Er zijn lezers die iets hebben met openingszinnen van romans. Dat is te
begrijpen, een goede eerste zin kan in sterke mate de toon helpen zetten voor
een verhaal. Een mooi voorbeeld is Bordewijks roman Karakter (1938), die als
volgt begint: ‘In het zwartst van de tijd, omtrent Kerstmis, werd op de
Rotterdamse kraamzaal het kind Jacob Willem Katadreuffe met de sectio caesarea
ter wereld geholpen.’ De directheid en de woordkeuze geeft je als lezer een
indruk van waar je aan begint. Mijn persoonlijke favoriet is deze: ‘Ik heb
alweer niks te melden en dat zal ik doen in een pagina of zeshonderd à
zeshonderdvijftig, we zullen zien.’ Dit is Herman Brusselmans, de roman is De
kus in de nacht (2002). Vroeger verafgoodde ik hem, tegenwoordig ben ik licht
kritisch. Maar ook door deze opening weet je enigszins wat je te wachten staat.
In mijn editie (de eerste – en misschien enige? - druk) van 614 bladzijden bestond
dat uit af en toe doorbijten en verder veel dolle pret.
Waarom weid ik hierover uit? Dat is omdat ik net een boek heb uitgelezen
waarvan juist de laatste zin mij overdonderd achterliet. Dat boek is Het smelt
van de Vlaamse schrijfster Lize Spit. Het is Spits debuutroman, een baksteen
van bijna vijfhonderd bladzijden. Het is een verhaal dat qua inhoud en
structuur ambitieus is opgezet en uitgewerkt. Een verhaal dat zich grotendeels afspeelt
tijdens een zonovergoten zomer in een klein Vlaams dorp. Een verhaal ook met
onvergetelijke beelden.
Het smelt begint met een uitnodiging die de hoofdpersoon Eva ontvangt
voor de opening van een geautomatiseerde melkerij op de boerderij van Pim, een
van haar jeugdvrienden in haar geboortedorp Bovenmeer in de Kempen. De
uitnodiging is voor 30 december. Dat is ook de dag dat Jan, de oudere broer van
Pim, dertig jaar zou zijn geworden. Eva, die al negen jaar in Brussel woont, met
haar vroegere vrienden geen contact meer heeft en met haar haar familie
nauwelijks, en dan nog vooral via email, besluit na enig beraad op deze uitnodiging - met een blijkbaar dubbele aanleiding - in te gaan: ‘Natuurlijk weet ik dat het niet gericht is aan wie ik
nu ben, maar aan de persoon die ik was toen we elkaar nog wel spraken, de Eva
van voor de zomer van 2002. Daarom doe ik vandaag precies wat ik toen gedaan
zou hebben: ondanks weerzin tóch komen opdagen.’ Ze neemt, in een plastic bak
achter in haar auto, een groot blok ijs mee.
Spit vertelt haar verhaal synchroon in drie lijnen: het heden, de zomer
van 2002 en daarnaast in de tijd verspreide episoden. In 2002 is Eva dertien
jaar. Haar vrienden zijn de even oude Laurens en Pim. In 1993, toen zij vijf
jaar waren en de enige drie kinderen van die leeftijd in het dorp, zijn ze als
een bijzetklasje bij een hogere klas gezet, iets dat jaarlijks werd herhaald.
De gezamenlijke jaren op de basisschool hebben een sterke band tussen de drie geschapen.
In de zomer van 2002 bedenken de jongens, bij wie de seksuele gevoelens
gaan opspelen, een gewaagd spel waaraan de
meisjes in het dorp een voor een moeten deelnemen en waarbij Eva spelleider
moet zijn. Dat spel zet hun vriendschap onder druk. Er worden grenzen
overschreden.
Eva is in 2002 niet alleen een kwetsbaar meisje omdat ze dertien is.
Ook haar thuissituatie maakt haar onzeker. Haar ouders drinken te veel en verzaken
daardoor als opvoeders, haar oudere broer gedraagt zich afstandelijk en haar
jongere zusje vertoont autistische trekjes. Eva ziet het, voelt zich
verantwoordelijk maar kan er weinig aan doen. Spit beschrijft in een aantal in
de tijd verspreide taferelen de dieptepunten in dit gezinsleven, die soms niet
beperkt blijven tot de huiselijke omgeving, IJzersterk is haar weergave van een quizavond in de
plaatselijke parochiezaal, waar Eva’s moeder zoveel drinkt dat ze in een
kruiwagen door Eva en haar vader naar huis moet worden gedragen, met de
gewonnen kleurentelevisie op haar buik. Spit beschrijft dat magnifiek, in een mix van ironie en tragiek.
De Eva in het heden is een vrouw van achter in de twintig. Ze heeft
een studie gevolgd, geeft les, woont alleen en heeft weinig sociale contacten.
De uitnodiging voor de opening, waar ook haar beide oude vrienden
waarschijnlijk zullen zijn, rakelt het verleden weer op. Tijdens de rit naar
Bovenmeer op een koude decemberdag beleeft ze de zomer van 2002 opnieuw. Ze
neemt alle tijd voor die tocht. Ze weet dat de dag dwingend afstevent op
een actie die ze zorgvuldig heeft gepland. Ze prijst zich gelukkig dat het blok
ijs in de kofferbak van haar auto vanwege de kou nauwelijks smelt.