dinsdag 31 december 2013

Hitler anno 2011

Over Adolf Hitler maak je geen grappen. Daarvoor is de persoon te weerzinwekkend en zijn de gebeurtenissen te afschuwelijk. Ik denk dat vrijwel iedereen het daar mee eens is. Maar wat moet je dan met het boek Er ist wieder da van de Duitse historicus en journalist Timur Vermes? Daarin laat Vermes Hitler in augustus 2011 wakker worden in het centrum van Berlijn. In het Duitsland dat inmiddels een sleutelrol speelt in een vreedzaam samenlevend Europa. Maar ook een Duitsland waarin ondanks de algemene welvaart en de politieke stabiliteit tal van 'misstanden' voorkomen. Misstanden in de ogen van Hitler, wel te verstaan. Vermes geeft zijn Hitler vervolgens een platform, zodat hij zich op de van hem bekende wijze tot het volk kan richten om die misstanden aan de kaak te stellen en zijn oplossingen te presenteren. Met onverwachte gevolgen. Om het maar gelijk te bekennen: ik vind het een ongelooflijk geestig boek.

Adolf Hitler ontwaakt in Berlijn op een braakliggend terreintje, gekleed in een besmeurd uniform. Omdat hij niet weet waar hij is - hij herkent de omgeving niet - wandelt hij wat rond rond. Bij een tijdschriftenkiosk raakt hij aan de praat met de verkoper, die gefascineerd is door Hitlers verschijning. Hitler krijgt van hem wat te eten en hij mag ook, omdat hij geen huis heeft, voorlopig overnachten in de kiosk. De eerste dagen leest hij, vaak vol verbijstering, de overvloed aan kranten en tijdschriften door. Hij heeft al snel door dat het 2011 is en dat geen van zijn oude makkers meer in leven is. Dat is jammer, want hij had Joseph Goebbels graag willen vertellen hoe slim ze bij Bild-Zeitung de massamanipulatie aanpakken. En ook de Nazipartij bestaat niet meer. Dat Duitsland nu wordt geregeerd door een 'Kanzlerfrau' is maar een van de dingen waarover hij zich verbaast.

De kioskhouder is ervan overtuigd dat 'Hitler' een look-alike is, maar dan wel een bijzonder overtuigende. Niet alleen lijkt hij als twee druppels water op de echte Hitler, maar ook spreekt hij precies als de Führer, zeker wanneer hij zich opwindt over iets en daar onomwonden zijn mening over geeft. Hij stelt Hitler dan ook voor aan een van zijn klanten, een producer van een commerciële omroep. Deze valt direct voor Hitlers optreden, ziet de potentie ervan en geeft hem een rubriek in een populaire televisieshow. Dat is het begin van een razendsnelle carrière. Hitler krijgt al snel zijn eigen show en houdt miljoenen Duitsers wekelijks aan de buis gekluisterd. Er is ontzag voor zijn geweldige historische inlevingsvermogen. Op iedere vraag over vroeger geeft Hitler een antwoord als was hij inderdaad de Führer. Ook de oplossingen die hij voorstelt voor de problemen en uitwassen in het huidige Duitsland ademen de kracht, de eenvoud en het resolute van de opvattingen van de Nazipartij uit de jaren dertig.

Wat maakt dit boek nu zo geslaagd? Voor mij is dat vooral het uitgangspunt dat Vermes heeft gekozen: Hitler blijft in alle omstandigheden volkomen - of bijna volkomen - zichzelf. Zoals je hem kent van de filmbeelden en uit de geschiedenisboeken. Het boek is dan ook geen satire, of persiflage, op Hitler. Om terug te grijpen op de eerste zin van mijn stukje: hij is in dit boek niet het onderwerp van grappen. Door Hitler volstrekt authentiek te laten handelen en spreken ontleed Vermes vooral het gedrag van de personen die met hem in aanraking komen. Dat zijn zowel de televisieproducer die bereid is voor goede kijkcijfers de grenzen van de goede smaak te overschrijden als de talloze kijkers die Hitler een geweldige look-alike vinden die daarbij nog eens meningen verkondigt die zo gek nog niet zijn ....

Wanneer iemand als Hitler de moderne wereld ontdekt en vervolgens gebruik gaat maken van dingen die wij heel gewoon vinden, leidt dat soms tot komische situaties. Een mooi voorbeeld daarvan is zijn website. Zodra zijn populariteit stijgt wil hij natuurlijk een eigen site hebben. Helaas blijkt het in Duitsland verboden te zijn de naam Adolf Hitler daarvoor te gebruiken. Na enig overleg kiest hij dan 'Führerhauptquartier'. Een ander hoogtepunt is zijn bezoek, met een filmploeg, aan het kantoor van de Duitse extreemrechtse politieke partij. Hitler heeft de fractievoorzitter daarvan op televisie horen spreken en hij is van mening dat de man wel wat advies kan gebruiken. De eerste teleurstelling is dat het kantoor van de partij, die hij toch als zijn 'erfgenaam' ziet, zich blijkt te bevinden in een achterbuurt. Wanneer hij vervolgens aanbelt wordt de deur geopend door een puisterige puber in een vies t-shirt. Dus stormt de Führer naar binnen om hoogstpersoonlijk orde op zaken te stellen. Gevolgd door de cameraploeg. Wat dan volgt is onbeschrijfelijk. Ik gleed lachend van mijn stoel.

Bij dit onderwerp kun je als auteur gemakkelijk de fout ingaan. Maar Vermes kiest heel zorgvuldig zijn woorden. Soms balanceert hij daarbij op het randje. Een vraag over de Jodenvervolging, de Duitse nationale schaamte, ontwijkt Hitler met de woorden 'Het thema Joden is niet grappig'. Op zich al, uit zijn mond, een uitspraak met een dubbele betekenis.

Wat ik tot slot bewonder in de auteur Vermes is de wijze waarop hij Hitlers hedendaagse redevoeringen weergeeft. Wanneer de Führer in zijn televisieshow aan het woord is komt dat angstaanjagend dicht bij de beelden die we allemaal kennen van zijn toespraken tijdens partijbijeenkomsten van de Nazi's in Neurenberg en München: Korte zinnen, staccato, gebrul en dramatische stiltes. Maar dan gaat het ditmaal over nu, over actuele onderwerpen, over het huidige Duitsland. En trekt hij ook daarmee een miljoenenpubliek. Het zou zo weer kunnen gebeuren, lijkt Vermes te willen zeggen.

donderdag 26 december 2013

De vijver is een oceaan

De cover van The Ocean at the End of the Lane van Neil Gaiman is prachtig. Het toont een jongetje dat vanaf de oppervlakte van een water naar beneden afdaalt. Je ziet hem van onderen, vanuit het gezichtspunt van een duiker die omhoog kijkt. Om de heldere plek in het wateroppervlak zwermt een troep vogels, daaronder is een sterrenhemel te zien. Het knappe van dit beeld is dat het de illustratie is van één specifieke passage in het verhaal en dat het tegelijk de algemene teneur van het boek weergeeft, die van een wereld die op zijn kop staat. Het is een wereld waarin een eendenvijver ook een oceaan is, waarin drie vrouwen al duizend jaar in een cottage wonen en ook een wereld waarin een boze heks bezit van je kan nemen door als een worm je voet binnen te dringen. Het is een wereld vol oerangsten, die het leven van een zevenjarige jongen danig overhoop kunnen halen.

Die jongen van toen is aan het begin van het verhaal een niet bij naam genoemde man van veertig. Wanneer hij voor een begrafenis in de buurt van zijn ouderlijk huis is, bezoekt hij de plek waar zijn avontuur zich afspeelde. Dat is een cottage op het platteland van Sussex, Engeland, ongeveer een half uur lopen van zijn ouderlijk huis. Dat bezoek brengt bij de man een stroom herinneringen op gang. Zo komt weer bovendrijven dat één enkel incident, de zelfmoord van een mijnwerker die in het ouderlijk huis van de jongen een kamer huurde, alles in gang zette. De jongen vond de dode huurder tijdens een wandeling, opgesloten in de met uitlaatgassen gevulde auto van zijn vader. Kort na dit incident volgt een heftige reactie van de natuur, in gang gebracht door een boze heks en gericht tegen de jongen. Deze slaat op de vlucht en vindt, laat in de avond, een schuilplaats in de cottage van de drie vrouwen. De oudste daarvan, oude mevrouw Hempstock, beweert zo oud te zijn dat ze de Big Bang heeft meegemaakt. Haar dochter en elfjarige kleindochter, Ginnie en Lettie, komen de jongen met hun toverkunsten te hulp. Maar ondanks hun inspanningen weet de boze heks met haar enorme krachten steeds verder in het leven van de jongen door te dringen en zelfs zijn ouders onder haar invloed te brengen. De dames Hempstock zien uiteindelijk nog maar één uitweg. Een onorthodoxe, waarbij de eendenvijver annex oceaan aan het einde van het pad een cruciale rol speelt. Een oplossing ook waarbij iemand zich moet opofferen .....

Gaiman heeft een prachtig verhaal geschreven. De manier waarop de man terugkijkt op de gebeurtenissen en zijn verwerking ervan als volwassene geeft het verhaal een interessante gelaagdheid. Het boek zit vol met mooie beelden, onverwachte plotwendingen en het is bovendien heel spannend. Ik denk dat dit laatste vooral wordt veroorzaakt doordat de jongen zijn fantastische avontuur in zijn eentje beleeft, zonder dat zijn ouders iets doorhebben. Hij mag dan als metgezellen de zonderlinge dames Hempstock hebben, maar die beschikken net als de boze heks over bovennatuurlijke krachten en zijn dus onsterfelijk. De jongen loopt daarentegen wel het risico bij een slechte afloop zijn leven te verliezen. Dat de jongen er in dit opzicht alleen voor staat, benadrukt Gaiman door het motto dat hij aan het boek meegeeft. Dit is een uitspraak van Maurice Sendak, de bekende Amerikaanse illustrator van kinderboeken: 'I remember my own childhood vividly ..... I knew terrible things. But I knew I mustn't let adults know I knew. It could scare them.'

Neil Gaiman is een schrijver die opmerkelijk veel verschillende genres beoefent. Naast romans en verhalen schreef hij poëzie, songteksten, een televisieserie voor de BBC en graphic novels. Ik las niet eerder iets van hem, maar ik begrijp uit beschrijvingen van zijn oeuvre dat het thema van de hoofdpersoon die in een 'andere' wereld terechtkomt vaker door hem is gebruikt. In het hier besproken boek refereert hij daaraan door enkele malen te verwijzen naar Alice in Wonderland, het klassieke voorbeeld van dit thema. Wat beide boeken ook gemeen hebben is dat ze door een brede leeftijdsgroep kunnen worden gelezen. Waar 'Alice' in de eerste plaats als kinderboek is bedoeld maar ook voor volwassenen kostelijke literatuur is, daar is 'De oceaan' een boek voor volwassenen dat ook door kinderen vanaf een jaar of twaalf goed kan worden gelezen én spannend zal worden gevonden. Ik vind het dan ook opmerkelijk dat het in de boekhandel alleen bij de volwassenen ligt en dat de uitgever het uitsluitend als zodanig promoot. Dat is ook jammer, want dit boek verdient veel lezers.

zaterdag 21 december 2013

Een verleidelijk gevaar

Enkele jaren geleden bezocht ik voor het eerst het nieuwe gebouw van het J. Paul Getty Museum. Dat ligt aan de rand van Los Angeles, op de top van een heuvel. Het door Richard Meier ontworpen complex bestaat uit meerdere gebouwen en is uitgevoerd in de mooiste soorten wit marmer en zandkleurig natuursteen. Het mocht wat kosten, dat zag je direct. Na een uurtje kunst kijken kwam ik steeds als vanzelf weer op die mooie schaduwrijke pleintjes tussen de gebouwen terecht, voor een heerlijke espresso en het spectaculaire uitzicht. Diep beneden me speelde zich het drukke dagelijkse leven af, dat zag ik maar ik hoorde het niet. Hier boven op de heuvel heerste, onder een stralend blauwe hemel, een weldadige rust. Ik vond het fantastisch. De volgende dag ging ik gewoon wéér naar het museum. Voor de kunst, maar misschien nog meer omdat ik me er super prettig voelde. Pas na drie dagen kon ik de discipline opbrengen om andere bezienswaardigheden te gaan bekijken.

Mae Holland, de hoofdpersoon in Dave Eggers nieuwe roman The Circle, heeft precies zo'n zelfde ervaring wanneer ze gaat werken voor het gelijknamige bedrijf. Mae, midden twintig, heeft dan net anderhalf jaar als administratief medewerkster bij een rommelig georganiseerd nutsbedrijf in de provincie achter de rug. Voor haar gevoel belandt ze met haar nieuwe baan van de hel regelrecht in de hemel. The Circle is gevestigd op een nieuw gebouwde campus in de buurt van San Francisco. Alles is mooi op dit uitgestrekte terrein: de aanleg, de volledig glazen - transparantie vóór alles - gebouwen, de werkplekken, de gratis restaurants en alle overige personeelsvoorzieningen. De meeste van de ruim tienduizend medewerkers zijn jong. En ze zijn allemaal begeesterd door de filosofie van The Circle: de mogelijkheden van de digitale techniek benutten om de leefbaarheid van de wereld te verbeteren. Of liever, om er een ideale wereld van te maken. Een digitale wereld. De technologie die het bedrijf groot en schatrijk heeft gemaakt heet TruYou. Via een TruYou account kun je alles regelen, het maakt al je overige accounts overbodig. Veel consumenten die in de wirwar van accounts en wachtwoorden de weg dreigen kwijt te raken stappen over op dit ene, heel overzichtelijke systeem.

Mae heeft de baan gekregen op voorspraak van haar schoolvriendin Annie, die binnen het bedrijf een toppositie bekleedt als lid van The Gang of 40. Ze begint op de afdeling Customer Experience, waar ze vragen van zakelijke klanten moet afhandelen. Dat doet ze met verve. Door het verwerken van honderden verzoeken per dag en een tevredenheidswaardering door de klant van bijna 100 valt ze al snel op bij haar meerderen. Ook streeft ze naar een hoge Participation Rank binnen de organisatie door via de social media zoveel mogelijk te delen met haar collega's en aan zoveel mogelijk van de talrijke social events na werktijd deel te nemen. Haar uitgesproken enthousiasme voor de filosofie van het bedrijf leidt er uiteindelijk ook toe dat zij, om een kleine misstap goed te maken, akkoord gaat met het uitvoeren van een experiment. Ze zal als eerste werknemer van The Circle een kleine camera en een microfoon op haar borst dragen, zodat al haar volgers 24/7 kunnen meemaken wat zij doet en wie zij spreekt.Vanuit de deels door haarzelf geformuleerde slogans SHARING IS CARING, PRIVACY IS THEFT en SECRETS ARE LIES. Zij groeit uit tot een boegbeeld van de organisatie. Met op spannende momenten miljoenen volgers die met haar meekijken en reageren op wat ze zien en horen. Via haar polscomputer - iWatch? - krijgt Mae die reacties met duizenden tegelijk binnen.

Eggers' beschrijving van de werkwijze van The Circle is een genot om te lezen. Het boek zit vol met verrassende, verbazingwekkende vondsten, vaak behoorlijk 'over the top'. Hij hoefde het meeste niet zelf te verzinnen, de voorbeelden lagen voor het oprapen. Het is alsof hij gelijke delen Google, Facebook en Apple door elkaar heeft gemengd en het geheel afmaakt met een snufje Twitter. Waarna hij er een turbo aan hangt en het verhaal de toekomst in stuurt. De mate waarin het The Circle lukt om greep te krijgen op mensen, hun levens en hun geschiedenis lijkt soms overdreven, niet realistisch. Maar wanneer je denkt aan de recente onthullingen rondom de NSA en het ontwikkelen van supercomputers om beveiligingssystemen gemakkelijker te kunnen omzeilen is dat een werkelijkheid die niet ver is verwijderd van het scenario dat Eggers schetst. En ook ons eigen gedrag is niet foutloos. Want wie wordt niet hebberig van weer een mooiere iPhone of een nog geavanceerder mobieltje van een ander merk. Dat schaffen we dan aan en daarmee ook al de handige functies die daarop zitten. Waarmee we nog vaker en nog openlijker het internet opgaan, met steeds persoonlijker informatie en daardoor onszelf steeds kwetsbaarder maken. En waarom doen we dat? Omdat het zo verleidelijk is om die mooie apparaten te bezitten, omdat die handige functie's je leven zo veel aangenamer maken.

Ook Mae is zo. Wanneer ze aan het begin van het boek de campus van The Circle ziet denkt ze: 'My God. It's heaven'. En vanaf dan beschouwt ze iedere uitvinding, elke slimme technologische toepassing als een zegen voor de mensheid. Een beetje naïef als ze is, ziet ze eerst niet welke gevaren er kleven aan de groeiende greep van het bedrijf op allerlei onderdelen van het maatschappelijk verkeer. Maar ze is een aandoenlijk personage, als lezer voelde ik lang met haar mee. Zelfs toen Eggers langzaamaan tegenstemmen introduceerde, personages die op een soms verrassende wijze de keerzijde van de ontwikkelingen verwoordden. Ik verkeerde toch wel in tweestrijd. Want dat is, naast het meeslepende en soms uiterst spannende verhaal, het mooie van dit boek: het zet je aan het denken. 

zondag 15 december 2013

Mislukkingskunstenaar

De uitgever Geert van Oorschot vond het prachtig wanneer er naar aanleiding van een van zijn uitgaven een rel ontstond. Dat overkwam hem omstreeks 1950 ook met twee romans van Willem Frederik Hermans, De tranen der acacia's en Ik heb altijd gelijk. Bij deze laatste roman, die een uit Nederlands-Indië teruggekeerde militair als hoofdpersoon heeft, reageerde een deel van de pers al verontwaardigd naar aanleiding van een voorpublicatie van het boek in het literaire tijdschrift Podium, zodat Van Oorschot de heftig negatieve perscitaten mooi kon gebruiken in een brochure voor het boek. Toen de Nederlandse Staat vervolgens ook nog een rechtszaak tegen Hermans aanspande vanwege vermeende 'belediging van het katholieke volksdeel' in dit boek kon Van Oorschot zijn geluk niet op. Het boek werd dan ook goed verkocht en binnen korte tijd herdrukt.

Het is opmerkelijk dat ook de verschijning van het eerste deel van de biografie van Hermans, geschreven door Willem Otterspeer, van een relletje vergezeld ging. Op de opiniepagina van de Volkskrant trok Max Pam, nog vóór de presentatie van het boek, ten strijde tegen de aanpak van Otterspeer. Hij ging als een dolle tekeer en haalde daardoor vanzelfsprekend breed de overige media. Waar ging het Pam om? Zijn belangrijkste verwijt was dat Otterspeer zich niet had gehouden aan zijn opdracht een intellectuele biografie te schijven. Dus een biografie waarin het oeuvre en de denkwereld van Hermans centraal staan. Als dat de opdracht was, dan klopt dat verwijt wel. Want De mislukkingskunstenaar is een biografie geworden waarin leven en werk met elkaar zijn verweven. Tot beter begrip van beide. Vervolgens deed Pam de biografie af als volstrekt mislukt en bovendien onbegrijpelijk voor de algemene lezer. En daar vliegt hij uit de bocht, want dat is beslist niet het geval. De mislukkingskunstenaar is een geslaagde biografie waarin de jeugd van Hermans en zijn eerste jaren als schrijver uitvoerig, met passie én begrijpelijk worden neergezet. Pam noemt zijn rammelende stuk zelf  'geen recensie'. Wat het dan wel is zegt hij niet. Maar het staat op de opiniepagina van de Volkskrant, dus zou het met betrekking tot argumentatie en bewijsvoering aan een redelijke standaard moeten voldoen. Dat doet het jammer genoeg niet.

Willem Frederik Hermans was uitgesproken in zijn opvattingen. Of het nu ging om het halen van zijn gelijk in de affaire Weinreb - waarin hij uiteindelijk het gelijk aan zijn kant bleek te hebben -, of om het gedoe rondom zijn aanstelling aan de Rijksuniversiteit Groningen (lees Onder professoren), of om de berichten die hij in de jaren zeventig als Age Bijkaart vanuit zijn nieuwe woonplaats Parijs naar het vaderland stuurde, hij was en bleef zichzelf. Indien nodig, bij weerwoord, koos hij het liefst de frontale aanval. Van de polemieken die daaruit volgden is hij wellicht nog bekender dan om zijn boeken. Het eerste deel van de biografie eindigt in 1952, dus bovengenoemde kwesties spelen allemaal veel later, maar in Otterspeers beschrijving van de ontwikkeling van de jonge Hermans komt het allemaal al voor: het kiezen voor de aanval in een discussie; het hartstochtelijk en onvoorwaardelijk kiezen voor de literatuur als levensvervulling en het overtuigd zijn van je eigen gelijk, een houding die Hermans tijdens zijn adolescentie heeft ontwikkeld.

Hermans werd geboren in een kleinburgerlijk gezin. Zijn vader was onderwijzer én vertoonde de kenmerken van een control freak. In huize Hermans verliep alles zoals híj het voorschreef. Dit veroorzaakte een continue druk, de sfeer was vaak om te snijden. Desondanks is het zijn vader geweest die Willem Frederik aanmoedigde een universitaire opleiding te volgen en die hem zelfs, na de oorlog, met een financiële bonus probeerde te verleiden zijn studie in de fysische geologie af te ronden. Otterspeer beschrijft mooi hoe Hermans zijn zuster Corry, die in de meidagen van 1940 met haar minnaar zelfmoord pleegde, in zijn oeuvre op wezenlijke momenten een rol geeft. Hermans houdt zich tijdens de oorlog gedeisd. Hij probeert zo goed en kwaad als dat kan zijn studie voort te zetten. Wanneer dat onmogelijk wordt, besteed hij zijn tijd aan lezen én aan het schrijven van zijn eerste verhalen en zijn novelle Conserve.

Hermans' eerste hoogtijdagen als schrijver volgen direct na de oorlog. In het bevrijde Nederland zijn eind jaren veertig zo'n dertig (!)  literaire tijdschriften actief. Daarvan is Criterium, waarvan hij ook een van de redacteuren is, voor hem het belangrijkst, gevolgd door Podium en Literair Paspoort. Voor die tijdschriften, maar ook voor Het Parool, Vrij Nederland en andere bladen, schrijft hij talrijke beschouwingen en boekbesprekingen. Zijn uitgangspunt blijft dat literatuur een levensvervulling dient te zijn. Hij legt de lat hoog, voor zichzelf én voor anderen. Een slechte roman, verhalenbundel of dichtbundel beschouwt hij als criticus als 'een persoonlijke belediging'. Zijn vernietigende kritieken zijn meedogenloos en zonder enige gêne neergepend. Menig boek wordt door hem vermorzeld. Het moet voor de auteur in kwestie dan een schrale troost zijn dat dit gebeurt in een superieure stijl. Maar als hij een boek waardeert, dan prijst hij het de hemel in. Deze compromisloze houding én zijn zorgvuldige maar snoeiharde besprekingen bezorgen hem in korte tijd een vooraanstaande positie als criticus.

Eind jaren veertig, begin jaren vijftig bewijst Hermans zich definitief als schrijver met korte verhalen en de romans Conserve, De tranen der acacia's en Ik heb altijd gelijk. Ook hierin weer een compromisloze houding, zowel in stijl als in behandeling van de onderwerpen. Ondanks zijn vooraanstaande positie als jonge, veelbelovende schrijver, blijkt het niet mogelijk van de pen te leven. Hij doet daarom verwoede pogingen om een 'echte' baan te bemachtigen op basis van zijn doctoraal examen in de fysische geografie. Dat zal hem uiteindelijk lukken aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Maar in deze jaren omstreeks 1950 ontstaan ook twee diepgravende, onthullende geschreven 'portretten' van hem. Het eerste, getiteld Decoratie voor een eerzuchtige, is van de hand van de dichter Jan Emmens. Hermans weet publicatie daarvan te voorkomen. Het andere portret, met de titel De gruwelkamer van W.F. Hermans of Ik moet altijd gelijk hebben is van zijn vriend Adriaan Morriën en verscheen in 1955. Beide auteurs dringen door tot de kern van Hermans' karakter. Morriën ziet hem als 'een man van grote gevoeligheid', die vanwege zijn behoefte aan bescherming schuilgaat achter zijn 'weermiddelen'. Of, zoals Morriën het verwoordt: 'Zijn haat is een gedisciplineerde haat, zijn wrok een georganiseerde wrok, een wild beest dat hij in zichzelf houdt opgesloten en dat hij loslaat zodra hij zich bedreigd voelt. En bedreigd wordt hij voortdurend, omdat hij zich miskend voelt, omdat de samenleving hem niet beloont voor wat hij is.' Dat gevoel van niet erkend te te worden werd een levenshouding voor Hermans. Bij zijn dood in 1995 blikte het Historisch Nieuwsblad nog eens terug op de affaire Weinreb. De veelbetekenende titel van het stuk luidde  'Altijd gelijk maar eeuwig verongelijkt'. Dat aspect van nooit helemaal tevreden kunnen zijn met een bevredigend resultaat komt tot uiting in de door Otterspeer gekozen titel van de biografie, De mislukkingskunstenaar. In een brief schrijft Hermans: 'Veel mensen begrijpen niet dat mijn kinderachtigheid vooral bestaat uit een begeerte naar "alles", in vergelijking waarmee het "bijna alles" waardeloos wordt.'
Otterspeer heeft aangekondigd dat het tweede deel van deze biografie in 2014 zal verschijnen. Pas dan zullen alle lijntjes bij elkaar komen en is een eindoordeel te vellen. Maar in het eerste deel van zijn biografie heeft hij helder en overtuigend een ontwikkelend schrijverschap neergezet. En bovendien Hermans geschetst als persoon zoals ik, een 'gemiddeld' Hermans-lezer, hem nog niet kende. De hoofdstukken over de literaire tijdschriften in de periode 1945-1950 zijn zeer informatief en soms heel vermakelijk. En de passages over Hermans in het buitenland - Brussel, Parijs, Canada, Spanje - laten een man zien die pas buiten Nederland lijkt op te leven. Een grote schrijver in een (te) klein land.

donderdag 28 november 2013

Apocalyps

Jaren geleden las ik een boek van Arnon Grunberg dat mij aangenaam verraste. Het heette Met Grunberg de wereld rond en bevatte artikelen die hij voor NRC Handelsblad had geschreven. Het boek beviel mij vooral om de helderheid van de teksten, om de directheid van de argumenten, om de verrassende onderwerpen. Ik vond de romans van Grunberg indertijd soms wat gekunsteld, zelfs wat vermoeiend. In mijn leesschrift noteerde ik na lezing van de bundel artikelen dat Grunberg misschien wel een betere essayist was dan romanschrijver. Beter op de korte baan dan op de marathon.

Nu heb ik weer zo'n boeiende leeservaring gehad met Grunberg. Ditmaal met het onlangs verschenen Apocalyps. Het is een bundel met 21 korte verhalen waarvan er 1 nieuw is, de rest is vanaf 2002 verschenen in literaire tijdschriften, in kranten of als gelegenheidsuitgave. De verhalen gaan over onderwerpen die prettig ver uit elkaar liggen. Een typisch Grunberg-onderwerp is dat van de soldaat die terugkeert van zijn uitzending naar Afghanistan om te ontdekken dat hij niet meer kan omgaan met de alledaagse realiteit van een gezin, een rijtjeshuis met een hypotheek en de gedachte dat er in zijn leven nooit meer iets zal veranderen. Een posttraumatische stressstoornis, door Grunberg indringend weergegeven. Van een volstrekt andere orde is het verhaal De Blonde Aap, over een schrijfster die uitgroeit tot een 'personality' met een eigen televisieshow waarin de grenzen van de moraal en de goede smaak ruimschoots worden overschreden. Geestig is het verhaal over de hoofdredacteur van een groot ochtendblad dat wordt overgenomen door een groep Bulgaarse zakenlieden die de krant op een nogal onorthodoxe manier willen reorganiseren. Grunberg schreef dit laatste verhaal speciaal voor Pieter Broertjes toen deze in 2010 vertrok bij de Volkskrant.

Grunberg is op zijn best wanneer hij verschijnselen en situaties uitvergroot en aandikt, waardoor deze absurde trekjes krijgen. Het titelverhaal is daar een mooi voorbeeld van. Dit gaat over een jongen wiens ouders een camping hebben aan het Gardameer in Italië. Tijdens zijn tienerjaren verricht hij daar in zijn vakanties allerlei klusjes, bij voorkeur slechts gekleed in zijn zwembroek. Wanneer hij jaren later in Nederland woont en als huis-aan-huis verkoper meubels probeert te slijten, komt hij op een warme dag op het idee ook dit werk te doen in zijn zwembroek: 'Ik ging in zwembroek op de mensen af alsof ik nog aan het Gardameer ijs aan het verkopen was. [....] en dan zei ik "ik kom rechtstreeks uit Italië, ik heb wat meubelen voor u bij me." Daar was feitelijk geen woord van gelogen. Ik kwam van het Gardameer. Daar lag mijn jeugd, ik sprak Italiaans, ik had meubelen bij me. [....] Even voelde ik de energie weer die ik had gevoeld toen ik veertien en vijftien was en ik langs de badgasten van mijn vader wandelde, handdoeken uitdeelde en hier en daar een fooitje in ontvangst nam of een schouderklop.' Maar het gaat niet lang goed. Twee oudere vrouwen bij wie hij aanbelt schrikken van de bijna blote man die zichzelf dik heeft ingesmeerd met zonnebrandcrème factor 50 en zetten het op een gillen. Er volgt een scène met een tuinslang, daarna met politieagenten. Wanneer de man vervolgens wordt verlaten door zijn vriendin en noodgedwongen moet intrekken bij zijn ouders, voltrekt zich in sneltreinvaart een bizarre geestelijke onttakeling waarvan de hierboven beschreven gebeurtenissen nog maar een flauw begin blijken te zijn geweest. Het is alsof je Kafka leest, maar dan op zijn Grunbergs.

In veel van de verhalen in deze bundel gebeurt iets dergelijks. Je wordt als lezer verrast door het onderwerp, door de insteek of door een onverwachte en soms absurde draai in het verhaal. Als persoon vertoont Grunberg zelf ook wel iets van deze kenmerken, onderneemt hij verrassende acties zoals het zich als 'embedded' laten opnemen onder de Nederlandse militairen in Afghanistan, of leidt hij een poosje het leven van een kamermeisje. De meest opmerkelijke actie is die waarbij hij door wetenschappers gedurende enkele weken zijn hersenactiviteit liet meten terwijl hij een novelle aan het schrijven was. Dat onderzoek was dagelijks via internet te volgen. In het najaar van 2014 worden deel twee en drie van het onderzoek uitgevoerd. Eerst wordt tijdens een tentoonstelling over het werk van Grunberg bij Bijzondere Collecties in Amsterdam de hersenactiviteit van proefpersonen gemeten terwijl zij de novelle lezen. Vervolgens moet dat ook gebeuren bij een heel grote groep 'gewone' lezers die het verhaal thuis als e-book lezen. Is dit een serieus experiment, een grap of een publiciteitsstunt? Ik geef Grunberg voorlopig nog het voordeel van de twijfel. Maar ik heb wel een vermoeden dat hij zich ook door dit project zal laten inspireren bij het schrijven van een verhaal. Een verhaal waar ik wel heel benieuwd naar ben.

donderdag 21 november 2013

Spionage & aanverwante zaken

Het Wenen van net voor de Eerste Wereldoorlog heeft mensen altijd gefascineerd. De smeltkroes van culturen in het hart van Europa, de plek waar Sigmund Freud de verborgen drijfveren van de mens in kaart bracht, de sfeer waarin kunstenaars als Egon Schiele en Gustav Klimt zich artistiek konden ontwikkelen. En dat alles kort voordat de oorlog aan deze wereld grotendeels een eind zou maken. In zijn roman Waiting for Sunrise kiest William Boyd precies dat Wenen als de setting voor het eerste deel van zijn verhaal. In prachtig proza, waarin veel aandacht is voor sfeertekening en de beschrijving van interieurs en kleding, introduceert hij zijn hoofdpersonen. Dat is allereerst Lysander Rief, een jonge Engelse toneelspeler die naar Wenen is gekomen in de hoop dat Dr. John Bensimon, een van Freuds vakgenoten, hem van een sexueel probleem kan afhelpen. In de wachtkamer van deze arts ontmoet hij een andere patiënt, Hettie Bull. Zij is een jonge Engelse beeldhouwer die in Wenen samenwoont met de beroemde schilder Udo Hof. Of het op het conto van de arts moet worden geschreven of op dat van de mooie Hettie zal onduidelijk blijven, maar Lysander geneest van zijn probleem. Om er een ander probleem voor terug te krijgen, namelijk een zwangere Hettie. Die hem bezweert dat hij daarvoor verantwoordelijk is. De man van Hettie doet aangifte van verkrachting, Hettie getuigt tegen hem en Lysander wordt vervolgens  gearresteerd. Daarmee begint het verhaal meer het karakter van een spionageroman te krijgen, want de Engelse geheime dienst weet Lysander eerst op borgtocht vrij te krijgen en hem dan via de ambassade naar Engeland te smokkelen. Dat de dienst daarmee een bedoeling heeft is duidelijk, want nu hij de Engelse Staat een groot bedrag schuldig is - de borg - wordt hij gedwongen voor hen te gaan werken.

De roman valt heel duidelijk in twee delen uiteen: het sfeervolle, romantische, van decadentie doortrokken Wenen en het sobere Engeland in oorlogstijd. Ondanks het grote verschil in sfeer en stijl weet Boyd deze delen tot een eenheid te smeden. De Weense set-up blijkt in het latere verhaal ook van cruciale betekenis te zijn. Het spionageverhaal is spannend opgebouwd, je wordt als lezer verschillende keren op het verkeerde been gezet en blijft lang in het ongewisse over de waarheid. Het plezier waarmee Boyd dit heeft geschreven is voelbaar in de vele zijpaadjes, maar eveneens in de lyrische beschrijvingen van het Engelse platteland. Ook in de Weense sectie veroorlooft hij zich van die schrijverspleziertjes. Zo botst Lysander tijdens een politieke demonstratie op het plein voor het Rathaus tegen een haveloze jongeman in wie je toch echt de jonge Hitler meent te herkennen. En stelt hij zich in Café Landtmann spontaan voor aan Sigmund Freud en vertelt deze enthousiast over zijn snelle genezing bij  Dr. Bensimon. Waarop Freud, wanneer hij hoort welke therapie Bensimon toepaste, slechts antwoord: 'Oh, "Parallellism". I'll make no comment. Good day to you, sir. I wish you well.'

Na Brazzaville Beach (zie bespreking in augustus) is dit al de tweede roman van Boyd dit jaar die ik na lezing met een groot gevoel van voldoening dichtsloeg. Gelukkig heb ik nog een paar van zijn boeken ongelezen in de kast staan.

donderdag 14 november 2013

Sublieme momenten

Het meest intrigerende aspect aan James Salter's nieuwe roman All That Is vindt ik de titel. Wat zegt die, waar gaat dit boek over? In de Nederlandse vertaling - 'Alles wat is'  - blijft het voor mij net zo raadselachtig. Als je de titel letterlijk opvat zou het boek moeten gaan over 'alles' of 'alles wat er is'. Maar wat is dat, wat bedoelt Salter daarmee? Het motto dat hij aan zijn verhaal vooraf laat gaan biedt iets meer duidelijkheid: 'There comes a time when you realize that everything is a dream, and that only those things preserved in writing have any possibility of being real.' Is het leven, ons bestaan, ongrijpbaar als in een droom? En beklijft het uitsluitend in de vorm waarin je het neerschrijft? Kortom: de nieuwsgierigheid werd geprikkeld. Een goed begin.

Hoofdpersoon in deze roman is Philip Bowman. Salter beschrijft diens volwassen leven, van het laatste jaar van de Tweede Wereldoorlog tot halverwege de jaren tachtig, wanneer hij in de zestig is. Het begin van het boek is prachtig. Het is eind maart 1945, enkele uren voordat een grote Amerikaanse legermacht de aanval op het Japanse eiland Okinawa zal inzetten. Bowman is marinier en bevindt zich op een van de schepen die in konvooi op volle snelheid richting Okinawa varen. Alleen al op dit ene schip is hij in gezelschap van ruim 1500 andere mariniers. Mannen en jongens die niet weten of ze de nieuwe dag zullen overleven. En die dus moeilijk de slaap kunnen vatten. De eerste zin luidt: 'All nigth in darkness the water sped past. In tier on tier of iron bunks below deck, silent, six deep, lay hundreds of men, many faceup with their eyes still open though it was near morning.' Tijdens de slag om Okinawa sneuvelen zo'n 12.000 Amerikaanse soldaten, maar Bowman en zijn schip blijven gespaard. In de herfst keert hij terug naar huis.

Na een studie Engelse literatuur aan Harvard neemt hij een baan aan als redacteur bij een kleine literaire uitgeverij in New York. Die omgeving vormt het decor voor deze roman. Bowman wordt verliefd op de beeldschone Vivian en trouwt met haar. Maar na een paar jaar blijkt dat zij, opgegroeid in een wereld van landgoederen en paarden, een heel ander persoon is dan Bowman dacht. Ze scheiden. Hij heeft een tijdje later een korte affaire met de Engelse Enid, maar die verhouding bloedt dood omdat zij haar man 'nu' niet wil verlaten. Bowmans laatste relatie is met Christine, die hem verraadt door hem op slinkse wijze en samenspannend met haar minnaar zijn huis afhandig te maken. Deze misschien heel alledaags en weinig spannend overkomende verhaallijn is eigenlijk niet meer dan een dunne draad die Salter spant door een roman die voortdurend alle kanten uitschiet, waarin hij steeds zijpaden inslaat. Van veel personen waarmee Bowman te maken heeft schetst Salter ook de achtergrond, soms groeien die passages uit tot kleine subplots. Bowmans relaties met vrouwen worden uitvoerig geanalyseerd, de sexscènes prachtig beschreven, nieuwe liefdes op haast poëtische wijze bezongen. Wat mij het meeste boeide was dat je voortdurend het gevoel hebt dat de schrijver Salter boven deze taferelen zweeft, het alles aanziet en naar believen aan touwtjes trekt. Je maakt het leven van een Everyman of Alleman mee, maar dan wel een wiens leven ter plekke door de schrijver wordt geschapen.

Tegen het slot is Bowman ouder en wijzer, om een gemeenplaats te gebruiken. Gelouterd, zou je ook kunnen zeggen. Hij denkt al wel eens aan de dood. Hij voelt zich aangetrokken door een collega van vroeger, Anne. Dat gevoel is wederzijds. Ze zijn voorzichtig, willen zien hoe het zich ontwikkelt. Plannen een reis naar Venetië in de winter. De stad voor henzelf. Het laatste hoofdstuk heet 'Without End'. Daar laat Salter het bij.

Het is volstrekt fout om in een bespreking de plot tot op de laatste bladzijde weer te geven. Ik ben daar ook altijd heel terughoudend in. Maar bij All That Is mag dat. Zoals gezegd, het verhaal is niet meer dan een dunne draad door de roman. Gebeurtenissen zelf zijn niet het belangrijkste in ons leven, lijkt Salter te willen zeggen. Het wezenlijke en ook mooiste speelt zich vooral rondom die verhaallijn af, in alle terzijdes. En in Bowmans gedachten. En in dit boek ook tussen de regels door. Het is een beetje als in die laatste strofe van het gedicht Het tuinfeest van Martinus Nijhoff: 'Zij zingen, nijgen naar elkaar en kussen, / Geenzins om liefde, maar om de sublieme / Momenten en het sentiment daartusschen.'

zondag 10 november 2013

Two Brothers

Een van mijn favoriete televisieseries is Blackadder, en dan vooral de vierde en laatste serie, Blackadder Goes Forth, die zich afspeelt in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog. De volstrekte zinloosheid van het oorlogsgeweld wordt zichtbaar gemaakt door de hoofdpersonen in kolderieke situaties te plaatsen. Dat klinkt vreemd, maar het werkt en heeft een hoogst komisch effect. Rowan Atkinson als Captain Blackadder, Hugh Laurie als zijn wat dommige rechterhand Lieutenant George, private Baldrick in de rol van duvelstoejager en daarboven uittorenend Stephen Fry als General Melchett, nooit in de loopgraven te vinden maar wel een veilige vijftig kilometer daarachter, nippend aan zijn champagne. De zesde en laatste aflevering eindigt met de drie mannen die de loopgraven uitstormen richting het mijnenveld en de vijand. In een aanval die ze vijf afleveringen lang hadden weten te vermijden. Het komische is dan verdwenen, je kijkt recht de afgrond in. Het script luidt: 'As they rise above the sandbags they are met by thunderous machine-gun fire. [....] They run on, brandishing their handguns. They will not get far.' De serie werd geschreven Ben Curtis en Ben Elton. Deze laatste heeft nu een boek geschreven waarin de oorlog opnieuw een grote rol speelt, ditmaal de Tweede Wereldoorlog en de aanloop ernaar.

Two Brothers is het verhaal van een Joods gezin in Duitsland in de jaren tussen 1921 en 1945, met een epiloog die zich afspeelt in Londen en Oost-Berlijn in 1956. Op 24 februari 1921, de dag waarop in München de Nazipartij wordt opgericht, worden in een Berlijns ziekenhuis twee jongens geboren, een tweeling. Een van de jongetjes blijkt doodgeboren. Tegelijkertijd overlijdt in een van de andere verloskamers een alleenstaande vrouw bij de geboorte van haar zoontje. Omdat dit weesjongetje in het politiek en economisch roerige en arme Duitsland van die tijd een onzekere toekomst in een kindertehuis tegemoet zou gaan, bieden de arts en verpleegsters het kind aan de vrouw van de tweeling aan. Deze accepteert dit geschenk en verlaat met haar 'tweeling' het ziekenhuis. Frieda, zelfs een arts, en haar man Wolfgang, een jazzmusicus, besluiten niemand te vertellen dat een van de twee kinderen niet hun eigen kind is. Dat zal in de toekomst vergaande gevolgen hebben, want zelf zijn zij Joods en een van hun kinderen is dat dus niet.

Hun gehele jeugd weten de jongens, de Joodse Paulus en de volbloed Arische Otto, hier niets van. En naarmate ze ouder worden zien Frieda en Wolfgang steeds minder noodzaak het geheim te onthullen. De jongens groeien als een echte tweeling op: nauw met elkaar verbonden en zelfs beide verliefd op de Joodse Dagmar, dochter van een rijke Joodse zakenman. Pas wanneer na 1933 Joden in Duitsland meer en meer worden buitengesloten en als een minderwaardige bevolkingsgroep worden behandeld, realiseren Frieda en haar man zich langzaamaan dat het eerlijker zou zijn om hun niet-Joodse kind de waarheid te vertellen en hem zodoende te vrijwaren voor verdere vernederingen en discriminatie. Maar de jongens gaan na deze onthulling nog een stap verder: zou de familie niet beter beschermd kunnen worden tegen het naderende onheil wanneer een van hen lid zou zijn van de SS? Dus zou werken in het hol van de leeuw? En wie zou dat dan moeten zijn? De Arische, de meest geschikte? Durven ze een persoonsverwisseling aan?

Halverwege zijn roman heeft Elton hiermee alle stukken hun plaats op zijn schaakbord gegeven, het eindspel kan beginnen. Dat is bijzonder spannend, ik ervoer het boek als een echte page-turner. Het tweede deel van het verhaal zit zo vol onverwachte wendingen dat die soms wat ongeloofwaardig overkomen. Elton is daarin als auteur wel heel sturend aanwezig. Dat het verhaal deels wordt verteld door een van de broers die in Londen woont en daar in 1956 wordt benaderd door de Oost-Duitse geheime dienst is een mooie vondst.

Elton heeft de geschiedenis van de familie en de gebeurtenissen in het Duitsland van de jaren twintig, dertig en veertig mooi met elkaar verweven. Zijn stem is in de historische toelichtingen soms wat schoolmeesterachtig, maar in de passages waarin hij beschrijft hoe de situatie ingrijpt in het leven van Frieda, Wolfgang en hun kinderen treft hij precies de goede toon. De gruwelijke taferelen tijdens de Kristallnacht die een van de zoons als SS'er meemaakt, Wolfgangs moedige besluit niet langer zijn gezin een blok aan het been te zijn, Frieda's bewuste keuze om een groep Joodse kleuters die tijdens een razzia uit een schooltje worden gehaald te begeleiden op hun deportatie: het zijn diep-tragische momenten die door Elton heel indringend worden verteld. Het zijn die passages die je als lezer lang bijblijven. Zoals ik na bijna vijfentwintig jaar ook de slotscène van Blackadder nog helder voor ogen heb.

dinsdag 5 november 2013

Mythevorming

Het Nyosdal ligt in Kameroen, ongeveer driehonderd kilometer ten noordwesten van de hoofstad Yaoundé. Het is een groene streek, die bekend staat als de Grassfields. In het afgelegen dal liggen verspreid enkele dorpen en een paar meertjes. Het grootste meer is het Nyosmeer, een diep kratermeer gesitueerd op de flanken van een niet-werkende vulkaan. In de nacht van 21 op 22 augustus 1986 vindt in het dal een raadselachtige gebeurtenis plaats. Enkele dagen later bereikt dat feit via de media de buitenwereld. Luchtopnamen van een vallei bezaaid met dode mensen en dieren - 1746 mannen, vrouwen en kinderen, de complete veestapel - gaan over de hele wereld. 'The freakiest disaster' van de twintigste eeuw koppen Amerikaanse kranten. Binnen een week zijn wetenschappers uit tien landen ter plekke, soms vergezeld door een team medewerkers. De race om de enige echte verklaring van de ramp, en daarmee wetenschappelijke roem, is begonnen.

Frank Westerman is al jaren geïnteresseerd in wat zich daar afspeelde. Nadat hij er in 1992 een radioreportage over maakt voor de VPRO duikt het onderwerp in 2009 weer op wanneer hij bij Teylers Museum betrokken is bij een project over 'mythe versus de wetenschappelijke waarheid'. Mythes intrigeren hem: waar komen ze vandaan, hoe ontstaan ze, waarom spreken ze ons zo aan en hoe kan het dat ze voor veel mensen een werkelijkheid, een waarheid zijn? Dat is voor hem het begin van een nieuwe reis naar het Nyosdal, ditmaal een zoektocht met als doel om in kaart te brengen welke waarheden er sinds de ramp zijn ontstaan: de wetenschappelijke én de verhalen, de nieuwe mythes. Hij ziet het als een proefopstelling: er is een 'oerknal' - de ramp - die is gevolgd door een kleine vijfentwintig jaar onderzoek, discussie en gespeculeer. Door de wetenschappers én de bewoners.

Het eerste deel van Stikvallei gaat over de mythedoders, de wetenschappers. Westerman beschrijft met gevoel voor drama de strijd tussen de deskundigen, die al snel in twee kampen zijn verdeeld. De Franse vulkanoloog Haroun Tazieff legt de oorzaak van de ramp bij een 'freatische eruptie' van de vulkaan onder het Nyosmeer, waarbij een wolk hete stoom werd uitgestoten vermengd met het dodelijke kooldioxide (CO2) dat als een enorme bel op de bodem van het meer lag. De IJslander Haraldur Sigurdsson daarentegen ziet geen vulkanisme. Hij denkt dat de bovenste waterlaag van het meer uit balans is geraakt waardoor de diepe bel met kooldioxide, met een omvang van een kubieke kilometer (!) kon ontsnappen. In beide scenario's is de wolk met kooldioxide in razend tempo als een vloedgolf het dal ingestroomd. De eerzucht van de mannen, de ruzies tijdens congressen, het gekonkel om je gelijk te halen: het is een spannend, soms ongelooflijk en ontluisterend relaas. Op een gegeven moment schrijft een van de andere wetenschappers: 'We moeten oppassen dat we de feiten niet zo rangschikken dat ze ons verhaal vertellen. We moeten de feiten de tijd geven om ons hun eigen verhaal te vertellen.'

De mythebrengers komen in het middendeel van het boek aan het woord. Dat zijn de priesters en missionarissen die rondom het gebied werkzaam zijn ten tijde van de ramp. Twee daarvan, Fred ten Horn en Jaap Nielen, zijn Nederlandse paters. Zij zijn na de ramp de eersten die de overlevenden opvangen en de doden begraven. Zij doen hun verhaal over de eerste dagen, weken en maanden. Over het bouwen van nieuwe huizen buiten het dal, over de (on)mogelijkheid om als pater vanuit je eigen geloof aan je overgebleven gelovigen een zinvolle verklaring van de ramp te geven. Maar ze kijken ook terug op hun lange loopbaan in Kameroen, naar hun ontwikkeling van zendeling tot ontwikkelingswerker. Dat levert een mooi tijdsbeeld op.

De Kameroeners zelf zijn de mythemakers. Er blijken een kwart eeuw na dato veel verklaringen te circuleren over het hoe en waarom van de ramp. Westerman brengt in kaart hoe die zich verhouden tot oudere mythes, hoe ze passen in traditionele denkpatronen. Geloof is in Afrika veel sterker dan bij het Christendom en de Islam gebaseerd op een orale traditie, er is veel minder in geschriften vastgelegd. Vanuit die orale traditie kun je als individu veel vrijer zelf verklaringen voor een ramp als deze zoeken in de overgeleverde verhalen over je geloof en je voorouders. En dat gebeurt op allerlei niveaus, zowel door boeren ter plaatse als door jonge toneelschrijvers in de hoofdstad.

Westerman heeft in zijn eigen woorden geprobeerd 'een kluwen draad voor draad te ontwarren'. Dat is gelukt, want Stikvallei is een opeenstapeling van grote en kleine gebeurtenissen, van individuele ervaringen, emoties en daden, van verklaringen, opvattingen, gedachten en ideeën. Hij hoopte dat daardoor de 'kiemvorming', het allereerste begin van nieuwe mythes over de ramp zichtbaar zou worden. Of dat is gelukt mag je na lezing zelf uitmaken. Ik heb het boek in ieder geval gefascineerd gelezen.

woensdag 30 oktober 2013

Bach als therapie

Dramatische gebeurtenissen in het leven van een schrijver leveren soms indrukwekkende literatuur op. Hoe afschuwelijk deze gebeurtenissen ook zijn voor de personen zelf en hoe graag je ook wilt dat hun dit bespaard was gebleven, schrijvers moeten ze net als ieder ander verwerken en een plek geven in hun hoofd en in hun leven. Soms kiezen ze ervoor om dat te bereiken door erover te schrijven. De weinig gelukkige jeugd van David Vann leidde al tot drie prachtige boeken, recent koos Isa Hoes er al voor en wie herinnert zich niet Schaduwkind van P.F. Thomese?
Ook Contrapunt van Anna Enquist valt in die categorie. In augustus 2001 kwam haar dochter Margit om het leven bij een verkeersongeluk. Op de Dam in Amsterdam werd zij op haar fiets overreden door een vrachtauto die geen dodehoekspiegel had. Zij was zevenentwintig jaar. Zeven jaar later nam Enquist die gebeurtenis als uitgangspunt voor haar roman Contrapunt. Daarin probeert een vrouw de dood van haar dochter - beide worden niet bij naam genoemd maar uitsluitend aangeduid als 'vrouw', 'moeder', 'meisje' en 'dochter'  - te verwerken door de Goldbergvariaties van Johan Sebastiaan Bach in te studeren. Het muziekstuk bestaat uit een aria, gevolgd door dertig variaties, waarna ter afsluiting de aria wordt herhaald. De muziek is complex van structuur, vaak zijn er ingewikkelde vingerzettingen. Het instuderen heeft een duidelijk doel: 'Studeren was de enige weg. Op zoek gaan naar het moment dat het werk begon te krimpen, dat de gedetailleerde chaos, de overweldigende véélheid, week voor een ordening. Daarvoor moest je je koppig onderdompelen in de kleinste fragmenten. Een andere weg was er niet.' De chaos bedwingen, dus. De betekenis van alle noten, alle passages en alle variaties doorgronden en die vervolgens inpassen in het grote geheel.
Hoe autobiografisch deze methode is blijkt uit een interview dat Enquist in 2005 had met Coen Verbraak voor de Volkskrant. Zij zegt daarin: 'Het verlies van een kind is een enorm identiteitsverlies. Alsof zelfs je moederschap vergeefs is geweest. Ik kon aanvankelijk mijn vak niet meer doen, kon niet meer schrijven. Ik kon helemaal niks meer. Daarom ging ik ook pianospelen. Dat was een identiteit die ik al had voor ik kinderen kreeg. Je bent enorm op zoek naar bezigheden die je identiteit weer kunnen versterken.Juist in dat vak vond ik uiteindelijk weer iets vaan mezelf terug.' Enquist is naast schrijfster psychoanalytica van beroep, maar studeerde ook piano en cello aan het conservatorium. Dus vandaar de 'eerdere identiteit'.
Ik 'las' het luisterboek, door Enquist zelf voorgelezen. Dat doet ze heel ingetogen, met die herkenbare doorrookte stem van haar. Het grote pluspunt van het luisterboek boven het papieren boek is dat de complete Goldbergvariaties er ook op staan, gespeeld door Ivo Janssen. Terwijl je de vrouw volgt in haar worsteling met de muziek, bij haar analyses van de betekenis ervan en haar mijmeringen én verrassende ontdekkingen over het privé-leven van Bach hoor je steeds een van de variaties uitgevoerd worden. Dat werkt heel goed, ik had het gevoel dat ik daardoor helemaal in het verhaal werd gezogen. Na afloop heb ik ook nog even het papieren boek doorgebladerd, waarvan de tekst dan ineens wat kaal aandoet.
Tijdens haar muzikale therapie denkt de vrouw voortdurend terug aan allerlei momenten uit het leven van haar dochter. Van het wandelen met de kinderwagen, de eerste schooldag, het meisje spelend met haar broertje tijdens vakanties in de vrije natuur, tot aan haar pogingen om zang te gaan studeren aan het conservatorium, het verlaten van het ouderlijk huis en de dag dat de moeder, op vakantie in Zweden, een telefoontje krijgt met het nieuws van het ongeluk. Die teksten zijn direct, teder, soms ook rauw, maar heel vaak in de beschrijvingen van gelukkige momenten heel poëtisch, doordrenkt met gevoel. Niet verwonderlijk. Enquist blijft tenslotte - voor mij althans - op de eerste plaats dichter.

vrijdag 25 oktober 2013

Een terechte winnares

Op 10 oktober jongstleden werd in Stockholm bekendgemaakt dat de Nobelprijs voor literatuur dit jaar is toegekend aan Alice Munro. Zij is een Canadese schrijfster die vooral bekend is om haar korte verhalen. Ik had nog nooit iets van haar gelezen, moet ik bekennen. De laatste jaren hoop ik steeds dat mijn lievelingsschrijvers Philip Roth of Haruki Murakami de prijs krijgen, maar ondanks dat ze dit dubbel en dwars verdienen gebeurde dat ook ditmaal niet. En net als ieder jaar nam ik me voor direct een boek van de uitverkorene te lezen. Ik koos Too Much Happiness, een verhalenbundel uit 2009. Die stelde me niet teleur. Integendeel, ik ben bang dat ik verslingerd ben geraakt aan Alice Munro.
Munro publiceerde in 1968, dus al vijfenveertig jaar geleden, haar eerste verhalenbundel. Daarna volgden nog dertien bundels, met als meest recente Dear Life uit 2012. De meeste van haar verhalen spelen zich af in Huron County, een streek tussen Lake Huron en Lake Ontario in het zuidoosten van Canada, waar zij zelf woont.
Waarom heb ik na het lezen van één verhalenbundel het gevoel dat ik verkocht ben? Waar zit dat in? Ik kan dat wellicht het beste illustreren met een voorbeeld. Een van de wat langere verhalen is Child's Play. In de eerste alinea, slechts drie regels lang, zegt een moeder 'wat verschrikkelijk', een vader bromt 'dat er toezicht had moeten zijn'. In de tweede alinea, slechts één regel langer, vraagt dezelfde moeder aan haar dochter of zij zich nog herinnert dat ze altijd bang was van 'haar, het arme schaap'. Na dit raadselachtige en wat onheilspellende begin ontvouwt zich het verhaal. Over twee meisjes van een jaar of tien, de ik-figuur Marlene en haar vriendin Charlene. Marlene heeft een obsessie. Zij denkt dat zij wordt gestalkt door een meisje van haar leeftijd dat verstandelijk gehandicapt is. Waarschijnlijk is dit meisje, Verna heet ze, alleen maar aanhankelijk en heeft zij gewoon behoefte aan contact met een aardig meisje dat bij haar in de buurt woont. Maar voor Marlene is het niet mogelijk de situatie op die manier te bekijken. Altijd en overal is zij op haar hoede. Wanneer zij Verna ziet schiet zij zo snel mogelijk weg.
Tijdens de laatste dagen van een zomerkamp aan de oever van een meer, waar Marlene en Charlene allebei aan deelnemen, duikt Verna ineens op. Zij maakt deel uit van een groep verstandelijk gehandicapte kinderen die het staartje van het kamp mogen meemaken. De 'gezonde' kinderen krijgen de opdracht zich een beetje om de nieuwelingen te bekommeren en het hen naar de zin te maken. Marlene is in alle staten en weet zich met hulp van haar vriendin onzichtbaar te houden voor Verna. Tot de laatste ochtend, wanneer alle kinderen gezamenlijk gaan zwemmen in het meer. Precies op het moment dat een voorbijvarende speedboot een grote golf veroorzaakt wordt Marlene gespot door Verna. Die enthousiast op haar afkomt, tot afgrijzen van Marlene. De scène eindigt in totale verwarring omdat de kinderen door de golf worden overspoeld en tegelijk de eerste ouders arriveren om hun kroost op te halen.
Door omstandigheden zien Marlene en Charlene elkaar niet meer na dit kamp en verliezen ze elkaar uit het oog. Jaren later ziet Marlene in de krant de trouwfoto van haar vriendin, maar dit is voor haar geen reden om het contact weer te herstellen. Evenmin doet ze dat wanneer Charlene haar vijftien jaar later een brief stuurt om haar te feliciteren met de publicatie van haar boek, een wetenschappelijke studie. Pas wanneer Marlene veel later, ze is dan al gepensioneerd, een brief ontvangt van Charlene's echtgenoot waarin deze haar informeert dat Charlene terminaal ziek is en haar heel graag wil spreken zoekt ze contact. In het ziekenhuis blijkt Charlene niet aanspreekbaar, maar ze heeft een brief voor Marlene klaargelegd. Daarin vraagt ze Marlene contact op te nemen met een priester in Guelph, een stad op een halve dag rijden van Toronto. Marlene voert de opdracht uit. Het verhaal heeft een open einde, maar in Guelph wordt duidelijk waarom Marlene al die jaren geen contact meer wilde hebben met haar vriendin. En wat er gebeurde aan het einde van de zwempartij. Waarmee je als lezer terug bent bij de eerste alinea's van het verhaal, die nu opeens duidelijk voor je zijn.
In een kleine vijftig bladzijden presenteert Munro hier de essentie van een heel leven. Verspringend in de tijd, de informatie voorzichtig doserend. De innerlijke strijd waarmee Marlene al die jaren te maken moet hebben gehad vanwege het wegdrukken van een vreselijk geheim wordt met geen woord genoemd, ook niet aan het slot. Maar je voelt die onderhuids wel degelijk, dat is meesterlijk gedaan. Ook in de meeste van de negen overige verhalen in de bundel blijft veel onuitgesproken, worden veel zaken slechts subtiel gesuggereerd. Wanneer dit zo vakkundig gebeurt als hier door Munro komt dat je leesgenot zeer ten goede. Niets is erger dan een auteur die alles omstandig uitlegt.
De hoofdpersoon is meestal een vrouw. In het openingsverhaal Dimensions is dat een vrouw die regelmatig urenlang met het openbaar vervoer reist om iemand te bezoeken. Langzaamaan leer je dat dit haar man is, die in de gevangenis zit om iets wat hij het gezin heeft aangedaan. In Deep-Holes verliest een vrouw het contact met haar oudste zoon, om hem jaren later terug te zien als een man die op geen enkele manier meer aan het leven hecht. En in Free Radicals wordt een weduwe die vanwege kanker niet lang meer te leven heeft in haar huis belaagd door een crimineel die op de vlucht is voor de politie.
Het titelverhaal, eigenlijk een kleine novelle, is het buitenbeentje in deze bundeling. Het gaat over Sophia Kovalevski, een negentiende-eeuwse Russische wiskundige en schrijfster die in 1891 in Stockholm op 41-jarige leeftijd stierf aan longontsteking. Het verhaal beschrijft de laatste dagen van haar leven, waarin ze per trein en boot van Nice via Parijs en Berlijn naar Stockholm reist. In flashbacks toont Munro bepalende momenten in Kovalevski's persoonlijke en wetenschappelijke leven, waaruit duidelijk wordt hoe ingewikkeld het was voor een vrouw om in de laatste decennia van de negentiende-eeuw een eigen leven op te bouwen.
Munro is in deze bundel een auteur die de touwtjes strak in handen heeft. In heldere taal, zonder opsmuk, vertelt zij het verhaal en brengt haar hoofdpersonen tot leven. De onderwerpen zijn wezenlijk, origineel en gevarieerd, de uitwerking vaak verrassend. Een terechte winnares.

zondag 20 oktober 2013

Jachtpartij

Ik ben geen liefhebber van al te veel geweld in romans en verhalen. Toch heb ik het afgelopen jaar met veel plezier drie romans van David Vann gelezen: Dirt, Caribou Island en nu Goat Mountain. In elk van die boeken speelt geweld een grote rol en alle drie hebben ze een ontknoping die eindigt met de dood van een of meer van de hoofdpersonen. Goat Mountain spant in dit opzicht de kroon. Het is het verhaal van een jachtpartij waarop een man, die deze als jongen meemaakte, dertig jaar later terugkijkt.
Het verhaal is uiterst simpel. Een jongen van elf gaat met zijn vader, grootvader en een vriend op hertenjacht. Het jaar is 1978, de plaats is hun ranch in het bergachtige noorden van Californië. De jachtpartij is een jaarlijks terugkerend ritueel, maar deze keer is bijzonder. De jongen mag - of liever: moet - ditmaal zijn eerste 'kill' maken. Maar het loopt anders. In plaats van een hert te doden schiet de jongen met het groot-kaliber jachtgeweer van zijn vader een stroper aan flarden. Vanaf dat moment krijgt het verhaal een andere lading. Terwijl de mannen de driedaagse jachtpartij gewoon voortzetten, gaat het niet langer om een mannelijk ritueel waarmee de jongen zijn volwassenheid aantoont. Het gaat nu ook om het doden, om schuld, om boete. En om de relatie tussen de mannen, die tot het uiterste op de proef wordt gesteld.
Na het doden van de stroper is deze door de jongen en zijn vader naar hun kampement gesleept. Daar hangt het zwaar verminkte lijk met een touw om de voeten ondersteboven aan een boomtak. De mannen zijn het niet eens wat te doen in deze situatie: naar de politie gaan en alles opbiechten of het lijk ergens begraven en er nooit meer over praten. Ze vinden elkaar wel in hun afgrijzen over de houding van de jongen. Deze toont geen berouw, hij ziet het overhalen van de trekker als iets dat nu eenmaal moest gebeuren, iets dat hijzelf niet bewust heeft gedaan. Ieder voor zich worstelen de volwassenen dan ook met de vraag of de jongen een monster is of niet, of je een kind inderdaad zo'n handeling volledig mag aanrekenen of hem toch moet ontzien.
De volgende dag doodt de jongen zijn eerste hert, iets wat op hem veel meer impact heeft dan het doden van de stroper. Hij doet dit echter onhandig, waardoor het dier een lange en gruwelijke doodsstrijd moet doormaken. Vann beschrijft die zo realistisch dat ik enkele keren overwoog maar even door te bladeren. Maar tegelijk is het zo knap gedaan dat je gefascineerd blijft doorlezen. Wanneer het hert eindelijk is gestorven snijdt de jongen het hart en lever eruit en eet die ter plekke op, zoals de traditie verlangt. Vervolgens springen de vader, grootvader en de vriend in de pick-up truck en rijden weg, hun zoon en kleinzoon achterlatend in de wildernis. De jongen besluit deze actie, die duidelijk is bedoeld als een straf, te pareren en sleept het karkas van het hert op eigen kracht naar het kamp. Hij doet daar de hele nacht over en gaat er bijna aan ten onder. De verhoudingen worden hiermee definitief op scherp gezet en als lezer voel je dat het verhaal niet in vreedzame harmonie zal eindigen.
Op de vraag naar het geweld in zijn boeken antwoord David Vann dat hij hiertoe is geïnspireerd door zijn eigen gewelddadige familiegeschiedenis en dat Goat Mountain het laatste boek is waarin hij die ervaringen van zich af schrijft. De gewelddadige gebeurtenissen dienen nadrukkelijk een doel. Vann gebruikt het verhaal om vragen te stellen over de mens als moordlustig beest, over schuld, boete en morele verantwoordelijkheid. Hij plaatst die vragen in de Christelijke traditie. Veel hoofdstukken beginnen met verwijzingen naar de Bijbel: de moord van Kaïn op Abel, het bloed van Christus en de praktische onmogelijkheid om naar Gods regels te leven. De jongen zelf vergelijkt het doden van de stroper met het doden van Goliath door David.  De ondersteboven opgehangen dode stroper zou je ook als een zinspeling op de gekruisigde Christus kunnen zien. En net zoals de eerste mensen op aarde - Adam en Eva, Kaïn en Abel - alleen waren in hun paradijselijke wereld, zo lijken de jongen en zijn jachtgenoten dat ook te zijn in het overweldigende en lege landschap. De overpeinzingen over schuld en boete worden daarmee als het ware naar een hoger, algemener plan getild. Het verhaal krijgt daarmee een tweede dimensie, het wordt ook een allegorie. Die twee lagen worden mooi weerspiegeld in de omslag van het boek, waarop zowel een hert als een duivel zijn afgebeeld.
Stilistisch is Vann een meester. Als lezer valt er in dat opzicht veel te genieten. De prachtige, haast poëtische beschrijvingen van de nog ongerepte natuur vormen verstilde momenten in het verhaal. Bij de lang uitgesponnen, bloedstollende jacht- en moordscènes stond het water in mijn handen. De thematiek van wapens, jacht en survival is typisch Amerikaans, maar Vann werkt het gegeven tijdloos en algemeen geldend uit.

dinsdag 15 oktober 2013

Bannelingen van de revolutie

De Russische revolutie van 1917 veranderde het leven van miljoenen Russen ingrijpend. De Tsaar werd afgezet en later samen met zijn familie vermoord. De macht lag voortaan bij de communistische partij. Voor de adel, de rijke burgerij en de landeigenaren betekende dit meestal het verlies van hun bevoorrechte positie en al hun bezittingen. De eerste jaren na 1917 woedde er nog een burgeroorlog tussen de communisten, de 'roden' en de aanhangers van het oude regime, de 'witten'. Maar in 1921 werd die strijd in het voordeel van de communisten beslecht en konden zij hun absolute macht gebruiken voor het verder uitbouwen van hun heilstaat. Die in de rest van de wereld in toenemende werd gezien als een dictatoriale politiestaat.
Dit verhaal is bekend en heeft geen verdere toelichting nodig. Veel minder bekend is welke gevolgen de revolutie had voor de Russen die in 1917 in het buitenland verbleven, en dan in het bijzonder het personeel dat op de Russische ambassades werkte. Zij vertegenwoordigden van de ene op de andere dag een machthebber die er niet meer was. En de nieuwe machthebbers benoemden liever hun eigen buitenlandse vertegenwoordigers. Zo raakten zij verzeild in een schimmig niemandsland. In Diplomaat van de Tsaar beschrijft Angela Dekker de lotgevallen van de ontheemde Russen in Nederland. Centraal in haar verhaal staat Paul Poustochkine, in 1917 tweede secretaris van de Russische ambassade in Den Haag. Hij zou voor altijd in ballingschap in Den Haag blijven, waar hij in 1958 overleed. In zijn nalatenschap werden ruim vijftig leren banden aangetroffen waarin hij zijn memoires had opgetekend. Die persoonlijke herinneringen, aangevuld met onderzoek in archieven en gesprekken met nazaten van de ontheemde Russen in Nederland, vormen de basis van Dekkers beschrijving van 'Klein Rusland in Den Haag'.
Paul Poustochkine behoorde tot een adellijk geslacht. Twee van zijn achttiende-eeuwse voorvaderen onderscheidden zich als admiraal in de strijd om de Zwarte Zee tegen de Turken. Zijn vader was consul van het keizerlijke Rusland in Napels en Amsterdam. Zelf zette hij die traditie voort door zich in 1906 aan te melden bij de opleiding tot diplomaat van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Sint-Petersburg. Hij trouwde in 1909 en reisde in 1910 met zijn jonge vrouw naar zijn eerste post, Kreta. In januari 1913 werd hij benoemd tot tweede secretaris aan de 'Légation Impériale de Russie' in Den Haag. Daar nam hij al snel enthousiast deel aan het drukke leven van de diplomaat, gevuld met lunches, diners en gala's. Voor de Russen was 1913 een jubeljaar waarin ze herdachten dat ze een  eeuw eerder Napoleon hadden verslagen. En in 1913 werd ook het nieuwe paleis van de diplomatie, het Vredespaleis in Den Haag, geopend.
Het begin van de Eerste Wereldoorlog, een jaar later, veranderde alles. Het Duitse leger walste aanvankelijk over het slecht bewapende Russische leger heen en nam veel soldaten krijgsgevangen. Wanneer deze uit hun gevangenschap wisten te ontsnappen, vluchtten ze meestal naar het neutrale Nederland. Het ging al snel om enkele duizenden gevallen, Poustochkine kreeg het druk met hun opvang. Na de revolutie en de moord op de Tsaar werd de situatie lastiger. De Russische ambassadeur kreeg een zenuwinzinking en moest in een inrichting worden opgenomen, de eerste secretaris reisde naar Washington op zoek naar militaire hulp aan de 'witten'. Poustochkine 'deed' de ambassade in zijn eentje. Zolang Nederland het nieuwe Russische bewind nog niet had erkend - dat zou pas in 1942 gebeuren - behield hij zijn officiële status. En zolang de 'witten' nog niet waren verslagen was de uitbetaling van de salarissen gewaarborgd via de schatkist van de Tsaar in Parijs, waar Lenin ondanks verwoede pogingen geen beslag op wist te leggen.
Als belangrijkste - en vrijwel enige - ambtenaar op de ambassade kwam Poustochkine in contact met zo ongeveer iedere Rus of Russin die Nederland binnenkwam. Op persoonsbewijzen, in trouw-, doop- en begrafenisregisters en in een eindeloze reeks officiële correspondentie, overal prijkt zijn naam en handtekening. Dekker diept verschillende van die persoonlijke verhalen uit. Over de consul en voormalige kamerheer van de Tsaar die samen met zijn vrouw een Russische theesalon opent in het centrum van Den Haag. Over de soldaat die, gevlucht naar Nederland, verliefd wordt op een koffiejuffrouw uit Scheveningen. Over een kunstenaar, over een priester, over de Nederlandse vrouw die samen met haar Russische man terugkeert naar Rusland en daar door het systeem wordt vermalen. En ze praat met nazaten en ontlokt hen herinneringen aan hun grootouders en overgrootouders.
Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog schreef Poustochkine: 'de oorlog en de Revolutie hebben de gehele klasse weggevaagd die voorheen in de eerste gelederen stond. Rusland heeft zijn fine fleur verloren, de kringen die de trots en de glorie van een land kunnen doen herleven. [....] Het leven daar over de grens is somber, mistroostig en nutteloos.[....] Het sprookje is uit en dat is het grootste verdriet.' Die weemoed over een verloren wereld zou de rest van zijn leven blijven beheersen. Echt aarden in Den Haag kon hij daarom niet. Maar hij kon genoeg afstand nemen om in zijn memoires de gebeurtenissen een plek te geven. En hij bleef onvermoeibaar zijn landgenoten steunen en zijn oude Rusland trouw. Angela Dekker schreef over hem en al die andere Nederlandse Russen een verrassend én ontroerend boek. 

maandag 14 oktober 2013

Jevgeni Onegin

Tussen 1821 en 1831 schreef Alexandr Poesjkin zijn roman in verzen Jevgeni Onegin. Het is het verhaal van Onegin, een jonge aristocraat die op het landgoed woont dat hij van een oom heeft geërfd. Via zijn vriend Lenski, een romantisch aangelegde jongen die in Duitsland heeft gestudeerd, leert hij Tatjana Larin kennen, een jonge vrouw die in de buurt woont. Zij wordt verliefd op Onegin en schrijft hem dat in een brief. Onegin wijst haar echter af. Korte tijd later krijgt hij ruzie met Lenski en doodt hem in een duel. Uit schuldgevoel vertrekt hij voor een lange reis. Wanneer Onegin drie jaar later terugkeert is Tatjana getrouwd met een prins. Hij meent te merken dat zij nog steeds van hem houdt en verklaart haar zijn liefde. Maar hij is te laat, zij wijst hem af en blijft haar echtgenoot trouw.
Dit toch wel wat melodramatisch overkomende verhaal komt in de verzen van Poesjkin helemaal tot leven. Het ritme en het speelse woordgebruik maken het een feest om te lezen. Ik las het vroeger al eens, maar heb het nu geluisterd, voorgelezen door Hans Boland. Hij maakte recent een nieuwe vertaling, die ook als boek werd uitgegeven in de Perpetuareeks. Luisteren naar deze verzen is een weldadige ervaring. Dan blijkt ineens hoe zangerig de taal van Poesjkin is. Dat merk je al in het Nederlands, maar nog veel sterker in het Russisch. Boland begint elk van de acht delen van het gedicht met het voorlezen van het eerste couplet in het Russisch. Ik versta daar natuurlijk niets van, maar ik zou graag het hele gedicht in het Russisch horen, zo mooi klinkt dat. Een tijdgenoot noemde het gedicht een 'encyclopedie van het Russische leven'. Boland noemt het in het nawoord van de teksteditie ook een 'encyclopedie van de ziel'. Zowel leven als ziel krijgen in zijn voordracht vleugels. Heel mooi. Gewoonlijk verwijder ik een luisterboek na het luisteren weer van mijn iPod. Onegin heb ik voorlopig maar even laten staan, dan kan ik het nog eens beluisteren.

donderdag 10 oktober 2013

Een schrijver in verzet

Britta Böhler is een bekende Nederlandse advocate van Duitse afkomst. Zij trad meermaals op in spraakmakende zaken met een politiek tintje. Zo verdedigde zij PKK-leider Öcalan en ook Volkert van der G., de moordenaar van Pim Fortuyn. En zij stond Ayaan Hirsi Ali bij in de kwestie rond haar nationaliteit. Ook voor haar eerste roman, De beslissing, koos zij voor een politiek onderwerp. En wel voor Thomas Mann en diens in 1936 gepubliceerde brief waarin hij het Duitse Naziregime veroordeelde. Böhler beschrijft de twijfel die Mann verscheurde in de drie dagen tussen het op de redactie inleveren van de brief en het moment waarop hij de hoofdredacteur belt om hem definitief toestemming tot publicatie te geven. Drie dagen waarin je de auteur meemaakt bij zijn dagelijkse beslommeringen. Maar waarin je ook meeleeft met zijn pogingen grip te krijgen op de politieke situatie van dat moment en de houding die hij daar als vooraanstaand auteur en publiek persoon tegenover zou moeten aannemen.
Wanneer Mann na lang sleutelen aan zijn brief eindelijk tevreden is met het resultaat en hij deze heeft afgeleverd op de burelen van de Neue Zürcher Zeitung heeft hij een goed gevoel over zijn daad: 'Eindelijk! Na drie jaar aarzelen heeft hij gedaan wat gedaan moest worden. Hij hangt zijn wandelstok over zijn arm en loopt langzaam de brede trap af. Maandag zal de brief in de krant staan. Een openbare afwijzing van het regime, en ook van Duitsland. Erika zal trots op hem zijn, trots dat de tovenaar zich goed van zijn taak heeft gekweten. Hij heeft zijn geweten en zijn overtuiging laten spreken, de diepe overtuiging - zo staat het in de brief - dat uit het tegenwoordige Duitse regime niets goeds kan voortkomen, voor Duitsland niet en ook niet voor de wereld.'
Maar al snel komen ook de tegenargumenten bij hem op. Dat deze aanval op Hitler en zijn trawanten misschien wel moedig is en zeker juist, maar dat hij publiceren in Duitsland voortaan kan vergeten. Waarmee hij niet alleen zichzelf maar ook zijn Duitse uitgever in een politiek én financieel lastige situatie brengt. En dat hij ook kan fluiten naar de teruggave van de meubels en boeken die zich nog steeds in zijn geliefde villa in München bevinden. Want Mann woonde sinds de machtsovername door de Nazi's in 1933 in Zwitserland, aan het meer van Zürich.
Böhler heeft zich voor haar boek onder andere gebaseerd op de dagboeken van Thomas Mann. Daaruit komen zinsneden als de volgende waarin Mann, luisterend naar een toespraak van Hitler die op de radio wordt uitgezonden, tegen zijn vrouw Katia zegt dat het 'gedrocht uit Berlijn [...] klinkt als een dol geworden kettinghond.' Dat 'die stem de onpeilbare wrok [verraadt] van de man, de etterende wraakzucht van een kerel die steeds is afgewezen, de eeuwige mislukkeling.' Iemand die zich zo negatief uitlaat over Hitler, al is het tot dan toe slechts in huiselijke kring, moet uiteindelijk wel tot het inzicht komen dat hij als publiek figuur dat ook in het openbaar moet doen. Wat dan ook gebeurt. Zijn dochter Erika en zijn zoon Klaus drongen er al tijden bij hem op aan.
Mann verbrandde met zijn brief al zijn schepen achter zich, er was geen weg terug meer. In de jaren erna werd hij een steeds actiever en scherper antifascist. Bij het begin van de oorlog vestigde hij zich in de Verenigde Staten. Voor iemand als hij, die verknocht was aan de klassieke Europese cultuur, was dat een grote stap. Bovendien was zijn Engels vrij slecht. Toch nam hij in 1944 het Amerikaanse staatsburgerschap aan. Pas in 1952 keerde hij terug naar Europa, weer naar het meer van Zürich.
Maar in De beslissing ligt dat allemaal nog in de toekomst, Böhler concentreert zich op de drie dagen na inlevering van de brief. Je leert Mann kennen als een neuroot die niet tegen een slordig bureau kan. Als iemand die al het grootste deel van zijn leven een dagboek bijhoudt waarin hij al zijn geheimen noteert, maar die tegelijk niet precies begrijpt waarom hij dit doet. Als iemand die maar niet kan wennen aan zijn mooie huurhuis in Küsnacht omdat het zoveel minder comfortabel is dan zijn veel mooiere en grotere villa in München. Maar ook als iemand die vervolgens vanuit dat klagerige gevoel gaat nadenken over de vraag wat 'thuis' nu is voor een vluchteling als hijzelf. Hij voelde zich thuis in Venetië, aan het strand met de mooie jongens met blonde haren. En gek genoeg had hij zich enkele jaren eerder ook thuis gevoeld tijdens een reis door het voor hem volstrekt nieuwe Amerika. Maar hoe verhoudt dat zich dan tot zijn overtuiging dat zijn 'enige echte thuis' Duitsland is?
Böhler schreef met De beslissing een prachtige roman. De opzet is klein, maar het onderwerp is groot, universeel. En nog steeds, op andere plekken en in andere omstandigheden, actueel. Een aanrader!


maandag 7 oktober 2013

Debuteren op je 79ste

Eric Schneider is een begenadigd acteur. Daarnaast is hij regisseur, toneelschrijver en beeldend kunstenaar. En nu heeft hij ook zijn debuut gemaakt als auteur. Van twee lange verhalen, gebundeld onder de titel Een tropische herinnering. Beide verhalen lijken geïnspireerd door persoonlijke ervaringen. Het eerste en langste gaat over een gebeurtenis in Nederlands-Indië, het tweede over een oudere acteur die aan de kant dreigt te worden gezet. Als schrijver sluit Schneider aan bij een familietraditie: zijn broer is de in 2011 overleden auteur Carel Johannes Schneider, beter bekend onder zijn pseudoniem F. Springer.
Het verhaal De beige man gaat over Ferdy Aronius, een al wat oudere Nederlandse diplomaat die ieder jaar omstreeks 6 augustus naar Nederland reist om te 'vieren' dat de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki een einde maakten aan de oorlog in Nederlands-Indië en hij en zijn familie werden vrijgelaten uit de jappenkampen. Hij viert dat feit met zijn moeder en met Mees Stork, een oude huisvriend en eigenaar van het Hotel Hoogduin waar ze altijd bijeenkomen. Ditmaal zal de reünie voor het laatst plaatsvinden. Niet omdat dit zo is afgesproken, maar omdat de omstandigheden zullen wijzigen. Hotel Hoogduin is door Mees Stork verkocht aan zijn voormalige Indonesische bediende Boelie Kamidjojo, de 'beige man', die het laat verbouwen tot Hotel Nieuw Buitenzorg. Bovendien zal deze reünie eindigen met een ontluisterende bekentenis die de relatie tussen de drie mensen voorgoed zal veranderen.
Schneider bouwt in dit verhaal de spanning mooi op. Vanaf het begin voel je als lezer dat er een geheim is waarvan de drie personages op de hoogte schijnen te zijn. Een geheim dat te maken heeft met de gewelddadige dood van Dieudonné, de oudere broer van Ferdy, eind 1945. Maar het duurt lang - aankomst, acclimatiseren, aperitief én diner - voordat de stemming zodanig is dat Ferdy voor het eerst in al die jaren zijn ooggetuigenverslag van de gebeurtenissen geeft. En dan blijkt dit voor zijn moeder en voor Mees Stork een volstrekt nieuwe en zeer schokkende versie te zijn. Waaraan ze door hun eigen gedrag medeschuldig zijn.
In het verhaal Firs.Een epiloog beleven we een doorwaakte nacht met een oudere toneelspeler. Die avond is hij lichtgewond geraakt toen de bus waarin hij met het toneelgezelschap na de voorstelling van Tsjechov's De Kersentuin naar huis reed een overstekend hert raakte en sterk moest remmen. Eenmaal thuis kan hij niet slapen en overdenkt hij zijn leven: tachtig jaar oud, nog steeds op pad als toneelspeler van kleine rollen - Firs is in De Kersentuin een bediende - en een echtgenote die dementeert. Ook belt midden in de nacht de regisseur op om hem te informeren dat hij naar een vervanger voor zijn rol op zoek gaat omdat hij niet wil wachten tot hij is hersteld. Kortom: een nacht waarin de totale ontluistering van een leven zichtbaar wordt. Schneider verwerkte deze thematiek eerder in het door hemzelf geschreven toneelstuk Nocturne. Een bittere komedie waarmee hij in 2009 langs de theaters trok. Ik zag deze voorstelling in Den Haag en was toen ook onder de indruk van Schneiders vermogen de belevingswereld van een oude acteur op te roepen.
Debuteren als auteur op je 79ste komt vrij zelden voor, denk ik. Maar in dit geval is het beslist 'beter laat dan nooit.' Gebruikmakend van zijn Indische wortels én een lang leven als acteur schreef Schneider twee mooie verhalen.

zaterdag 5 oktober 2013

Plek van herinnering

Het literaire oeuvre van de in 2011 overleden F. Springer is nauw verbonden met zijn werkzame leven als diplomaat in Nederlandse ambassades over de hele wereld. Maar ook zijn jeugd in Nederlands-Indië en de jaren die hij omstreeks 1960 als bestuursambtenaar doorbracht in Nederlands Nieuw Guinea, het huidige Papoea, lieten sporen na in zijn verhalen en boeken. De novelle Bandoeng-Bandung uit 1983 is daar een prachtig voorbeeld van. Die is onlangs verschenen als luisterboek, voorgelezen door de bekende acteur Eric Schneider. Die daarmee ook een heel bijzondere hommage brengt aan de auteur, want hij is een jongere broer van F. Springer, wiens echte naam Carel Johannes Schneider was.
De hoofdpersoon in Bandoeng-Bandung is Chris Regensberg, een al wat oudere politicus en lid van de Tweede kamer die door zijn partij aan de kant wordt gezet. Op een nette manier, dat wel, met een mooi afscheid en een decoratie. Bovendien wordt hem door de premier, een partijgenoot, ingefluisterd dat er mogelijk een mooie burgemeesterspost voor hem beschikbaar komt. Maar Regensberg ervaart het toch als een vrij smadelijke afgang en is er zuur onder. Zijn echtgenote Vera ziet wel iets in de rol van burgemeestersvrouw, maar Regensberg houdt dit voorlopig af en neemt zich voor om in alle rust aan zijn memoires te gaan schrijven. Wanneer hij echter kort daarna een uitnodiging krijgt om als 'elder statesman' mee te reizen met een economische handelsmissie naar Indonesië, met medeneming van Vera, neemt hij die aan.
Het is een bont gezelschap dat op Schiphol in het vliegtuig stapt: veel ondernemers, bestuurders, een enkele politicus en de staatssecretaris van handel. Velen met hun echtgenotes. De rol van Regensberg is beperkt tot het enig cachet verlenen aan de groep en het af en toe houden van een causerie tijdens officiële diners. In die tafelredes maakt hij handig gebruik van zijn Indische verleden - hij is er geboren en heeft er een deel van zijn jeugd doorgebracht - zodat zijn eerste praatje door die authenticiteit, zijn band met het land, indruk maakt. Zelf is hij intussen door de voorbereiding van die praatjes steeds meer gaan terugdenken aan zijn jeugd in Nederlands-Indië. Thuis heeft hij bij het pakken van de koffers ook een doos met brieven die zijn ouders vanuit Nederlands-Indië naar familie in Holland schreven meegenomen. Tijdens de siësta leest hij af en toe wat van die brieven. Maar het is vooral door een interview dat hij geeft aan een Indonesische journalist, die hem ook vraagt naar zijn verleden in het Jappenkamp, dat de reis gaandeweg een tocht wordt naar een plek van herinnering. En dat is Bandung, de stad in West-Java waar hij met zijn familie woonde. De stad waarvan de naam toen nog werd geschreven als Bandoeng.
Wat ik altijd prettig vindt aan de romans en verhalen van Springer is dat ze zo toegankelijk zijn, soms zelfs lichtvoetig en daardoor heel leesbaar. En tegelijk gáát het ergens over, er is een onderwerp, een thema dat serieus benaderd wordt en van meerdere kanten wordt belicht. Hier zijn dat in de eerste plaats het terugkijken in je eigen verleden, de betrouwbaarheid van je geheugen en de mate waarin tijd je herinneringen kleurt. Maar ook de verhouding tussen de oosterse en de westerse wereld, belichaamd door de vriendschap tussen een westers jongetje en zijn Indische vriendje.
Ik heb het boek lang geleden al eens gelezen, maar heb nu tijdens het beluisteren ervan genoten. Eric Schneider trekt alle registers van zijn stemtechniek open om het verhaal tot leven te brengen. De berusting en later verwondering van Regensberg, het enthousiasme van zijn vrouwje, de licht spottende en soms hautaine toon van politici, het Nederlands-Indische accent: je ziet de gebeurtenissen voor je. Ook valt door het voorlezen op hoe raak en soms scherp Springer de taal van Springer is. Hij zet in een paar passages de samenstelling van de handelsmissie neer, met de nodige ironie.
Springer gaf het boek als motto een tekst van de Britse dichter W.H. Auden mee: 'Time will say nothing but I told you so, / Time only knows the price we have to pay; / If I could tell you I would let you know.' Is dit een subtiele hint dat het boek in zekere zin autobiografisch is?

donderdag 3 oktober 2013

Verstilde intimiteit

De schrijver Franz Kafka werd maar veertig jaar oud. Twee jaar voor zijn dood stuurde zijn werkgever, een verzekeringsfirma, de aan tuberculose lijdende jurist met pensioen. Een jaar later, in juli 1923, ging Kafka voor zijn gezondheid op zomervakantie naar een kleine badplaats aan de Oostzee, Müritz. Daar ontmoette hij Dora Diamant, 25 jaar, onderwijzeres en voor de duur van de zomer kokkin in een vakantieverblijf voor joodse kinderen. Ze werden verliefd op elkaar. De volgende elf maanden brachten ze samen door, eerst in Berlijn, vervolgens in een kleine kliniek in een dorpje in de buurt van Wenen. In juni 1924 overleed Kafka daar, waarschijnlijk als gevolg van ondervoeding. Door de strottenhoofdtuberculose kon hij nauwelijks meer eten. Over dit laatste jaar schreef een Michael Kumpfmüller met De heerlijkheid van het leven een prachtige, verstilde roman.
Dora ervaart hun liefde als in een droom. Zij is hartstochtelijk verliefd, maar durft eerst nog niet te geloven dat haar liefde wordt beantwoord, haar overgave daaraan gaat met kleine beetjes tegelijk. Franz is alles wat zij in een man zoekt, maar tegelijk realiseert zij zich al heel vroeg in hun relatie dat hij ook problemen heeft: 'Ze schat hem rond de 35, wat betekent dat hij ongeveer tien jaar ouder moet zijn dan zij. Hij is niet gezond, heeft hij gezegd, de toppen van zijn longen hebben kougevat, vandaar de zee en het hotel in het bos; alleen omdat hij al jaren niet gezond is, heeft ze hem ontmoet.' Maar dat op de loer liggende gevaar valt weg tegen haar gevoel: 'Het is zijn mond, zijn gepraat is als een warm bad dat in alle kalmte tot haar doordringt. Geen enkele man heeft ooit zo naar haar gekeken, hij ziet haar vlees, het onderhuidse huiveren, het trillen, en ze vindt het allemaal goed.'
Na de vakantie gaan ze samen naar Berlijn, waar ze zijn eenvoudige huurkamer betrekken. Terwijl buiten de politieke onrust raast, de vliegende inflatie iedereen arm maakt en de snijdende kou de gezondheid van Franz verder aantast, leven ze in hun kleine wereld hun eigen leven. Hij probeert wat te schrijven, zij probeert het leven voor hem dragelijk te maken. Ze dromen van emigreren naar het warme Palestina. Vrienden komen niet langs, want die hebben ze niet. Alleen zijn vriend Max, ook een schrijver, brengt hen soms een bezoek. Die moedigt Franz aan te blijven schrijven. De verkoop van zijn boeken valt tegen. Wanneer zijn uitgever hem een overzicht van verkochte boeken stuurt is hij urenlang volstrekt ontmoedigd. Maar dat ze elkaar hebben maakt alles goed: 'Verder ontbreekt het hun aan niets. Ze zijn samen, ze hebben tijd, dat is het enige wat telt.'
De verstilling die de roman zo aantrekkelijk maakt wordt vooral teweeggebracht door de trefzekere, ingetogen schrijfstijl van Kumpfmüller. Hij verkeert in de hoofden van zijn personages en weet in korte passages mooi hun gevoelens weer te geven. Zoals wanneer Franz, kort voor zijn dood, 's nachts niet kan slapen in het besef dat zijn toestand verslechtert; 'Als hij 's nachts wakker ligt, als er rondom hem alleen maar stilte is, als hij ingespannen ligt te luisteren of er iets is in dit oerwoud van stilte, het troostende ruisen van het water, een paar voetstappen, gefluister bij de buren, zodat je een houvast hebt, een minuscuul bewijs dat het leven niet ophoudt, dat het alleen maar nacht is en je 's ochtends behouden wakker wordt.' Ook Dora wordt in de weken voor het overlijden van Franz teruggeworpen op zichzelf. Het is alsof ze zich door het besef van het naderende einde intens helder realiseert wat haar relatie met Franz voor haar betekent. Dat hij als het ware haar thuis is en zij door zijn overlijden op straat zal komen te staan.
Van Michael Kumpfmüller las ik eerder Lotgevallen van een beddenverkoper (2000), een succesvolle roman over een Duitse charlatan die in de jaren zestig op de vlucht voor zijn schuldeisers besluit te verhuizen naar de communistische DDR. Heel komisch en een beetje grof. Een groter contrast met deze subtiele roman over het laatste jaar van Kafka is nauwelijks denkbaar.

zondag 29 september 2013

Groots en geniaal?

Donna Tartt publiceerde sinds 1992 drie romans. In 1992 verscheen haar debuut, The Secret History. Ik las het en was diep onder de indruk. En met mij velen. Het werd een cultboek. Haar naam was gevestigd. Tien jaar later verscheen The Little Friend. De recensies waren wisselend. Over het algemeen werd dat boek minder positief besproken dan het eerste. Men vond het niet uitgesproken slecht, integendeel, maar het haalde niet het briljante niveau van het debuut. En nu, ruim tien jaar later, is daar Het puttertje. Volgens de uitgever van de Nederlandse editie is het een 'grootse en geniale roman'. Zo staat het tenminste in goudkleurige letters op het achterplat van het boek. Maar het oordeel van de recensenten in de grote dagbladen was wisselend. Zelfs zo sterk wisselend dat dit een gespreksonderwerp op zich werd.
Wat biedt Tartt ons? Het puttertje is het verhaal van Theo Decker, een dertienjarige jongen van gescheiden ouders. Zijn moeder komt om het leven bij een bomaanslag op een New Yorks museum waar ze samen een tentoonstelling van Hollandse meesters bezoeken. Zelf overleeft hij die aanslag. Bij zijn tocht naar buiten krijgt hij van een oude, stervende man een ring aangereikt met de boodschap zich op een bepaald adres te melden. Ook dwingt de man hem één van de in het puin liggende schilderijen mee te nemen. Dat is Het puttertje van Carel Fabritius, een klein schilderij waarop een vink is afgebeeld die met een kettinkje aan zijn voederplaats is geketend. Met ring en schilderij weet Theo in de chaos ongezien het museum te ontvluchten. Thuisgekomen wacht hij lang op zijn moeder, niet wetend dat zij de aanslag niet heeft overleefd.
Wanneer Jeugdzorg zich over hem ontfermt wordt hij ondergebracht in het gezin van een schoolvriendje, een rijke familie die een prachtig appartement aan Park Avenue bewoont. Hij blijft daar ruim een jaar. In die periode meldt hij zich ook op het adres dat de oude man in het museum hem had opgegeven. Daar blijkt zich een antiekwinkel te bevinden, waar Theo liefdevol wordt ontvangen door Hobie, de zakenpartner van de oude man. Ook raakt hij er verliefd op het meisje Pippa, het jonge nichtje van de oude man. Wanneer na verloop van tijd zijn vader op het toneel verschijnt om hem op te eisen verhuist Theo met hem en diens wat dellerige vriendin naar Las Vegas. Zijn vader verdient daar zijn geld door beredeneerd te gokken, de vriendin werkt in het restaurant van een casino. Het is een leeg leven. In Las Vegas raakt Theo bevriend met zijn klasgenoot Boris, een jongen uit Oekraïne.
Op dit punt aangekomen ben je ongeveer halverwege het boek van ruim 900 bladzijden. En heb je geconstateerd dat na een ijzersterk begin waarin de sensationele gebeurtenissen in het museum worden beschreven het verhaal wat afvlakt. Het was mij op dat punt niet duidelijk waar Tartt heen wilde. En al helemaal niet wat nu de rol van het schilderij is in haar concept. Theo heeft het al die tijd bij zich, verpakt in een kussensloop en verborgen op zijn kamer. Hij bekijkt het af en toe, als een dierbaar kleinood, en er is die voortdurende spanning vanwege het illegale aspect. Maar verder ....?
In de tweede helft van het boek, dat zich acht jaar later afspeelt wanneer Theo als antiekhandelaar werkzaam is bij Hobie in New York, nemen de vaart en spanning wat toe. Rondom het schilderij ontwikkelt zich dan een reeks criminele en gewelddadige gebeurtenissen waar Theo direct bij betrokken is. En die hem uiteindelijk in Amsterdam brengen, samen met het schilderij en zijn jeugdvriend Boris.
Is Het puttertje een boek dat de moeite waard is om te gaan lezen? Die vraag is toch wel legitiem wanneer je in de boekhandel staat en overweegt deze dikke pil aan te schaffen. Het is een rechtlijnig verteld verhaal, met vrij vlakke personages en een overvloed aan details. Tartt beschrijft alles, laat weinig aan de fantasie van de lezer over. Ze refereert soms aan Charles Dickens, wiens uitvoerige en gedetailleerde schrijfstijl een voorbeeld voor haar waren. Het boek is, zoals dat in haar eerdere boeken het geval was, een literaire roman met thrillerachtige elementen. Maar waar ze er in haar eerdere boeken in slaagde die beide aspecten zo met elkaar te verweven dat er een eenheid ontstond, zo lukt dat haar nu niet. De passages waarin Theo, vaak met het schilderijtje in de hand, mijmert over kunst en de betekenis daarvan zijn op zich niet zo slecht, soms zijn ze zelfs mooi geschreven. Je maakt er uit op dat het schilderijtje voor hem een houvast is, een betekenisvol baken in een wereld waarin hij als wees alle andere gevoelsbanden heeft verloren. Maar die passages staan volstrekt los van zijn psychologische ontwikkeling, die er trouwens nauwelijks is. De vraag waarom Tartt juist dit schilderij heeft uitgekozen voor haar verhaal wordt niet beantwoordt. Staat het geketende vogeltje symbool voor het leven van zijn 'bezitter', Theo? Of zit er een betekenis achter het gegeven dat Carel Fabritius kort na het voltooien van het schilderij in 1654 om het leven kwam bij de ontploffing van het Delftse kruitmagazijn? Zoals Theo's moeder stierf bij de bomaanslag?
Resumerend kun je vaststellen dat Donna Tartt hier niet het niveau van haar wonderschone eerste roman haalt, zelfs niet van haar minder geslaagde maar wel intrigerende tweede boek. Het verrassende van die beide romans, dat schuilt in de originele en onverwachte verhaallijnen en fascinerende personages, ontbreekt ditmaal grotendeels. Op de keper beschouwd zijn eigenlijk vooral de actiescènes in het museum in het begin van het verhaal én die bij de ontknoping helemaal geslaagd. Daarin weet Tartt mooi spanning op te bouwen. Maar enkele schaarse actiescènes en een af en toe opkomend thrillergevoel zijn toch wat weinig voor een roman van deze omvang. Door een boek als 'groots en geniaal' in de markt te zetten maak je het ook kwetsbaar. Dan verwachten de recensent en de lezer namelijk heel wat. En wanneer dat, zoals in dit geval, niet wordt waargemaakt valt het oordeel gemakkelijk negatief uit.