Piet Hein werd geboren in Delfshaven, in 1577. Zijn vader, Pieter Corneliszoon Heyn, staat in de gemeentelijke archieven te boek als ‘schipper ter koopvaardij’. De logboeken van de rederij maken melding van vaarten naar Noorwegen, Danzig, Bordeaux en Lissabon met als lading tarwe, zout, wijn en rogge. Hij verdiende daar goed geld mee, getuige zijn belastingaanslagen. Zijn zoon Piet, de oudste van vier zonen, zal op die vaarten het vak van zijn vader hebben geleerd. Tijdens een van die tochten, richting Portugal en Spanje, werden hij en zijn vader door de Spanjaarden gevangengenomen. Dat moet kort na november 1598 zijn geweest, toen de Spaanse koning Philips III alle handelsbetrekkingen met de Republiek in Spaanse en Portugese havens verbood. Honderden Hollandse zeelieden werden daar de dupe van. Vader en zoon Hein brachten een deel van hun gevangenschap door in de buurt van Cadiz, later werd Piet als roeier op Spaanse galeien geplaats. Hij zal toen 23 jaar zijn geweest, en hij was galeislaaf op de vloot van Hollands’ aartsvijand. Geen goed begin van een maritieme loopbaan, zou je zeggen. Wel goed voor de conditie.
Die gevangenschap heeft vermoedelijk zo’n vijf jaar geduurd, want in 1603 of ’04 komen we Hein weer tegen als koopvaardijschipper, ditmaal op tochten naar Venezuela om zout te halen. En opnieuw namen Spaanse troepen hem gevangen, nu bij Havana, Cuba. Jarenlang was hij tewerkgesteld op Spaanse schepen, tot een Amsterdamse schipper hem lokaliseerde en mee wist te krijgen naar Amsterdam. Die vier Cubaanse jaren, waarin hij een grondige kennis opdeed van het gebied en zijn Spaans perfectioneerde, zouden later een goede investering blijken.
In 1607 trad Hein in dienst bij de kort daarvoor opgerichte VOC. Zijn eerste aanstelling was op een vierjarige expeditie naar de Molukken en Banda, om daar het monopolie op de handel in specerijen af te dwingen. Het avontuurlijke van de militaire zeevaart beviel hem wel. Daarom koos hij daar in 1623, na opnieuw een periode als koopman en zelfs als schepen in het stadsbestuur van Rotterdam, definitief voor. De in 1621 opgerichte West-Indische Compagnie zocht toen ervaren zeelieden voor de kolonisatie in Zuid-Amerika en het Caraïbisch gebied, ten behoeve van de daaruit volgende koophandel én voor de kaapvaart tegen Spaanse en Portugese schepen. Piet Hein was hun man.
De logboeken die Hein op zijn reizen voor de WIC bijhield lezen als spannende jongensboeken. Van 1623 tot 1626 was hij op een missie naar Brazilië en Angola, met als doel het Braziliaanse São Salvador te veroveren op de Portugezen – wat niet lukte -, de vijandelijke handel te verstoren en ook zelf te handelen, bijvoorbeeld in suiker. Meerdere malen stak hij daarvoor tijdens deze expeditie de Atlantische Oceaan over. De vloot waarover hij vice-admiraal was bestond uit 26 schepen, met een totale bemanning van 3.300 koppen en een vuurkracht van 450 kanonnen. Imposant.Op 9 september 1626, kruisend door het Caraïbisch gebied, verschenen er aan de horizon ineens Spaanse zeilen. Véél Spaanse zeilen. Dit was de jaarlijkse gezamenlijke vloot die het zilver van Mexico en Zuid-Amerika naar Spanje vervoerde! Een buitenkans, maar Hein moest in overleg met zijn krijgsraad van kapiteins besluiten dat een aanval op de zeer stevig bewapende vloot een te groot risico zou zijn. Na zich enkele jaren lang al vechtend een weg te hebben gebaand door vijandelijk gebied was het elan er bij zijn bemanningen wel af, en waren veel van zijn schepen hard toe aan reparaties. Met bloedend hart liet hij de rijke vloot passeren. In een brief aan het bestuur van de WIC, de Heren Negentien, schrijft hij: ‘Het doet mij wee daer op duinckend [over denkend] soo schoone occasy voorbij hebbe moeten gaen door het manckement van assestentie’. Een ding wist hij zeker: dit zou hem geen tweede keer overkomen.
Ook de Heren Negentien beseften het belang van het binnenhalen van de Spaanse zilvergaljoenen. De vloot waarmee Piet Hein in mei 1628 uitvoer was dan ook groter en sterker dan zijn vorige. Zijn prestige was na de eerdere expedities ijzersterk, hij was ditmaal zowel admiraal (het maritieme gedeelte) als kapitein-generaal (het militaire aspect). Maandenlang kruisten ze door de Caraïbische wateren, op zoek naar de zilvervloot, terwijl ze zelf uit zicht probeerden te blijven van de wachtposten op de talrijke eilanden. Lastig, met meer dan dertig schepen. Eind augustus ging het er om spannen. Om nog veilig vóór het storm- en orkaanseizoen naar Europa te kunnen zeilen zouden ze eigenlijk huiswaarts moeten keren. Daartoe kon Hein niet besluiten. Dat zou een enorme afgang zijn. Maar ze hadden geluk. Op 9 september 1628 onderschepten ze, vlak voor de baai van Matanzas aan de noordkust van Cuba, de volledige zilvervloot met zo weinig geweld dat het bijna een anti-climax was. Je kan ook zeggen dat ze de noodzakelijke acties zo goed hadden voorbereid en geoefend dat de Spaanse kapiteins er geen been in zagen zich te verzetten. Een staaltje van superieur zeemanschap.De buit was kolossaal, maar de terugreis over de oceaan zoals gevreesd zeer woelig. In januari 1629 waren ze thuis. Hein was op slag een held, maakte een zegetocht langs de Hollandse steden. De opbrengst bedroeg ruim 11 miljoen gulden, een in die tijd fenomenaal bedrag. Dat werd verdeeld onder alle belanghebbenden, de WIC voorop. Hein ontving 6.000 gulden als premie, bovenop zijn traktement. Frederik Hendrik had als opperbevelhebber van leger en vloot recht op 10 procent van de nettowinst van kaapvaarten, in dit geval zo’n 700.000 gulden. In de jaren erna zou Constantijn Huygens, vanaf 1632 behalve secretaris van de prins ook diens Rekenmeester, bij grote uitgaven voor het hof vaak noteren 'Te betaelen uytte penningen vande zeeprinsen'.
Piet Hein verrichtte iets wat niemand voor hem was gelukt, Ook niemand na hem trouwens, want ondanks enkele nieuwe pogingen van de WIC – dit smaakte immers naar meer – slaagden ze er niet in. En wanneer je iets geweldigs doet wat niemand je nadoet, ja dan wordt je al snel een held. Hein kon echter maar kort genieten van zijn roem. Velen hadden verwacht dat hij door de WIC zou worden belast met een nieuwe kaapvaart op een zilvervloot, maar hij koos onverwachts een ander pad en aanvaardde de benoeming tot luitenant-admiraal in dienst van Frederik Hendrik. Bevelhebber van de oorlogsvloot van de Republiek. Frederik Hendrik had de vechtjas gevonden die hij zocht. De betrekkingen tussen de prins en Hein waren warm, ze waren na Heins terugkeer goede vrienden geworden. Een Spaanse spion berichtte indertijd aan zijn chefs dat hij de prins het Stadhouderlijk Kwartier zag verlaten met zijn arm geleund op de schouder van Piet Hein, ‘hem daerbij veel geheime dingen in het oor fluisterend.’
Op 29 mei 1629 voer Hein uit in zijn nieuwe functie, op het admiraalschip de Groene Draeck, aan het hoofd van een flinke vloot. Zijn opdracht was de Duinkerker en Oostender kapers in het Kanaal te neutraliseren. Op 18 juni werd hij, tijdens een hevig gevecht met Oostender kapers en staand op het achterdek van zijn schip, in de schouder getroffen door een vijandelijke kogel van acht pond. Hij was op slag dood.
Deze biografie dateert alweer van 2003 en is daarom alleen nog tweedehands aan te schaffen. Prud’homme schrijft uitermate leesbaar, citeert graag uit contemporaine bronnen en is een liefhebber van het zeegevecht, dat hij dan ook gloedvol beschrijft. Een toegift die ik met plezier las is een beknopte beschrijving van de inventaris van de zilvervloot, opgemaakt toen die voor de kust van Cuba was overgeladen in de Hollandse schepen. Pas dan gaat de zilvervloot voor je leven.
Ronald Prud’homme van Reine / Admiraal zilvervloot. Biografie van Piet Hein / 258 blz / Uitgeverij De Arbeiderspers, 2003