Gerbrand Bakker zegt heel vaak ‘pfff’ als hij achter de computer zit en meningen van anderen leest op Facebook of Twitter. Hij werd en wordt ‘steeds nogal moe van meningen’. Sinds hij in 2007 kotsmisselijk werd van zichzelf, en dan vooral als hij de teksten van zijn weblog teruglas, heeft hij ervoor gekozen geen mening meer te hebben. In ieder geval niet in het openbaar. En zeker niet op schrift. Anders zou de kans groot zijn dat hij ‘pfff’ moet zeggen over dingen die hij zelf schrijft. En dat wil hij liever niet.
Dit klinkt als een schrijver met een probleem. Niet willen of kunnen schrijven omdat je zo’n afkeer hebt om het geschrevene te lezen. In een poging daar iets tegen te ondernemen kocht Bakker in 2012 een oud en wat vervallen huis in Schwarzbach, een gehucht in de Eifel. Dicht genoeg bij Nederland en zijn Amsterdamse appartement om er in een paar uur naar toe gereden te worden, ver genoeg om een zekere afstand te nemen. Het huis ligt in een klein dal, waardoor hij het prettige gevoel heeft afgesloten te zijn van de rest van de wereld. Bakker slaat aan het klussen in huis en de grote tuin. Vanaf december 2014 houdt hij gedurende een jaar een dagboek bij, waarin hij noteert wat hij meemaakt en wat hem bezighoudt.
Bakkers wereld in Schwarzbach is klein. Met buurman Klaus heeft hij het meeste contact. Daarnaast heeft hij Jasper, een hond die hij op Marktplaats vindt. Meegenomen door toeristen uit Griekenland, vermoedelijk een kruising tussen een windhond en een pointer. Met hem maakt Bakker lange wandelingen, met hem voelt hij een bijzondere verbondenheid. Beide, baas en hond, zijn van nature erg op zichzelf en misschien ook heel licht contactgestoord, dat schept een band. Zo doet Jasper niets liever dan zich tijdens een wandeling los te wurmen uit zijn tuigje. Na uren treft Bakker zijn hond bij thuiskomst aan voor de deur, rustig wachtend. Het verhaal van Jasper gaat een rol spelen in de columns die Bakker weer gaat schrijven, nu voor De Groene en Trouw. Die lezend merk je dat de hond, én het huis in de heuvels, een positieve invloed hebben op Bakkers langzame herstelproces.
Het dagboek blijkt gaandeweg geen dagboek te zijn in enge zin. Het is meer een soort scrapbook waarin dagboekaantekeningen, stukken voor de krant, reisbeschrijvingen – Bakker wordt uitgenodigd voor literaire festivals, boekpresentaties en filmpremières - overpeinzingen en enkele inleidingen voor andere boeken een plek hebben gevonden. Bakker kan heel vrijmoedig schrijven over intieme zaken, zoals over zijn pogingen contact te leggen met mannen die hij ergens zag. Bijzonder is ook het stuk over de pukkels in zijn gezicht, waar hij lang last van heeft gehad. Na een ietwat onsmakelijk verslag van de manier waarop hij er vanaf kwam, merkt hij op: ‘Ik heb een zwak voor jongens of mannen met pukkels. Ik vind het helemaal niet lelijk. Ik vind het zelfs mooi. Het gezicht wordt als het ware gereduceerd tot een mond en ogen. Felle, heldere ogen, fraaie monden. Onaangetast.’
In de Eifel peinst hij tevens over zijn métier. Over zijn toekomst als schrijver. Terugkijkend op de jaren achter hem, waarin het succes van boeken als Boven is het stil en Juni, met alles wat daarbij kwam kijken, hem langzaam te veel werd, komt hij tot het inzicht dat hij dat niet meer wil. Hij geniet daar ook niet van: ‘Een ander punt is dat ik niet gevoelig ben voor lof. Mijn borst zwelt niet als mensen zeggen dat ze mijn werk zo geweldig vinden. Ik heb er niets aan, het voedt me niet, het geeft me niet de energie die misschien nodig is om door te gaan.’ De conclusie is eenvoudig: ‘Als ik nog eens een roman ga schrijven, doe ik dat voor mezelf.’ Met Jasper en zijn knecht, dat hij om therapeutische redenen schreef, dus óók voor zichzelf, heeft hij alvast een mooie, oprechte en heel authentieke voorzet gegeven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten