vrijdag 29 juni 2018

Onthaasten

Op Rinus Spruit past de uitdrukking ‘wat je ziet is wat je krijgt’. Spruit is een zoon uit een familie van rietdekkers en kleine landbouwers uit Nieuwdorp in Zuid-Beveland, Zeeland. Al vroeg verliet hij het platteland om in de stad een bestaan op te bouwen. Maar daarin slaagde hij nooit echt. Na een loopbaan van hele en halve baantjes die mislukten of waarin hij zich niet gelukkig voelde, keerde hij terug naar zijn geboortedorp en betrok hij het woninkje van zijn overleden ouders. In zijn twee eerdere boeken, De rietdekker (2009) en Een dag om aan de balk te spijkeren (2013, zie blog januari 2014), heeft hij die geschiedenis beschreven. In het recent verschenen Broeder, schrijf toch eens! woont hij in dat huisje en laat hij dag na dag het leven over zich heen komen. Of, zoals hij het zelf verwoordt: ‘Ik ben een man alleen en schrijf verhalen. Ik ben de fotograaf van mijn herinneringen.’

De term ‘schrijven’ is mij eigenlijk wat te sterk voor wat Spruit doet. Je zou het eerder boekstaven kunnen noemen. Een voorbeeld daarvan is het volgende: ‘In de vensterbank in de keuken heb ik een schrift neergelegd waarin ik aantekeningen maak over het leven rondom mijn huis. Het ligt op de plaats waar vader altijd zijn agenda neerlegde. Dat was ook een soort dagboekje, meestal schreef hij er iets over het weer. Om de paar maanden kijk ik het schrift eens door, dan lees ik terug wat ik geschreven heb over het land, de seizoenen. Dan lees ik het heden dat verleden is geworden.’

Vanaf de keukentafel uitkijken over het land, de natuur observeren, mijmeren over het leven van zijn ouders en grootouders: veel van Spruits dagen zijn daarmee gevuld. Hij schrijft over de vrouwen die dagelijks langsfietsen om boodschappen te doen en hem met enige minachting aankijken, want ‘ik zit daar maar’.

Deze kampioen der onthaasting is niet alleen maar passief. Uit nieuwsgierigheid bladert hij het familiearchief door. Wanneer hij daarin stuit op een oudtante die om onverklaarbare redenen aan het einde van de negentiende eeuw hals over kop vanuit Zeeland te voet naar Antwerpen vluchtte wil hij weten hoe dit zit en gaat hij op onderzoek uit. Hij traceert twee van haar achterkleinzoons en reist naar Antwerpen om met ze te spreken.

De titel van de roman Broeder, schrijf toch eens! is afkomstig uit een brief van een zus van zijn opa, die naar de Verenigde Staten is geëmigreerd en op oudere leeftijd haar broer ging schrijven in de hoop op contact. Maar de opa van Rinus Spruit, de rietdekker, schreef tot haar wanhoop slechts een enkele keer terug. Omdat, zoals Spruit  schrijft: ‘Als het licht was, moest hij werken en als het donker was, was het schijnsel van de petroleumlamp niet toereikend. En hij kon amper schrijven, het schrijven van rekeningen kostte hem al moeite genoeg. Opa was rietdekker, hij klom liever op het dak dan in de pen.’

Het complete oeuvre van Spruit zal nog geen vijfhonderd bladzijden omvatten. Een klein oeuvre dus, met een sterke samenhang. Het pretendeert niets, maar is ontwapenend mooi.

Rinus Spruit
Broeder, schrijf toch eens!
156 blz.
Cossee

dinsdag 26 juni 2018

Cleese over Cleese

Zo ongeveer halverwege de autobiografie So, Anyway …, wanneer hij vertelt over zijn eerste jaren als schrijver van sketches, heeft John Cleese het over een van zijn belangrijkste ontdekkingen. Dat is dat een sketch géén  einde hoeft te hebben. Geen pointe of clou dus, de logische of komische uitsmijter om een tekst of toneelstukje mee af te sluiten, waarna het publiek instemmend knikkend de boodschap begrijpt of hikkend van de lach van zijn stoel glijdt. De klassieke manier om zoiets te eindigen. Nee, zónder een afsluiting werkt een sketch ook wel realiseert Cleese zich. Wie zich de later gemaakte opnamen van Monty Python’s Flying Circus voor de geest haalt weet wat hij bedoelt: we zien een op zich al vrij absurde situatie die nog vreemder en onbegrijpelijker wordt doordat de verklarende afsluiting ontbreekt en het geheel in een soort luchtledig blijft hangen.

Ik moest naarmate ik So, Anyway … verder las regelmatig denken aan deze passage. Met dit boek is namelijk in zekere zin hetzelfde aan de hand. Het is incompleet, niet voltooid, een einde ontbreekt. Ik begon aan de autobiografie met de verwachting ook iets te horen over Monty Python, Fawlty Towers, A Fish Called Wanda en Clockwise. Series en films waarbij Cleese betrokken was als auteur of acteur en die behoren tot mijn persoonlijke toptien van hilarische lichtpuntjes in het leven.  Maar zover komt Cleese niet. Hij sluit zijn relaas af aan het einde van de jaren zestig, net voordat hij samen met Graham Chapman, Terry Gilliam, Eric Idle, Terry Jones en Michael Palin de eerste afleveringen van Monty Python’s Flying Circus voor de BBC zou  maken.

Wat biedt Cleese ons dan wel? Heel eenvoudig, zijn leven in de aanloop naar dat moment. Hij verhaalt van zijn ouderlijk huis, dat in de provincieplaats Weston-super-Mare, Somerset stond. Over zijn lieve maar ietwat contactgestoorde moeder, zijn plooien gladstrijkende vader en de vele verhuizingen waardoor hij nergens aardde. Hij studeert in Cambridge rechten om de zekerheid van een baan erna, niet omdat het onderwerp hem bovenmatig interesseert. Daar komt hij in aanraking met het theater als hij zich aanmeldt bij de Cambridge Footlights, een sinds 1883 bestaand studentengezelschap dat revueachtige programma’s brengt met toneel, muziek en dans. Een programma waarvoor hij bijdragen schrijft brengt het in 1963 tot het Edinburgh Fringe Festival, de Londense West End, Nieuw-Zeeland en zelfs Broadway. Een van zijn mede-auteurs daarvoor is Graham Chapman, met wie hij veel zou schrijven voor Monty Python. Tijdens deze productie ontmoet hij Connie Booth – Polly uit Fawlty Towers – met wie hij in 1968 zal trouwen. De verdere jaren zestig is Cleese betrokken bij steeds meer programma’s voor de BBC en schrijft hij met Chapman scripts voor producties van onder andere David Frost, Marty Feldman en Peter Sellers.  In deze periode leert hij ook de overige leden van het latere Monty Python kennen, die niet in Cambridge maar in Oxford studeerden.

Komen Monty Python en die andere klassiekers dan helemaal niet aan bod? Jazeker, maar alleen in snippers. Mooie snippers, dat wel. Zoals alles wat wij doen in ons leven ergens vandaan komt, als een zaadje dat in een veel eerder stadium al gelegd is, zo is dat ook bij Cleese. Wanneer hij ons de ontboezeming doet dat hij in zijn studietijd op zijn kamer tegen de regels in een hamster hield, denk ik direct aan Manuel uit Fawlty Towers en zijn 'Siberian hamster'. En bij de verhalen – vooral smeuïge anekdotes – over de manier waarop Cleese als jonge leraar een schoolklas les gaf, springt de film Clockwise tevoorschijn. Misschien wíl ik die link zien, dat laat ik in het midden, maar deze en andere voorbeelden geven je een inkijkje in het ontstaan van de Cleese die wij kennen. En voor de liefhebber komt er zelfs een ‘don’t mention’ situatie voorbij …

So, Anyway … verscheen in 2014. Een aantal Engelse recensenten was niet onverdeeld positief. Zonder de creatieve hoogtepunten die daarna zouden volgen was dit boek volgens hen niet interessant genoeg, teveel een oplepelen van anekdotes. Ik kan me daarbij  iets voorstellen, maar vind toch dat ze ongelijk hebben. Door te schetsen wat zijn achtergrond is en hoe hij zich al zoekend ontwikkelt tot wie hij nu is, heeft Cleese voor mij meer diepte gekregen. Het wachten is nu op het tweede deel van de autobiografie.

Er is misschien een bijkomende verklaring voor mijn positieve oordeel over het boek. Ik las het niet, maar luisterde het. Zoals ik eerder op dit blog heb geschreven, is dat voor mij soms een ultieme vorm van lezen. Zeker wanneer de auteur het boek zelf voorleest. En bij Cleese is dat een meerwaarde. Een voorbeeld: schrijven over de ietwat problematische verhouding tot je ouders is één, maar wanneer je het vertelt kun je door de intonatie een zekere relativering aanbrengen. Een tweede voorbeeld: wanneer Cleese aan het einde van het boek de reünie van Monty Python uit 2013 ter sprake brengt, met het legendarische optreden in de Londense O2 Arena, informeert hij ons in een bijzin dat de aanleiding hiertoe een oud akkefietje met derden over rechten was dat resulteerde in een flinke claim. Vandaar het besluit een reünie te organiseren en daarmee het geld op te brengen om de rekening te vereffenen. Wanneer je dit leest kan het vrij feitelijk en zakelijk overkomen. Maar wanneer Cleese je dit zelf vertelt ervaar je toch een andere dimensie. En wanneer zijn aanvankelijke wat voorzichtige enthousiasme bij de geboorte van het plan omslaat in puur plezier bij het beschrijven van het resultaat – niet het financiële, maar het creatieve – begrijp je dat hij nog steeds met hart en ziel verknocht is aan dit inmiddels bijna vijftig jaar oude concept.

John Cleese
So, Anyway ...
Luisterboek, 13 uur en 33 min
Random House / Storytel

[ Nederlandse papieren editie: Kortom ..., de autobiografie ]

woensdag 20 juni 2018

Door de outback van Australië

Peter Carey is wellicht de bekendste hedendaagse Australische schrijver. Ofschoon hij al sinds tijden niet meer ‘Down Under’ woont heeft hij in enkele van zijn beste boeken laten zien dat hij het karakter en de geschiedenis van zijn vaderland als geen ander kan transformeren tot pakkende literatuur. Ik heb het dan over vooral over de romans Oscar en Lucinda (1988, hier besproken in juli 2012)) en True History of the Kelly Gang (2000). Met beide boeken won Carey trouwens de Booker Prize. Het onafzienbare landschap, de onbarmhartige natuur en het zware leven van de pioniers vormen de ingrediënten van die boeken. En wat ze hun meerwaarde geeft is de creativiteit waarmee Carey dat decor gebruikt om er fantastische verhalen in te situeren. In Oscar en Lucinda zelfs letterlijk fantastisch, want ver over de grens van het onwaarschijnlijke heen.

Ook in het zojuist verschenen A Long Way From Home speelt het Australische landschap een grote rol. Het verhaal is opgebouwd rond een legendarische rally, de Redex Trial, waarin de deelnemers een parcours van zo’n tienduizend mijl dwars door het land moesten afleggen. De eerste editie van deze rally vond plaats in 1953, wat ook de periode is waarin de roman speelt.

Carey laat het verhaal vertellen door twee personen. De eerste is Irene Bobs, een ondernemende jonge vrouw die kan autorijden als de beste. Zij is getrouwd met Titch Bobs, een ambitieuze maar wat stille man wiens droom het is net als zijn vader een agentschap van Ford te exploiteren. Mede door de tegenwerking van zijn vader lukt hem het niet dat te bemachtigen, waarna hij gaat voor plan B en dealer wordt van General Motors Holden, een Australische merk dat in de jaren vijftig een marktpositie probeerde te veroveren. Die zaak zetten Irene en Titch op in Bacchus Marsh, een plaatsje even buiten Melbourne.

Hun buurman Willie Bachhuber is de tweede verteller. Bachhuber is als pleegkind opgegroeid in een predikantengezin, is onderwijzer, bezit een grote parate kennis en een dito bibliotheek en verzameling landkaarten. Hij is een gevoelsmens en daarbij impulsief. Wanneer hij een lastige leerling aan zijn voeten buiten een op de eerste verdieping gelegen klaslokaal laat bungelen wordt hij ontslagen. Kleurrijk is het juiste woord.

Het echtpaar Bobs bedenkt dat een hoge klassering in de Redex Trial de perfecte reclame zou zijn voor hun nieuwe zaak én voor het merk Holden. Ze schrijven zich daarom in. Irene, die een klik voelt met Bachhuber, vraagt hem mee als navigator. Een groot deel van het parcours gaat over onverharde wegen in de outback, wegen die vaak ook nog eens slecht zijn aangegeven. In dit opzicht was de rally enigszins vergelijkbaar met de Dakar-rally, ofschoon de deelnemers bij de Redex Trial niet beschikten over geprepareerde fabriekswagens en volgteams. Ze reden in gewone productiemodellen en reparaties voerden ze zelf uit. Ook ging het niet om de snelste tijd, maar om de betrouwbaarheid van de auto’s en om het afleggen van het dagelijkse parcours in de voorgeschreven tijd.

In Careys beschrijving is de rally een avontuur. Zwaar voor de deelnemers, slopend voor de wagens. Het landschap is majestueus, maar ook levensgevaarlijk voor de wat meer onervaren rijders. De vertelstemmen van Irene en Willie geven een mooie dubbele blik op het gebeuren, dat werkt uitstekend. En dan, wanneer je net onderuitzakt omdat je hebt besloten de rest van dit spannende verhaal dan maar in één keer uit te lezen, slaat Carey een zijweg in. Na het meenemen van een aboriginal die het team hielp bij een reparatie langs de weg ontstaat er een tweede spoor, een plotwending die een volstrekt nieuw perspectief toevoegt aan de roman en waarin Willie Bachhuber een sleutelrol krijgt.

Een paar uur later realiseer je je dat Carey het verhaal over de rally gebruikt als vehikel om óók een ander verhaal over zijn vaderland te vertellen. Het verhaal van de inheemse Australiërs, over de plaats in hun land en in de maatschappij die hen is ontnomen, en over hun lot. Hij doet dat bevlogen, zonder drammerig of belerend te worden. En je begrijpt dan ook dat de titel A Long Way From Home op beide verhalen slaat, voor de coureurs een letterlijke en tijdelijke situatie en voor de aboriginals een meer figuurlijke, langdurige en waarschijnlijk onomkeerbare. Knap gedaan. Een boek lezen kan een avontuur zijn. Maar ondanks mijn bewondering voor deze verrassende en gedurfde opzet voelde het toch een beetje alsof ik mij als lezer had laten binnenlokken met een Belgische Trappist en eenmaal binnen een beker karnemelk kreeg.

Peter Carey
A Long Way From Home
360 blz
Faber & Faber

[ Nederlandse editie: Ver van huis ]

donderdag 14 juni 2018

Writer's block

De Japanse auteur Haruki Murakami confronteert zijn lezers nu en dan met zaken die in hoge mate ongeloofwaardig zijn. Het kan zomaar vissen regenen, of een kat begint opeens te praten. Het mooiste voorbeeld daarvan zijn voor mij de scènes tegen het einde van de roman IQ84 waarin de hoofdpersonen, Aomame en Tengo, elkaar na veel gedoe eindelijk ontmoeten en verliefd worden. Dat zijn verstilde taferelen, waarin ze bij avond samen in een park zitten en gebiologeerd zijn door de aanblik van de maan. Bij Murakami, en dat zal u wellicht niet verbazen, staan er trouwens twee manen naast elkaar aan de hemel, een grote gele en een iets kleinere mosgroene. Een prachtig gezicht. Ik moest daar aan denken bij een van de scènes in Bertram Koelemans roman Het wikkelhart. Daarin zwerft de hoofdpersoon, Dominic Ulster, laat in de avond door de stad en komt bij een bushalte een man tegen. Deze vertelt hem dat hij lang geleden, voordat hij aan lager wal raakte, arts was in het Amazonegebied in Brazilië. Daar werd hij op een avond bij een doodzieke vrouw geroepen. Haar linkerbeen was op meerdere plekken gebroken. Daar waar het bot door de huid stak zag de man een schakelaar zitten. Een lichtschakelaar. De man geloofde zijn ogen niet, maar hij kreeg een demonstratie: zodra de schakelaar werd omgezet, doofde de volle maan die aan de hemel stond.

In Het wikkelhart zijn meer van dergelijke opmerkelijke verhalen en gebeurtenissen te vinden. De roman is zelfs rond zo’n geschiedenis opgebouwd. Die speelt zich af op het Franse platteland. Dominic, afgekort Dom, en zijn vriend Nick Tuin zijn daar op vakantie en kamperen in een internationaal jongerenkamp. Ze zijn beiden tegen de twintig. Nick is heel sociaal en outgoing, Dom juist heel introvert. Dom schrijft graag, zondert zich daarvoor ook regelmatig af. Nieuwsgierig geworden door een gerucht dat op de camping rondgaat, over een ‘chanteuse’, nemen ze op een dag de bus naar een gehucht in de buurt. Na aangeklopt te hebben bij een afgelegen boerderij worden ze door een oude vrouw naar een hooischuur geleid. In het midden daarvan bevindt zich een podium met een roodvelours gordijn, als in een theater. Wanneer dat gordijn opengaat staat daar een engelachtig mooi meisje, nog heel jong, dat een Duitstalig lied voor de jongens zingt. Ze zijn beiden betoverd door haar stem en voordracht. Wanneer ze na afloop van het optreden met het meisje praten krijgt Dom het vermoeden dat er iets niet in de haak is en vlucht geëmotioneerd naar buiten. Als Nick even later naar buiten komt blijkt ook hij van slag te zijn.

Een kleine twintig jaar later beheerst deze gebeurtenis nog steeds het leven van Dom. Vrijwel dagelijks probeert hij haar op papier te krijgen, maar het lukt hem niet. De belofte van een schrijverschap heeft hij, op een enkel kort verhaal na, dan ook nooit ingelost. Hij werkt in een boekhandel.

Nick daarentegen heeft zich wel als een schrijver ontpopt. Hij publiceerde enkele romans waarin hij modieuze, goed in de markt liggende thema’s verwerkte. Wanneer blijkt dat hij in zijn nieuwste roman de gebeurtenis in de Franse schuur als uitgangspunt heeft genomen, en ook Dom als personage opvoert, knapt er bij deze iets. De opgekropte frustratie van het niet kunnen schrijven en de mediagekte rond Nick’s boek bezorgen Dom een inzinking. Voor zijn partner Lily – de voormalige vriendin van Nick – is deze inzinking eveneens de bekende druppel, nadat ze jarenlang gepoogd heeft Dom met zijn writer’s block te leren omgaan. Hij ontvlucht de situatie.

Wat volgt is niets minder dan een hellevaart. Afstand nemen en tot rust komen, oorspronkelijk de bedoeling van zijn vlucht, is niet aan de orde. Dom laat zich steeds weer meeslepen door de ontwikkelingen. Hij vermoedt complotten, fulmineert tegen de praktijk van het literaire bedrijf. De tocht brengt hem naar Parijs, voor de première van de film die naar het boek is gemaakt, en uiteindelijk naar het Franse platteland. Werkelijkheid en waan gaan daarbij voor hem echter langzaamaan door elkaar lopen.

Koeleman heeft iets met het thema schrijverschap. In zijn verhalenbundel Engels voor leugens (zie blog 14 februari 2017) liet hij al zien hoe verhalen kunnen ontstaan. Het opmerkelijke is dat hij ditmaal zijn hoofdfiguur zich laat stukbijten op het verwoorden van een gebeurtenis die deze zelf heeft meegemaakt, terwijl Koeleman zelf geen beschrijver is maar zijn verhalen juist creëert. Hoogtepunten in Het wikkelhart zijn voor mij dan ook de taferelen die zich afspelen in Doms verbeelding. Koeleman gunt zichzelf daarin een vrijheid die soms op het barokke, het uitbundige af is. Wil hij ons dít vertellen, dat je als schrijver alleen slaagt wanneer je de werkelijkheid kan loslaten? Voor hem werkt het.

Bertram Koeleman
Het wikkelhart
254 blz
Atlas Contact

zaterdag 9 juni 2018

Mengele

Een klein aantal nazikopstukken ontleent hun bekendheid zowel aan hun rol in de Tweede Wereldoorlog als aan hun leven erna. Het bekendste voorbeeld daarvan is wellicht Albert Speer. Als Hitlers architect en minister van bewapening was hij een vertrouweling van de Führer, maar tijdens het Neurenbergproces hield hij vol niet bij de vernietiging van de Joden betrokken te zijn geweest, er lange tijd zelfs niet van te hebben geweten. Dat zaaide bij de rechters genoeg twijfel om hem te behoeden voor de strop. Speer kreeg een gevangenisstraf van twintig jaar. Na zijn vrijlating in 1966 werd hij een publiek figuur, publiceerde zijn Spandau-dagboek, gaf interviews, kwam op televisie. Een keurig uitziende, wat vormelijke heer op leeftijd die de vragen van journalisten zorgvuldig beantwoordde. Een beeld dat niet direct beantwoordde aan je stereotype beeld van een nazi.

Van een geheel andere orde waren de moordenaars, de beulen. In deze categorie is Adolf Eichmann de meest bekende. Kort na de oorlog door de geallieerden gearresteerd maar weer ontsnapt, om enkele jaren later met hulp van een netwerk van sympathisanten te vluchten naar Zuid-Amerika. In Argentinië leefde hij een burgermansbestaan, tot de Israëlische geheime dienst Mossad hem in 1960 ontvoerde naar Jeruzalem. Daar werd hij in het voorjaar van 1961 berecht en opgehangen. Eichmann was tijdens de oorlog verantwoordelijk geweest voor de logistiek van de transporten naar de concentratiekampen. Een administrateur, in feite, een ambtenaar. Het ‘kwaad’ in een alledaagse verpakking. Dat gegeven verbaasde veel journalisten die het proces bijwoonden. De zaak Eichmann was wereldnieuws. Ze wakkerde de in die jaren groeiende interesse in de oorlog aan. Ook leidde ze tot een meer serieuze zoektocht naar andere in Zuid-Amerika verblijvende nazi's, zowel door justitie als door journalisten die op een primeur uit waren. En tot het onder druk zetten van de regimes in landen als Argentinië en Paraguay, tot dan toe min of meer vrijhavens voor nazi’s op de vlucht.

Het bericht van Eichmanns ontvoering en een jaar later zijn terechtstelling sloeg in de kringen van nazi’s in Argentinië in als een bom. Een jarenlang goed functionerende dekmantel bleek niet afdoende te zijn geweest, iedereen zou de volgende kunnen zijn. Zo ook Josef Mengele, voormalig kamparts van Auschwitz. De man die de per trein aangevoerde joden op het perron met simpele handbewegingen naar links of rechts dirigeerde, naar de gaskamers of naar een nog even uitgestelde dood. De man die uit naam van de medische wetenschap de meest gruwelijke ingrepen op gevangenen toepaste, op zoek naar wetenschappelijk aanzien. Het was Mengele gelukt om in het voorjaar van 1945 op tijd het oosten van Duitsland te verlaten, waarna hij onder een valse naam nog vier jaar in Noord-Duitsland doorbracht, als bosarbeider. Daarna werd hij onder weer een nieuwe identiteit, Helmut Gregor, naar Argentinië gesmokkeld. In Buenos Aires ging hij aan de slag als de vertegenwoordiger voor Mengele, de fabriek in landbouwmachines van zijn familie. Vanaf 1957, toen hij zich blijkbaar heel veilig waande, deed hij dat zelfs weer op een paspoort onder zijn eigen naam. Verkregen via de Duitse ambassade. Het ging hem voor de wind, zowel zakelijk als – voor zover mogelijk – privé. Tot de ontmaskering van Eichmann. Vanaf dat moment werd alles anders, vreesde hij voortdurend voor zijn leven, veranderde hij langzaam maar zeker in een opgejaagd dier.

Olivier Guez maakt in De verdwijning van Josef Mengele inzichtelijk wat dat langzaam sluitende net doet met Mengele. Hoe hij opnieuw een andere identiteit aanneemt, verhuist naar Paraguay omdat daar een militair regime aan de macht is dat hem zeker niet zal uitleveren wanneer Duitsland of Israël daarom vragen, hoe hij als boerenknecht zijn toevlucht zoekt op afgelegen boerderijen en uiteindelijk als oude, ziekelijke man in een sloppenwijk belandt. Eenzaam, door iedereen in de steek gelaten. De gedachte te worden ontdekt bezorgt hem nachtmerries, de voortdurende spanning en de eenzaamheid – geleidelijk verlaat iedereen hem - sloopt hem lichamelijk en geestelijk. Maar tegelijk houdt hij hooghartig vast aan zijn oude ideeën, blijft hij voor zichzelf zijn handelen als kamparts verdedigen. Het koffertje met zijn ‘onderzoeksresultaten’ sleept hij overal met zich mee.

Dat Mengele nooit is opgepakt is opmerkelijk. Guez laat zien hoe dat mogelijk is geweest. Een complex van factoren, variërend van plots gewijzigde prioriteiten bij de Mossad op een moment dat ze Mengele dicht waren genaderd tot aarzelen om door te pakken van de zijde van de Duitse justitie omdat dit politiek risicovol zou kunnen zijn.

Het boek is gebaseerd op de feiten die over het leven van Mengele na 1945 bekend zijn. Maar het is ook een roman, Guez vult het leven van alledag, de gesprekken en de geestesgesteldheid naar eigen inzicht in. Hij doet dat knap, weet zich overtuigend in zijn hoofdpersoon in te leven. Op kritische momenten ervaar je als lezer de zinderende spanning die Mengele zelf ook moet hebben gevoeld.


Mengele was vanaf de jaren zestig, toen de jacht op hem werd geopend, meer dan zomaar een bekende nazi. De gruwelijkheid van zijn medische praktijk in Auschwitz had hem tijdens de oorlog al de bijnaam ‘Todesengel’ (Engel des doods) bezorgd, zijn ongrijpbaarheid verleende hem vervolgens een schijn van onaantastbaarheid. De naam Mengele kreeg iets mythisch. Het is tekenend dat ook Hollywood in die jaren met het gegeven aan de haal ging. Twee speelfilms die in de jaren zeventig verschenen, Marathon Man (1976) en The Boys from Brazil (1978), zou je beide een – heel vrije - variatie op het verhaal van Mengele kunnen noemen. In Marathon Man speelt Laurence Olivier een arts die is geïnspireerd op Mengele, in Boys from Brazil vervult Gregory Peck de rol van Mengele die, diep verborgen in het Brazilaaanse regenwoud, een laboratorium aanstuurt waar kleine Hitlertjes worden gekloond. Ik kan me herinneren dat ik beide films zag in de bioscoop, en stel me voor dat ik me daarbij zoals de meeste bezoekers ook zal hebben afgevraagd waar Mengele op dat moment was, en of hij ooit zou worden gearresteerd. Dat laatste zou nooit gebeuren, Mengele stierf in februari 1979 tijdens het zwemmen in zee aan een hartaanval. Ten tijde van het uitkomen van die speelfilms woonde hij in een sloppenwijk in het Braziliaanse Bertioga, verarmd, alleen en ziekelijk. Een bestaan waaraan de glamour van het witte doek ontbrak.

Olivier Guez
De verdwijning van Josef Mengele
Vertaald uit het Frans door Geertrui Marks, Saskia Taggenbrock en Martine Woudt 
224 blz
Meulenhoff

zondag 3 juni 2018

Ondergronds in Parijs

De Duitse auteur Erich Maria Remarque leefde in een woelige tijd. Hij vocht in de Eerste Wereldoorlog aan het front, waar hij gewond raakte. Die ervaring verwerkte hij in de roman Im Westen nichts Neues (Van het westelijk front geen nieuws) die in 1929 verscheen. Een boek waarin de zinloosheid van de oorlog sterker voelbaar is kan ik me niet voorstellen. In 1931 publiceerde hij een vervolg, Der Weg zurück. De Nazis moesten niets hebben van zijn werk, dus verboden ze het nadat ze in 1933 aan de macht waren gekomen. Het ging in het openbaar op de brandstapel. Vijf jaar later werd hem zelfs zijn staatsburgerschap ontnomen. Remarque had dat onheil voelen aankomen en was al in 1932 verhuisd naar Zwitserland. Vandaar trok hij in 1939 naar de Verenigde Staten, net voor in Europa de hel losbarstte.

Veel van Remarques werk – hij schreef veertien romans – is doortrokken van de twee wereldoorlogen en de politiek en sociaal onrustige periode ertussen. Na 1932 was hij weliswaar toeschouwer vanachter veilige grenzen, maar hij was tegelijk een balling, een vluchteling, en tot aan zijn naturalisatie tot Amerikaan in 1947 ook een statenloze. Het is dat gevoel geen thuis meer te hebben en voortdurend op de vlucht te zijn dat Remarque in enkele van zijn beste romans op grootse wijze gestalte geeft. Vorig jaar las ik De nacht in Lissabon (zie blog 9 juni 2017), nu het in 1946 verschenen Arc de Triomphe.

De roman speelt zich af in het Parijs van de late jaren dertig. Ravic, een vrouwenarts, verblijft daar zonder de juiste papieren. Hij heeft weten te ontsnappen uit een Duits concentratiekamp  waar hij en zijn vriendin waren opgesloten. Zij heeft dat kamp niet overleefd, hij heeft de martelingen door de Gestapo wel doorstaan. In Parijs heeft hij zichzelf als illegaal min of meer onzichtbaar gemaakt. Hij woont in een klein hotelletje waar ook andere vluchtelingen verblijven. Hij verdient wat door in een ziekenhuis voor een bekende chirurg de meer ingewikkelde operaties te verrichten en in een chique bordeel de medewerksters periodiek op geslachtsziekten te controleren. Zijn sociale leven speelt zich af in cafés en in een nachtclub die hij graag bezoekt. De portier van die club, een Russische emigrant, is zijn beste vriend. Het is een fragiele balans, maar door niet op te vallen blijft hij buiten beeld van de autoriteiten.

Op een koude nacht in november ziet hij op een van de bruggen over de Seine, de Pont de l‘Alma, een jonge vrouw die met een starre uitdrukking op haar gezicht op de reling afloopt. Hij houdt haar tegen en neemt haar mee naar zijn kamer. Zij is Joan Madou, een Italiaanse die in opera’s zingt en kleine toneelrollen speelt. Ook zij is op de vlucht. Ofschoon het tegen zijn tactiek om zo anoniem mogelijk te leven is, beginnen zij een relatie. Joan geeft zich daaraan helemaal over, voor Ravic is dat niet mogelijk. Hij blijft op zijn hoede, bewaart meer afstand. De tweede natuur van de illegale vluchteling.

De gehele situatie kantelt wanneer Ravic op straat een stevige Duitser ziet lopen die hij ogenblikkelijk herkent als Haake, de Gestapo-officier die hem martelde. Wraak is vanaf dat moment zijn doel. Ravic bedenkt een plan om Haake om zeep te brengen zonder dat hij zichzelf blootgeeft. De zachtmoedige arts die zelfs in zijn eigen moeilijke omstandigheden altijd bereid is om anderen te helpen verandert in een sluwe en berekenende moordenaar.

De relatie met Joan en de moordplannen op Haake zijn de twee verhaallijnen die de roman vaart en kracht geven. Maar eigenlijk vormen zij niet de kern van de roman. Dat is voor mij eerder de sfeer die Remarque weet te creëren. Het leven in de betere kringen in Parijs is in de jaren voor het uitbreken van de oorlog één groot feest. Het is alsof iedereen de gruwel die op hen afstormt aanvoelt en het er nog even van neemt. In schril contrast daarmee staat het leven van de vluchtelingen, die zich in leven houden door beetje bij beetje hun bezittingen van de hand te doen of door met obscure baantjes wat geld verdienen. Ravic voelt zich ’s nachts het veiligst, wanneer de stilte, het donker én de calvados of wijn als een zachte deken aanvoelen. Door wat hij heeft moeten doorstaan is hij zijn angst voor wat kan komen deels al kwijtgeraakt. Het is de houding van wíllen overleven en tegelijk berusten in wat onafwendbaar lijkt die Remarque weergaloos invoelbaar maakt. Het is daardoor zo'n roman waarin je dagenlang kunt verdwijnen.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat Hollywood het boek binnen twee jaar na verschijnen al verfilmde, met in de hoofdrollen Charles Boyer als Ravic, Ingrid Bergman als Joan en good old Charles Laughton als de gewetenloze Gestapoman. Nu bekijk ik niet graag films die zijn gemaakt naar boeken die ik goed vond, maar deze cast maakt me wel nieuwsgierig.

Erich Maria Remarque
Arc de Triomphe
Vertaald door C.J. Kelk
Met een nawoord van Edgar Hilsenrath
456 blz
Cossee