woensdag 31 oktober 2018

Bloedeloos

Lezen is soms een zaak van lange adem. Ik heb dat zelf de afgelopen weken weer eens aan den lijve ondervonden. Al na een uur of twee luisteren naar Goede mannen van Arnon Grunberg bekroop mij een gevoel van desinteresse. Het verhaal boeide me niet en het was mij op dat moment volstrekt onduidelijk wat de schrijver aan het voorbereiden was. Maar ik ben een brave lezer, gun de auteur zijn aanloop en blijf daarom luisteren. Het werd helaas, op enkele passages na, niet veel beter. Na ruim 15 uur was de martelgang voorbij en koppelde ik mijn oortje af, met het vaste voornemen Grunberg voorlopig even links te laten liggen. Wanneer een klik tussen schrijver en lezer er niet is moet je die niet forceren.

Goede mannen is het verhaal van Geniek Janowski, bijgenaamd de Pool. Hij is brandweerman bij de ‘C-ploeg’ in Heerlen. Hij is brandweerman geworden om mensen te redden, hij wil een goede echtgenoot en vader zijn. Een goede man, dus, net zoals zijn collega’s. Maar hij krijgt niet echt de kans een goede man te zijn. Zijn tienerzoon raakt depressief, pleegt zelfmoord, de Pool begint een verhouding met de vrouw van een collega, raakt in de war, verstopt zichzelf tijdelijk in kloosterstal, verlaat als hij eruit komt zijn vrouw en reist vervolgens met een datingbureau naar Oekraïne om een nieuwe vrouw te vinden. Ofschoon deze opsomming bij verre na geen recht doet aan de roman, toont hij wel de hinkstapsprongen die Grunberg zich in dit verhaal veroorlooft. Ze hebben tezamen misschien een diepere betekenis, maar mij ontgaat die. Dat het verhaal op mij daarnaast een te bedachte, bloedeloze indruk maakt is dan maar een klein verwijt in de marge van het grotere geheel.

Arnun Grunberg
Goede mannen
Luisterboek, voorgelezen door Kees Hulst
15 uur en 16 minuten
Nijgh & Van Ditmar  

zaterdag 27 oktober 2018

De muze en haar schilderij

De Engelse auteur Jessie Burton debuteerde in 2014 met The Miniaturist, in Nederland verschenen als Het huis aan de Gouden Bocht (dit blog, 9 november 2014). Dat verhaal  speelt zich af in het zeventiende-eeuwse Amsterdam. In haar onlangs verschenen tweede roman The Muse kiest ze opnieuw voor een historische setting, al ligt die nu wat dichterbij in de tijd. Het is een verhaal over een schilderij dat wordt gemaakt in het Spanje van nét voor de Burgeroorlog en dat opduikt in het Londen van de jaren zestig en door deskundigen wordt herkend als het werk van een inmiddels bijna vergeten genie. De vreugde over de ontdekking wordt echter wat getemperd door een aantal  onduidelijkheden, zoals de herkomst en de rol van de muze van de schilder, die slechts bekend is van een foto van hen beiden in zijn atelier. Burton wisselt tussen beide verhaallijnen, waardoor je als lezer gaandeweg gaat vermoeden hoe de zaak in elkaar steekt. Dat houdt de spanning erin, temeer omdat het uiteindelijk tóch anders blijkt te zijn dan je dacht.

De verteller is Odelle Bastien, een jonge vrouw die in 1962 vanuit Trinidad naar Londen is gekomen. Ze werkt als schoenenverkoopster en probeert in haar vrije uren korte verhalen te schrijven. Aan het begin van het boek, in 1967, weet ze een baantje als typiste te bemachtigen in The Skelton Institute, een niet al te groot museum. Ze leert een jonge man kennen, Lawrie, die kort daarvoor een schilderij heeft geërfd van zijn moeder en daarover graag meer wil weten. Wanneer ze hem adviseert het schilderij te tonen aan de directeur van het museum en deze direct enthousiast is, komt het verhaal op dreef. Vooral omdat de vrouw die Odelle heeft aangenomen en zich opwerpt als  haar mentor, adjunct-directeur Marjorie Quick, totaal van slag lijkt te zijn na het zien van het schilderij.

Dertig jaar eerder, in het zuiden van Spanje, heeft de Weense kunsthandelaar Harold Schloss een groot landhuis gehuurd. Hij verblijft daar met zijn echtgenote en hun dochter Olive. Zonder dat haar ouders ervan op de hoogte zijn heeft de kunstzinnige Olive zich aangemeld voor een prestigieuze kunstacademie in Engeland, is toegelaten maar maakt daar geen gebruik van. In plaats daarvan schildert ze in Spanje in het geheim heel krachtige, uitgesproken kleurrijke voorstellingen. Twee kinderen van de landeigenaar, de twintiger Isaac en de nog heel jonge Teresa, helpen in het huis. De politieke onrust in het land neemt met de week toe. Via de politiek actieve Isaac komt dat snel heel dichtbij.

Burton slaagt erin beide verhaallijnen en de belangrijkste personages overtuigend neer te zetten. Odelle, Marjorie Quick en Olive Schloss dragen het verhaal. De relatie tussen de eerste twee dames is van begin tot – dramatisch – einde spannend, evenals de manier waarop Olive zich in het verborgene artistiek uitleeft. Minder sterk zijn voor mij de scènes die betrekking hebben op het schilderij wanneer het museum daarmee aan de slag gaat. Die neigen enigszins naar effectbejag.

Al met al is dit een fijn boek voor tussendoor, professioneel in elkaar gezet. Net als in haar eersteling blijkt Burton ook hier een tijdsbeeld te kunnen neerzetten. The Miniaturist was een bestseller, er werd zelfs een televisieserie van gemaakt. Dat boek heeft dan ook, mede door de setting in het Amsterdam van Rembrandt en zeker ook het ietwat barokke verhaal, een X-factor. The Muse is ook een rijke, fantasievolle vertelling, maar tegelijk wat meer down-to-earth.

Jessie Burton
The Muse
446 blz
Picador

[ Nederlandse editie: De muze ] 

zondag 21 oktober 2018

George Sand

De naam George Sand heeft voor mij altijd een mythische klank gehad. Ze is een van die vrouwen die zich in een tijd dat dit nog niet gewoon was ontvochten aan de ondergeschikte plek die vrouwen traditioneel innamen in de maatschappij. Haar relatie met Frédéric Chopin zal ook aan mijn beeld hebben bijgedragen. En ooit, lang geleden, tijdens een autoritje door de Berry, in het hart van Frankrijk, reden wij door het dorpje Nohant-Vic. Terwijl ik nog zat te peinzen waarom die naam mij zo bekend voorkwam, doemde voor onze ogen de verklaring op: een château van forse afmetingen. Het Nohant van de schrijfster, de plek waar zij een groot deel van haar leven doorbracht. Maar iets van haar gelezen had ik tot voor kort nog niet.

Sand wordt in 1804 geboren als Amandine Aurore Lucile Dupin. Haar vader is van adellijke komaf, haar moeder een volksmeisje. Napoleon Bonaparte is in die jaren op het hoogtepunt van zijn macht, in 1804 kroont hij zichzelf tot keizer. Vader Dupin is officier in diens leger. Mooi zijn de herinneringen van de vierjarige Aurore aan de Spaanse veldtocht van 1808-'09 en het maandenlange verblijf van het gezin in een Madrilleens paleis. Kort na de terugkeer van deze veldtocht overlijdt Dupin na een val van zijn paard. Gevolg hiervan is dat Aurore zal opgroeien bij haar grootmoeder van vaders kant, niet bij haar geestelijk wat labiele moeder.

Het pseudoniem George Sand ontstaat bij de publicatie van haar tweede roman. Haar debuutroman, Rose et Blanche, had ze in 1831 geschreven samen met haar toenmalige geliefde, de schrijver Jules Sandeau. Voor Indiana, dat ze in 1832  uitbrengt, kiest ze het pseudoniem waaronder ze beroemd zal worden. Als 'George Sand' zal ze een reeks liefdesromans publiceren - vaak met een sociaal of maatschappelijk bewogen insteek - naast reisbeschrijvingen, brieven en politieke pamfletten. In 1836 scheidt ze van haar echtgenoot en vanaf dan is ze voor haar inkomen afhankelijk van haar schrijverij. De vier delen van Histoire de ma vie, waaraan ze in 1847 begint, vertonen wat trekjes van dat broodschrijven. De structuur is losjes, ze springt soms wel erg van de hak op de tak en het geheel is een af en toe weinig samenhangende mix van persoonlijke onbenulligheden en hoogdravende intellectuele vergezichten. Maar toch is daarin bij geduldig doorlezen genoeg moois te vinden.

Een karakteristiek tijdsbeeld geeft Sands beschrijving van de twee jaar die ze als tiener doorbrengt op het internaat bij de nonnen in Parijs. Haar analyse van het verschil tussen het leven in Parijs en op Nohant, en wat dat voor haar betekent, geeft inzicht in haar karakter. En de weergave van haar relatie met Chopin, helemaal op het eind van deze selectie uit de vierdelige Franse uitgave te vinden, zet veel van de andere verhalen die je daarover hebt gehoord in beter perspectief.

Sand wordt tegenwoordig heel modieus een 'feministe avant-la-lettre' genoemd. Haar huidige imago berust voor een belangrijk deel op die karakterisering. Uit deze Geschiedenis van mijn leven komt die betrokkenheid met het lot van de vrouw slechts naar voren wanneer Sand er persoonlijk mee wordt geconfronteerd, zoals bij haar scheiding. Haar maatschappelijk betrokkenheid bij een politiek onderwerp als de achterstelling van het volk is daarentegen veel groter. Ik vond het ook opmerkelijk te lezen dat haar gewoonte om zich als man te kleden simpelweg ontstond uit een heel praktische reden: het was voor haar veel gemakkelijker om zich als man op straat te vertonen op momenten dat er onrust heerste of demonstraties aan de gang waren. Als - enige - vrouw zou ze dan veel te veel zijn opgevallen.

En terzijde: Dat aan dit rondlopen als man soms overdreven gewicht wordt toegekend brengt de omslag van het boek mooi in beeld. Op de voorzijde is het portret van Sand afgebeeld dat de fotograaf Félix Nadar van haar maakte. De vormgever moet hebben gemeend dat het aardig zou om op het achterplat Sand in mannenkleding te laten zien. Op zich een goed idee, maar de 'man' die je vanaf het achterplat uitdagend aankijkt is niet George Sand maar Colette. We zijn dan een halve eeuw verder ...

George Sand
De geschiedenis van mijn leven
Uit het Frans vertaald door Ank Maas en A.M. de Hondt
Tekstkeuze en inleiding door Ank Maas
Colibri-bibliotheek
528 blz

zondag 14 oktober 2018

Transcendental highways

In augustus waren wij met vakantie in het Lake District, Engeland. Mijn vakantiepret begint gewoonlijk een paar weken vóór zo’n vakantie, in een boekhandel in Leiden of Den Haag. Een van de boeken die daar aan mijn vingers bleef plakken was Motel Songs van Auke Hulst, dat kort daarvoor de Bob den Uyl Prijs 2018 voor het beste Nederlandstalige reisboek was toegekend. Het is een boek over de trip die Hulst in 2016 ondernam dwars door de Verenigde Staten. Onopvallend verwerkt in het achterplat bevindt zich een CD met songs die hij onderweg schreef en die hij met eenvoudige apparatuur opnam in motelkamers. Een meer onvervalste road novel kun je niet bedenken, lijkt me. Het boek las ik tijdens de vakantie, daarover hieronder meer. Maar die muziek heeft sinds augustus, toen ik hem voor het eerst afspeelde in de auto, de CD-speler niet meer verlaten. De tekst, de muziek - It grows on you, om het zomaar te zeggen.

Dat Hulst besloot tot de reis had een minder plezierige oorzaak: de relatie met zijn vriendin liep stuk. Ongeveer tezelfdertijd leverde hij het manuscript van een nieuw boek in bij zijn uitgever, En ik herinner me Titus Broederland. Onrust in het hoofd, spanning over de ontvangst van de nieuwe titel. Even weg leek een goed idee. Omdat Hulst altijd al een hartstochtelijke liefde koesterde voor Amerika en de Amerikanen leek dit het goede moment om daar iets mee te doen. Hij plande een route die hem van oost naar west zou voeren, van Maryland dwars door de ruige Midwest en Northwest naar Californië, eindigend in San Francisco. Met de NRC kwam hij overeen artikelen te schrijven over de Iowa Writers’ Workshop en over de ervaringen van Jack Kerouac als brandwacht op Desolation Peak, in de zomer van 1956. Ook laadde Hulst een gitaar en een keyboard in de kofferbak van zijn gehuurde Nissan, onderdeel van zijn geheime plan.

Gepassioneerde liefde voor literatuur kan Hulst niet worden ontzegd. Zijn hoofdstuk over Ernest Hemingway begint als volgt: ‘Ernest Hemingway was een klootzak. Vraag me naar zijn werk en dat is het eerste wat ik zal zeggen. Hij was een pestkop en een macho en hij stak de mensen die hem vooruithielpen een mes in de rug zodra ze hem niet langer van nut waren. Hij was een man, zo schreef James Salter, “die in werk en leven een belediging nooit uit de weg ging”. Bokser, jager, visser, liefhebber van de bloederigste aller bloedsporten: stierenvechten. En schrijven, nog zo'n bloedsport. Hemingway maakte zijn oude vriend Scott Fitzgerald belachelijk in “The Snows of Kilimanjaro”(1936), op het moment  dat Scott, 'that poor son of a bitch', zijn donkere dronken dagen sleet nabij het gesticht waar zijn echtgenote opgesloten was. Iemand trappen die op de grond ligt, heel chic, Ernest. Maar verdomme, wat was je goed. En misschien, ik sta mezelf soms toe het te denken, was je toch geen klootzak.

Motel Songs is doordrenkt met die liefde zonder voorbehoud voor alles wat met literatuur en muziek te maken heeft. Of het nu Hemingway is – ‘Hoe zou het zijn om in een dubbelloops geweer te kijken? Is dat het zwaarste moment, of is er dan al iets van opluchting?’ – de roemloze ondergang van de geniale Fitzgerald, de verdrinking van zanger Jeff Buckley, of de lotgevallen van Prince, Kurt Cobain en Philip K. Dick, Hulst getuigt van zijn fascinatie en liefde voor hun werk en leven en als vanzelf ontstaan er meeslepende verhalen.   

Langzamerhand, rijdend over de eindeloze wegen door de woestijn, komt ook de vader van Hulst steeds meer in beeld, die overleed toen de schrijver zeven was. Als een road novel ook een reis is door je eigen verleden en psyche, wordt dat begrip hier volledig ingevuld. Hulst verweeft dit aspect van zijn verhaal mooi met de reis.

Tja, en dan die muziek. Bij de eerste kennismaking dacht ik: Paul Simon. Sommige nummers hebben diezelfde nadruk op de tekst en het ietwat tegendraadse van de muziek. Maar nu, een paar maanden later, herken ik het als Auke Hulst. Na lezing van het boek hebben veel nummers natuurlijk een extra betekenislaag voor je, maar ook op zichzelf blijven ze overeind. De composities zijn afwisselend, vormen een hechte eenheid met de tekst en blijven lang hangen. Nummers als Blue Ridge Parkway, Desert Days, Pappa Kissed a Gun en My Final Skin – voor mij het mooiste nummer – zijn sfeervol én krachtig. Om een indruk te krijgen misschien maar eindigen met de eerste passage van de eerste song?

Leaving Town
Leaving town
Leaving town
Heading westward
I’m freedom bound
Let me stay
On this transcendental highway
Let me stay
On this transcendental highway I’ve found.

Alleen geïnteresseerd in de muziek? Dan mis je veel, maar dat is jouw keuze. Dan kun je terecht op Spotify.

Auke Hulst
Motel Songs
290 blz & CD
Ambo Anthos

dinsdag 9 oktober 2018

Het jaar 1650

Cornelis Musch was van 1628 tot 1650 griffier van de Staten-Generaal der Nederlanden. In die functie was hij de spin in het web van het bestuur van de Republiek, een van de machtigste mannen van zijn tijd. Cornelis Musch was ook een boef. De mate waarin hij corrupt was is legendarisch, zelfs nu nog meldt Wikipedia dat feit in de eerste zin van zijn biografie. Jean-Marc van Tol koos deze machtige boef als centrale figuur voor het eerste deel van zijn trilogie over Johan de Witt, Musch. Daarin laat hij zien hoe in het jaar 1650 de machtsverhoudingen in de Republiek zich wijzigen, hoe de Oranjes tijdelijk op een zijspoor worden gezet en de jonge Johan de Witt zijn eerste stappen zet richting het raadpensionarisschap van het gewest Holland. Van Tol laat ons deze ontwikkelingen van heel nabij meemaken, door de ogen van de direct betrokkenen. Een adembenemende ervaring.

De openingspassage van Musch is onheilspellend: ‘Als u dit leest, ben ik dood. Mijn einde is onvermijdelijk. Wanneer ik de laatste zin van dit gedenkschrift geschreven heb, leg ik mijn pen neer – voor eeuwig – en begeef me naar zolder. Daar pak ik een stoel, ga erop staan, doe de strop om mijn nek en zal ik mezelf verhangen. Mijn vijanden zullen eindelijk krijgen waar ze al die jaren om smeekten: de doodsstuipen van een mus.’

Voor het zover is pent Musch in zijn koude en lege huis – zijn vrouw en bedienden hebben hem verlaten – aan de Haagse Kneuterdijk zijn herinneringen neer. Hij ontziet daarin zichzelf noch anderen, hoopt zoveel mogelijk van zijn vijanden mee te sleuren in zijn val. Corruptie, machtsmisbruik, politieke afpersing en meer van zulke zaken vormen het fundament waarop hij zijn politieke loopbaan heeft gebouwd. Dat hij heeft besloten er een eind aan te maken komt omdat het net zich langzaam om hem sluit. Het is december 1650, een paar maanden eerder is stadhouder Willem II, de prins van Oranje overleden. Dat gebeurde kort nadat deze een mislukte veldtocht tegen de stad Amsterdam ondernam. Na de dood van Willem kantelt het machtsevenwicht. Willems opvolger, zijn zoon Willem III, is net geboren. De gewesten, met Amsterdam voorop, voelen niet langer de behoefte aan een stadhouder. De oorlog met Spanje is immers twee jaar daarvoor geëindigd. Het Eerste Stadhouderloze Tijdperk wordt daarmee realiteit. Dat betekende ook schoon schip maken, afrekenen met veel waar Oranje voor had gestaan. Musch, die zich vanaf het begin van zijn loopbaan nauw verbonden had gevoeld met de Oranjes, hoort daar ook bij. Dit, en zijn ambtelijke misdrijven, doen hem de das om.

Van Tol, die ook bekend is als de tekenaar van Fokke & Sukke, is opgeleid als historicus. Naast zijn tekenwerk is hij een dag per week als vrijwilliger gastonderzoeker bij het project ‘De briefwisseling van Johan de Witt’ van het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis. Dit project beoogt de uitgebreide correspondentie van Johan de Witt wetenschappelijk te ontsluiten. Veel van dat materiaal is nog nooit onderzocht, hij zit dus eerste rij zou je kunnen zeggen.

Naast Musch is de Johan de Witt de tweede hoofdpersoon van deze roman. We volgen hem in zijn kennismaking met het bestuur van de Republiek. De jonge Johan de Witt verblijft in 1650 in Den Haag als jurist. Hij bevindt zich op een belangrijk keuzemoment in zijn loopbaan. Zijn hart gaat uit naar de wetenschap, in het bijzonder de wiskunde, terwijl de (familie)omstandigheden hem richting een bestuurlijke loopbaan doen gaan.  Van Tol illustreert die gevoelsmatige spagaat mooi door De Witts contact met die andere wetenschapper in Den Haag, Christiaan Huygens. Tegenspeler van de toekomstige regent De Witt is Constantijn Huygens, vader van Christiaan, in dienst van de Oranjes en vóór alles een hoveling. Hij zal een beslissende rol spelen in de val van Musch. Maar ook graaf Frederik van Dohna en graaf Willem Frederik van Nassau, stadhouder van Friesland, gezamenlijk belast met de veldtocht tegen Amsterdam, komen aan het woord, de laatste middels Gloria Parendi, zijn geheime dagboek. Tijdens de opmars tegen Amsterdam worden de bestuurders van zes Hollandse steden, waaronder die van Dordrecht, Hoorn en Medemblik, op last van Musch namens Willem II voor de zekerheid vastgezet op Slot Loevestein. Zij zullen vrijkomen wanneer ze trouw zweren aan de prins. Door hun ogen beleef je wat zij ervaren. De keuze om op deze wijze gebruik te maken van hoofdrolspelers en getuigen verleent het verhaal een hoge mate van authenticiteit.

Musch bevat prachtige beelden als je een beetje bevattelijk bent voor de magie van onze zeventiende eeuw: De onbeholpen uitvoering van de campagne tegen Amsterdam, en de manier waarop de troepen midden in de nacht op een landweg een afslag missen en door de weilanden dwalen; Musch die raadspensionaris Jacob Cats zijn dochter weet te ontfutselen en haar dan een ongelukkig huwelijk insleurt; of de manier waarop Musch op het Binnenhof steeds maar weer Constantijn Huygens tegen het lijf loopt die hem zo beminnelijk tegemoet treedt dat hij de man meer en meer gaat wantrouwen. Terecht, zoals zal blijken.

Musch speelt zich voor een belangrijk deel af in het centrum van Den Haag, het gebied rond de Hofvijver, het Binnenhof en Stadhouderlijk Kwartier. Een groot deel van dat decor is bewaard gebleven, en het is zelfs nog steeds het bestuurlijk centrum van ons land. Het is op meerdere niveaus dus gemakkelijk identificeren met de gebeurtenissen in het boek. Al gaat het er vandaag de dag wat transparanter aan toe. Hoop je dan maar.

Jean-Marc van Tol
Musch. Johan de Witt trilogie I
512 blz
Uitgeverij Catullus 

dinsdag 2 oktober 2018

Winterslaap als medicijn

Met het leven van de hoofdpersoon uit My year of rest and relaxation, de nieuwe roman van Ottessa Moshfegh, lijkt op het eerste oog weinig mis te zijn. Ze is een jonge vrouw, aantrekkelijk en financieel onafhankelijk dankzij de erfenis van haar ouders. Ze woont in New York, studeerde kunstgeschiedenis aan Columbia University, werkt in een galerie voor hedendaagse kunst en heeft een vriend die wel niet de prins van haar dromen is maar die er voor the time being mee door kan. Ze heeft één goede vriendin en verder niet al te veel contact met haar familie. Nogal doorsnee, dus. Ze heeft echter een onbestemd gevoel over dit leven. Ze kan niet direct benoemen wat ze dan anders zou willen, maar weet wel dat ze zich af en toe zou willen onttrekken aan het gedoe. Van een psychiater die ze wijsmaakt dat ze slaapproblemen heeft krijgt ze sterke slaapmiddelen. Dat is het begin van een traject waarin ze na enige tijd besluit in winterslaap te gaan. Het is dan juni 2000.

Het duurt even voordat de hoofdpersoon – wiens naam we niet te weten komen – het ritme van haar winterslaap te pakken heeft. Met de juiste combinatie van ‘downers’ en geholpen door het bioritme van lichaam en geest dat zich al snel aanpast bereikt ze een situatie waarin ze meestal een dag of drie onder zeil is, waarna ze in enkele wakkere uren boodschappen haalt in de buurtwinkel, in bad gaat en wat eet. Soms komt haar vriendin langs. Als ze niet in slaap kan komen kijkt ze naar films met Whoopi Goldberg, haar heldin. Langzamerhand ontstaat er ook een spookachtig tweede leven, treft ze bij het wakker worden spullen aan die ze zonder dat ze het weet blijkbaar in haar slaap is gaan kopen of telefonisch heeft bestelt.

Het plezier dat ik ontleen aan lezen kan door veel dingen worden opgewekt: het verhaal, de boodschap, de stijl en ga maar door. Dit boek is het eerste, voor zover ik me kan herinneren, dat ik gefascineerd heb uitgelezen zonder de vinger te kunnen leggen op wat de auteur ermee wil zeggen. Is het een algemeen statement over de relatieve ondraaglijkheid van het bestaan? Een pleidooi voor retraîtes? Of zoek ik er dan teveel achter, zit het meer in een complex van kleinere dingen? Ik las het boek een paar maanden geleden, maar het nodigt blijvend uit tot doordenken, puzzelen. Intrigerend bijvoorbeeld is de draai halverwege het verhaal, wanneer de hoofdpersoon ingaat op een voorstel van een kunstenaar om haar project tot kunstwerk te verheffen. Even intrigerend is het tijdsverloop, van juni 2000 tot 11 september 2001. Moshfeg laat ergens in een bijzin vallen in welke maand ze haar project start, dus je bent gespitst op de betekenis van de door haar gekozen periode. Wat de hoofdpersoon op die laatste dag meemaakt zet het voorgaande wel in een zeker perspectief. Maar dat moet u zelf maar ontdekken.

Ottessa Moshfeg
My year of rest and relaxation 
290 blz
Jonathan Cape

[ Nederlandstalige editie: Mijn jaar van rust en kalmte ]