zaterdag 30 september 2023

Mijn favoriete kinderboek

Over enkele dagen begint de kinderboekenweek. Het leek me daarom aardig in mijn wekelijkse blogje iets te schrijven over een van mijn favoriete kinderboeken. Dus haalde ik wat dozen van zolder en heb een genoeglijk uurtje doorgebracht met het bekijken en doorbladeren van mijn kinderboeken, voor het eerst in jaren.

Ik ben van 1959 en las vanaf mijn zevende zelfstandig, dus vanaf omstreeks 1966. Dat was net voordat schrijvers als Thea Beckman, Guus Kuijer en anderen het Nederlandse kinderboek zouden vernieuwen, en de kinderboeken van Roald Dahl in vertaling verschenen. Ik las veel van de toen gebruikelijke, wat traditioneler boeken: Pietje Bell, Arendsoog en De kameleon. Maar veel mooier dan deze reeksen vond ik de kinderboeken die mijn vader van vroeger had bewaard en die een hele plank van zijn boekenkast vulden. Boeken uit de jaren dertig en veertig: Winnetou, Tarzan van de apen, Bulletje en Bonestaak en De zeerover van Oostzaan. Misschien niet echt kinderboeken, en met de ogen van nu wat ouderwets, maar ik vond ze geweldig spannend en verslond ze.

Mijn favoriet was Robinson Crusoë. Het verhaal is bekend. Robinson is de zeeman wiens schip voor de kust van Zuid-Amerika vergaat en die vervolgens op een eiland aanspoelt. Onbewoond, maar wel zo gevarieerd van landschap en begroeiing dat hij er in zijn levensonderhoud kan voorzien. Uit de wrakstukken van het schip bouwt hij een hut, hij plant graan aan, fokt geiten en begint een kalender bij te houden zodat hij enigszins grip houdt op het verloop van de tijd. Hij zal er 28 jaar blijven.

Na lange tijd ziet hij op het strand afdrukken van menselijke voeten in het zand. Het blijken kannibalen te zijn die af en toe zijn eiland bezoeken om hun slachtoffers te ‘bereiden’ en op te eten. Tijdens een van die volgende bezoeken bevrijdt hij een van de gijzelaars, een donkere jongen, en noemt hem Vrijdag, naar de dag van de week waarop dit gebeurt. 

Ik heb dit boek zo tussen mijn achtste en twaalfde talloze malen gelezen. Of liever, het opengeslagen en weggedroomd. 

Dat lag niet uitsluitend aan het exotische verhaal. Mijn editie was ook heel mooi geschreven en aantrekkelijk uitgevoerd.  Het boek is een navertelling door Nienke van Hichtum, de kinderboekenschrijfster die vooral bekend is van Afke’s tiental. Zij was van 1888 tot 1907 getrouwd met de politicus Pieter Jelles Troelstra. Na haar scheiding moest ze in haar eigen onderhoud voorzien. Dat deed ze door (volks)verhalen uit de hele wereld te verzamelen en die na te vertellen, soms nogal vrijelijk te herschrijven. Mijn Robinson Crusoë, oorspronkelijk door Daniel Defoe gepubliceerd in 1719, is ook een van haar projecten. De prachtige tekeningen erin zijn van Pol Dom, een Belgische kunstenaar die kort voor de Eerste Wereldoorlog naar Nederland verhuisde en veel illustratiewerk heeft gemaakt, ook voor kinderboeken. Hij woonde in Rijswijk en is lokaal ook bekend omdat hij in 1948 nieuwe grisailles schilderde voor de gevels van Huygens’ Hofwijck, nadat die eeuwenlang hadden ontbroken.

Mijn vader schreef voorin zijn exemplaar van Robinsons verhaal: ‘Ter herinnering aan mijn 12e verjaardag, 17 januari 1945, van tante Gar.’ Wie tante Gar is weet ik niet. Maar ik kan me wel voorstellen dat voor mijn vader, in de maanden daarna, de gebeurtenissen in het boek qua spanning en dramatiek hebben moeten wedijveren met de gebeurtenissen in de echte wereld.

Daniël Defoe / Het leven en de wonderbare lotgevallen van Robinson Crusoë / Vrij naar het Engelsch van Daniël Defoe, naverteld door mevrouw N. van Hichtum / Met platen en bandtekening door Pol Dom / 234 blz / Laurens Janszoon Coster, 1923

zondag 24 september 2023

Schandaal rond twee keurige dames?

Betje Wolff en Aagje Deken zijn boegbeelden van het laat-18e-eeuwse Hollandse fatsoen. Tenminste, dat is het beeld wat ik van ze heb. Maar daaraan ging ik toch wel enigszins twijfelen toen ik onlangs een roman van Kees ´t Hart in handen kreeg die een flaptekst bevatte waarin de dames worden gekoppeld aan aardappelsmokkel, deelname aan een anti-orangistisch complot en, je gelooft het niet, het schrijven en verspreiden van pornografische geschriften. Mijn literaire wereldbeeld dreigde even te kantelen. Het was in ieder geval een aansporing om het boek, het in 2004 verschenen Ter navolging, direct te lezen. Wat overigens een waar genot bleek te zijn. ´t Hart vertelt zijn verhaal op spitsvondige wijze, hij creëert volop geestige situaties én tot mijn voldoening bleken de spectaculaire feiten zoals vermeldt in de flaptekst simpelweg uit de pen van de schrijver te zijn gevloeid, daar was geen serieuze literatuurhistoricus en een dito onderzoek aan te pas gekomen. Fantasie, dus. Gelukkig maar.

In Ter navolging staat literair-historisch onderzoek trouwens wel degelijk centraal. De hoofdpersoon is de student Vincent Gorter, die op de dames Wolff en Deken en hun oeuvre wil promoveren. Hij richt zijn onderzoek op de netwerken waarin zij verkeerden. Door zo hun omgeving te beschrijven hoopt hij het beeld dat van hen bestaat vanuit meerdere perspectieven te kunnen bijstellen. Vincent is enthousiast over deze objectieve en vernieuwende aanpak, maar iedere keer dat hij onbedoeld een onbekend maar smeuïg biografisch weetje over de dames boven water haalt, laat hij zich verleiden dat biografische zijpaadje ook in te slaan. Wat natuurlijk haaks staat op de door hem gekozen strikt wetenschappelijke aanpak. Ter verontschuldiging voor die neiging kan wellicht worden aangevoerd dat het in zijn genen moet zitten want zijn inmiddels overleden vader, Jan Gorter, was in zijn jonge jaren van plan een roman te schrijven over de dames. Dat lukte niet, het bleef bij losse aanzetten. 

Vincent heeft trouwens bij aanvang van Ter Navolging sinds kort een vriendin, de smoorverliefde, seksverslaafde en bijzonder impulsieve Mies Halbertsma. Zij is de dochter van de professor bij wie hij wil promoveren, en bij wie hij tevens solliciteert naar een promotieplek. De complicaties zijn door ’t Hart voor de zekerheid maar vast ingebouwd...

’t Hart vertelt zijn verhaal in de vorm van een brievenroman. Dat is toepasselijk, het bekendste boek van Wolff en Deken, De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart, heeft immers ook die vorm. Als auteur kan ’t Hart daardoor op de achtergrond blijven, zijn personages vertellen het verhaal. Tijdens de korte looptijd van het verhaal, van september tot en met november 2004, wisselen zij brieven, e-mails en appjes, zijn er dagboekfragmenten en notulen van vergaderingen. Bij elkaar enkele tientallen ‘stemmen’. 

De kern van de roman is het onderzoek van Vincent, dat door studiereisjes naar Friesland en het Franse provinciestadje Trévoux – de dames achterna – prettig afwisselend is. Wolff en Deken verbleven van 1788 tot 1797 in Trévoux, in de roerige jaren van en na de revolutie. Waarom, weet niemand precies. Voelden zij, met hun lichte sympathie voor de vaderlandse Patriotten, de grond in Nederland te heet worden? Zij hadden in Trévoux contact met een vrij bekende revolutionair, Jean-Louis Albitte. Ligt daar soms de bron van die steeds weer terugkerende pornografische geschriften? Of voor het verhaal dat Vincent, middels een amoureuze affaire van een van de dames, een verre ‘nazaat’ van Wolff of Deken zou zijn? ’t Hart brengt het Franse avontuur in ieder geval met veel gevoel voor de couleur locale in beeld.

Kostelijk is de correspondentie van promovendus Vincent met zijn professor, Halbertsma. En vervolgens weer diens schriftelijke contacten met zijn collega’s van andere universiteiten, met betrekking tot het toewijzen van de weinige beschikbare promotieplaatsen. Opmerkelijk is dat enkele van deze hooggeleerde dames en heren zonder meer herkenbaar zijn, zoals Frits van Oostrom. Met licht venijn geeft ’t Hart een inkijkje in de professorale koehandel. Ook ene Piet Buijnsters, net met pensioen als hoogleraar in Nijmegen en dé kenner van het werk van Wolff en Deken, alsmede een fervent tegenstander van het moderne netwerkonderzoek, mengt zich in deze lichtelijk onfrisse beraadslagingen. Ik vraag me af hoe deze heren en dames het ‘lenen’ van hun identiteit indertijd hebben ervaren. Hebben zij de subtiele ironie kunnen waarderen?

Ter Navolging is de naam van de begraafplaats in Den Haag waar Wolff en Deken in 1804 kort na elkaar werden begraven. De begraafplaats ligt op de hoek van de Scheveningseweg, Prins Willemstraat en de Duinstraat, schuin tegenover het voormalige Appeltheater. Tegenwoordig is Ter Navolging omringd door bebouwing, maar wanneer je eenmaal het monumentale hek bent gepasseerd is het oorspronkelijke plan nog goed te herkennen. Eenmaal per jaar, in het begin van november, kwamen Vincents voorouders daar samen om de dames te herdenken. Na een lange tijd waarin dat niet gebeurde, zal die traditie in november 2004 op initiatief van Vincent weer worden hersteld. Als lezer is het prettig te weten dat je op weg bent naar een ouderwetse ontknoping waarbij alle door ´t Hart uitgezette lijntjes - én de meeste briefschrijvers - zullen samenkomen. En om te voelen dat de auteur dat met schijnbaar speels gemak en nauwelijks verholen plezier weet te realiseren. Knap gedaan.

Kees ’t Hart / Ter navolging / 437 blz / Em. Querido’s Uitgeverij, 2004

zondag 17 september 2023

Tom Lanoye op het Huygens Festival

Onder de talrijke optredens die geprogrammeerd staan op het komende Huygens Festival in Voorburg is er één die liefhebbers van hedendaagse literatuur eigenlijk niet mogen missen: Tom Lanoye & Ensemble. De aanleiding voor dat optreden vormt Lanoye’s vorig jaar verschenen roman De Draaischijf. Lanoye vertelt daarin het verhaal over de collaboratie van twee Antwerpse broers tijdens de Tweede Wereldoorlog. Heel zichtbare collaboratie, want de oudste, Rik, was componist en tevens dirigent van het orkest van de Vlaamse Opera, terwijl zijn jongere broer, Axel, een briljant acteur en regisseur was die het bracht tot directeur-generaal der Koninklijke Theaters van Antwerpen. En of zo’n setting nog niet genoeg ‘theater’ garandeert, speelt het spannendste deel van de roman zich kort voor de bevrijding af op ónze stoep, in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag, door de bezetter indertijd omgedoopt tot Deutsches Theater in den Niederlanden

Tom Lanoye (1958) schreef tot nu een indrukwekkend en veelzijdig oeuvre bij elkaar: verhalen, romans, kritieken en heel veel toneel, zowel vertalingen en bewerkingen alsmede stukken die losjes zijn geïnspireerd op grote voorbeelden. Met zo’n creativiteit en ideeënrijkdom realiseer je je als lezer al na enkele tientallen bladzijden dat Lanoye ook met De Draaischijf een vehikel schiep dat hij naar hartenlust kon optuigen, volhangen, steeds zoekend naar de verrassing, naar de overtreffende trap. Dat theatrale begint al op de eerste bladzijde van de roman.

Terwijl zijn twee knekelknechten hem in zijn kist langzaam in het graf laten zakken, mijmert Axel Desmedt nog wat over zijn leven: ‘Ik had me de dag waarop ik word begraven heel anders voorgesteld. Had ik hem zelf mogen ensceneren, dan liet ik me – zoals onze moedertaal zo treffend verwoordt – “ter aarde bestellen” onder een staalblauwe hemel, hartje winter. Het is ijskoud maar bizar zonnig. Geen wolk te bespeuren […] Het ereperk, vol andere beroemde doden, ligt er keurig bij. […] Tot mijn voldoening hebben opvallend veel vrouwen zich de moeite getroost om afscheid van mij te komen nemen. Ze zijn van alle leeftijden en posturen, gaan gekleed in stijlvol zwart en zijn bescheiden gemaquilleerd. Hun handtas bevat, uit voorzorg, meer papieren zakdoekjes dan anders.’ Maar zo verloopt het niet. Het is een grauwe dag, Axel wordt niet op het ereveld begraven maar in een afgelegen hoekje en er is helemaal niemand gekomen om afscheid te nemen. Hij is op zijn oude dag een vergeten man.  

Die monoloog vanuit de grafkist zet Lanoye een kleine vijfhonderd bladzijden door. Axel vertelt het verhaal van zijn loopbaan, opklimmend van onbeduidende rollen bij theatergezelschappen tot het grotere werk, van een eerste voorzichtige regie tot directeur van zo’n gezelschap. Van zijn vermogen om van een bestelde Shakespearevertaling die tegenvalt alsnog een ronkende tekst te maken. Van zijn gewoonte om, wanneer dat mogelijk is, een dubbelrol in een stuk te spelen - hij houdt van een beetje bravoure. Van zijn voorliefde voor totaaltheater, een combinatie van tekst, handelingen én muziek. En van zijn besluit om, nadat de Duitsers België hebben bezet, door te spelen. Zelfs al moet hij Joodse medewerkers ontslaan. Zelfs al moet hij voor goed fatsoen soms stukken programmeren die bij de bezetter in de smaak vallen. Doorspelen betekent namelijk ook de eigen bevolking steun bieden, in de vorm van simpele ontspanning of teksten ter overpeinzing, die een mens een hart onder de riem steken.

Ofschoon Axel zich realiseert dat zijn houding collaboratie genoemd kan worden, tilt hij daar niet al te zwaar aan. Hij voelt zijn positie meer als vallend in het grijze gebied, en dan wel heel lichtgrijs. Wat zijn broer Rik doet, eindeloos Wagner of andere bij de Nazi’s geliefde componisten dirigeren, en dat welbewust in SS-uniform, dát is in zijn ogen pas collaboratie. 

Axels partner, de actrice Lea Liebermann, is Joods. Zij mag niet optreden, zit thuis. Assisteert achter de schermen, begeleidt jonge actrices die de rollen spelen die anders voor haar waren geweest. Sluipt soms naar de schouwburg, om vanuit een donker hoekje toch een voorstelling te kunnen zien.

In de dagen rond de bevrijding worden de rekeningen vereffend. Hoe woedender de bevolking, hoe kleiner de kans dat je een afstraffing op straat overleefd. Axel vlucht naar Parijs, wordt bij verstek veroordeeld, maar treft bij zijn beroep een milde rechtbank en wordt alsnog vrijgesproken. Trekt dan met Lea naar Den Haag, dat ze nog kennen van hun avontuur in de schouwburg in de winter van 1944-‘45. Wat Lanoye dan mooi doet is zichtbaar maken hoe de relatie is tussen Alex en Lea zonder de druk van buitenaf, van een dreigende oorlog en bezetting. Maar wel als vanouds als succesvolle, gelauwerde acteurs. De apotheose van hun relatie, eind jaren zestig in de setting van Tsjechovs Kersentuin, dus óp het toneel, is magnifiek.

En die draaischijf? Een doordacht stuk techniek waarmee toneelgezelschappen afstand konden doen van die eeuwige geschilderde, statische achterdoeken waarbij de toneelwisselingen altijd wat houterig verliepen? Axel heeft die als jonge man in Duitse theaters in werking gezien. Creëerde gedurende de oorlog in zijn Antwerpse theater een goedkope, houtje-touwtje versie. In de Haagse schouwburg legden de Duitsers er in de winter van 1944-’45 een aan. Een serieuze, technisch uiterst complexe. Aan Axel de opdracht – weigeren was geen optie - daarmee eenmalig de toeschouwers van een besloten voorstelling, waaronder hooggeplaatste Nazi’s, naaste vertrouwelingen van Adolf Hitler, te verbluffen. 

Axels fascinatie voor de draaischijf duidt tegelijkertijd wellicht ook op een zekere kortzichtigheid. De techniek ervan maakte het mogelijk scènewisselingen, opkomst en afgang, of een ander perspectief, vrijwel onaangekondigd en vloeiend, in één beweging, uit te voeren. Axel ontwikkelde zich tot een meester in het toepassen ervan. Op het toneel dan. In de dagelijkse werkelijkheid, met zijn minder subtiele wisselingen van perspectief -  lees: van  politieke omstandigheden – lijkt hij het principe nauwelijks te vatten. Zijn mijmeringen als oude man zijn in dat opzicht verhelderend.

De draaischijf uit dit boek bestaat trouwens nog steeds, afgedekt door een solide toneelvloer. Toen Tom Lanoye enkele jaren geleden door regisseur Theu Boermans en dramaturg Remco van Rijn werd rondgeleid door de Koninklijke Schouwburg zag hij hem. En kreeg ter plekke het idee voor dit boek. Het zal komende zaterdag, in de Oude Kerk in Voorburg, hopelijk een memorabele voorstelling worden. Aan de roman zal het niet liggen. 

Tom Lanoye / De draaischijf / 479 blz / Prometheus, 2022

zondag 10 september 2023

Schrijven als de grote Russen?

Hebt u altijd al willen schrijven? Echt schrijven, zoals échte fictieschrijvers dat doen? In dat geval kan uw leven nu een stuk aangenamer worden. Onlangs verscheen namelijk het ideale handboek waarmee u zich de kunst van het schrijven van korte verhalen eigen kan maken: A Swim in a Pond in the Rain. In Which Four Russians Give a Master Class on Writing, Reading, and Life (Een duik in een vijver in de regen. Waarin vier Russen een masterclass geven over schrijven, lezen en het leven).  De auteur ervan, George Saunders, heeft een met prijzen beladen oeuvre van voornamelijk korte verhalen op zijn naam staan, maar ook de roman Lincoln in the Bardo waarvoor hij in 2017 de Booker Prize ontving. Zijn werk ademt een licht-absurdistische toon. Naast zijn schrijverschap doceert hij al ruim twintig jaar literatuur aan Syracuse University, New York. Veelbelovende studenten, maximaal zes per jaar, kunnen bij Saunders een drie jaar durende ‘schrijfklas’ volgen. De basis daarvan is er nu dus ook in boekvorm.

Voor Saunders (1958) zijn de negentiende-eeuwse Russen de meesters van het korte verhaal. Hun werk is niet alleen doordesemd van de maatschappij waarin zij leefden, het tsaristische Rusland van alledag, maar staat ook verhaaltechnisch op hoog niveau. Ze beheersten de literaire foefjes tot in hun vingertoppen, om het zo maar te zeggen. En dat laatste is wat Saunders ook zijn studenten wil meegeven. Wie ze zijn als persoon, en hoe ze tegen de wereld aankijken, dat moeten ze zelf meebrengen. Maar het beheersen van de techniek kan precies dat zetje in de rug zijn dat hun mogelijke schrijverschap doet slagen.

Voor deze ‘masterclass’ koos Saunders zeven korte verhalen: drie van Anton Tsjechov, twee van Lev Tolstoj, terwijl Nikolaj Gogol en Ivan Toergenjev ieder met één verhaal vertegenwoordigd zijn. De onderwerpen zijn heel gevarieerd: een jonge onderwijzeres die per boerenkar in een naburig dorp haar salaris gaat ophalen; een zangwedstrijd in een dorpskroeg; een vrouw die steeds opnieuw verliefd wordt; een sledetocht tijdens een  sneeuwstorm die fataal afloopt omdat een domme baas niet luistert naar zijn verstandige maar te bescheiden knecht (door Tolstoj, wie anders); een ambtenaar en zijn wispelturige neus (van Gogol); een oude vriendschap die gaat wringen; en een jonge lijfeigene die op de drempel van het leven ten onder gaat. Je leest steeds het verhaal – voor dit boek opnieuw vertaald – waarna ‘Gedachten’ en een nabeschouwing volgen. Die vervolgstukken zijn zowel colleges, inzichten die tijdens de klassikale discussies opborrelden als meer persoonlijke beschouwingen van Saunders zelf.

In ieder college staat steeds één verhaaltechnisch aspect centraal. Nergens is dat duidelijker dan in de binnenkomer, het verhaal ‘In de kar' (1897) van Tsjechov waarin de jonge onderwijzeres haar salaris gaat ophalen. Tijdens de tocht per boerenkar door het mistroostige winterlandschap denkt de vrouw na over haar leven, haar vriendschappen, over gemiste kansen. Halverwege de tocht passeert haar de lokale vrijgezel, een vrolijke herenboer die de vrouw altijd vriendelijk groet. Saunders speelt hier een spel met zijn studenten. Hij laat ze tijdens het college steeds maar één of twee bladzijde(n) van het verhaal lezen, waarna ieder van hen moet beslissen hoe het verder gaat. En zo achtmaal, tot aan de laatste bladzijde. Het is een speelse maar bloedserieuze oefening in het kiezen van een verhaallijn die de aandacht gevangen houdt, in het je realiseren dat feelgood niet altijd het beste verhaal oplevert, dat een vertelling die schuurt wellicht meer indruk op de lezer maakt en hem/haar langer bijblijft.

Een ander hoogtepunt is voor mij het college over Toergenjevs ‘De zangers’ (1852). In dit  verhaal, dat de studenten van tevoren moesten lezen, beschrijft Toergenjev een dorpscafé, het bonte gezelschap aan bezoekers en een zangwedstrijd die spontaan ontstaat. Saunders behandelt hier de rol van details in de sfeertekening van een verhaal. Hij begint dit hoofdstuk als volgt, waarbij ik citeer uit de Nederlandse editie:

Jaar in, jaar uit vraag ik mijn studenten aan het begin van ons college over ‘De zangers’ naar hun eerste reacties op dit verhaal, dat ik beschouw als een meesterwerk. En dan valt er een ongemakkelijke stilte in het leslokaal. Uiteindelijk zegt iemand het gewoon: ‘Ik had zoiets van … nou … ik vroeg me gewoon af hoe het zit met al die uitweidingen in dit verhaal of zo.’ Hierdoor aangemoedigd zal iemand anders bijvallen: ‘Ja, waarom die eindeloze beschrijvingen van elk levend wezen in een straal van drie kilometer rond Goedthoeve?’ Een derde: ‘Het is zo traag. Moet Toergenjev ons echt álles over iederéén vertellen?’ 

Dan volgt er enige opgeluchte hilariteit en weet ik dat het een goed college gaat worden.”

Na afloop, wanneer Toergenjevs tekst minutieus is geanalyseerd en vergeleken met zuiniger versies realiseren de studenten zich - en óók jij als lezer – dat die rijkdom aan details niet zomaar het gevolg is van schrijvers’ voorliefde voor lange beschrijvingen, maar een doel dient: de impact van het verhaal vergroten. En dat werkt. Het is zo´n verhaal dat je na lezing niet snel vergeet, waarvan je je juist ook die eindeloze details herinnert omdat ze zo bepalend, soms ontroerend zijn.

Tijdens het lezen bekroop me het gevoel dat Saunders de titel van zijn boek, Een duik in een vijver in de regen, wellicht niet zomaar heeft gekozen. Het is weliswaar een beeld uit een van de behandelde verhalen – ‘Stekelbessen’ van Tsjechov – maar associatief heeft het de geur van verfrissing, je onderdompelen om vuil en vermoeidheid van je af te spoelen. Dat komt aardig overeen met het einddoel dat hij met zijn colleges, en dus ook met dit boek voor ogen heeft. Dat is dat zijn studenten en lezers, na te zijn bedolven onder analyses van en oefeningen in zaken als schrappen en escalatie, zich die technieken zo eigen hebben gemaakt dat zij daar tijdens het schrijven nauwelijks meer aan denken. Dat het schrijven zelf de lichtheid krijgt van een verfrissend bad. En dat die intellectuele en analytische vaardigheden worden gereserveerd voor de redactiefase, waar ze thuishoren.

George Saunders / A Swim in a Pond in the Rain. In Which Four Russians Give a Master Class on Writing, Reading, and Life / 412 blz / Bloomsbury Publishing, 2021

Nederlandse editie: Een duik in een vijver in de regen. Waarin vier Russen een masterclass geven over schrijven, lezen en het leven / Vertaald uit het Engels door Erik Bindervoet en uit het Russisch door Robbert-Jan Henkes



zondag 3 september 2023

Tweemaal Suriname

Net voor de zomervakantie zag je de stapels in de boekhandel verschijnen: de nieuwe Merijn de Boer. Bekend van eerdere successen als ’t Jagthuys (2016) en De saamhorigheidsgroep (2020). De titel van de nieuwe roman, Het Surinamedagboek, roept associaties op met een verre, exotische vakantiebestemming. Leuk voor in de vakantiekoffer, zullen veel boekhandelaren hebben gedacht, kochten ruim in en gaven het boek een prominente plek op de tafels. De verkoop liep inderdaad prima. Ook ik schafte het boek in een opwelling aan. Sul, denk ik nu. Zomaar afgaan op de opgeklopte verkooppraatjes van de uitgever, niet de moeite nemen vijf minuten te bladeren om een indruk te krijgen. Het viel dus tegen, hoor ik u denken. Ja, het was inderdaad een sof. Maar tóch ga ik dit blogje positief en enthousiast besluiten. Want het lezen van dit boek leidde me als vanzelf naar een ander boek over Suriname, dat ik nog niet kende. Een veel beter boek.

Het verhaal van De Boer is eenvoudig van opzet. Via een advertentie in De Groene komt hij in contact met een stichting die deelnemers zoekt voor een door de stichting te financieren vakantiereis naar het binnenland van Suriname. Met als leidraad de tocht die de ‘nu vergeten’ schrijver Albert Helman in 1955 maakte en vastlegde in het boek Het eind van de kaart. Wanneer de organisatie hoort dat De Boer een aanstormend literair talent is wiens eerste boek op het punt van verschijnen staat – we schrijven 2011 – vraagt ze hem om tijdens de reis af te toe iets te vertellen over Helman. Vanaf dan is hij de onofficiële inhoudelijke gids. Met wat boeken van Helman in zijn rugzak stapt hij in het vliegtuig naar Suriname. 

Het reisgezelschap blijkt van een bonte samenstelling te zijn. Op één medereiziger na, een gepensioneerde hoogleraar, heeft niemand ooit van Albert Helman gehoord. De meerderheid heeft gewoon geboekt om een gratis vakantie te hebben. Het is dan ook niet verwonderlijk  dat al op de eerste dag zo’n beetje de helft van de groep besluit om de drie erop volgende weken in Paramaribo door te brengen, aan de rand van het hotelzwembad of bij familie. En niet het onherbergzame, van muggen vergeven  binnenland in te trekken. Nadat ook de reisleider in een dronken bui struikelt en in het ziekenhuis belandt, heeft Merijn nog maar een handvol medereizigers over. Met een lokale gids en enkele assistenten stappen ze in de boot en zetten koers naar de rivieren die ze zullen bevaren, de Marowijne en de Lawa. 

Overdonderd door het imposante rivierlandschap, de immense bossen aan weerszijden en het avontuurlijke aspect van de reis lijken Merijns reisgenoten aanvankelijk stille genieters te zijn. Dus prettig gezelschap. Maar al snel blijkt dat sommigen hun problemen van thuis hebben meegenomen op de reis. Dat werkt storend op de onderlinge relaties in de groep. Bovendien geeft De Boer hen vlakke en voorspelbare karakters. Daardoor worden wat ongetwijfeld was bedoeld als speelse toevoegingen aan het ietwat monotone reisverslag – human interest - irritante intermezzo´s. Intussen is Helman ver te zoeken. De Boer werkt zich heel plichtsgetrouw door het werk van zijn voorganger heen, maar met de groep deelt hij dat niet meer. 

Wanneer ongeveer halverwege de reis Noor, een jonge vrouw die antropologisch onderzoek verricht in het bos, zich op aandringen van Merijn aansluit bij de groep en hij verliefd op haar raakt, krijgt het verhaal iets van de film Blue Lagoon. En wanneer Noor, die uit nieuwsgierigheid ook Helman is gaan lezen, met het dedain van de wetenschapper verklaart dat Helman toch niet meer van deze tijd is – ‘Wel echt het verslag van een Westerse intellectueel, die eindelijk een keer zijn studeerkamer uit komt en dan met vertedering naar al die onbeschaafde mensen in het bos kijkt’ – voelde ik sterk de behoefte aan onderbouwing. Maar die krijg je niet.  

Na het lezen bleef het boek een paar dagen door mijn hoofd spelen. Wat beoogde De Boer nu eigenlijk met zijn Surinamedagboek? Zag ik soms iets over het hoofd? Tot het me daagde dat ik voor een antwoord daarop misschien het boek van Helman, Het eind van de kaart, eens moest lezen. Dat bleek gewoon bij mij in de kast te staan. Aangeschaft in 1980, toen het voor het eerst verscheen. In de mooie reeks privé-domein. Nooit gelezen. Dat gebeurt.

Helman bevoer in april en mei 1955 gedurende zes weken dezelfde rivieren als De Boer. Maar bij hem was het geen toeristisch tripje. In opdracht van de overheid moest worden onderzocht of het waterdebiet - de doorstroomsnelheid c.q. massa – van de rivieren in het diepe zuidoosten van het land voldoende zou zijn om bij te dragen aan de vorming van een stuwmeer stroomafwaarts, de inderdaad gebouwde Brokopondo-dam. De expeditieleider, een vriend van Helman, nodigde hem uit om mee te gaan. Tegen de zin van mevrouw Helman, die vond dat haar man – de vijftig gepasseerd, geen sportief type, wat overgewicht – daarmee een te groot risico nam, aanvaarde hij de uitnodiging.

Net als Merijn de Boer was Helman schrijver. In 1955 had hij al een imposant oeuvre op zijn naam staan, met titels als Zuid-Zuid-West (1926), De stille plantage (1931) en De laaiende stilte (1952). In 1903 geboren in Paramaribo als Lodewijk (Lou) Lichtveld had hij afwisselend in Suriname en Nederland gewoond. Hij studeerde musicologie, was componist en organist, journalist, muziekrecensent en redacteur van een tijdschrift. Het thema van de onderdrukking door de westerse kolonisator was een terugkerend thema in zijn literaire werk. In 1949 werd hij in Suriname benoemd tot minister van Onderwijs, Volksontwikkeling en Volksgezondheid. Hij zou dat drie jaar blijven. Een man met wortels én een netwerk in Suriname dus.

Het eind van de kaart is een echt dagboek. Waarmee ik bedoel dat Helman schrijft over de reis en over zichzelf, wat de tocht met hem doet. In die zin is het veel authentieker en persoonlijker dan De Boers roman, het Surinamedagboek. Ofschoon dat ook een beetje een ‘appels en peren vergelijking’ is.    

Het lezen van Helman is een intense belevenis, om de eenvoudige reden dat hij de reis ook als zodanig ervaart. De expeditie reist in enkele grote houten boten voorzien van buitenboordmotoren. Pruttelaartjes, dus het tempo ligt laag. De vele stroomversnellingen en watervallen moeten stroomopwaarts te voet worden genomen, alle bagage steeds over de oever gedragen, de lege boten door de bemanning over het obstakel heen gesleurd. Overnachten gebeurt in tentjes of provisorische hutjes van bladeren, in het bos. De bescherming tegen muggen is niet optimaal. Helman wordt dan ook flink ziek. Er is maar één onderdeel dat hij ook in het normale leven zou willen doorzetten: het zich ’s morgens scheren met zijn voeten in de rivier en zijn spiegeltje aan een boomtak.

Waar bij De Boer de route voor vertrek vastligt, maakt Helman deels een ontdekkingstocht mee. De expeditie reist naar de grenzen van de toenmalige kaart. Komt voor verrassingen te staan. Ontmoet diep in het bos de bewoners, soms kleurrijk beschilderde figuren, met wie Helman contact probeert te leggen. Dat zijn de momenten die de aanleiding vormen in zijn dagboek te mijmeren over zijn land en de toekomst daarvan. En dan vooral het mooie maar o zo kwetsbare binnenland.

Helman wordt regelmatig ‘een vergeten schrijver’ genoemd. Ik heb nooit begrepen wat de criteria daarvoor zijn. Helman schreef zijn reisjournaal inderdaad al bijna zeventig jaar geleden, in een dik cahier dat hij zes weken lang bij zich droeg. En hij bezigt in zijn beschrijvingen soms termen die, zoals De Boer antropologe Noor al laat zeggen, niet helemaal meer van deze tijd zijn. Hij kan inderdaad lyrisch worden van de bezwete huid en de spierbundels van een bosneger. Maar hij schreef wél een bevlogen verhaal, liet zijn passie spreken. Bij De Boer is die passie, jammer genoeg, ver te zoeken.

Merijn de Boer / Het Surinamedagboek / 272 blz / Querido, 2023

Albert Helman / Het eind van de kaart. Journaal van een kleine ontdekkingstocht in twee binnenlanden anno 1955 / privé-domein nr. 62 / 215 blz / De Arbeiderspers, 1980