Ik ben van 1959 en las vanaf mijn zevende zelfstandig, dus vanaf omstreeks 1966. Dat was net voordat schrijvers als Thea Beckman, Guus Kuijer en anderen het Nederlandse kinderboek zouden vernieuwen, en de kinderboeken van Roald Dahl in vertaling verschenen. Ik las veel van de toen gebruikelijke, wat traditioneler boeken: Pietje Bell, Arendsoog en De kameleon. Maar veel mooier dan deze reeksen vond ik de kinderboeken die mijn vader van vroeger had bewaard en die een hele plank van zijn boekenkast vulden. Boeken uit de jaren dertig en veertig: Winnetou, Tarzan van de apen, Bulletje en Bonestaak en De zeerover van Oostzaan. Misschien niet echt kinderboeken, en met de ogen van nu wat ouderwets, maar ik vond ze geweldig spannend en verslond ze.
Mijn favoriet was Robinson Crusoë. Het verhaal is bekend. Robinson is de zeeman wiens schip voor de kust van Zuid-Amerika vergaat en die vervolgens op een eiland aanspoelt. Onbewoond, maar wel zo gevarieerd van landschap en begroeiing dat hij er in zijn levensonderhoud kan voorzien. Uit de wrakstukken van het schip bouwt hij een hut, hij plant graan aan, fokt geiten en begint een kalender bij te houden zodat hij enigszins grip houdt op het verloop van de tijd. Hij zal er 28 jaar blijven.
Na lange tijd ziet hij op het strand afdrukken van menselijke voeten in het zand. Het blijken kannibalen te zijn die af en toe zijn eiland bezoeken om hun slachtoffers te ‘bereiden’ en op te eten. Tijdens een van die volgende bezoeken bevrijdt hij een van de gijzelaars, een donkere jongen, en noemt hem Vrijdag, naar de dag van de week waarop dit gebeurt.
Ik heb dit boek zo tussen mijn achtste en twaalfde talloze malen gelezen. Of liever, het opengeslagen en weggedroomd.
Dat lag niet uitsluitend aan het exotische verhaal. Mijn editie was ook heel mooi geschreven en aantrekkelijk uitgevoerd. Het boek is een navertelling door Nienke van Hichtum, de kinderboekenschrijfster die vooral bekend is van Afke’s tiental. Zij was van 1888 tot 1907 getrouwd met de politicus Pieter Jelles Troelstra. Na haar scheiding moest ze in haar eigen onderhoud voorzien. Dat deed ze door (volks)verhalen uit de hele wereld te verzamelen en die na te vertellen, soms nogal vrijelijk te herschrijven. Mijn Robinson Crusoë, oorspronkelijk door Daniel Defoe gepubliceerd in 1719, is ook een van haar projecten. De prachtige tekeningen erin zijn van Pol Dom, een Belgische kunstenaar die kort voor de Eerste Wereldoorlog naar Nederland verhuisde en veel illustratiewerk heeft gemaakt, ook voor kinderboeken. Hij woonde in Rijswijk en is lokaal ook bekend omdat hij in 1948 nieuwe grisailles schilderde voor de gevels van Huygens’ Hofwijck, nadat die eeuwenlang hadden ontbroken.Mijn vader schreef voorin zijn exemplaar van Robinsons verhaal: ‘Ter herinnering aan mijn 12e verjaardag, 17 januari 1945, van tante Gar.’ Wie tante Gar is weet ik niet. Maar ik kan me wel voorstellen dat voor mijn vader, in de maanden daarna, de gebeurtenissen in het boek qua spanning en dramatiek hebben moeten wedijveren met de gebeurtenissen in de echte wereld.
Daniël Defoe / Het leven en de wonderbare lotgevallen van Robinson Crusoë / Vrij naar het Engelsch van Daniël Defoe, naverteld door mevrouw N. van Hichtum / Met platen en bandtekening door Pol Dom / 234 blz / Laurens Janszoon Coster, 1923