moeten peinzen over mijn oordeel.

Het gaat om De zevende functie van taal van Laurent Binet. Zijn vorige boek, Himmlers hersens heten Heydrich, speelt in Praag tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daarin beschrijft hij op spectaculaire wijze de moordaanslag op de Duitse commandant Reinhard Heydrich, Himmlers rechterhand. Dat boek was voor mij een overdonderende leeservaring. Vandaar dat ik nu vrolijk fluitend de boekhandel verliet, Binet’s nieuwe in mijn tas.

De zevende functie van taal begint in februari 1980. Roland Barthes, de beroemde Franse filosoof, verlaat het Parijse restaurant waar hij zojuist een lunch heeft genoten met de socialistische presidentskandidaat, François Mitterand. Op een kruispunt in het Quartier Latin wordt hij aangereden door een vrachtwagen en overlijdt korte tijd later in het ziekenhuis. Heeft hij niet uitgekeken bij het oversteken, reed de vrachtwagen door rood of is hier sprake van een moordaanslag? De statuur van Barthes en het feit dat hij kort tevoren een afspraak had met Mitterand zijn voor de politie aanleiding het ongeluk grondig te onderzoeken. Ze zet  een commissaris op de zaak, ene Jacques Bayard.

Tot zover lijkt het op het begin van een roman die spannend én ongewoon zou kunnen worden, gelet op de hoofdrolspelers. Bayard duikt in het leven van Barthes en zijn wetenschappelijk entourage. Barthes was een filosoof die zich onder andere bezighield met semiotiek, dat is de studie van (taal)tekens en hun betekenis. Hij blijkt ten tijde van zijn dood een onderzoek te hebben afgerond naar de zevende functie van taal, een code die je kan gebruiken om mensen te overtuigen van je boodschap. Dat is natuurlijk goud waard, voor partijen met goede bedoelingen maar ook voor boeven. Het manuscript waarin Barthes die zevende functie heeft beschreven is evenwel zoek, ontdekt Bayard.

Barthes’ loopbaan nam een  vlucht in het intellectuele Parijs van de jaren zestig en zeventig, waarin grootheden als Jean-Paul Sartre, Françoise Sagan en Michel Foucault de koers aangaven. Zij en anderen komen in beeld bij het onderzoek van commissaris Bayard, die zelfs de Franse president Giscard d’Estaing ondervraagt met het oog op eventuele politieke motieven achter de (mogelijke) moordaanslag. Die parade van belangrijke personen is verklaarbaar vanuit het milieu waarin Barthes zich bevond. Maar het heeft ook iets van een name-dropping. Temeer omdat Binet de betekenis ervan voor zijn verhaal niet heel overtuigend schetst. Hij lijkt vooral te kicken op details uit het persoonlijke, en soms ook intieme, leven van enkele van die wetenschappers uit Barthes’ kennissenkring, maar verzuimt die sappige details in te bedden in een geloofwaardige constructie van zijn betoog. De term ‘effectbejag’ komt dan als vanzelf op.

Dat is een bezwaar van inhoudelijke aard. Met de verhaaltechnische kant, en dan vooral de spanningsopbouw, is niets mis. Integendeel, richting de ontknoping komen verschillende lijnen bij elkaar en is er zelfs sprake van een heuse apotheose. Maar ook hier weer met het nodige effectbejag. Het is alsof Binet de vijf jaar waarin hij dit boek schreef ook heeft benut voor het bestuderen van het werk van Dan Brown en Umberto Eco. Naar de laatste, net als Barthes en Foucault een semioticus, wordt door Binet trouwens herhaaldelijk verwezen.

Mijn eindoordeel: onevenwichtig. Het uitgangspunt en de setting zijn een vondst, veel scénes zijn beeldend geschreven en lezen als een trein, maar de inbedding van dit alles in de intellectuele context overtuigt niet. Die context, het milieu waarin Barthes verkeerde, is bij Binet niet meer dan een behangetje op de achtergrond, noodzakelijk voor de couleur locale.

vrijdag 18 augustus 2017

In retraite

Gerbrand Bakker zegt heel vaak ‘pfff’ als hij achter de computer zit en meningen van anderen leest op Facebook of Twitter. Hij werd en wordt ‘steeds nogal moe van meningen’. Sinds hij in 2007 kotsmisselijk werd van zichzelf, en dan vooral als hij de teksten van zijn weblog teruglas, heeft hij ervoor gekozen geen mening meer te hebben. In ieder geval niet in het openbaar. En zeker niet op schrift. Anders zou de kans groot zijn dat hij ‘pfff’ moet zeggen over dingen die hij zelf schrijft. En dat wil hij liever niet.

Dit klinkt als een schrijver met een probleem. Niet willen of kunnen schrijven omdat je zo’n afkeer hebt om het geschrevene te lezen. In een poging daar iets tegen te ondernemen kocht Bakker in 2012 een oud en wat vervallen huis in Schwarzbach, een gehucht in de Eifel. Dicht genoeg bij Nederland en zijn Amsterdamse appartement om er in een paar uur naar toe gereden te worden, ver genoeg om een zekere afstand te nemen. Het huis ligt in een klein dal, waardoor hij het prettige gevoel heeft afgesloten te zijn van de rest van de wereld. Bakker slaat aan het klussen in huis en de grote tuin. Vanaf december 2014 houdt hij gedurende een jaar een dagboek bij, waarin hij noteert wat hij meemaakt en wat hem bezighoudt.

Bakkers wereld in Schwarzbach is klein. Met buurman Klaus heeft hij het meeste contact. Daarnaast heeft hij Jasper, een hond die hij op Marktplaats vindt. Meegenomen door toeristen uit Griekenland, vermoedelijk een kruising tussen een windhond en een pointer. Met hem maakt Bakker lange wandelingen, met hem voelt hij een bijzondere verbondenheid. Beide, baas en hond, zijn van nature erg op zichzelf en misschien ook heel licht contactgestoord, dat schept een band. Zo doet Jasper niets liever dan zich tijdens een wandeling los te wurmen uit zijn tuigje. Na uren treft Bakker zijn hond bij thuiskomst aan voor de deur, rustig wachtend. Het verhaal van Jasper gaat een rol spelen in de columns die Bakker weer gaat schrijven, nu voor De Groene en Trouw. Die lezend merk je dat de hond, én het huis in de heuvels, een positieve invloed hebben op Bakkers langzame herstelproces.

Het dagboek blijkt gaandeweg geen dagboek te zijn in enge zin. Het is meer een soort scrapbook waarin dagboekaantekeningen, stukken voor de krant, reisbeschrijvingen – Bakker wordt uitgenodigd voor literaire festivals, boekpresentaties en filmpremières - overpeinzingen en enkele inleidingen voor andere boeken een plek hebben gevonden. Bakker kan heel vrijmoedig schrijven over intieme zaken, zoals over zijn pogingen contact te leggen met mannen die hij ergens zag. Bijzonder is ook het stuk over de pukkels in zijn gezicht, waar hij lang last van heeft gehad. Na een ietwat onsmakelijk verslag van de manier waarop hij er vanaf kwam, merkt hij op: ‘Ik heb een zwak voor jongens of mannen met pukkels. Ik vind het helemaal niet lelijk. Ik vind het zelfs mooi. Het gezicht wordt als het ware gereduceerd tot een mond en ogen. Felle, heldere ogen, fraaie monden. Onaangetast.’

In de Eifel peinst hij tevens over zijn métier. Over zijn toekomst als schrijver. Terugkijkend op de jaren achter hem, waarin het succes van boeken als Boven is het stil en Juni, met alles wat daarbij kwam kijken, hem langzaam te veel werd, komt hij tot het inzicht dat hij dat niet meer wil. Hij geniet daar ook niet van: ‘Een ander punt is dat ik niet gevoelig ben voor lof. Mijn borst zwelt niet als mensen zeggen dat ze mijn werk zo geweldig vinden. Ik heb er niets aan, het voedt me niet, het geeft me niet de energie die misschien nodig is om door te gaan.’ De conclusie is eenvoudig: ‘Als ik nog eens een roman ga schrijven, doe ik dat voor mezelf.’ Met Jasper en zijn knecht, dat hij om therapeutische redenen schreef, dus óók voor zichzelf, heeft hij alvast een mooie, oprechte en heel authentieke voorzet gegeven.

zaterdag 12 augustus 2017

De vrouw die verdween

Op dit weblog zul je weinig besprekingen aantreffen van detectives of thrillers. Om preciezer te zijn, dit is de eerste. Ik heb weinig met die genres. Niet dat ik het een minderwaardige vorm van literatuur zou vinden. Beslist niet. Maar ik zoek in literatuur nu eenmaal iets anders. Dat ik desondanks Gone Girl van Gillian Flynn las is puur toeval. Vertraging bij een vliegreis, het meegenomen boek al uit, het winkeltje op de kleine luchthaven bood een beperkte keuze aan lectuur. Dus werd het dit boek. Dat ik vervolgens ademloos uitlas.

De ‘Gone Girl’ uit de titel is Amy Dunne. Een jonge vrouw, midden dertig. Zij is getrouwd met Nick Dunne, die een paar jaar jonger is. Ze woonden lang in New York, waar Nick schreef voor een tijdschrift. Maar toen hij door de crisis zijn baan verloor en Nicks moeder ziek werd, verhuisden ze naar zijn geboortedorp Carthage, in Missouri. Dat is twee jaar geleden, en Amy kan nog altijd niet wennen in de Midwest. Zelf hoeft ze niet te werken, want ze heeft een ruime toelage van haar ouders. Dat geld komt uit de opbrengst van een serie meisjesboeken, getiteld ‘Amazing Amy’, waarin Amy de hoofdrol speelt. In Carthage runt Nick samen met zijn zus een bar, waarin Amy haar geld heeft geïnvesteerd.

Op hun vijfde trouwdag blijkt Amy te zijn verdwenen. Nick geeft haar op als vermist. Wanneer de politie een onderzoek begint, komt Nick al snel in beeld. Zo worden er op zijn computer recente zoekacties gevonden die hem als mogelijke verdachte aanmerken. Ook is het interieur van hun huis een ravage, wat wijst op een vechtpartij. Door deze en andere aanwijzingen veronderstelt de politie al snel dat Nick zijn vrouw heeft vermoord en vervolgens haar lichaam heeft verborgen.

Wat in verhalend opzicht fantastisch werkt is dat Flynn beide hoofdpersonen wisselend aan het woord laat, we kijken in de hoofdstukken afwisselend door de ogen van Nick en Amy. Nick beschrijft hoe hij het onderzoek van de politie beleeft, van Amy lees je haar dagboekaantekeningen van vóór haar verdwijning. Heel geleidelijk ontstaat daardoor een vrij compleet overzicht van wat er gebeurd zou kunnen zijn, en ook waarom.

En de afloop? Tja … bij een thriller kun je in de bespreking slechts een tipje van de sluier oplichten, het moet voor de lezer die het boek nog wil gaan lezen spannend blijven. Zoals gezegd las ik het boek ademloos uit, de volle 550 bladzijden, mede omdat ik een paar keer op het verkeerde spoor bleek te zitten. Het plot is ingenieus, de dosering perfect, het einde onverwacht. Als ik zeker wist dat andere thrillers minstens net zo spannend waren, vond je hier vaker besprekingen daarvan.

zondag 6 augustus 2017

Amerika's zwartste toekomst

Donald Trump is nog geen jaar president van de Verenigde Staten van Amerika en nu al moet je constateren dat veel zekerheden die je dacht te hebben met betrekking tot de rol van de VS in de wereld aan het schuiven zijn. Waar we gewend waren aan presidenten die meestal behoedzaam opereerden, die diplomatie en verbinding belangrijk vonden en die daadwerkelijk luisterden naar andere wereldleiders, worden we nu dagelijks geconfronteerd met een president die uitsluitend aan het zenden is: opgewonden tweets, geregisseerde signeermomenten en vooral brallerige taal. Het moet een gebrek aan visie, waarschijnlijk ook een gebrek aan intelligentie en sowieso een volstrekt gebrek aan mededogen camoufleren. Ik ben er inmiddels zo aan gewend geraakt dat ik soms ook het komische ervan inzie. Maar dit gedrag, op deze schaal en op dit niveau, kan veel kwaad aanrichten. Het gevaar is niet denkbeeldig dat grote groepen Amerikanen gaan denken dat dit een geaccepteerde manier is om politiek te bedrijven. 

Hoe gevaarlijk dat kan zijn wordt op bloedstollende wijze duidelijk in de nieuwe roman van Lionel Shriver. Zij is een van mijn favoriete auteurs. Als geen ander kan zij typisch Amerikaanse verschijnselen tot onderwerp van haar romans maken, daar een helder en scherp oordeel over vellen en toch mij als lezer een meeslepend verhaal bieden. Dat deed zij eerder met het overbekende We need to talk about  Kevin, waarin een jongen met een kruisboog zijn klasgenoten vermoordt. In Big Brother was het obesitasprobleem aan de orde, in So Much for That het Amerikaanse systeem van ziekteverzekeringen. En nu is er The Mandibles. A Family, 2029-2047.

Het is het jaar 2029. De president van de Verenigde Staten is Dante Alvaredo, de eerste Latino die president werd van de VS. En dat niet alleen, hij is een geboren Mexicaan. Zijn verkiezing in 2028 spleet het electoraat. Een jaar later worden zijn persconferenties veelal gegeven in het Spaans en Engels.

Alvaredo heeft één dossier dat zijn presidentschap beheerst: een hervorming van de internationale financiële wereld. Een grote groep landen, met Rusland en China voorop, heeft als nieuwe munteenheid de bancor in het leven geroepen. Die moet de dollar als internationaal betaalmiddel vervangen. Alvaredo heeft zijn hakken in het zand gezet, weigert op enigerlei wijze mee te werken of zelfs in overleg te gaan. Met als gevolg dat de Amerikaanse economie geïsoleerd raakt. Tijdens een ‘nationwide address’ op alle zenders kondigt hij in 2029 maatregelen aan die de Amerikaanse economie overeind moeten houden: Vanaf dat moment is het verboden meer dan honderd dollar mee te nemen naar het buitenland, alle goud moet worden ingeleverd en alle vorderingen op de overheid verklaart hij met directe ingang nietig. Hijzelf noemt die laatste maatregel het ‘resetten’ van de economie en het financiële systeem.

Die beslissing zorgt er voor dat veel Amerikanen hun spaartegoed in de vorm van aandelen en andere vorderingen in één keer kwijt zijn. Zo ook Douglas Mandible, 97 jaar oud. Zijn kinderen en kleinkinderen, die stilletjes op de zilvervloot zaten te wachten, zien ineens een andere toekomst voor zich. Een toekomst die ze zich nooit hadden kunnen voorstellen, en waar ze ook niet op zijn voorbereid.

Shriver schetst aan de hand van drie generaties Mandibles het lot dat velen treft. Het ineenstorten van de nationale economie en financiën brengt mensen aan de rand van de afgrond. Het gezag van de overheden raakt ondermijnd, het recht van de sterkste is de nieuwe wet. Een vuurwapen wordt het meest effectieve middel om inhalige medeburgers van je lijf te houden. Douglas’ oudste zoon, de zeventigjarige Carter, kan maar moeilijk bevatten dat dit hem overkomt na een leven hard werken. Kleinzoon Lowell, een professor in de economische wetenschappen, probeert nog een tijdlang de gebeurtenissen te analyseren en weg te zetten als een tijdelijke dip, er zelfs een boek over te schrijven, tot zijn functie als een van de eerste aan de universiteit wordt wegbezuinigd.

Kleindochter Florence is een van degenen door wiens ogen we de gruwelen meemaken. En gruwelen zijn het, tot aan het gedwongen worden je huis af te staan aan mensen die je het pistool tegen de borst zetten. In die situatie, wanneer de halve familie Mandible op straat moet leven, is het de tienerzoon van Florence, Willing, die redding brengt. Niet gehinderd door gevoelens van wraak om wat hem is afgenomen, en geïnspireerd door een leven lang kijken naar televisieseries en computerspelletjes, blijkt hij de juiste vaardigheden en trucs te beheersen om een kans op overleven te hebben. Maar dat is pas het prille begin van een toekomst …

Shriver beschrijft een Amerika waar het geloof in de bestuurders is verdwenen. Waar iedereen zijn buren wantrouwt. En waar uiteindelijk het recht van de sterkste geldt. Een land waar wat wij beschaving noemen niet echt meer bestaat. Ze schreef het boek in 2015, publiceerde het in 2016. We zijn nu een jaar verder. Er is een president aangetreden die de waardigheid van zijn ambt voortdurend te grabbel gooit. Die mensen tegen elkaar opzet. Keek Shriver in een glazen bol?