dinsdag 28 januari 2020

De oorlog vanuit de verte

Eind 1943 drong het langzaam tot de Duitse bevolking door dat de Tweede Wereldoorlog wel eens zou kunnen eindigen in een nederlaag. Bij Stalingrad hadden de Russen in de eerste maanden van dat jaar een enorme Duitse troepenmacht verslagen. Vanaf dat moment wonnen ze steeds meer terrein, dreven ze de Duitsers terug richting hun eigen land. In het zuiden van Italië waren de geallieerden geland, zij trokken langzaam maar zeker richting het noorden. Tegelijkertijd namen  vrijwel iedere nacht geallieerde bommenwerpers Duitse steden onder vuur, waardoor de bevolking ook direct werd geconfronteerd met het geweld. In Onder de Drachenwand vertelt Arno Geiger het verhaal van een Oostenrijkse soldaat die eind 1943 in Rusland gewond raakt, zowel lichamelijk als geestelijk. Hij wordt gerepatrieerd, ondergaat een operatie en wordt vervolgens met pillen tegen zijn zenuwaanvallen op ziekteverlof gestuurd. Thuis, bij zijn ouders in Wenen, benauwt hem de omgeving. Al binnen enkele weken trekt hij naar Mondsee, een dorp aan het gelijknamige meer niet ver van Salzburg. Het zal hem lukken zijn verblijf daar tot een jaar te rekken.

De soldaat heet Veit Kolbe. Hij is vierentwintig jaar oud. In Mondsee vindt hij onderdak op een boerderij. Daar logeert ook Margot, een jonge vrouw met een baby wiens man aan het front vecht. Zij is een van de redenen dat Veit zijn terugkeer naar het leger zo lang mogelijk probeert uit te stellen. Wat ook meespeelt is dat Veit door de gruwelen die hij gedurende bijna vier jaar heeft meegemaakt de zinloosheid van de hele oorlog is gaan inzien.

Het leven aan de Mondsee zou je idyllisch kunnen noemen. Weliswaar is er toenemend gebrek aan van alles en zijn veel dorpelingen opgeroepen voor de strijd, maar afgezien daarvan lijkt de oorlog de meeste dagen ver weg. De formaties met geallieerde bommenwerpers die nu en dan tegen de blauwe lucht te zien zijn, op weg naar het noorden, zijn de enige zichtbare tekenen. En natuurlijk de door de nazi’s gecontroleerde radio en de kranten, die met een steeds heftiger toon de mensen moed inspreken. Geiger schetst de kleine dorpsgemeenschap, waarin politieke meningsverschillen soms uitgroeien tot persoonlijke vetes.

De wereld van buiten de vallei komt met enige regelmaat langs in de brieven die de dorpelingen ontvangen van familie of vrienden. Daarin wordt op aangrijpende wijze verslag gedaan van zaken als het platgooien van Darmstadt, de jodenvervolgingen in Wenen en Boedapest, en de oorlogsmisdaden van de Duitse troepen in Rusland. Het versterkt het effect van de haast weldadige afzondering waarin Veit en Margot leven.

De structuur die Geiger heeft gekozen biedt hem de mogelijkheid uitersten tegenover elkaar te plaatsen: het oorlogsgeweld tegenover landelijke relatieve rust; de dictatuur van de staat tegenover de kwetsbaarheid van het individu; de onpersoonlijkheid van het systeem tegenover twee mensen die verliefd op elkaar raken; en de zinloosheid van het doorzetten van de al bijna verloren oorlog tegenover de toekomstdromen van mensen. Dat levert een sterke roman op, een roman met een niet mis te verstane boodschap én met een heel menselijk en ontroerend verhaal.

Arno Geiger
Onder de Drachenwand
Vertaald uit het Duits door W. Hansen
415 blz
De Bezige Bij 

woensdag 22 januari 2020

Grip

Grip, een roman van Stephan Enter die al in 2011 verscheen, mag je een schoolvoorbeeld noemen van een literair verhaal waarin alles klopt. Het gegeven is eenvoudig: een groep studievrienden, drie mannen en een vrouw, maakte zo’n twintig jaar geleden een klimvakantie op de Lofoten, een Noorse eilandengroep. Tijdens die tocht gebeurde er iets dat een diepe impact had op de vrouw en een van de mannen, terwijl het ook de levens van de twee andere mannen zou beïnvloeden. Nu,  twintig jaar later, reizen die twee mannen per trein naar Swaensea, in Wales, voor een reünie met de vrouw en de andere man. Tijdens die treinreis vertelt Enter in flashbacks wat er op de Lofoten gebeurde, steeds door de ogen van een van de twee mannen. Datzelfde doet hij ook via de derde man, die met de bus van zijn huis naar Swaensea reist om zijn twee oude vrienden van de trein te halen. Die drie versies zijn door Enter subtiel met elkaar verweven, dat alleen al is een feest om te lezen. De vrouw komt niet aan het woord, ofschoon zij centraal staat in de overpeinzingen van de mannen.

De vrouw heet Lotte. Zij is ten tijde van de trip naar de Lofoten verliefd op Vincent, de enige van de mannen die zij al vanaf haar middelbare schooltijd kent. In Noorwegen moet het gebeuren, wil ze zijn stugge afstandelijkheid doordreken. Ze verkeert in de juiste gemoedstoestand, merkt tijdens een rustpauze bovenop een bergkam ineens op: 'Zo geukkig zullen we nooit meer worden'. Maar het werkt niet, Vincent durft zich niet te binden. Met Paul, een van de andere mannen, heeft zij niets  ofschoon deze haar wel redt wanneer zij door een onbezonnen klimroute boven een diepe afgrond haar grip dreigt te verliezen. Dat incident houden ze op haar verzoek geheim. Met Martin, de outsider van het stel, krijgt ze nog tijdens de vakantie in Noorwegen wél een relatie. Zijn liefde voor haar is niet een heel hartstochtelijke, en ook van haar kant is dat het geval. Het nieuws van hun relatie is voor Vincent en Paul echter een schok. Zij realiseren zich dat zij, bewust en onbewust, kansen hebben laten liggen.

Tijdens de lange dag waarop de mannen naar Swaensea reizen reconstrueert Enter niet alleen de voorgeschiedenis, hij laat ook zien wat de tijd doet met vriendschappen en hoe de vrienden, ieder voor zich, tijdens al die jaren dat er geen contact was een eigen werkelijkheid hebben opgebouwd. De apotheose speelt op het strand in Wales, onder aan de kliffen waarboven zich het huis van Martin en Lotte bevindt. En ook nu, als een spiegeling met toen, gaat het om grip, om de smalle scheidslijn tussen het leven of de dood. Je blijft achter met het water in je handen. Qua plot heel knap gedaan, geschreven in een heldere en heerlijk compacte stijl.

Stephan Enter
Grip
184 blz
Uitgeverij Van Oorschot 

zaterdag 18 januari 2020

Het schip van Staat

Grote oceaanstomers dien je met kennis van zaken en enige behoedzaamheid te besturen. En ook met een zekere mate van geduld, dergelijke schepen zijn niet gebouwd voor te plotselinge koerswijzigingen. ‘Steady as she goes’ is niet voor niets een term uit de zeevaart. De passagiers van het enorme cruiseschip Glory hebben aan bovenstaande waarheden geen boodschap op het moment dat de oude kapitein, die het schip jarenlang voorbeeldig en onder alle omstandigheden op koers had gehouden, met pensioen gaat.  Ofschoon ze kunnen kiezen uit meerdere opvolgers, allen zeelieden met ruime ervaring, kiezen ze voor een man die out of the blue roept dat hij het wel wil doen, een man die tientallen keren per dag zomaar wat roept en bovendien geen enkele ervaring met de zeevaart heeft. Maar veel opvarenden van de Glory vinden dat juist verrassend en verfrissend na  de jarenlange wat voorspelbare manier waarop de oude kapitein leiding heeft gegeven. Er ontstaat bij velen een nieuwsgierigheid naar die andere stijl van leidinggeven, en daarmee het gevoel dat de man een kans moet krijgen. Dus kiezen ze hem. Hij is groot, het is een bullebak en hij draagt in zijn haar een opvallende gele veer.

De eerste daad van de nieuwe kapitein is om leden van de oude bemanning, van de stuurman tot de machinist, te ontslaan. Ook alle handboeken met informatie over het varen met het schip gaan overboord. De kapitein leunt bij die acties sterk op zijn dochter, die altijd haar pop – een jongen met zwart haar - bij zich heeft. Na wat gepuzzel lukt het vader en dochter om het schip in beweging te krijgen en varen ze in een rechte lijn de haven uit. Waarheen lijkt niet belangrijk.

Populair blijven bij de opvarenden, daar draait het bij de kapitein om. Iedere ochtend voor dag en dauw schrijft hij enkele uiterst korte en vaak verrassende mededelingen op het whiteboard in de ontbijtzaal. Die boodschappen hebben uiteenlopende onderwerpen, van de gezondheid en het formaat van de penis van de kapitein tot de aankondiging dat er af en toe wat passagiers overboord zullen worden gezet.

De officierstaken aan boord worden vervuld door vriendjes van de kapitein, de Upskirt Boys. Zonder uitzondering zijn dat wat onfrisse jongens met ruime ervaring in zaken als oplichting en fraude. Heel lang duurt die situatie echter niet, want zodra deze mannen voor de kapitein een risicofactor worden gaan ook zij overboord.

Dat dit verhaal over een schip en haar kapitein een satire is op de Verenigde Staten en haar huidige president heb je al binnen enkele bladzijden door. Dave Eggers noemt The Captain and the Glory ‘an entertainment’. En dat is het zeker. Nu geeft Trump door de manier waarop hij zijn presidentschap uitoefent natuurlijk ruim baan aan iedereen die daar de gek mee wil steken, maar Eggers is wel bijzonder vindingrijk. Prachtig én bloedstollend is de ontmoeting, midden op zee, met het schip van ‘The Pale One’ - een kapitein waar die van de Glory een mateloze bewondering voor heeft sinds hij hem op foto’s met ontbloot bovenlijf zag paardrijden. Eggers buit deze ontmoeting ten volle uit om aan zijn vertelling een verrassend einde te breien.

Als lezer laat Eggers mij achter met een dubbel gevoel. Ik las het boek van begin tot eind grinnikend, maar realiseer me na afloop des te sterker dat het eigenlijk te treurig voor woorden is dat hij het kón schrijven.

Dave Eggers
The Captain and the Glory
114 blz
Alfred A. Knopf

[Nederlandse editie: De kapitein en de Glory]


donderdag 16 januari 2020

Een olifant voor duizend gulden

In de eerste helft van de zeventiende eeuw kreeg de Gouden Eeuw gestalte. De strijd tegen Spanje werd langzaamaan beslecht in het voordeel van de Republiek der Verenigde Nederlanden. De internationale handel, voor een groot deel uitgevoerd door Amsterdamse kooplieden, bracht welvaart voor de bovenlaag van de bevolking. En het Huis van Oranje-Nassau, dat de prinselijke status bezat, wist door een huwelijk van de zoon van Frederik Hendrik en Amalia van Solms met een Engelse koningsdochter meer aanzien te verwerven. Van een gebied met rebellen die zich van het Spaanse gezag wilden ontdoen ontwikkelde de Republiek zich tot een kleine maar machtige staat. Een substantieel deel van de rijkdom werd niet hier verdiend, maar in de ‘Oost’. De VOC, de Verenigde Oost-Indische Compagnie, in 1602 opgericht als een particuliere handelsonderneming, bezat het monopolie op de overzeese handel tussen de Republiek en Nederlands-Indië, inclusief andere gebieden rond de Indische Oceaan als Ceylon, Formosa, de Coromandelkust en Bengalen. De geschiedenis van de VOC is vanzelfsprekend uitentreuren beschreven. Daarin spelen doortastende mannen de hoofdrol, over de positie van de vrouwen is weinig bekend. Het is daarom te prijzen dat Anneloes Timmerije in Mannen van Maria het leven van een van de vooraanstaande vrouwen in de marge van de VOC, Maria van Aelst, heeft gereconstrueerd.

Maria van Aelst arriveert in 1625, op achttienjarige leeftijd, in Batavia. Haar komst was in het kader van de zogenoemde ‘volksplanting’, een door de voormalige gouverneur-generaal van Nederlands-Indië Jan Pieterz Coen in het leven geroepen project om jonge, huwbare vrouwen naar het vrouw-arme wingewest te halen. Maria noemt zichzelf dan ook een ‘baarmoeder op pootjes’. Van kinderen komt het niet met haar echtgenoten. De tijdsfactor speelt daarin wellicht ook een rol, want binnen drie jaar is ze twee keer weduwe. Pas met haar derde man, Antonio van Diemen, zal ze langer getrouwd zijn. Van Diemen komt over als een uiterst slimme en diplomatieke man die zich in 1636 door de Heeren XVII van de VOC wist te laten benoemen tot de nieuwe gouverneur-generaal. Daarmee is Maria feitelijk, ruim tien jaar na haar aankomst in Batavia, de First Lady.

Timmerije beschikte over heel weinig informatie over Maria. Voor een auteur van een geromantiseerde biografie hoeft dat geen probleem te zijn, die kan dan naar hartenlust invullen. Ze doet dat zorgvuldig, heeft duidelijk de literatuur over het onderwerp grondig doorgenomen. Dat wat Maria in haar ‘dagboek’ noteert - of het nu gaat over de rol van de vrouw in de maatschappij, haar plichten tegenover haar echtgenoot of de mate waarin ze een min of meer zelfstandige rol mag spelen – lijkt gebaseerd op de toen geldende praktijk en komt geloofwaardig over. Maria houdt het heel persoonlijk, de bloedige strijd die bij tijd en wijle wordt gevoerd met de inheemse bevolking noemt ze wel maar verder is het voor haar geen onderwerp.

Tijdens de lange uren waarin ze niets te doen heeft luistert Maria naar de gesprekken die haar man voert met bestuurders, kooplieden en militairen. Gesprekken over zaken en over politiek. Gaandeweg raakt ze in het managen van die onderwerpen ook zelf heel bedreven. Ofschoon verboden voor ambtenaren van de VOC begint ze een lucratieve handel in  edelstenen. Al snel is ze financieel meer waard dan haar echtgenoot.

Een enkele keer lijkt Timmerije zich door de exotische locaties te laten verleiden tot een meer buitenissig verhaal. Zoals dat van de olifant. Op bezoek in Ceylon, zonder haar echtgenoot, besluit Maria voor een vorst die ze wil paaien als geschenk een olifant te kopen. Ze gaat mee op de jacht op die kolossen en ziet hoe de gevangen dieren in een week tijd worden getemd. Ze is oprecht blij met haar aankoop, die trouwens 'maar' duizend gulden kostte. Wanneer ze dat na terugkomst trots en wellicht iets te terloops aan haar man vertelt, zwijgt die wijselijk. Verzet is zinloos tegen een vrouw als deze, moet hij hebben gedacht. De olifant kwam trouwens nooit op de plek van bestemming. De speciaal getimmerde loopplank naar het schip dat hem naar Batavia zou brengen bleek zijn gewicht niet te kunnen dragen. Hij verdronk.

In Maria’s dagboeken komt bij tijd en wijle de immer uitdijende wereld ter sprake. Dat is voor haar sinds ze als meisje van achttien naar de andere kant van de wereld was gevaren een onderwerp. Een  gebied dat in die jaren nog nauwelijks in kaart is gebracht is dat wat wij nu Australië noemen. In 1642 geeft Antonio van Diemen de opdracht aan Abel Tasman om de zuidelijke en oostelijke gebieden ervan te verkennen. Tasman ontdekt tijdens zijn tocht een groot land, waarvan hij niet kan bepalen of het een eiland of een schiereiland is. Hij noemde het Van Diemensland, naar zijn opdrachtgever. In de negentiende eeuw zou het de naam van zijn ontdekker krijgen, Tasmanië.

Na het overlijden van haar man in 1645 komt Maria terug naar de Republiek. Ze zal daar nog bijna dertig jaar leven, als een rijke vrouw. Maar het moet voor haar toch wennen zijn geweest. Zo moet iemand haar na enige tijd vertellen dat het handjevol slaven dat ze heeft meegebracht bij aankomst in de Republiek automatisch vrij is. Zelf had ze daar geen moment bij stilgestaan. Tegen het einde van haar leven vult ze het dagboek aan dat ze in de Oost bij tijd en wijle heeft bijgehouden. Dat is het boek dat wij lezen.

Anneloes Timmerije
De mannen van Maria
Luisterboek, voorgelezen door Marjolijn Algera
9 uur en 56 minuten
Querido / via Storytell

zaterdag 11 januari 2020

Langzaam reizen

Jan Brokken is een reiziger. Maar dan een zoals je die vandaag de dag niet vaak meer tegenkomt. Het reizen mag van hem namelijk langzaam gaan. De reis zelf is vaak minstens zo belangrijk, zo niet belangrijker, dan het bereiken van de bestemming. Die luxe kan hij zich permitteren omdat hij veelal reist om erover te schrijven. Maar zelfs als dat niet het geval zou zijn, dan nog zou hij liever zijn tijd en geld spenderen aan een langzame en dus duurdere manier van vervoer dan een snelle. In het verhaal Vulkanen vanaf zee, te vinden in zijn zojuist onder de titel Zeedrift verschenen verzamelde verhalen, verwoordt hij dat mooi: ‘Het was mijn vierde zeereis. Ik was van de langzame overgang van het ene naar het andere klimaat gaan houden en van de langzame nadering van een nieuw continent. In iedere reiziger sluimert een negentiende-eeuwer: voor de negentiende eeuw ging het reizen te langzaam, na de negentiende eeuw te snel. In mijn comfortabele hut, die op het vijfde dek lag, direct onder de brug en naast de hut van de kapitein, had ik hetzelfde gevoel als in de treincoupé van de Trans Mongolië Express: dat het ritme waarmee ik me verplaatste precies goed was. Het tempo van een laat-negentiende-eeuwse symfonie – een beetje slepend maar nooit saai.’ We hebben het hier over de 'Ile du Levant', een vrachtschip met beperkte passagiersaccommodatie, waarop Brokken de enige passagier is.

Aanleiding tot deze reis is de opdracht van een geografisch tijdschrift een stuk te schrijven over Saint-Pierre, de stad op Martinique die door een uitbarsting van de vulkaan Montagne Pelée in 1902 werd weggevaagd. Halverwege de oversteek van de Atlantische Oceaan, zo ongeveer ter hoogte van de Azoren, ontdekt kapitein Sandrini dat dit Brokken’s doel is. Zelf blijkt hij een fanaat te zijn die alles weet van vulkaanuitbarstingen op de Bovenwindse eilanden van de Kleine Antillen. Gedurende de anderhalve week waarin de Ile du Levant de eilanden Martinique, Guadeloupe, Saint-Lucia en Trinidad aandoet heeft Brokken er een studieobject bij: de kapitein en het verhaal van zijn leven. Subtiel met elkaar vervlochten, sfeervol en menselijk. Een juweel van een verhaal.

Tussen de verhalen in deze bundeling die zich afspelen op plekken als Rusland, China, Curaçao, Mauritius, Guatemala en Egypte valt een compacte groep op die Brokken's ouderlijk huis in Rhoon als locatie hebben. Zijn vader was daar dominee. Die betrekking was een noodgreep. Opgeleid als wetenschapper in de godsdiensten met als specialisatie de Islam, werden hij en zijn echtgenote Olga – een Russische – voor de oorlog uitgezonden naar Celebes. De oorlog bracht het gezin door in kampen, daarna was het afgelopen met het paradijselijke vooroorlogse leven in Nederlands-Indië. In Nederland was in die jaren weinig emplooi voor Islamdeskundigen, dus werd het Rhoon, temidden van weilanden onder de rook van Rotterdam.

Indrukwekkend is het verhaal Het laatste oordeel. Het speelt in het begin van de jaren tachtig, kort nadat Olga is overleden. De vader van Brokken zal verhuizen naar een bejaardenhuis. Zijn kamer daar is echter veel te klein voor zijn omvangrijke bibliotheek. Uit zestig strekkende meter moet hij daarom een selectie van één strekkende meter maken. Brokken staat voor de kasten in de bibliotheek en noemt de schrijvers op terwijl zijn vader, gezeten in zijn gemakkelijke stoel en met een borrel in de hand, ja of nee zegt.

Plank voor plank afwerkend komt een leven voorbij. Van Augustinus en Calvijn, via Flaubert en Goethe, tot Slauerhoff en Tucholsky. En natuurlijk de Russen van Olga. De herinneringen brengen de vader in een melancholieke stemming, het fysieke afscheid van al die herinneringen valt hem zwaar. Maar als het eenmaal is volbracht voelt het toch enigszins als een bevrijding. Een nieuwe fase kan beginnen. Mooi gevonden en subtiel uitgewerkt.

Jan Brokken
Zeedrift. Verzamelde verhalen
428 blz
Atlas Contact

zaterdag 4 januari 2020

Het paradijs op aarde

Dit kan een heel kort stukje worden. Niet omdat het boek waarover het gaat, Confessions of a Bookseller van Shaun Bythell, niet de moeite waard zou zijn. Integendeel, ik heb ervan genoten, me eraan gelaafd. Ik ben helemaal opgeknapt van het lezen van die 365 dagboekaantekeningen van Bythell, de eigenaar van The Bookshop in het dorpje Wigtown, de grootste tweedehands boekwinkel in Schotland. Maar eigenlijk heb ik het boek al eens gelezen. Het is namelijk een vervolg op Bythells eerdere boek, Diary of a Bookseller. ‘Vervolg’ is hier misschien niet de juiste term, dat impliceert immers een voortgang in de gebeurtenissen, een verdere ontwikkeling in het verhaal. Dat is hier niet het geval. Confessions verschilt nauwelijks van Diary. De opzet is gelijk, het dagelijks patroon is gelijk, de gebeurtenissen zijn vrijwel identiek, Amazon is nog steeds de grote boze wolf. Is er dan niets nieuws? Ja, in de zomer werkt een nieuwe vrijwilliger in de winkel, de wat wereldvreemde Italiaanse Emanuela. En zijn trouwe Nicky, boekverkoopster met een handleiding, vertrekt. Maar dat is dan ook het enige wezenlijke verschil. Maar toch: een meesterwerk, een absolute aanrader. Voor de liefhebber dan.

Die liefhebber is de lezer die graag in een tweedehands boekhandel zou willen werken. De lezer die het leuk vindt om te lezen over fascinerende dagelijkse werkzaamheden als boeken prijzen, boeken opruimen, winkeldochters naar de papiermolen brengen enzovoorts. Die smult van onbegrijpelijke vragen van klanten. Die net als Bythell óók een bloedhekel heeft aan Amazon. (Enkele jaren geleden doorboorde hij een Kindle met een schot hagel, om het ding daarna als trofee in de winkel te hangen.) De lezer die temidden van tweedehands boeken  zielsgelukkig wordt. Die uitkijkt naar die Schotse weekdagen in november waarop het zo hard regent of stormt dat er geen klanten komen en hij rustig bij de open haard achter in de winkel kopjes thee kan drinken en een boek lezen, met de winkelkat op schoot. Het Paradijs op aarde.

Wie behoefte heeft aan meer zinvolle opmerkingen, die leze mijn blog over het eerste deel (zie dit weblog, 3 maart 2018). Wat daar staat, geldt ook voor dit deel.

Ik kijk smachtend uit naar deel drie. Daar schrijf ik dan geen stukje meer over, denk ik.

Shaun Bythell
Confessions of a Bookseller
328 blz
Profile Books