zaterdag 23 februari 2013

Een Heer van Stand

'Minkukel /  denkraam /  kommer en kwel / oplettende lezertjes / een heer van stand / als je begrijpt wat ik bedoel / een eenvoudige doch voedzame maaltijd': ik denk dat er weinig lezers zijn die bij het lezen van deze termen niet doorhebben dat ze afkomstig zijn uit de stripverhalen over Tom Poes en Olivier B. Bommel. Bedacht en grotendeels getekend door Marten Toonder. De eerste strip verscheen in 1941 in De Telegraaf, de 177ste en laatste in 1985/86 in de NRC. De strips, de personages en de taal zijn inmiddels deel van ons cultureel erfgoed.
In Marten Toonder. Biografie beschrijft Wim Hazeu uitvoerig en met oog voor detail het leven en werk van Marten Toonder. Al op jonge leeftijd komt hij in aanraking met strips doordat zijn vader, die kapitein op de wilde vaart is, Amerikaanse zondagsbladen voor hem meeneemt. Daarin staan de weekly comics. De jonge Marten vindt vooral 'Felix the cat' geweldig. Deze is zwart, zijn kat (poes) zal wit zijn.
Hazeu beschrijft mooi hoe de strip zich de eerste jaren ontwikkelt. Hoe heer Bommel al binnen korte tijd de rol van hoofdpersoon overneemt van Tom Poes. En hoe en wanneer de ons nu zo bekende figuren als Joost, Wammes Waggel, ambtenaar Dorknoper, juffrouw Doddeltje, markies de Canteclaer en niet te vergeten de oude schicht de strip binnenkomen. Ook Bommelstein en Rommeldam hebben hun eigen ontstaansgeschiedenis.
Na de Tweede Wereldoorlog bouwt Toonder zijn stripactiviteiten uit tot een bedrijf, Toonder Studio's, dat zich ook toelegt op het maken van films. Dat zijn voornamelijk reclamefilms voor bedrijven, maar in de zijlijn wordt er ook gewerkt aan plannen voor 'echte' films. Een volwaardige tekenfilm over Tom Poes en heer Bommel blijft lange tijd een droom van Toonder. Die zou hij pas in 1983, in samenwerking met Rob Houwer, verwezenlijken. Toonder leidt dit bedrijf met hart en ziel. Hij is de creatief eindverantwoordelijke voor de meer dan twintig verschillende strips die worden geproduceerd en verkocht aan tientallen dag- en weekbladen in Europa en de Verenigde Staten. Daaronder bevinden zich Eric de Noorman (getekend door Hans Kresse) en Kappie. Voor deze laatste strip schrijft ook zijn echtgenote Phiny Dick mee. Daarnaast is hij intensief betrokken bij de productie van de reclame- en bedrijfsfilms. Langzaamaan realiseert hij zich dat de voortdurende werkdruk een nadelige invloed heeft op zijn privéleven en op de kwaliteit van zijn Bommelstrips.
In 1951 maken Toonder en Phiny Dick een reis naar Ierland. Toonder is direct gegrepen door het landschap. De oerbossen, de stenen, de meren en het ongrijpbare van de Keltische overleveringen maken diepe indruk op hem. Ter plekke besluit hij dat hij zich zal terugtrekken uit de zaak en dat hij en Phiny hier gaan wonen. Waar hij zich geheel aan de Bommelstrip kan wijden. Om praktische en financiële redenen zal het nog tot 1965 duren voor dat voornemen werkelijkheid wordt.
Na 1965 is Toonder verlost van de dagelijkse verantwoordelijkheid voor het bedrijf. De Bommelstrips profiteren daarvan, veel van de beste afleveringen ontstaan in de periode 1965-1985. Voor de verhaallijnen overlegt hij als vanouds met zijn broer Jan Gerhard, voor de productionele ondersteuning maakt hij nog steeds gebruik van tekenaars van de Toonder Studio's. Maar de afzondering en de artistieke 'rust' hebben als gevolg dat de inhoud van de strips én de toenemende mate van maatschappijkritiek weloverwogen, subtiel  en doordacht is.
Hazeu beschrijft het leven van Toonder op de voor hem kenmerkende wijze, in vogelvlucht. Hij is de biograaf die het geheel overziet en een gedetailleerd totaalbeeld schetst. Hij geeft ook hier, net als bij zijn eerdere biografieën over Achterberg, Slauerhof en Vestdijk geen uitvoerige en diepgaande analyse van afzonderlijke werken. Maar omdat hij een overvloed aan feiten presenteert én hij ook gevoel heeft voor de persoonlijke, artistieke en emotionele aspecten van Toonder's leven heb ik deze biografie met ontzettend veel plezier gelezen. Dat merkte ik ook bij de passage waarin Hazeu beschrijft hoe Toonder op 3 oktober 1985 in samenwerking met zijn tekenaar Piet Wijn begint aan zijn laatste Bommelstrip, Heer Bommel en het einde van eindeloos:  ik kreeg een brok mijn keel. Kortom: een meeslepende biografie.

zaterdag 16 februari 2013

Zeeman met Benali

Van 1995 tot 2002 presenteerde Michael Zeeman bij de VPRO het programma Zeeman met boeken. Laat op de avond, herinner ik me, zo tegen middernacht. In een zwart decor zaten daar vier of vijf heren - en soms een dame - aan een tafel en spraken over recent verschenen boeken. De sfeer was informeel. Een bespreking werd meestal door Zeeman ingeleid, daarna nam een van de tafelgenoten het over en vervolgens ontstond een discussie waaraan iedereen het zijne bijdroeg. Soms waren deze discussies heel helder, andere keren weer wat wollig. Wat mij van het programma vooral is bijgebleven is de bevlogenheid die Zeeman uitstraalde. Zijn credo leek te zijn dat literatuur een plek in je leven moet hebben, dat het lezen van boeken je leven verrijkt, je aan het denken zet. Ik noteerde de uitzendingen in mijn agenda, bleef er zo mogelijk voor thuis, want Uitzending gemist bestond nog niet. Toen het programma in 2002 werd stopgezet was ik bedroefd.
In 2002 verhuisde Michael Zeeman naar Rome, waar hij correspondent werd voor de Volkskrant. Hij berichtte over het actuele nieuws, maar ook over kunst, cultuur, literatuur en nog veel meer. In Rome woonde ook Abdelkader Benali met zijn Italiaanse vriendin. Zeeman en Benali raakten bevriend, ontmoetten elkaar regelmatig en begonnen een briefwisseling. Een moderne, in de vorm van e-mails. Wie kan het paradijs weerstaan. Romeinse brieven bevat hun correspondentie van juni 2003 tot februari 2005.
Hoewel Zeeman en Benali elkaar op het persoonlijke vlak uitstekend aanvoelen, zijn ze in literair opzicht twee volstrekt verschillende persoonlijkheden. Benali is een jonge schrijver, hij bouwt geconcentreerd en gestaag aan een oeuvre. Zeeman is de literaire criticus, hij is belezen, bezit een bibliotheek met 40.000 boeken en overziet het hele veld.  Door zijn correspondentschap is hij gedwongen veel werk op de korte baan te verrichten. Ook laat hij zich vaak strikken om bij literaire evenementen dagvoorzitter of gespreksleider te zijn. Hij versnippert zijn talent, denk je dan onwillekeurig.
Bij een correspondentie als deze is de kernvraag altijd of de inhoud de moeite waard is. Voor twee mensen die zo zijn verweven met het Nederlandse literaire wereldje is het verleidelijk om in de briefwisseling in te gaan op allerlei kleine en grotere schandaaltjes, een persoonlijke vete en andere zaken die er voor de lezer weinig toe doen. Zeeman vertoont in zijn brieven wel eens die neiging - NRC Roddelblad is een favoriet van hem - maar het blijft gelukkig binnen de perken. De heren hebben het uitvoerig over favoriete schrijvers en raden elkaar boeken aan. Hun enthousiasme is aanstekelijk, aan het einde van het boek had ook ik een lijstje opgesteld. Het debat over de islam werd in 2004 in alle hevigheid gevoerd, in november van dat jaar nog aangewakkerd door de moord op Theo van Gogh. Ook dat levert interessante brieven op. Tot slot zijn zowel Zeeman als Benali vrij openhartig over hun privéleven, wat ik dan maar als een toegift beschouw.
Is dit essentiële literatuur? Nee, zeker niet. Maar wanneer je zoals ik geïnteresseerd bent in Michael Zeeman en zijn passie voor literatuur en bovendien hebt genoten van Zeeman met boeken - waar is zo'n programma nu? - is het boek zeker de moeite waard.