Voor Saunders (1958) zijn de negentiende-eeuwse Russen de meesters van het korte verhaal. Hun werk is niet alleen doordesemd van de maatschappij waarin zij leefden, het tsaristische Rusland van alledag, maar staat ook verhaaltechnisch op hoog niveau. Ze beheersten de literaire foefjes tot in hun vingertoppen, om het zo maar te zeggen. En dat laatste is wat Saunders ook zijn studenten wil meegeven. Wie ze zijn als persoon, en hoe ze tegen de wereld aankijken, dat moeten ze zelf meebrengen. Maar het beheersen van de techniek kan precies dat zetje in de rug zijn dat hun mogelijke schrijverschap doet slagen.
Voor deze ‘masterclass’ koos Saunders zeven korte verhalen: drie van Anton Tsjechov, twee van Lev Tolstoj, terwijl Nikolaj Gogol en Ivan Toergenjev ieder met één verhaal vertegenwoordigd zijn. De onderwerpen zijn heel gevarieerd: een jonge onderwijzeres die per boerenkar in een naburig dorp haar salaris gaat ophalen; een zangwedstrijd in een dorpskroeg; een vrouw die steeds opnieuw verliefd wordt; een sledetocht tijdens een sneeuwstorm die fataal afloopt omdat een domme baas niet luistert naar zijn verstandige maar te bescheiden knecht (door Tolstoj, wie anders); een ambtenaar en zijn wispelturige neus (van Gogol); een oude vriendschap die gaat wringen; en een jonge lijfeigene die op de drempel van het leven ten onder gaat. Je leest steeds het verhaal – voor dit boek opnieuw vertaald – waarna ‘Gedachten’ en een nabeschouwing volgen. Die vervolgstukken zijn zowel colleges, inzichten die tijdens de klassikale discussies opborrelden als meer persoonlijke beschouwingen van Saunders zelf.
In ieder college staat steeds één verhaaltechnisch aspect centraal. Nergens is dat duidelijker dan in de binnenkomer, het verhaal ‘In de kar' (1897) van Tsjechov waarin de jonge onderwijzeres haar salaris gaat ophalen. Tijdens de tocht per boerenkar door het mistroostige winterlandschap denkt de vrouw na over haar leven, haar vriendschappen, over gemiste kansen. Halverwege de tocht passeert haar de lokale vrijgezel, een vrolijke herenboer die de vrouw altijd vriendelijk groet. Saunders speelt hier een spel met zijn studenten. Hij laat ze tijdens het college steeds maar één of twee bladzijde(n) van het verhaal lezen, waarna ieder van hen moet beslissen hoe het verder gaat. En zo achtmaal, tot aan de laatste bladzijde. Het is een speelse maar bloedserieuze oefening in het kiezen van een verhaallijn die de aandacht gevangen houdt, in het je realiseren dat feelgood niet altijd het beste verhaal oplevert, dat een vertelling die schuurt wellicht meer indruk op de lezer maakt en hem/haar langer bijblijft.Een ander hoogtepunt is voor mij het college over Toergenjevs ‘De zangers’ (1852). In dit verhaal, dat de studenten van tevoren moesten lezen, beschrijft Toergenjev een dorpscafé, het bonte gezelschap aan bezoekers en een zangwedstrijd die spontaan ontstaat. Saunders behandelt hier de rol van details in de sfeertekening van een verhaal. Hij begint dit hoofdstuk als volgt, waarbij ik citeer uit de Nederlandse editie:
“Jaar in, jaar uit vraag ik mijn studenten aan het begin van ons college over ‘De zangers’ naar hun eerste reacties op dit verhaal, dat ik beschouw als een meesterwerk. En dan valt er een ongemakkelijke stilte in het leslokaal. Uiteindelijk zegt iemand het gewoon: ‘Ik had zoiets van … nou … ik vroeg me gewoon af hoe het zit met al die uitweidingen in dit verhaal of zo.’ Hierdoor aangemoedigd zal iemand anders bijvallen: ‘Ja, waarom die eindeloze beschrijvingen van elk levend wezen in een straal van drie kilometer rond Goedthoeve?’ Een derde: ‘Het is zo traag. Moet Toergenjev ons echt álles over iederéén vertellen?’Dan volgt er enige opgeluchte hilariteit en weet ik dat het een goed college gaat worden.”
Na afloop, wanneer Toergenjevs tekst minutieus is geanalyseerd en vergeleken met zuiniger versies realiseren de studenten zich - en óók jij als lezer – dat die rijkdom aan details niet zomaar het gevolg is van schrijvers’ voorliefde voor lange beschrijvingen, maar een doel dient: de impact van het verhaal vergroten. En dat werkt. Het is zo´n verhaal dat je na lezing niet snel vergeet, waarvan je je juist ook die eindeloze details herinnert omdat ze zo bepalend, soms ontroerend zijn.
Tijdens het lezen bekroop me het gevoel dat Saunders de titel van zijn boek, Een duik in een vijver in de regen, wellicht niet zomaar heeft gekozen. Het is weliswaar een beeld uit een van de behandelde verhalen – ‘Stekelbessen’ van Tsjechov – maar associatief heeft het de geur van verfrissing, je onderdompelen om vuil en vermoeidheid van je af te spoelen. Dat komt aardig overeen met het einddoel dat hij met zijn colleges, en dus ook met dit boek voor ogen heeft. Dat is dat zijn studenten en lezers, na te zijn bedolven onder analyses van en oefeningen in zaken als schrappen en escalatie, zich die technieken zo eigen hebben gemaakt dat zij daar tijdens het schrijven nauwelijks meer aan denken. Dat het schrijven zelf de lichtheid krijgt van een verfrissend bad. En dat die intellectuele en analytische vaardigheden worden gereserveerd voor de redactiefase, waar ze thuishoren.
George Saunders / A Swim in a Pond in the Rain. In Which Four Russians Give a Master Class on Writing, Reading, and Life / 412 blz / Bloomsbury Publishing, 2021
Nederlandse editie: Een duik in een vijver in de regen. Waarin vier Russen een masterclass geven over schrijven, lezen en het leven / Vertaald uit het Engels door Erik Bindervoet en uit het Russisch door Robbert-Jan Henkes