zaterdag 31 mei 2014

Leven na leven

Ik kijk graag naar de film Groundhog Day. Daarin speelt Bill Murray een weerman die door zijn televisiestation naar het stadje Punxsutawney in Pennsylvania wordt gestuurd om verslag te doen van het uit de winterslaap ontwaken van de groundhog, een bosmarmot. Murray verslaat dit evenement al voor de vierde keer en hij laat duidelijk blijken dat dit voor hem drie keer te veel is. Het gezelschap van zijn mooie producer, gespeeld door Andie McDowell, is het enige lichtpuntje tijdens de trip. Maar dan gebeurt er iets opmerkelijks. Wanneer Murray op de tweede dag na aankomst in het stadje wakker wordt, is het weer Groundhog Day. En ook op de derde dag, de vierde en de daaropvolgende dagen is het steeds diezelfde dag. In het begin herhaalt alles zich ongewijzigd, daarna begint Murray bewust dingen anders te doen, het leven meer naar zijn eigen hand te zetten. Het resultaat is een vrolijke, speelse en soms sprookjesachtige film.

In Groundhog Day is het spel met de werkelijkheid nog heel overzichtelijk: het speelt zich af op één dag, op één plaats, rond één gebeurtenis. Wat Kate Atkinson doet in Life after Life gaat veel verder. Zij laat een heel leven steeds opnieuw beginnen, zich op meerdere plekken afspelen en bovendien nauw verbonden zijn met historische gebeurtenissen.

Hoofdpersoon is Ursula Todd. Zij wordt geboren op 11 februari 1910. Er woedt die nacht een sneeuwstorm, waardoor de dokter niet bij de geboorte aanwezig kan zijn. Dat is fataal, want het meisje heeft de navelstreng om haar nek zitten, niemand weet die te verwijderen en ze overlijdt. Wanneer ze opnieuw wordt geboren, in dezelfde nacht, ligt er een dik pak sneeuw maar stormt het niet, zodat de dokter present is en de baby het overleeft. Als kleuter wordt Ursula tijdens een strandvakantie door het getij meegesleurd en verdrinkt, om een paar hoofdstukken later in diezelfde situatie te worden gered door een badgast. Enkele jaren later valt ze uit het raam van haar kinderkamer te pletter, in de herhaling daarvan voorvoelt ze het gevaar en weet een val te voorkomen. Steeds eindigt zo'n ongeluk met de mededeling 'Darkness fell', waarna we weer terug zijn bij het opnieuw geboren worden in een witte wereld.

Ursula is het derde kind van Sylvie en Hugh Todd. Hij werkt in de Londonse City, zij zorgt voor het gezin. Ursula heeft een oudere broer en zus en twee jongere broers. Thuis is een landhuis even buiten Londen. Er is genoeg geld om een kokkin en een meid in dienst te kunnen hebben. Het is een typisch Engels gezin uit de 'upper-middle-class'. Het dagelijkse leven van het gezin is een constante factor te midden van al de turbulente lotgevallen die Atkinson voor hen in petto heeft. Dat geeft de roman een rustpunt én levert een mooi tijdsbeeld op.

Sylvie en Hugh ontdekken tijdens Ursula's tienerjaren dat er met hun dochter iets vreemds aan de hand is. Ze is vaak bedachtzaam, is soms even 'weg'. Zelf heeft Ursula regelmatig het gevoel dat iets al eerder heeft plaatsgevonden of dat er iets onaangenaams staat te gebeuren. Maar wat er nu precies met haar aan de hand is doorgrondt ze niet. Atkinson beschrijft die momenten van een déjà vu heel subtiel, dat is prachtig gedaan.

In het leven van de volwassen Ursula staan de opkomst van het nationaal-socialisme in Duitsland en de Tweede Wereldoorlog centraal. Als jonge vrouw in Duitsland leert zij Eva Braun kennen en bezoekt met haar zelfs Hitlers Berghof. In Londen is zij tijdens de 'Blitz', de Duitse bombardementen op de stad in november 1940, brandwacht. In Berlijn komt zij - weer eens - om het leven tijdens de gevechten in het voorjaar van 1945. Zo’n opsomming doet wellicht denken aan goedkoop effectbejag, maar al die verschillende Ursula's zijn volstrekt overtuigende personages. De gebeurtenissen, vooral de nachtelijke reddingsacties in het gebombardeerde en brandende Londen, zijn meeslepend beschreven.

Ofschoon Ursula's leven steeds anders verloopt is ze natuurlijk steeds dezelfde Ursula, afkomstig uit een Engelse familie. Voor haar ouders, broers en zussen nemen gebeurtenissen soms ook een andere wending in een nieuw leven van Ursula. Of blijken die gebeurtenissen, nu gezien door de ogen van een ander, net iets te verschillen van de eerdere versie. 

Een schrijver heeft de touwtjes in handen, kan naar believen het leven van zijn personages vorm geven en manipuleren. Het lijkt alsof Atkinson dat uitgangspunt hier tot het uiterste heeft willen doorvoeren, nieuwsgierig naar wat er dan ontstaat. Die gedurfde opzet slaagt, Life after Life is als een literaire achtbaan vol onverwachte bochten en duikelingen. Het is prettig dat Atkinson ieder hoofdstuk voorziet van een tijdsaanduiding, zodat je als lezer altijd weet waar je bent.

Als je je leven opnieuw mag beginnen, ga je het dan beter doen? Ursula lijkt zich, zeker later in haar leven, van die mogelijkheid tot herstel bewust te zijn. Maar of dit altijd lukt? In de openingsscène van het boek komt zij in 1930 een koffiehuis in München binnen en neemt plaats aan een tafel waar mannen zich hebben verzameld rond een heer die zij aanspreken met ‘Führer’. Dan haalt zij uit haar tas een revolver en richt die op hem. De andere mannen trekken ook hun wapens. ‘Darkness fell’, luidt het dan. Het lukt dus niet altijd.

maandag 26 mei 2014

Partners in business

Economie heeft niet echt mijn aandacht. Ik begrijp dat het de kurk is waarop onze samenleving drijft, maar ik sla het economiekatern in de krant gewoonlijk over en haak af wanneer het gaat over zoiets als de macro-economische verkenningen. Dat de Chinese economie booming is, is tot me doorgedrongen. Maar ik denk dan: voor zolang het duurt. Kortom, ik maak me er niet druk om. Het is mij vaak iets te abstract.

Het nieuwe boek van Lieve Joris, Op de vleugels van de draak, gaat over economie, over zaken doen. Ik heb ervan genoten. Dat komt vooral omdat Lieve Joris heel dicht op haar onderwerp zit. Zij brengt in kaart hoe de handel tussen China en Afrika zich ontwikkelt. Ook dat is een booming markt, China is op dit moment de belangrijkste handelspartner van Afrika. Talloze Afrikaanse handelaren reizen regelmatig naar China om daar zelf hun handelswaar in te kopen. Veel Afrikaanse landen op hun beurt worden overspoeld door Chinezen, die daar winkels beginnen of meewerken aan de realisatie van - vaak door China gesubsidieerde - grote projecten. Met een aantal van deze mensen legt Lieve Joris contact, ze gaat voor een langere periode bij hen in de buurt wonen en volgt hen bij hun dagelijkse bezigheden. Het resultaat is een verslag uit de onderste regionen van de economie. Daar waar het echt gebeurd.

Guangzhou is een miljoenenstad gelegen op het vasteland van China, recht tegenover Hong Kong. De stad groeit in rap tempo. Zeventig procent van de Chinese export vindt plaats via de havens in deze regio. In Guangzhou is een Afrikaanse wijk met de opmerkelijke naam Chocolate City. Daar concentreert zich de handel tussen de Afrikaanse inkopers en Chinese groothandelaren. Die Afrikanen zijn geen rijke ondernemers, de meesten van hen huren per reis slechts één scheepscontainer, of delen die met andere handelaren. Het is roerend om te zien hoe zij marchanderen om hun waren voor de gunstigste prijs te krijgen. Dat zij T-shirts, sieraden en elektronica kopen spreekt vanzelf, maar ik weet nu ook dat moslims in Afrika gebruik kunnen maken van in China geproduceerde bidtapijtjes met ingebouwd kompas. Ook Chinese schilderijen gaan in sommige Afrikaanse landen als warme broodjes over de toonbank.

In Chocolate City ontmoet Joris de handelaar Cheikhna, een Malinees die winkels heeft in Brazzaville en Kinshasa. Hij deed vroeger zijn inkopen in Marokko en Ivoorkust, maar sinds hij zijn waar uit China betrekt gaan zijn zaken veel beter. Hij reist daarom drie keer per jaar naar China om zijn voorraad aan te vullen en nieuwe producten te vinden. Lezen en schrijven kan hij nauwelijks, maar hij redt zich uitstekend. Hij is slechts een van de vele Afrikanen en Chinezen bij wie Joris aanklampt. We volgen ook de Congolese Anne bij haar inkopen en tijdens de chaos van het vullen van haar container. We maken aan de universiteit in een Chinese provinciestad een wetenschappelijk congres mee dat is gewijd aan de economische en culturele banden met Afrika. Joris bezoekt verder hoge ambtenaren, kunstverzamelaars, containerverladers en tal van anderen. In Afrika praat zij met Chinese ondernemers over hun ervaringen. Het beeld van de handel tussen China en Afrika wordt op die manier ruimschoots aangevuld met de wisselwerkingen die gelijktijdig ontstaan op sociaal en cultureel gebied.

Door de werkwijze van Lieve Joris, de manier waarop zij tijdelijk deel uitmaakt van het leven van haar contactpersonen, had ik als lezer het gevoel dat ik hen ook echt leerde kennen. Joris beschrijft hun motivatie en hun dromen, maar ook hun twijfels. Nadat het boek was genomineerd voor de VPRO Bob den Uyl Prijs voor het beste literaire en/of journalistieke reisboek van 2014 plaatste Joris op haar website wat foto's van de personen in het boek. Tijdens het lezen had ik die niet gemist, maar het zien daarvan voegde voor mij wel iets toe. Uit de tekst waren deze mensen voor mij als authentiek en soms heel kleurrijk naar voren gekomen. Dat bleken ze, afgaand op hun foto's, vaak ook te zijn. Iets voor een volgende druk? Die komt er waarschijnlijk wel, nu het boek de prijs heeft gewonnen.

zondag 18 mei 2014

Een leven lang oorlog

Een schrijver kan een boek lang met zich meedragen zonder ooit een letter ervan op papier te zetten. Dat is ook de voorgeschiedenis van de roman Oorlog en terpentijn van de Vlaamse auteur Stefan Hertmans. In 1981 krijgt hij van zijn grootvader, kort voor diens dood, twee oude schriften. Het eerste schrift is klein en dik, met een omslag van lichtgrijs linnen, 'als had het een jasje van vooroorlogs tweed'. Het tweede schrift is groter en heeft een omslag van ouderwets gemarmerd karton. Die schriften bevatten de herinneringen van zijn grootvader aan zijn jeugd en zijn ervaringen als soldaat in de Eerste Wereldoorlog. Hertmans publiceert in datzelfde jaar 1981 ook zijn eerste boek. Misschien is dat wel waarom zijn grootvader - met de mooie naam Urbain Martien – de schriften aan hem geeft: in de hoop dat zijn kleinzoon er iets mee doet. Die neemt zich dat inderdaad voor, maar de uitvoering laat lang op zich wachten. Hertmans schrikt eerst zelfs terug voor het doorlezen van de schriften, bevreesd dat de inhoud hem zo zal aangrijpen dat hij er direct iets mee wil doen terwijl hij daar de tijd niet voor heeft. Pas de nadering van het herdenkingsjaar 2014 zet hem aan het werk, ook omdat hij een morele verplichting voelt jegens zijn grootvader.

Hertmans heeft de inhoud van de schriften geraffineerd verwerkt en van Oorlog en terpentijn een indrukwekkend relaas gemaakt. Het is een ontroerend boek, waarin hij een heel persoonlijke familiegeschiedenis verwerkt tot een prachtige literaire tekst. Het is een drieluik, waarin achtereenvolgens de jeugd van Urbain, de oorlog en de jaren erna aan bod komen. In het middendeel luisteren we naar Urbain. Diens ooggetuigenverslag van de loopgravenoorlog doet je nog weer eens beseffen hoe zinloos juist deze strijd was. In het eerste en het laatste deel is Hertmans zelf aan het woord, daar is ook meer plaats voor bezinning en reflectie.

Urbain wordt in 1891 geboren en groeit op in Gent. Zijn vader is schilder van bijbelse taferelen in kerken, zijn moeder een mooie vrouw die uit pure liefde beneden haar stand is getrouwd. Het leven is hard want vader verdient niet veel. Urbain verlaat de school en gaat werken in een smidse en even later in een ijzergieterij. Dat is zwaar werk voor een dertienjarige jongen. In de avonduren volgt hij tekenlessen, hij wil een kunstenaar als zijn vader worden. Na werktijd stapt hij een chique boekhandel binnen om zich te vergapen aan de afbeeldingen in de kunstboeken, maar wordt vanwege zijn vieze kleren weggestuurd. Wanneer zijn vader overlijdt aan tuberculose en zijn moeder hertrouwt, meldt hij zich aan bij de militaire school in Kortrijk. Hij is dan zeventien.

De oorlogservaringen van Urbain zijn niet geheel nieuw voor Hertmans. Hij schrijft daarover: 'Mijn kinderjaren zijn overwoekerd geweest door zijn verhalen over de Eerste Wereldoorlog, steeds maar weer de oorlog: vage heldendaden in moddervlaktes onder een regen van bommen, knetterende geweerschoten, in het duister schreeuwende schimmen, in het Frans gebrulde bevelen, dat alles met groot gevoel voor vertoon uitgebeeld vanuit zijn schommelstoel - verder was er steeds prikkeldraad, er vlogen shrapnels om onze oren, mitraillettes knetterden [....] terwijl de van hun thee nippende tantes beaat zaten te knikken en ikzelf niet veel meer onthield dan dat mijn grootvader een held moest zijn geweest in tijden die even ver van me aflagen als de middeleeuwen'.

De schriften brengen de oorlog veel dichterbij. Het Vlaamse rivierenlandschap verandert in een hel waarin niemand zijn leven zeker is. Urbain noteert haast zakelijk wat hem en zijn maten overkomt. De gevechten om een paar meter terreinwinst, het kruipen langs een dijk om met gevaar voor je leven de situatie om je heen te verkennen, de Franstalige officieren die de Vlaamse manschappen zonder pardon hun dood tegemoet sturen: alles bij elkaar is het onvoorstelbaar, maar het is echt gebeurd. Mannen die er niet meer tegen konden pleegden soms zelfmoord door hun loopgraaf te verlaten en de vijand tegemoet te lopen. Ze waren dan binnen enkele seconden dood, door geweervuur of door landmijnen. Hun makkers kregen dan opdracht het lichaam terug te halen uit het niemandsland, zodat dit kon worden begraven met de vermelding ‘gesneuveld op het veld van eer’. Urbain overleeft de oorlog, behangen met hoge onderscheidingen voor getoonde moed.

Na de oorlog bouwt Urbain een bestaan op. Hij trouwt, krijgt een gezin en vindt een baan bij de spoorwegen. In de jaren dertig krijgt hij last van ‘geestelijke overspanning’. Nu noemen wij dat post traumatische stress stoornis of PTSS. In 1936 wordt hij daarom met pensioen gestuurd. Hij is dan vijfenveertig jaar, precies halverwege zijn leven. Troost zal hij verder vinden bij zijn naasten en in de kunst, want het voorbeeld van zijn vader en de tekenlessen die hij nam als tiener zijn beklijfd. De lucht van kruitdampen en lijken verdrijft hij met die van verf en terpentijn. Op 20 mei 1963, hij is dan tweeënzeventig, begint hij in een schriftje zijn herinneringen op te schrijven. Van zich af te schrijven. Het gedeelte dat zijn oorlogsherinneringen bevat noemt hij 'Mijn verschrikking'.

zondag 4 mei 2014

Gesprekken over Voskuil

De meest lezenswaardige teksten in Ik ben ik niet van J.J. Voskuil zijn niet van de hand van de meester zelf. Het zijn Voskuils weduwe Lousje en hun beider vriend Detlev van Heest die in deze bundel de show stelen. In een bijna honderd bladzijden lang stuk getiteld Het mislukte leven - door de uitgever de 'inleiding' genoemd - zijn zij met elkaar in gesprek. Vanzelfsprekend praten ze over J.J. (Han) Voskuil: over zijn baan op het Bureau, over zijn loopbaan daarvóór, hoe Lousje en Han elkaar leerden kennen en nog veel meer. De gesprekken vinden plaats bij Lousje thuis, tijdens wandelingen door de duinen, onder een etentje in een restaurant of via de telefoon. Ze bezoeken op Voskuils sterfdag diens graf op de begraafplaats Oud Eik en Duinen in Den Haag - waar tot Lousjes ontzetting de mooie onverharde paden zijn geasfalteerd - en bekijken daarna zijn ouderlijk huis. Er worden zelfs boodschappen gedaan en gekookt. Kortom, het is allemaal erg informeel.

Al op de eerste bladzijde is het alsof je Het Bureau leest, of een van de wandeldagboeken, en Nicolien hoort praten: 'Het is hier heel anders dan toen', zei ze. 'Deze tunnel was er nog niet'. [....] 'We konden toen meteen het bos in. We staken over bij een overweg en dan kon je óf rechtdoor óf wat naar rechts. Ik herken hier helemaal niets'. [...] 'Nee, dit is helemaal anders dan toen. Het is helemaal verpest. Ik herken níets meer. Dit was er allemaal niet'. [....] 'En al dit asfalt! Dat was er nog niet. Het is vreselijk'. Aan het woord is Lousje, tijdens een wandeling met Detlev van Heest door de duinen. Net als haar alter ego Nicolien heeft Lousje haar hele leven uitgesproken opvattingen gehad. Een daarvan is dat een verandering bijna altijd een verslechtering is. Zeker als het om een modernisering gaat, zoals asfalt, auto's of massatoerisme. Ze hield dingen graag bij het oude.

De gesprekken gaan vooral over de jaren vijftig. Na zijn studie Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam verdiende Han Voskuil de kost met vertaalwerk en tijdelijke baantjes als leraar in Groningen en student-assistent in Amsterdam. Daarnaast schreef hij boekbesprekingen en korte essays voor Propria CuresLitterair Paspoort en de Nieuwe Rotterdamse Courant. Hij was daarmee voor zichzelf én in de ogen van Lousje een jonge idealist die door losse baantjes precies genoeg geld verdiende om in leven te blijven. Onafhankelijk en een beetje buiten de maatschappij, dat was hun stijl. Langzaam maar zeker konden zij die houding echter niet volhouden. De hechte groep studievrienden waarvan zij deel uitmaakten viel uit elkaar - het onderwerp van Bij nader inzien - en meer zekerheid bleek nodig. In 1957 accepteerde Voskuil een betaalde baan bij het Instituut voor Dialectologie, Volks- en Naamkunde, het tegenwoordige Meertens Instituut. Voor Lousje veranderde haar jonge idealist daarmee in een aangepast en volwaardig lid van de maatschappij. Haar heftige reactie daarop hebben we in het eerste deel van Het Bureau kunnen lezen. Ook Voskuil zelf beschouwde dit als een nederlaag.

Lousje refereert tijdens de gesprekken herhaaldelijk aan de dagboeken van Voskuil, die ze aan het lezen is. Daarin komt natuurlijk ook deze 'nederlaag' ter sprake: 'Han heeft gedacht: dan ga ik maar bij dat instituut van Meertens werken, dat instituut dat niet serieus wordt genomen. Dat staat zo ook in zijn dagboek. Omdat dat instituut geen aanzien had, is hij daar gaan werken. De pest is dat hij het daar veel te goed heeft gedaan'.

Het informele karakter van de gesprekken levert een mooi beeld op van Lousje zoals ze nu is, 84 jaar oud. Nog steeds heel oprecht, nog steeds dezelfde 'Nicolien': 'Mijn leven had zo anders kunnen lopen. [....] ik heb zoveel geluk gehad met Han. Wat zág Han in mij? Het is wonderlijk. Daar denk ik zo vaak aan. Het had heel anders kunnen lopen. Nu ben ik een rijke vrouw aan de Herengracht, getrouwd met een beroemde schrijver'. (Detlev) Fijn hè, dat je rijk bent'. (Lousje) 'Dat ik rijk ben, vind ik verschrikkelijk. Ik had arm willen blijven. Dat is mislukt'.

De term 'mislukt' plakt Lousje ook op het leven van Voskuil. Dat lijkt raar voor iemand die een mooie baan had en - weliswaar laat in zijn leven, maar toch - veel succes had met zijn boeken. Ze bedoelt het dan ook precies andersom: zij beiden hadden dit allemaal liever niet bereikt, want dan hadden ze waarschijnlijk hun principes niet hoeven te verloochenen. De laatste zin van het gesprek luidt dan ook: 'Ik vind het leven van Han zo triest. Hij heeft zo weinig aan zijn leven gehad. Het was waarschijnlijk toch beter als we in Groningen waren gebleven, bij al die eenvoudige mensen zonder pretenties'.

De boekbesprekingen en korte essays van Voskuil zelf die de rest van het boek vullen ontstonden tussen 1951 en 1959. De stukken gaan deels over voor mij bekende auteurs - Franz Kafka, Stefan Zweig, Robert Musil, Max Brod - maar vooral over schrijvers waarvan ik nog nooit had gehoord. Ze vallen mij niet mee. Voskuil toont zich uiterst serieus, zelfs zwaar op de hand en ook wel moraliserend en belerend. Vrijwel nergens zijn de teksten sprankelend of bevlogen.  Omdat een behoorlijk aantal ervan gaat over nu vergeten boeken en schrijvers zijn ze ook weinig aansprekend.

Heeft Voskuil zelf plezier gehad in het schrijven van die stukken? Ongetwijfeld deed hij zijn uiterste best, maar zijn hart lijkt er niet in te liggen. Hij zag zelf in dat hij vaker negatief dan positief oordeelde. Lousje: 'Dat zei hij ook tegen mij: wat heb ik daar nou aan, ik ga al die mensen zitten afkraken en daar leef ik dan van'.

Een levendig en informatief gesprek als opmaat voor een kleine dertig boekbesprekingen. Het leek een goed idee, maar het resultaat is maar deels geslaagd te noemen. Het vaardig opgeschreven gesprek - Van Heest heeft een mooie, nuchtere schrijfstijl - is een juweel. Maar de boekbesprekingen zijn meer dan een halve eeuw na dato het lezen niet echt meer waard zijn.

Het wachten is nu op de dagboeken van Voskuil. Bij testament heeft hij bepaald dat die tien jaar na de dood van Lousje openbaar mogen worden gemaakt. Of uiterlijk in 2026. Ik zie een reeks kloeke banden voor me. Zoiets als Het Bureau, maar dan natuurlijk veel meer .....