woensdag 28 april 2021

De spinnende theemuts

Er zijn maar weinig boeken die ik herlezen heb. En er is maar één boek dat ik vaker las: De Aaibaarheidsfactor van Rudy Kousbroek. Het verscheen ruim vijftig jaar geleden, als een serie korte essays. Kousbroek ordende daarin zijn persoonlijke dierenwereld, met als doorslaggevende factor hoe graag je een dier zou willen aaien. Vissen en aanverwante schepselen scoorden vanzelfsprekend niet hoog, in tegenstelling tot de kat. Dat was de onbetwiste winnaar. Het boekje werd indertijd ook uitgegeven met een aaibare omslag.

Van twee van de stukken kan ik nooit genoeg krijgen. Ten eerste het hoofdstuk met tips hoe de huiskat te testen op de eigenschappen waarop zijn faam berust, zoals miauwvolume en spinvermogen. Het tweede, nog veel mooier, is de handleiding hoe zelf een kat te bouwen. Een theemuts en opvouwbare voorpoten vallen onder de onontbeerlijke ingrediënten.

Het was trouwens de eerste keer dat ik het boekje luisterde. Midas Dekkers leest het voor. De meerwaarde daarvan is dat hij, wanneer hij praat over dieren, sowieso een toon weet te treffen die aangeeft dat hij die wezens volkomen doorgrondt. Zo ook hier. Wat bij een kat knap mag worden genoemd. 

Rudy Kousbroek / De Aaibaarheidsfactor / Luisterboek, voorgelezen door Midas Dekkers / 2 uur en 34 minuten / Atlas Contact, via Storytel 

maandag 26 april 2021

De hersenman

Het eerste hoofdstuk van Theo Mulder’s De hersenverzamelaar opent met een fascinerend beeld. Vier koetsen – twee voor personen, twee voor vracht – bewegen zich schommelend en schokkend door een modderig boslandschap. Het is in het vroege voorjaar, nat en koud. We bevinden ons in het hart van het Duitse rijk, en route van Wenen naar Berlijn. Het jaar is 1805. De vrachtkoetsen torsen een enorme verzameling menselijke en dierlijke schedels, in de personenkoetsen bevinden zich de beroemde arts Franz Joseph Gall, zijn assistent, een bediende en een ambachtsman gespecialiseerd in het vervaardigen van wasvormen. Ze onderwerpen zich niet vrijwillig aan de lange en oncomfortabele tocht. Kort tevoren heeft de Oostenrijkse keizer Franz II een einde gemaakt aan de theatrale en drukbezochte lezingen die Gall, een autoriteit op het gebied van de hersenen, in zijn huis organiseerde. En waarbij hij ook hersenen ontleedde. Gall heeft dan ook besloten zijn onderzoek en kunsten op andere plekken aan te bieden. Berlijn is de eerste stop, waarna hij al rondreizend zelfs in Nederland zal belanden. Het eindstation zal Parijs zijn, waar zijn theorieën door collega’s  zullen worden verguisd maar waar het publiek hem op handen zou dragen. Maar op deze mistige dag is dat alles nog ver weg. De mannen kijken verveeld uit de ramen van de koets. Wat ook de twee meereizende apen doen.

Had de keizer gelijk gehad met zijn veroordeling van Galls praktijken? Achteraf beschouwd niet. Het stopzetten van de werkzaamheden van Gall gebeurde vermoedelijk niet uitsluitend omdat het hof en haar adviseurs de openbaar toegankelijke ontledingen van de hersenen smakeloos achtte. De kans is groot dat ze ideeën van Gall stilzwijgend veel gevaarlijker vonden. Als een van de eerste wetenschappers was hij er namelijk van overtuigd dat specifieke psychologische eigenschappen gelokaliseerd konden worden in specifieke delen van de hersenen. Wij vinden die stelling vandaag de dag weinig opzienbarend, maar in Galls tijd was dat een sensationele stellingname. Er is sindsdien veel onderzoek naar gepleegd, in toenemende mate met geavanceerde apparatuur, onderzoek dat nog steeds gaande is. Het wordt gezien als een van de meest fascinerende onderzoeksgebieden van de neurowetenschappen. Gall heeft door zijn inzichten daarvoor mede de fundamenten gelegd, en dat in een tijd dat de meeste van zijn collega’s de hersenen, op basis van traditionele inzichten daarover, een volstrekt oninteressant deel van het lichaam vonden, dat voor hen geen geheimen meer kende. 

Neuropsycholoog Theo Mulder betoogt dat Franz Joseph Gall als onderzoeker zijn tijd ver vooruit was. Dat hij op basis van zijn theorie ook kon poneren dat een geestesziekte haar oorsprong vond in de hersenen en niet in het uit balans zijn van de vier lichaamssappen, zoals tot dan toe nog vaak werd gedacht. Gall vond zelfs dat misdadigers wier gedrag was terug te voeren op geestelijke afwijkingen of ziekten met meer clementie door de rechters zouden moeten worden beoordeeld. Dat laatste kun je echt een gevalletje ‘zijn tijd vooruit’ noemen. 

Maar, komt dan de vraag op, waarom is Gall dan niet wereldberoemd? Waarom heeft zijn fabelachtige kunnen als anatoom van de hersenen hem niet een ereplaats gegeven in de geschiedenis van de medische wetenschappen? Het antwoord daarop is volgens Mulder eenvoudig: ‘Hij was een wetenschapper, maar ook een fantast, een publieke figuur, een zakenman en een flamboyant burger van het Europa van de late achttiende en begin negentiende eeuw.’ Vooral dat woord ‘fantast’ blijft dan hangen. Dat heeft vooral betrekking op het ‘schedel voelen’ dat Gall deed. In het verlengde van zijn theorie dat specifieke psychologische eigenschappen gelokaliseerd konden worden in specifieke delen van de hersenen, was hij ervan overtuigd dat je aan de buitenzijde van de schedel kon voelen hoe sterk een eigenschap was ontwikkeld. Dat is op zich weer geen gekke gedachte, want die sterke of veelgebruikte hersendelen zijn vaak meer ontwikkeld dan andere, maar of dat nu aan de buitenkant te bevoelen is als een uitstulping… Maar Gall was ervan overtuigd, en toonde dat na zijn vertrek uit Wenen aan in talloze openbare lezingen in theaters en schouwburgen in de Europese hoofdsteden.

Vanaf maart 1806 vertoefde Gall enige weken in Nederland. Hij kwam uit Duitsland, waar zijn optredens een groot succes waren geweest. Hij hield voordrachten in Utrecht, Amsterdam en Leiden, gaf een tiendelige cursus en sprak met journalisten. Zijn theorie vormde de basis voor die optredens, maar het bevoelen van de schedel was steeds het hoogtepunt. Een voorval tijdens zijn optreden in Amsterdam is een mooie weergave van zijn werkmethode. Het speelde zich af op 12 april 1806, in herberg Het wapen van Amsterdam op de Kloveniersburgwal, tijdens een meerdaagse cursus war hij vertelde over zijn ervaringen: ‘Toen ik mijn hand onder haar achterhoofd schoof om haar te ondersteunen voelde ik een flinke uitpuiling in de nek die gloeide van de hitte. Ik had letterlijk het gebied waar de geslachtsdrift in de hersenen is gelokaliseerd in mijn handen’. Je kan het aanschouwelijk onderwijs noemen.   

Na Holland kwam Frankrijk, waar Gall zou verblijven tot zijn dood. Omstreden, maar strijdbaar en nog steeds in staat een groot publiek te trekken. Mulder besteedt ook ruim aan dacht aan Galls erfenis, de zich sterk ontwikkelende pseudowetenschap van de frenologie, de professionelere vorm van het schedel voelen. Die uiteindelijke ook misbruikt zou worden vanuit racistische motieven.

Dat Mulder de noodzaak voelde een monument op te richten voor de grotendeels vergeten Gall is begrijpelijk, diens bijdrage aan de medische wetenschap is door zijn ‘out-of-the-box’ benadering immers fors. Maar tegelijk gooide Gall door zijn optredens voor een deel zijn eigen wetenschappelijke glazen weer in. Wat dan wel weer een fascinerend tijdsbeeld oplevert. Dat is ook het aardige van deze studie. Enerzijds is het een biografie van een opmerkelijke man, een wetenschapper én een charmante oplichter, anderzijds biedt ze een bevlogen beschrijving van de wetenschappelijke wereld omstreeks 1800. Met veel plezier gelezen.

Theo Mulder / De hersenverzamelaar. Het veelbewogen leven van Franz Joseph Gall (1758-1828) / 343 blz / Uitgeverij Balans 

woensdag 21 april 2021

Voor haar debuutroman Wij zijn licht liet Gerda Blees zich inspireren door een gebeurtenis die daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. In de zomer van 2017 overleed in een woongroep in Utrecht een vrouw. Onderzoek door de politie bracht aan het licht dat haar dood wellicht het gevolg was van de levenswijze die in de groep werd gepropageerd. Al snel gaan in zo’n geval natuurlijk de wildste geruchten rond. Blees heeft de vrijheid genomen haar verhaal zo in te vullen dat ze het proces rondom zo’n gebeurtenis overtuigend maar ook in alle literaire vrijheid kon vormgeven.

De vorm die ze daarvoor kiest is opvallend. Ze roept als het ware alle getuigen van het voorval op en laat hen hun verhaal vertellen. Die getuigen zijn zowel personen van vlees en bloed – de advocaat, de ouders van de dode - als dingen. Het huis van de woongroep bijvoorbeeld komt als een van de eersten aan het woord. Maar ook de cello die de overleden vrouw bespeelde, of twee sigaretten die de rechercheur van politie rookt tussen de verhoren door, de geur van een sinaasappel of gewoon de nacht. Het verhaalperspectief voelt daardoor zodanig rijk en volledig aan dat je als lezer het gevoel krijgt nu wel zo ongeveer alles – en nog meer dan dat – van deze geschiedenis en haar context te weten. Je wordt er haast letterlijk in ondergedompeld.

Die vorm trekt alle aandacht, waardoor je haast over het hoofd ziet dat de keuze daarvoor een heel slimme is. Een ontsporing als in de woongroep ‘Klank en liefde’ roept allerlei reacties op. Zeker zoiets extreems als het luchtdieet dat de leden volgden. Daarbij eet en drink je zo weinig mogelijk en geef je je intensief over aan meditatie. Door dit gegeven door vijfentwintig stemmen te laten beschrijven en becommentariëren, heeft Blees de vrije hand om alle voors en tegens een plek te geven. De schuldvraag blijkt mede daardoor ook een lastige, zowel voor de recherche als voor jou als lezer. Een fascinerend experiment.

Gerda Blees / Wij zijn licht / Luisterboek, voorgelezen door Maartje van de Wetering / 6 uur en 31 minuten / Uitgeverij Podium, via Storytel

zondag 18 april 2021

Duitse bruiloft

Pieter Waterdrinker zet zaken graag stevig aan. Je zal hem niet snel betrappen op onduidelijkheden die voortkomen uit een nét iets te subtiel uitgewerkt verhalend element. Dit is niet negatief bedoeld. De bij vlagen rondborstige stijl en het grote gebaar passen prima bij zijn verhalen, maken ze heel vlot leesbaar. Dit geldt ook voor Duitse bruiloft, een vroege roman uit 2005. Het verhaal is overzichtelijk: Liza Bender, de enige dochter van een Keulse worstfabrikant, komt met haar ouders naar Zandvoort om te trouwen met Ludo Bagman, de oudste zoon van een hoteliersechtpaar. Het is eind jaren vijftig, in Duitsland is het Wirtschaftswunder op stoom gekomen, terwijl in Nederland de omgang met Duitsland en Duitsers nog altijd heel gevoelig ligt, zelfs in een badplaats die er eigenlijk naar hunkert weer door onze oosterburen te worden overspoeld. 

Dit gegeven nodigt uit tot bespiegelingen over vijandschap en vriendschap, schuld en vergiffenis, en zeker tot het creëren, aan de hand van de opvattingen en gevoelens van de belangrijkste personages, van een tijdsbeeld. Ook het decor leent zich daar immers prima voor. Waterdrinker doet dat ook, in die zin krijg je als lezer een goed en soms amusant beeld van het dorpse leven achter de schermen in een kleine badplaats, net vóór de maatschappelijke omwentelingen van de jaren zestig. 

Maar Waterdrinkers ambitie reikte in zijn vierde boek verder dan dat. Hij maakte er een stevige zwarte komedie van, waarin ieder van de personages een geheim met zich meedraagt. Liza is niet zwanger van Ludo, zoals ze wel beweert om zo de toestemming van haar ouders te krijgen voor het huwelijk. Ludo heeft tijdens zijn laatste uitspattingen als vrijgezel een geslachtsziekte opgelopen, waardoor hij zich wekenlang – ook tijdens de huwelijksnacht – zal moeten onthouden van seks. Kati Bender, de moeder van Liza, is verslaafd aan de drank en aan stevige mannen, waarvoor de daags na het huwelijk zal afreizen naar een wellnessfarm in de Beierse Alpen. Hans Matti, Liza’s vader, onderhoudt een maîtresse in Hamburg. Jacob Bagman, de vader van Ludo, wordt er in het plaatselijke sufferdje van beschuldigd als antiekhandelaar te hebben geprofiteerd van Joden die in de oorlog hun kostbare antiek moesten verkopen. Deze geheimen zijn latent aanwezig, de mogelijkheid dat ze in de dagen rondom de bruiloft ineens zouden uitkomen, creëert de nodige spanning. 

De apotheose is niet wat je ervan verwacht. Dat hoort natuurlijk ook in een professioneel opgebouwde plot, maar in dit geval verandert ook de toon van het verhaal er compleet door. Van de term ‘zwarte komedie’ mag je dan het laatste woord wel deleten. 

Pieter Waterdrinker / Duitse bruiloft / Luisterboek, voorgelezen door Jan Donkers / 11 uur en 16 minuten / Nijgh & Van Ditmar Audiobeek, via Storytel

donderdag 15 april 2021

De andere Simenon

Georges Simenon dankt zijn roem in de eerste plaats aan de romans met inspecteur Maigret in de hoofdrol. Daarvan schreef hij er tussen 1931 en 1972 maar liefst 76, die als warme broodjes verkochten. De meeste daarvan werden ook nog eens verfilmd of bewerkt voor televisie en bereikten zo een miljoenenpubliek. Daarnaast schreef hij 117 ‘serieuze’ romans, een kleine twintig delen memoires en, als jonge journalist, onder pseudoniem talloze stuiverromans. Een productieve schrijver dus. De Maigrets heb ik ooit verslonden, de televisiefilms herinner ik me vooral vanwege het heerlijke langzame tempo. Maar een serieuze roman, of een ‘roman dur’ zoals hij ze noemde, een ‘moeilijke roman’, las ik niet eerder. Uitgeverij De Bezige Bij publiceerde recent een nieuwe vertaling van Les Anneaux de Bicêtre, maar ik las het boek in de vertaling van K.H. Romijn uit de jaren zestig, mooi uitgegeven met een omslagontwerp van Dick Bruna. Vorig jaar zomer op een boekenmarkt in Zeeland voor een euro aangeschaft. Lezen kan een ongelooflijk goedkope liefhebberij zijn.

In De klokken van Bicêtre wordt René Maugras, 54 jaar oud, succesvol uitgever van meerdere Parijse dag- en weekbladen, wakker in het ziekenhuis van Bicêtre. Hij kan zich niet bewegen, zijn stem niet gebruiken, maar ziet en hoort alles. Hij blijkt na een overdadige lunch die hij maandelijks in een goed restaurant organiseert met een tiental oude vrienden in elkaar te zijn gezakt op het herentoilet. In het ziekenhuis wordt een beroerte vastgesteld, met als voorlopig resultaat een eenzijdige verlamming. De prognose daarvan hoeft niet rampzalig te zijn, maar twee goede vrienden van Maugras die het ook overkwam leefden respectievelijk nog vijf dagen in het ziekenhuis en vijf jaar in een rolstoel. Hij beseft dan ook direct de ernst van de situatie.

Van lange dagen waarin hij verreikende beslissingen nam, met zijn bladen reputaties kon maken of breken, de gehele dag in contact stond met politici, bankiers en beroemdheden, is zijn wereld ineens niet groter dan zijn privékamer met privézuster in het ziekenhuis. Hij wordt op zichzelf teruggeworpen en gaat, nadat een week na het ongeval zijn conditie ietwat verbeterd, zijn leven overdenken. En moet vaststellen dat, wanneer de schone schijn van het succes, het geld en de contacten is weggevallen, het beeld zakelijk en privé veel minder rooskleurig is. De relatie met zijn echtgenote is problematisch, eigenlijk zijn ze altijd vreemden voor elkaar gebleven. Het verzoek van zijn hoofdredacteur en directeur om zich gaandeweg weer met het werk te bemoeien houdt hij af, weigert zelfs en telefoon op zijn kamer te laten installeren. Want wat bracht het werk hem immers aan duurzaams? Zijn tijdelijk kleine wereld, de afzondering, de mogelijkheid zaken goed te overdenken, eigenlijk geniet hij ervan en talmt met het afstaan ervan. Het is de totale ommekeer die hem bevalt.

Simenon is meesterlijk in de beschrijving van de relaties tussen Maugras en de personen rondom hem. Zuster Blanche, de privézuster, roept bij Maugras warme gevoelens op. Hij idealiseert haar, is benieuwd naar het leven dat zij leidt zoals hij dat nog nooit is geweest naar het leven van zijn vrouw. Het Bicêtre is een huis voor zieken, geestelijk gestoorden en gewone oude mannen. Hoe zij zich bewegen over de immense binnenplaats van het complex, suffen in de zon en met elkaar een praatje maken, het fascineert Maugras. Lichamelijk lijkt het goed met hem te gaan aflopen, maar geestelijk? Zal hij zich herpakken  en zijn oude leven weer gaan leiden, of is er iets wezenlijks veranderd? Simenon werkt er subtiel doserend naartoe. 

Zoals hierboven opgemerkt, wordt in het oeuvre van Simenon door critici altijd een scheiding aangebracht tussen de ‘detectives’ met inspecteur Maigret, en de ‘serieuze’ romans. Als liefhebber en dus een beetje kenner van de Maigrets, moet het mij van het hart dat ik – in ieder geval bij deze ‘serieuze’ roman – het onderscheid niet zo heel groot vind. Simenon kruipt in de huid van René Maugras en laat hem communiceren met enkelen in zijn omgeving. Dat is toch precies zijn aanpak bij het overgrote deel van de Maigrets? Die juist daardoor het niveau van de rechttoe rechtaan detectives zonder meer overstijgen.

Georges Simenon / De klokken van Bicêtre / Vertaald uit het Frans door K.H. Romijn / 207 blz / A.W. Bruna & Zoon, 1969

maandag 12 april 2021

De laatste socialiste

Na de Wende ontstond in de twee Duitslanden al snel het idee dat je voor kansen in het Westen moest zijn, en dat achterblijven in het Oosten de kwaliteit van je bestaan waarschijnlijk geen goed zou doen. Een leegloop was het gevolg, zowel in steden als meer landelijke gebieden. Inge Lohmark, lerares biologie op een middelbare school die naar Charles Darwin is genoemd, is een achterblijver. In alles verkeert zij nog in het socialistische verleden, ook in haar lesmethode die het midden houdt tussen op afstandelijke wijze college geven en drillen. Op de klasseplattegrond heeft zij bij de namen van de leerlingen van haar eigen klas een korte karakterschets geplaatst die vooral bedoeld lijkt om het overwicht te helpen handhaven. 'Ken uw vijand', zogezegd. Ze spreekt haar leerlingen ook onveranderlijk met 'U' aan, ook daarmee aangevend dat ze niet uit is op al te veel zinvol persoonlijk contact. Haar bespiegelingen, vooral die over haar leerlingen, zijn doorspekt met het gedachtengoed en vooral het jargon van de naamgever van de school. De klassedocent als koele observator van de groep die ze juist tegen haar hart zou moeten drukken.

Judith Schalansky vertelt haar verhaal vanuit het hoofd van mevrouw Lohmark. Geen moment verlaat ze dat brein. Op een gegeven moment krijg je als lezer het gevoel één lange, continue overpeinzing van een dwangmatige geest te lezen. Een ietwat claustrofobische sensatie. 

Het verhaal overtuigt wel. Dat is vooral omdat na de val van de muur in de voormalige DDR de samenleving op verschillende manieren uit elkaar getrokken werd, en je je goed kan voorstellen dat reacties als van mevrouw Lohmark daarvan het gevolg zijn geweest.  Haar leven buiten de school deelt ze met ene Wolfgang, die een fokkerijtje van struisvogels heeft opgezet dat aardig loopt, en daardoor wordt gezien als een succesverhaal. Hoe zielig kan het zijn.

Schalansky heeft haar boek verlucht met tekeningen van dieren en planten van eigen hand. Op een voor mij ongrijpbare wijze geeft dat wat lucht, wat dit strak vertelde relaas wel kan gebruiken. 

Judith Schalansky / De lessen van mevrouw Lohmark / Vertaald uit het Duits door Goverdien Hauth-Grubben / 222 blz / Signatuur, 2012

vrijdag 9 april 2021

Dood van een kluizenaar

Daniel was misschien ietwat zonderling. Hij boerde op een bedrijf in het Belgische Henegouwen, vlak tegen de grens met Frankrijk. Hij was alleen, woonde als het ware samen met zijn vijf witblauwe dikbilkoeien die hij bij hun naam aansprak. Hij had nog wat land, maar het grootste deel had hij in de loop der jaren van de hand gedaan. Eens in de week reed hij voor zijn boodschappen met zijn tractor naar de plaatselijke supermarkt. Daar hadden ze hem gevraagd tegen sluitingstijd te komen, dan was het meestal wat rustiger. Daniel verspreidde namelijk een nogal penetrante lichaamsgeur. Zijn boodschappen betaalde hij altijd contant, hij trok dan een met bankbiljetten gevuld plastic zakje uit de binnenzak van zijn overjas. Hij was 84. In 2014 werd hij laat op een avond thuis overvallen, beroofd van zijn geld en mishandeld. De boerderij werd in brand gestoken, waarschijnlijk om de sporen te wissen. Daniel overleefde het niet.

Daniel had al in geen twintig jaar contact gehad met zijn familie. Die stond dan ook niet te springen om na zijn dood de zaken af te wikkelen. Dat vroegen ze aan Chris De Stoop, een neef van Daniel. Die ging aan de slag met de verzekering en verkocht met hulp van een makelaar wat er restte van de boerderij, inclusief de koeien. Ook vertegenwoordigde hij de familie tijdens de rechtszaak tegen de schuldigen, die al snel na de roof werden gearresteerd.

De daders bleken jongelui die afkomstig waren uit de banlieu van Roubaix. Jongens van allochtone afkomst, die via via hadden gehoord van het pak geld waarmee Daniel boodschappen deed. Ze waren laat in de avond zijn boerderij binnengedrongen, hadden hem zwaar mishandeld en waren er met de inhoud van een geldkist vandoor gegaan. Later waren ze nog teruggekomen om de boerderij in brand te steken, om hun sporen uit te wissen. Dat bleek een nutteloze exercitie, want met de buit kochten ze dure gadgets. Een tweedehands auto, een dure IPhone en andere zaken. Dat viel op, daardoor werden ze gepakt.

De Stoop is een boerenzoon. Zijn ouderlijke boerderij stond in de Zaligempolder, in Zeeuwsch-Vlaanderen. De naastgelegen polder, de Hedwigepolder, geniet landelijke bekandheid sinds de regering besloot deze in het kader van natuurcompensatie aan de Westerschelde terug te geven. In 2015 schreef De Stoop daarover het indrukwekkende Dit is mijn hof (zie dit blog, 21 februari 2016), een grondig gedocumenteerd verslag en analyse van de gevolgen van die operatie voor de boeren en bewoners van de streek. Ook ditmaal duikt hij in de zaak. De beschrijving die hij geeft van zijn oom, diens geschiedenis en diens manier van leven is indrukwekkend. Lijnrecht daarop staat de wereld van de aanslagplegers, de inhoudsloze consumptiemaatschappij met haar bling-bling. Daniel paste daar niet in, zijn aanvallers zagen hem dan ook als een hen wezensvreemd element waarmee ze geen mededogen voelden – als ze dat vermogen tot empathie überhaupt al bezaten.

De Stoop leest dit luisterboek zelf voor, wat het heel authentiek doet aanvoelen. Zijn verontwaardiging klinkt oprecht evenals later, wanneer de hoofdschuldigen worden veroordeeld en hij daarna contact met hen zoekt, het besef dat de jongens hier mogelijk niet heel veel van hebben geleerd. Berusting. Met de kanttekening dat de vastlegging van het gebeurde ervoor zorgt dat het misschien niet helemaal voor niets is geweest. 

Chris De Stoop / Luisterboek, voorgelezen door de auteur / 8 uur en 19 minuten / De Bezige Bij, Uitgeverij De Audioboek, via Storytel

dinsdag 6 april 2021

Rusland op de werkvloer

Het Rusland van Poetin komt op mij over als een houtjes-touwtjes maatschappij. Vanuit de verte kan ik mij vanzelfsprekend vergissen, maar in de dagelijkse berichtgeving over het land lijkt het alsof het de verworvenheden van de hedendaagse westerse democratieën wel kent maar het niet in staat is die in eigen land te implementeren. Niet op economisch gebied, en mede daardoor evenmin op sociaal gebied. De situatie op politiek gebied is een verhaal apart, de oorzaak daarvan moet meer worden gezocht in de persoonlijke hang naar de macht van een kleine elite. Deze maakt handig gebruik van de voorgeschiedenis om de democratie, die in Rusland in naam wel degelijk bestaat, in de praktijk een lege huls te laten zijn. Het lijkt erop dat zeventig jaar USSR grote delen van de bevolking in een permanente staat van lijdzaamheid hebben gebracht, een gevoel dat verzet tegen de overheid zinloos is. Slechts een kleine groep hoofdzakelijk jonge intellectuelen gaat tegenwoordig de straat op om hervormingen te eisen.

Maxim Osipov, geboren in 1963, is schrijver en cardioloog. Als medicus wordt hij in zijn dagelijkse werk nadrukkelijk geconfronteerd met het bovenstaande. Niet alleen loopt ook de medische zorg in Rusland achter op die in het westen, maar via zijn patiënten en hun verhalen krijgt hij bovendien een ongefilterd beeld van het leven in de voormalig socialistische heilstaat. Veel van zijn verhalen in De wereld is niet stuk te krijgen zijn daar de weerslag van. 

De verhalen in deze bundel die zich afspelen in ziekenhuizen zijn vooral gesitueerd in een klein, provinciaal ziekenhuis. Dat is geen medische fabriek, de arts kan er nog een zinvol contact opbouwen met zijn patiënt. Maar dat is dan ook gelijk het enige positieve wat te melden is, als plek om kwalen te genezen is het een drama. Doorverwijzen naar een grootsteeds ziekenhuis is meestal niet mogelijk, zeker niet als de patiënt arm is. Heel sterk gebruikt Osipov dat in het lange verhaal De mijnstad Eeuwigheid. Daarin komt een oudere man, Alexander Ivanovitsj Ivljev, op het spreekuur. Zijn klacht blijkt ernstig, de arts verwijst hem door. Maar dat gespecialiseerde ziekenhuis zal hij nooit bezoeken, en een terugkoppeling ontvangt de arts ook nooit. Wel heeft de man tijdens zijn consult een schriftje laten liggen, dat zijn levensverhaal blijkt te bevatten. Via dit ‘verhaal in een verhaal’ leren we dat hij een dramaturg was die in het stadje Eeuwigheid een nogal amateuristische toneelgroep moest zien te inspireren tot grootse theatrale prestaties. Hij deed dat met liefde, totdat de top – de kliek rond Poetin – besloot dat het stadje de ideale locatie was voor een oefening met raketten, waarna de bevolking werd weggeleid en Eeuwigheid in puin werd geschoten. De machteloosheid van het individu, ten voeten uit.

Mededogen met zijn medeburgers, dat is wat veel van de verhalen vooral uitstralen. Of het nu gaat om zinloze bureaucratie in het algemeen en starre ambtenaren in het bijzonder, om irritante zwarthandelaren of het onvermogen van nieuwe rijken om om te gaan met hun succes, het is moeilijk om bij Osipov een ronduit naar personage aan te treffen. Het verhaal ‘De renaissanceman’ vond ik in dit opzicht treffend.  In nauwelijks vijftig bladzijden schetst Osipov het lege leven van zo’n nieuwe rijke. Een vrijgezel, zakenman, ergens in de veertig. Die probeert de inhoudelijke leegte te vullen door het inhuren van een geschiedenisleraar en een pianodocent, die hem op beide vlakken salonfähig moeten maken. Die verlangt naar een zoon, maar zo’n karig sociaal leven heeft dat hij niet langs de gebruikelijke weg een vrouw kan vinden. Die uit verveling vanuit zijn penthouse op de zeventiende verdieping de kraaien uit de dakgoot van de buren schiet. Waarbij hij in een opwelling en uit frustratie een noodlottige fout begaat …

Recensenten vergeleken Osipov met die andere grote schrijver van korte verhalen, Anton Tsjechov. Zijn Nederlandse uitgever, Van Oorschot, tevens de uitgever van de Russische Bibliotheek, doet daar vrolijk aan mee. Dat ligt voor de hand, maar de verhalen van Opsipov zijn – in ieder geval in deze bundel – minder anekdotisch dan veel van Tsjechovs werk. Het echte verhaal is hier ook meer te vinden tussen de regels. Bovendien gaat die vergelijking enigszins mank omdat de Russische samenleving van nu een volstrekt andere is dan die van toen. Daardoor schuren de verhalen van Osipov  meer. Ook maakt die stugheid op ons wellicht een meer directe indruk omdat wij als tijdgenoten met een andere blik naar Osipov en het huidige Rusland kijken dan naar Tsjechov en het Rusland van de tsaren. Maar aan de kwaliteit van de verhalen in deze mooi uitgegeven bundel doet dat niets af.

Maxim Osipov / De wereld is niet stuk te krijgen / Vertaald uit het Russisch door Ylanda Bloemen en Seijo Epema / 383 blz / Uitgeverij Van Oorschot 

donderdag 1 april 2021

Het eiland dat met Pasen werd ontdekt

In vervlogen tijden was een goede ontdekkingsreiziger iemand met een tomeloze ambitie. Die ambitie had je namelijk hard nodig, omdat verreweg de meeste expedities die op touw werden gezet aan elkaar hingen van onzekerheden. Je betrad onontgonnen gebied en liep alle mogelijke gevaren. De kans om een expeditie niet te overleven was ook vrij groot. Het aantal waaghalzen dat door inlanders werd gespiesd of die in een vliegende storm met hun schip en bemanning naar de kelder gingen, is niet te tellen. En dan hebben we het nog niet eens over de grootste schande die je als ontdekkingsreiziger kon overkomen: niet ontdekken waarnaar je op zoek was. Je naam niet vereeuwigd zien in de galerij van grote mannen die je waren voorgegaan. De Zeeuw Jacob Roggeveen neemt in dit opzicht een opmerkelijke plaats in: hij ontdekte een van de meest bijzondere eilanden ter wereld, maar vond in zijn eigen beleving niet wat hij zocht.

Jacob wordt geboren in Middelburg, in 1659. Al op jonge leeftijd komt hij in aanraking met de wijde wereld, via het beroep van zijn vader. Deze, Arent Roggeveen, is opgeleid in de landmeetkunde en runt een bedrijf dat instrumenten, instructieboeken en ook kaarten levert voor de scheepvaart. De Zeeuwsche Admiraliteit en de VOC zijn de grootste klanten. De jonge Jacob moet samen met zijn vader veel van die vaak prachtig getekende en soms versierde kaarten nauwkeurig hebben bekeken en erbij zijn weggedroomd, anders is zijn latere hang naar reizen niet te verklaren. Vader Arent is gefascineerd door een specifiek deel van de wereld dat in die jaren nog volstrekt niet in kaart is gebracht, het zuidelijke deel van de Stille Zuidzee dat zich uitstrekt tussen Zuid-Amerika en Australië. Dat gebied is zo groot, zegt hij, dat kan toch immers niet alleen uit water bestaan, daar moet toch ook land liggen? In 1675 richt hij daarom een verzoekschrift aan de Staten-Generaal voor een octrooi om “met eenige medestanders […] de Suytzee tusschen de Straat Magelanes en Nova Gunea’ te mogen bevaren, ‘sulcxs dat den suppliant vertrout daer wel eenige landen te sullen connen ontdecken, die dan door andere soude werden getracht mede te bevaeren en daer commercie te dryven”. De Staten-Generaal, altijd geïnteresseerd in handel via de zeevaart, verleent Arent voor de duur van achttien maanden een concessie. Ondanks een mooie brochure en een groots opgezette werving van aandeelhouders komt het project echter niet van de grond, waarschijnlijk door ziekte van Arent. Maar bij de zoon is dan een zaadje geplant, dat 45 jaar later zal ontkiemen.

Naar verre oorden vertrekt Jacob al snel, in 1680, al is het niet de Stille Zuidzee. Batavia is zijn nieuwe standplaats, in Nederlandsch-Indië. Tijdens de heenreis aan boord is hij belast met de boekhouding, eenmaal in Batavia wil hij zich vestigen als notaris, een vak dat hij zich de voorgaande jaren eigen heeft gemaakt. Maar lang houdt hij het niet vol. Is de cultuurschok te groot, het klimaat te slopend, wordt hij ziek? We weten het niet, maar in 1682 is hij weer in Middelburg, waar hij zich  notaris laat inschrijven en trouwt. De jaren erna werkt hij zich maatschappelijk op, gaat het hem financieel voor de wind, en raakt hij geïnteresseerd in een Zeeuwsche geloofsgemeenschap, de hattemisten. Hij spendeert daar veel tijd, energie en ook geld aan.

Ruim 25 jaar later volgt een tweede aanstelling in Batavia. De bewindvoerders van de VOC stellen Jacob in 1706 aan als Raad van Justitie, een hoge ambtelijke functie. Ditmaal zal hij het zeven jaar uithouden, trouwen met een rijke weduwe en genieten van het aanzien dat de functie hem verleent. Maar ook blijkt in die jaren voor het eerst een zekere rechtlijnigheid van karakter en een neiging tot opvliegendheid die zijn loopbaan schaadt. In 1714 keert hij weer terug naar Holland. Hij is dan 55 jaar, in die tijd een leeftijd om het rustig aan te gaan doen. Maar de rusteloze Jacob heeft een sluimerende droom. En een belofte die hij nog gestand  moet doen. 

Op het sterfbed van zijn vader heeft hij deze namelijk beloofd om diens droom, het zoeken naar het grote land in de Stille Zuidzee, te realiseren. Dat project pakt Jacob nu aan. De decennia ervoor hebben zeevaarders met enige regelmaat gewag gemaakt van land dat ze er zagen, de markt is omstreeks 1720 rijp voor een serieuze expeditie. Wordt er land gevonden dat handel oplevert, dan kan zoiets net als in het geval van Indië een goudmijn zijn. De West-Indische Compagnie (WIC) hapt toe op Jacobs voorstel, rust een vloot van drie schepen uit en op 1 augustus 1721 vaart hij uit. De koers gaat via Noord-Afrika schuin de Atlantische Oceaan over en dan langs de kust van Vuurland om daarna Kaap Hoorn te ronden. Langs de kust van Chili vaart de kleine vloot noordwaarts en stopt voor een bevoorrading bij het eiland Juán Fernandez. Dat is hard nodig, de scheurbuik tiert inmiddels welig. Daarna ligt die immense oceaan waarvoor ze komen voor ze open. Volgens een door Jacob en zijn kapiteins bedacht plan houden ze een noordwestelijke koers aan. En kijken uit ….

Op 6 april 1722, acht maanden na vertrek uit Holland, zien ze een eiland. Omdat het Pasen is, en een ontdekkingsreiziger het voorrecht heeft een ontdekt eiland een naam te geven, wordt het Paaseiland. Vier dagen later zijn de omstandigheden geschikt voor een landing, die ze vanuit drie sloepen doen. Ze worden hartelijk begroet door de bevolking, maar schieten door een misverstand twaalf bewoners dood en verwonden een handvol anderen. Vreemd genoeg wordt hen dat nauwelijks kwalijk genomen, het bezoek kan worden vervolgd. De mannen zijn onder de indruk van de vriendelijke ontvangst, de bijzondere vorm van de hutten, het zo te zien vruchtbare land en vanzelfsprekend ook de opmerkelijke beelden die overal in het landschap staan. Na een hartelijk afscheid keren ze weer terug naar hun schepen, waar Jacob besluit de zeilen te hijsen en door te varen. Want Paaseiland is duidelijk niet het mythische Onbekende Zuidland waarnaar ze op zoek zijn. 

Hoe kan het dat je het hoogtepunt van je ontdekkingsreis niet als zodanig herkent? Het antwoord is eenvoudig: omdat dit ‘hoogtepunt’ niet is waarnaar je op zoek bent. Het doel van de missie is het grote Zuidland, dat misschien wel een heel continent omvat. Met dat doel heeft de WIC diep in de buidel getast om een vloot uit te rusten. Omdat, wanneer het wordt gevonden, mogelijk veel geld te verdienen valt. In de verslagen van Jacob en zijn kapitein lezen we dat ze het eiland, de bewoners en de cultuur heel bijzonder vinden. Maar tegelijk duurde hun bezoek niet meer dan een dag.

De vloot vervolgt haar tocht. Maar het grote Zuidland zullen ze niet ontdekken. Wel tientallen eilanden, omringd door verraderlijke koraalriffen. Het kleinste van de drie schepen, dat waarop ongelukkigerwijs het leeuwendeel van de proviand wordt bewaard, lijdt schipbreuk. Al snel is het grootste deel van de bemanning door scheurbuik niet langer inzetbaar. En zit er weinig anders op dan redding te zoeken in Indië, het territorium waar de grote concurrent, de VOC, het alleenrecht heeft op handel. Jacob en zijn mannen worden bij aankomst gearresteerd, de schepen verbeurd verklaard. Jacob wordt op een VOC-schip naar Holland gezet. Een roemloos einde van een groots project. 

Paaseiland of Rapa Nui, zoals het sinds de negentiende eeuw heet, wordt nu beschouwd als een van de wonderen van de wereld. Werelderfgoed in hoofdletters, om het zo te zeggen. Jacob Roggeveen was er de eerste westerse bezoeker, de volgende kwam pas 42 jaar later. De ontdekking van Paaseiland zou hem niet verheffen tot de eregalerij van ontdekkingsreizigers, maar wel zijn naam laten voortleven. Dat mythische Zuidland heeft nooit bestaan. Ergens in Jacobs aantekeningen, in die laatste weken waarin ze vrijwel zonder voedsel en water afstevenden op Indië, noteert hij zijn twijfel. Had hij misschien geloofd in een fantasie? Ja, weten we nu. 

Roelof van Gelder / Naar het aards paradijs. Het rusteloze leven van Jacob Roggeveen, ontdekker van Paaseiland (1659-1729) / 335 blz / Uitgeverij Balans, 2012