dinsdag 31 december 2019

De reis van twee Rembrandts

Tijdens het nu bijna voorbije Rembrandtjaar verscheen een hausse aan boeken over de meester. Een van de aardigste daarvan is naar mijn mening Het meisje en de geleerde. Kroniek van twee verloren gewaande Rembrandts, geschreven door Gerdien Verschoor. Vanuit haar opleiding, ze is kunsthistorica, is Verschoor vertrouwd met de wereld van de oude meesters. Ook heeft zij een sterke band met Polen, waar ze jarenlang werkzaam was. En het is juist in Polen waar de twee Rembrandts wier lotgevallen ze beschrijft de grootste impact hadden.

Het verhaal begint in 1994. Verschoor woont in die jaren in Warschau en leest op 27 oktober in de krant dat ene professor Karolina Lanckorońska twee schilderijen van Rembrandt aan het Koninklijk Paleis in de hoofdstad heeft geschonken, als onderdeel van een gift van 150 kunstwerken waarvan een deel ook is bestemd voor het Kasteel op de Wawel. Achttien van de werken, waaronder beide Rembrandts, behoorden ooit tot de vermaarde collectie van de Stanislaw August, die in de laatste decennia van de achttiende eeuw de laatste koning was van het zelfstandige Polen. Een majeure schenking, dus. Een verrassende schenking ook, want niemand had de schilderijen sinds de Tweede Wereldoorlog gezien. In de jaren erna, bij haar bezoeken aan het Paleis, liep Verschoor altijd even langs de Rembrandts, een portret van een jong meisje en dat van een geleerde oude man. Echte portretten zijn het niet, zeker de oude man niet. Dat is meer een 'type', in de zeventiende eeuw een 'tronie' genoemd. Bijzonder aan het portret van het meisje is dat Rembrandt ook de zwarte ebbenhouten lijst om het schilderij heeft geschilderd en het meisje haar handen daarop laat rusten, wat bij het bekijken werkt als een soort bedriegertje.

Nadat Verschoor bij toeval stuitte op een biografie van Karolina Lanckorońska én ze tijdens het vorige Rembrandtjaar, 2006, de beide gerestaureerde werken zag in het Rembrandthuis, besloot ze uiteindelijk maar eens precies uit te zoeken hoe die geschiedenis in elkaar zat. Hoe kwam een Poolse professor, die ook nog eens gravin was, aan al die schilderijen? En waarom was het zo’n verrassing toen ze in 1994 tevoorschijn kwamen? En hoe waren de twee Rembrandts lang daarvoor überhaupt in Polen terechtgekomen? Verschoors plan van aanpak was om simpelweg de verblijfplaatsen van de schilderijen te reconstrueren, van het moment dat ze het atelier van Rembrandt verlieten tot die dag in de herfst van 1994.

Het reconstrueren van de herkomstgeschiedenis van een schilderij levert vaak onverwachte verhalen en inzichten op. Ook kun je er uitstekend de waardering voor een schilder door de tijd heen aan aflezen. Rembrandt heeft in dat opzicht niet te klagen, want beide werken werden in alle collecties waarin ze zich in de afgelopen eeuwen bevonden beschouwd als topstukken. De eerste eigenaar moet de Amsterdamse koopman Jan van Lennep geweest zijn, want toen diens zoon in 1711 failliet ging en de collectie van zijn vader en zichzelf liet veilen, zaten de schilderijen erbij. De koper is onbekend, maar lakzegels op de achterzijde van beide panelen verwijzen naar de Pruisische koningen Frederik I en II. Omstreeks 1775-1777 verwierf de hierboven genoemde Stanislaw August ze. Inmiddels waren beide panelen afgezaagd, zodat ze nu over dezelfde afmetingen beschikten en een – overigens nooit zo bedoeld - setje vormden. Na de dood van de koning kwamen ze in handen van zijn vertrouweling graaf Kazimierz Rzewuski. Toen deze kort voor 1800 zijn dochter uithuwelijkte aan de schatrijke edelman Antoni Lanckoroński van Brzezie waren de schilderijen bijna op hun eindbestemming aangekomen. Het was immers  Karolina Lanckorońska die enkele generaties later de schenking aan de Poolse staat zou doen. Verschoors verslag van de herkomstgeschiedenis is uitermate boeiend, maar de kern van haar boek wordt toch gevormd door Karolina. Háár afkomst en opvoeding, studie en werkzaamheden en háár band met de familiecollectie vormt de rode draad van haar verhaal.

De eerste helft van de twintigste eeuw was een risicovolle periode voor families in Centraal Europa die bezittingen hadden. Door de Eerste, maar niet minder door de Tweede Wereldoorlog ging alles aan het schuiven. De familie Lanckorońska werd daar ook door getroffen. Het oorlogsgeweld en de hebzucht van de Nazi partijtop vormden voortdurende bedreigingen voor de collectie. Zowel Hitler als Göring lieten hun oog vallen op de mooiste werken uit de collectie. De eerste won, en de prachtstukken waaronder de Rembrandts verdwenen uit beeld. Tijdens de oorlog was het vooral een kwestie van overleven. Karlolina belandde in het kamp Ravensbrück. Pas na 1945 kwam een deel van de collectie mondjesmaat en uitermate moeizaam weer in het bezit van de familie. De juridische haarkloverij die hiermee gepaard ging - vooral veroorzaakt doordat de kaart van Europa er na 1945 anders uitzag - maakt het een klein wonder dat de zaak grotendeels positief kon worden afgesloten.

Ook in de decennia na de Tweede Wereldoorlog zou Karolina als een moeder waken over de collectie. Terug naar Polen kon zij niet, dat was bezet door de Russen. Zij doceerde kunstgeschiedenis in Rome terwijl de verzameling zich gedurende bijna een halve eeuw in een bankkluis in Zürich bevond. Ze ging er af en toe kijken, zorgde ervoor dat de werken in een goede conditie bleven. En toen in 1989 de Muur viel, en in de jaren erna Lech Walesa president was en de situatie in Polen langzaamaan normaliseerde, vond ze dat het tijd was om definitieve maatregelen te nemen. Ze was immers al 96 jaar. En dus deed ze de schenking. Waarna een handvol Poolse vrachtwagens met diplomatiek nummerbord de schilderijen bij de bank ophaalden, restauratoren van het museum in Warschau ze op de Poolse ambassade in Bern zorgvuldig verpakten en vervolgens naar Warschau vervoerden.

Zoals opgemerkt, dit boek is welbeschouwd veel meer dan een ‘kroniek’ van twee verloren gewaande Rembrandts. Verschoor weeft er een prachtige biografie doorheen, die van een sterke vrouw die met hart en ziel probeert een kunstcollectie waarmee zij is opgegroeid te redden van de ondergang en uiteindelijk terug te laten keren naar de plek waar zij hoort. Dat verhaal verwoordt zij met compassie. De combinatie van beide verhalen maakt deze kroniek een rijk boek.

Gerdien Verschoor
Het meisje en de geleerde. Kroniek van twee verloren gewaande Rembrandts
300 blz
Atlas Contact 

vrijdag 27 december 2019

Een bezielde schavuit

Als jonge lezer had ik een helder beeld van Jacob van Lennep: een suffe schrijver. Niet dat ik iets van zijn werk had gelezen, dat oordeel baseerde ik op handboeken over de Nederlandse literatuur en het nu en dan bij De Slegte doorbladeren van Ferdinand Huyck, De Roos van Dekama of een van zijn andere draken van romans. Ik kocht er wel eens een. Ze waren niet duur en de mooie rode bandjes met goudkleurige belettering gaven mijn toen nog niet geheel gevulde boekenkasten een waardige uitstraling ...

Nu, veertig jaar verder en nog steeds niets gelezen van Van Lennep, is mijn beeld van de man wel veranderd. Dat komt door de lezing van Jacob van Lennep. Een bezielde schavuit, de biografie die Marita Mathijsen schreef. Een schoolvoorbeeld van wat een biografie moet zijn: een beschrijving van het leven en het oeuvre, alsmede een uitvoerige schets van de politieke, maatschappelijke en sociale omstandigheden van de tijd waarin  Van Lennep leefde, de negentiende eeuw. Dat laatste is bij Van Lennep trouwens onontbeerlijk, want hij heeft zich vol overgave met de politieke en maatschappelijke ontwikkelingen van zijn tijd beziggehouden.

Van Lennep (1802-1868) werd geboren als zoon van David Jacob van Lennep, hoogleraar klassieke talen aan de universiteit van Amsterdam. Zijn geboortehuis was het voorname pand aan de Keizersgracht 369 in diezelfde stad. Op veertienjarige leeftijd verloor hij zijn moeder, die onverwacht overleed op Huis te Manpad, het buitenverblijf van de familie te Heemstede. Van Lenneps opvoeding was vanaf dat moment de verantwoordelijkheid van zijn vader, een man met een groot netwerk en een dito culturele belangstelling. Hij had zijn toen vijfjarige al eens meegenomen naar een voorstelling van Vondels Gysbrecht van Aemstel. Dat poëzie zijn eerste liefde zou worden is dan ook niet verwonderlijk.

Europa werd tijdens de vroege jeugdjaren van Jacob verscheurd door de veroveringsdrift van Napoleon Bonaparte. Dat had ook zijn weerslag op Nederland. In 1802 was Nederland als onderdeel van het ‘Bataafsche Gemeenebest’ een vazal van Frankrijk. In 1806 werd het een koninkrijk onder koning Lodewijk Napoleon, een broer van de keizer. In 1810 lijfde deze Holland in en werd het niet meer dan een provincie van Frankrijk. Enkele jaren later waren de Fransen verdwenen en was Willem I onze eerste koning.

Tijdens zijn studie rechten, eerst in Amsterdam en daarna is Leiden, kwam Jacob onder de invloed van de excentrieke en orthodoxe Willem Bilderdijk. Ook zou de fanatiek-religieuze Isaac da Costa werd door hem bewonderd. De periode vanaf 1822 wordt door Mathijsen dan ook gekenschetst als een sombere, donkere periode in zijn leven. De lichtvoetigheid die zo kenmerkend is voor Van Lennep en zijn oeuvre is dan ver te zoeken. Pas in 1828 keert die terug.

Van Lennep blijkt een verbazend productieve schrijver te zijn geweest. Naast de succesvolle romans over onderwerpen uit de geschiedenis van de Nederlanden schreef hij poëzie – onder andere lange, gedragen historiën op rijm -, toneelstukken en eindeloos veel gelegenheidswerk. Tel daarbij ongeveer tien brieven per dag, redactiewerk voor almanakken én hoogst serieuze uitgaven als het Verzameld Werk van Vondel en je vraagt je af waar hij de tijd vandaan haalde. Zoals de meeste negentiende-eeuwse Nederlandse schrijvers kon hij niet leven van de pen, dus had hij er verschillende functies bij. Hij was lange tijd landsadvocaat en gedurende drie jaar lid van de Tweede Kamer. De lijst met besturen waarin hij zitting had is lang. De meeste daarvan beijverden zich voor cultuur en het behoud van ons erfgoed. Zo stond hij aan de wieg van de eerste toneelopleiding in Nederland en redde hij de Ridderzaal in Den Haag van de sloop. Hij was een van de initiatiefnemers van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, van de Amsterdamse waterleiding én hielp Eduard Douwes Dekker (Multatuli) om zijn Max Havelaar gepubliceerd te krijgen.

Dat dubbele leven van Van Lennep is juist wat deze biografie zo leesbaar maakt. Mathijsen geeft enerzijds een heldere analyse van het ontstaan van het literaire werk en de betekenis daarvan. Dat is Van Lenneps leven in de beslotenheid van zijn studeerkamer. Tegelijkertijd schetst ze uitvoering het Nederland van die dagen, de wereld waarin Van Lennep zich als een netwerker pur sang bewoog.

Een bezielde schavuit? Na lezing begrijp ik die ondertitel. Bezieling is dat waarmee Van Lennep vrijwel alles wat hij wilde bereiken aanpakte. Met, naast bezieling, een enorme hoeveelheid energie en doorzettingsvermogen. Maar de man was ook een schavuit, iemand die de moraal aan zijn laars kon lappen en er buitenechtelijke verhoudingen op nahield, in zijn humoristische boeken brave burgers belachelijk maakte als hem dat uitkwam en zijn lidmaatschap van de Tweede Kamer soms als een vrolijk Haags uitje beschouwde.

Of ik me nu eindelijk eens ga wagen aan iets uit het oeuvre van Van Lennep weet ik nog niet. Zijn belangrijkste werken staan nog steeds in mijn kast, zo voor het grijpen. Maar ik heb een bruin vermoeden dat ze niet zo onderhoudend en bij vlagen meeslepend zullen zijn als deze biografie.

Marita Mathijsen
Jacob van Lennep. Een bezielde schavuit
592 blz
Uitgeverij Balans

donderdag 19 december 2019

Vertalen is een kunst

Vertaler Hans Boland is van mening dat zijn vak niet alleen een ambacht is, maar ook een kunst. Dat betoogt hij in ieder geval in een boekje met de opvallende titel Hij kan me de bout hachelen met zijn vorstendommetje. Over Anna Karenina en de kunst van het vertalen. De aanleiding tot het schrijven ervan vormde de nieuwe vertaling van de befaamde roman van Lev Tolstoi die Boland in 2017 publiceerde (zie dit blog, 14 augustus 2018). Nu verscheen Anna Karenina al in 1877, een kleine anderhalve eeuw geleden dus. En werd de roman al enkele keren eerder het Nederlands vertaald. Dus waarom nu een nieuwe vertaling, én waarom tegelijkertijd dit hartstochtelijke pleidooi voor Bolands manier van vertalen?

Je staat er misschien niet zo vaak bij stil, maar een groot deel van de wereldliteratuur is voor de meesten van ons Nederlanders niet te lezen in de oorspronkelijke taal. Engels zal nauwelijks een probleem zijn, maar bij Duitse en Franse schrijvers grijpen we al vaker naar een vertaling – ik spreek voor mezelf.  Slechts een enkeling zal meer talen machtig zijn. Van een groot deel van die wereldliteratuur verschijnen dan ook sinds jaar en dag vertalingen. Voor de goede orde: We hebben het dan over literaire vertalingen, niet over vertalingen van non-fictie, vakliteratuur, artikelen etc. Dat onderscheid is wezenlijk. De non-fictie en aanverwante zaken beogen in de eerste plaats informatie over te brengen, terwijl bij literair werk vaak een heel complex aan andere, minder grijpbare factoren een rol speelt in de beleving ervan. Dat vraagt om een andere aanpak.

De vertaler van literaire werken heeft de keuze tussen zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke tekst te blijven dan wel een vrijere aanpak te hanteren om de ‘ziel’ van het boek optimaal te bewaren in de vertaling. Boland gaat uitgebreid in op beide ‘scholen’, en laat aan de hand van vergelijkingen tussen zijn eigen vertaling van Anna Karenina en eerdere vertalingen zien wat die verschillende benaderingen betekenen voor het verhaal. Zelf is hij voor de vrijere aanpak, voor de ‘kunst van het vertalen’. Dat die vrijere aanpak soms in een kwade reuk staat, zeker bij puristen, realiseert hij zich. Het kan daarbij ontzettend fout gaan. Hij verweert zich daartegen door uitvoerig in te gaan op keuzes die hij heeft gemaakt tijdens het vertalen van Tolstois meesterwerk, van hele simpele zaken tot heel wezenlijke en soms vergaande oplossingen. Hij is daarin heel transparant. Dat, en het plezier waarmee ik vorige zomer de door hem vertaalde roman las en ruim duizend bladzijden geboeid bleef maken dat hij mij overtuigt.

Noem dan eens wat voorbeelden, zult u zeggen. Nu, deze dan maar. Een vrij radicale. In Anna Karenina (boek 6, hoofdstuk 29) beschrijft Tolstoi een vergadering van vorsten en landheren ergens op het platteland. Tijdens die bijeenkomst gaat een afwezige landheer over de tong. Een van de heren zegt over hem ‘Ik spuug op hem en zijn vorstendom’. Dat is de letterlijke vertaling, waarmee je dus dicht bij de tekst van Tolstoi blijft. Boland kiest in zijn vertaling voor een andere oplossing: ‘Hij kan me de bout hachelen met zijn vorstendommetje.’ De betekenis is gelijk gebleven, terwijl het Nederlands overtuigender en natuurlijker klinkt dan in de letterlijke vertaling. Winst op beide fronten.

Hans Boland
Hij kan me de bout hachelen met zijn vorstendommetje. Over Anna Karenina en de kunst van het vertalen
118 blz
Uitgeverij Pegasus

maandag 16 december 2019

Vergane glorie

Midden in de nacht hoort Alfred Busi, componist en zanger van romantische liedjes, gerommel op zijn binnenplaats, bij de vuilnisbakken. Wanneer hij gaat kijken wordt hij aangevallen door iets dat al snel de benen neemt. Wat het was? Een kat, hond of iets groters? Was het een kind, een mens? Busi heeft het niet kunnen zien. Om de bijtwonden aan zijn hand te laten verzorgen belt hij de zus van zijn kort daarvoor overleden vrouw. Haar komst brengt bij Busi een stroom herinneringen op gang. Aan hun korte ‘fling’ voordat hij met haar zus trouwde. Aan het leven dat hij en zijn vrouw hadden in het grote huis aan de boulevard in een badplaatsje.  Aan zijn loopbaan, die zich duidelijk in haar nadagen bevindt.  Daarmee heeft  Jim Crace alle facetten van zijn recente roman The Melody in stelling gebracht. Wanneer het verhaal zich afspeelt laat hij in het midden. Zijn het de vroege jaren vijftig? Ook de locatie is niet van belang voor hem. Is het Brighton?

Dat je als lezer in het ongewisse blijft over dergelijke details is bij Crace niet ongewoon. Ook in zijn meest succesvolle roman, Harvest (2013), dat in een kleine nederzetting tijdens de late middeleeuwen speelt, is hij daar niet duidelijk over. Het is alsof hij daarmee wil laten zien dat zijn verhalen zich waar dan ook en op ieder gegeven moment kunnen afspelen. Tijd en ruimte zijn ondergeschikt aan het thema. In Harvest ging het om een omslag van traditionele landbouw naar de productie van wol, en de sociale gevolgen daarvan. Centraal in The Melody staan het ouder worden,  het langzaam door de tijd ingehaald raken en oude liefdes. Onze houding tegenover drop-outs zou je een subplot kunnen noemen.

Het verhaal van de aanval op Busi gaat een eigen leven leiden. De lokale pers gebruikt het in een oproep om voor eens en altijd af te rekenen met de grote groep daklozen die in een bosgebied net buiten het plaatsje verblijven en bij nacht de straten onveilig maken. Een houthandelaar en projectontwikkelaar – een jonge neef van Busi -  probeert de oude zanger voor zijn karretje te spannen in een poging het bos te kappen en daarvoor in de plaats luxe appartementen neer te zetten. De zoveelste modernisering die ten koste gaat van de sfeervolle badplaats van weleer, Busi's wereld.

Busi ondergaat dit alles gelaten, zich eraan onttrekkend met zijn huis als schuilplaats. Een man tegen de rest van de wereld. En die man beziet de ontwikkelingen als een toeschouwer in de bioscoop de film ondergaat. Een film waarin hij zelf een rol speelt, zich afvragend wat zijn tekst moet zijn.

Jim Crace
The Melody
276 blz
Picador

woensdag 11 december 2019

Weggestopt

Schrijven over incest zal niet gemakkelijk zijn wanneer het jezelf is overkomen. Manon Uphoff doet dat toch in Vallen is als vliegen. De dader was haar vader. Hij misbruikte zijn twee dochters en twee stiefdochters al op jonge leeftijd. Uphoff, die in 1962 werd geboren als jongste van een groot gezin, sprak er nooit over. Tot haar oudste zus eind 2015 van de trap viel en aan de gevolgen daarvan overleed. Met die zus had ze al jaren geen contact meer, maar haar dood zette iets in gang dat leidde tot een zelfonderzoek naar de incest en uiteindelijk tot dit boek.

Uphoff geeft haar vader in Vallen is als vliegen de bijnaam Minotaurus. Een mythisch wezen, deels mens, deels beest, deels god. Een wezen dat zaken naar zijn hand kon zetten. Wat de man ook deed. Geen van de dochters klapte ooit uit de school, zijn vrouw had geen idee van de praktijken die zich recht boven haar hoofd, op de zolderkamertjes, afspeelden.

Uphoff’s verslag is geen chronologische weergave van de gebeurtenissen. Integendeel, ze construeert een vertelling waarin ze schijnbaar zonder enig plan en heel associatief over haar jeugd vertelt. De verhalen buitelen over elkaar, waardoor je soms uit het niets wordt geconfronteerd met de meest afschuwelijke details. Ze is ook heel feitelijk en nuchter, een dramatische opbouw ontbreekt geheel. De feiten maken al indruk genoeg.

Ik luisterde het boek, door haarzelf voorgelezen. Dan is een luisterboek op z’n sterkst.

Manon Uphoff
Vallen is als vliegen
Voorgelezen door de auteur
4 uur en 45 minuten
Querido / via Storytell

zondag 8 december 2019

Maarten 't Hart doorgelicht

Tot voor enkele jaren schreef ik boekbesprekingen voor de website Boekenbijlage.nl. In 2014 bedacht de webmaster daarvan, Pieter Feller, dat het aardig zou zijn om voor die site Maarten ’t Hart te interviewen. En omdat ik nog weleens een boek van hem besprak, viel mij die eer te beurt. Ik stuurde een lijstje met vragen aan ’t Hart en ontving per kerende mail de antwoorden. Naast nogal voor de hand liggende vragen had ik ook wat meer prikkelende bedacht. Zo ook de vraag wat hij zou doen als er iemand zou aanbellen die zijn biografie wilde schrijven. Het antwoord was nog afwijzender dan ik had ingeschat: “Er heeft hier nog geen biograaf aangebeld. Zou er een aanbellen, dan wordt hij (of zij) niet binnengelaten. Wel zou ik zijn naam en adres noteren en vervolgens zou ik contact opnemen met een huurmoordenaar.” Stevig, niet?

Het geeft een idee van de hobbels die Elsbeth Etty heeft moeten nemen om ’t Hart zover te krijgen mee te werken aan haar boekje Minnebrieven aan Maarten. Over Maarten ’t Hart en zijn oeuvre. In de proloog doet ze verslag van haar pogingen door hem te worden toegelaten tot zijn wereld. Het werden uiteindelijk een uitvoerige briefwisseling en gesprekken waarin zij “zonder omwegen mijn visie en de vragen die de verhouding leven en werk bij mij oproepen, aan hem kon voorleggen.” Ze herlas daartoe het gehele oeuvre van en alle secundaire literatuur over de schrijver. Die basis, en de ogenschijnlijk openhartige wijze waarop ’t Hart inging op haar vragen, hebben een boekje opgeleverd dat voor een volger als ikzelf toch allerlei feitjes en ook wat nieuwe inzichten oplevert. De titel ervan, Minnebrieven aan Maarten, ontleent Etty aan een boek van een van haar helden: ‘een arabesque van aandoeningen’ – ‘zoals Multatuli de veelheid van informatie, belevenissen, analyse en emotie betitelt in zijn prachtige Minnebrieven’.

Welke onderwerpen snijdt Etty aan? Allereerst gaat ze met hem naar Maassluis, het toneel van veel van zijn werk. Het ‘waarheidsgehalte’ van die plek intrigeert haar. Vervolgens zaagt ze hem door over zijn relatie tot zijn vader, tot zijn geliefde schoolmeester meester Mollema en zijn neiging om zich verkleed als vrouw in het openbaar te begeven. 't Harts reactie is hoogst interessant, moet ik zeggen. God wordt vervolgens door Etty onder vuur genomen. ’t Hart schrijft al decennia over zijn afvalligheid, maar het is interessant om te lezen hoe hij op de vragen van Etty reageert.  De polemist ’t  Hart komt als laatste aanbod. Eigenlijk laat hij in debatten over allerlei onderwerpen zien dat de kunst van de polemiek voor hem wezenlijk deel uitmaakt van de polemiek zelf, en in sommige van die debatten misschien wel de boventoon voert.  Zoals in de stukken waarin hij de draak steekt met het feminisme. Waarmee we weer terug zijn bij zijn visie op de vrouw. En bij zijn travestie. Dát is het aantrekkelijke van deze bundel en de aanpak van Etty. Bij ’t Hart heeft alles met alles te maken. En Etty weet de vinger precies op de zere plek te leggen. Of hij op al haar vragen naar waarheid heeft geantwoord? Daarvoor durf ik mijn hand niet in het vuur te steken.

Elsbeth Etty
Minnebrieven aan Maarten. Over Maarten ’t Hart en zijn oeuvre.
152 blz
De Arbeiderspers

donderdag 5 december 2019

De strijd om Europa

Vanaf het voorplat kijken ze je beiden aan: Prins Willem III en Lodewijk XIV, ook bekend als de Zonnekoning. De eerste Prins van Oranje en sinds 1672 stadhouder van de belangrijkste provincies van de Republiek der Verenigde Nederlandse, de ander sinds 1654 alleenheerser over de grootmacht Frankrijk, een positie die hij gedurende meer dan een halve eeuw zou uitbouwen tot een niveau waarop de titel Zonnekoning vanzelfsprekend leek. De uitstraling van de mannen verschilt. Lodewijk kijkt met een krachtige blik de wereld in, zijn kostbare kostuum is door de schilder tot in detail uitgewerkt en hij steekt duidelijk af tegen de achterwand van goudleer. Willem III daarentegen kijkt wat onzeker, is gekleed in een onopvallend en nauwelijks geaccentueerd kostuum en zijn beeltenis verzinkt bijna tegen een achtergrond van donkere wolken. Van dit verschil in uitstraling zal niemand opkijken, dat is zoals je het verwacht, zoals je het op je netvlies hebt staan. Het bijzondere van Luc Panhuysens dubbelbiografie Oranje tegen de Zonnekoning. De strijd van Willem III en Lodewijk XIV om Europa is dat het boek die relatie in haar context laatst, en op vooral veel nuanceringen aanbrengt. Ik heb het boek dan ook met veel plezier gelezen.

De machtspositie van beide mannen kon niet verder uit elkaar liggen. Lodewijk was de telg uit een roemrijk geslacht en was in de praktijk de baas in Frankrijk. Willem kon ook bogen op roemrijke voorouders en was als Prins van Oranje de hoogste edelman in de Nederlanden, maar als stadhouder was hij gewoon de commander-in-chief van leger en vloot in dienst van de Staten-Generaal. Hij kon dat orgaan adviseren, maar had uiteindelijke gewoon hun orders op te volgen.

Panhuysen schetst een rijk geschakeerd beeld van beide mannen. Niet alleen van hun militaire botsingen, maar ook van hun dagelijks leven als je dat zo wilt noemen. En dat inclusief hun lichamelijke kwaaltjes. Het mag dan fantastische zijn om te leven te midden van pronk en praal, maar als je tijdens een operatie zonder verdoving de helft van je gehemelte verliest – zoals Lodewijk dat overkwam – smaakt niets van wat je sterrenchefs bereiden je nog. En als je artsen je na je overlijden opensnijden en alleen maar al lang bestaande  gezwellen aantreffen – zoals Willem overkwam – verliest het koningschap van Engeland ook wel iets van zijn glans. Dit om maar aan te geven dat Panhuysen een brede blik heeft.

Lodewijk had het moeilijk met Willem en zijn republiek. Gelegen aan de noordelijke grens van zijn rijk, als zodanig niet heel belangrijk maar wel in de context van de Europese machtspolitiek, bleek het gedurende enkele tientallen jaren een nagel aan zijn doodskist. De verslagen van de belegeringen van steden in de grensstreek en de militaire verwikkelingen in 1672 tonen de volharding van beide zijden. Het speelveld verandert wezenlijk wanneer Willem in 1689 samen met zijn Mary koning en koningin van Engeland worden.

Lof voor Panhuysen. Voor de keuze dit stukje geschiedenis te kiezen, en deze in de vorm te gieten van een dubbelbiografie. Voor de beslissing tijd in te ruimen voor de historische context. En voor de keuze – geen lastige, neem ik aan – om beide hoofdpersonen ook te portretteren in hun dagelijkse bestaan, compleet met hun medisch dossier. Met veel genoegen gelezen.

Luc Panhuysen
Oranje tegen de Zonnekoning. De strijd van Willem III en Lodewijk XIV om Europa
590 blz
Atlas Contact