zaterdag 25 maart 2017

De vogelvrouw

Je moet maar durven, om halverwege je leven alles achter je te laten en opnieuw te beginnen. Gwendolen (Len) Howard (1894-1973) deed dat, met volle overtuiging. In 1937 zette zij abrupt een streep onder haar loopbaan als violiste bij een symfonieorkest in Londen, kocht van de erfenis van haar vader een huis op het Engelse platteland, in de buurt van Brighton, en wijdde zich de rest van haar leven aan de vogels rondom haar huis. Daarmee volgde zij haar hart, want al sinds haar jeugd fascineerden vogels haar. Dat begon met het verzorgen van zieke of gewonde vogels en uit het nest gevallen jongen, en eindigde met het urenlang luisteren naar het gezang van vogels en het vastleggen daarvan in notaties. Toen ze eenmaal in haar ‘vogelhuis’ woonde, leidde niets haar meer af van dat willen begrijpen van de taal van de vogels. Er volgden publicaties in tijdschriften, twee goed verkochte boeken en landelijke bekendheid.

Eva Meijer, die zelf ook is geïnteresseerd in dieren en de manier waarop die communiceren, kwam het verhaal van Len Howard tegen toen zij onderzoek deed voor haar masterscriptie filosofie. Zij las de twee bestsellers van Howard, Birds as Individuals (1952) en Living with Birds (1956), en was verkocht. In Het vogelhuis stelt zij, gebruikmakend van verhalen uit de genoemde boeken, van Howards verspreide artikelen en de bekende feiten uit haar leven, een gefictionaliseerde biografie  samen.

Bird Cottage, zoals Howards huis heette, was een waar paradijs voor koolmezen, pimpelmezen, mussen, eksters, lijsters, roodborstjes en andere soorten. Howard beschermde de vogels in en om haar tuin tegen de gevaarlijke buitenwereld, variërend van de gemeentelijke plantsoenendienst die heggen wilde snoeien in het broedseizoen tot aan de postbode die naar haar gevoel te veel lawaai maakte wanneer hij door de voortuin naar haar deur liep. Ze liet bovenlichtjes continu open staan, zodat vogels in de koude winter in huis konden nestelen. Om haar huisraad te beschermen tegen vogelpoep was een flink deel ervan dan ook afgedekt. Len ging ver in haar liefde voor vogels. Tijdens de oorlog deelde ze zelfs haar voedselrantsoen met haar lievelingen, waarvan ze de meeste namen had gegeven en in haar publicaties beschreef, compleet met hun karaktereigenschappen.

Al haar maatregelen dienden één doel: de vogels een omgeving bieden waarin ze zich veilig voelden, vervolgens hun vertrouwen winnen en dan hun zang in kaart brengen. Ze was er heilig van overtuigd dat onderzoek naar de communicatie tussen vogels uitsluitend in een zo natuurlijk mogelijke omgeving plaats kon vinden. Een gecontroleerde laboratoriumsituatie verafschuwde ze omdat de vogels zich in zo’n onnatuurlijke situatie angstig zouden voelen en het onderzoek onbetrouwbaar werd. Het spreekt vanzelf dat veel ‘echte’ wetenschappers juist haar methode afwezen, ofschoon ze soms moesten toegeven dat Len met haar ontwikkelde muzikale gehoor verrassende resultaten boekte.

Fascinerend is de manier waarop ze erin slaagt op een basaal niveau te communiceren met haar favoriete koolmees, Ster. In zestien korte intermezzo’s beschrijft Len de relatie tussen zichzelf en die vogel. Met haar methode lijkt ze veel te bereiken, vooral bij koolmezen: ‘Vogels communiceren net als wij op talloze manieren met elkaar – door middel van roepen en zang, hun houding, het geluid dat hun vleugels maken, oogcontact, aanrakingen, bewegingen, dansjes. De interactie tussen mij en de koolmezen werd al snel net zo rijk en divers. Ik sprak regelmatig tegen ze. Ze wisten door de toon van mijn stem vaak intuïtief al wat de bedoeling was, en leerden na verloop van tijd de betekenis kennen van de woorden die ik gebruikte. Ze begrepen de gebaren die ik maakte en we maakten oogcontact.’

Eva Meijer overtuigt in de manier waarop ze Howard neerzet als een vrouw die met hartstocht en heel integer de missie uitvoert die ze zichzelf heeft opgelegd. Ook wist ze mij als lezer te ontroeren met haar beschrijving van Howard’s geestelijke ontwikkeling. Langzaam maar zeker verlaat die deze wereld, trekt ze als het ware in bij haar vogels om daarna langzaam met ze te vergroeien. Dat is niet omdat ze een ‘gek vogelvrouwtje’ is, zoals weleens werd gesuggereerd, maar is het logische gevolg  van de compromisloze houding die haar tweede natuur werd nadat ze haar leven opnieuw was begonnen.

maandag 20 maart 2017

Hemingway in Parijs

Wie vandaag de dag de drommen toeristen door het centrum van Parijs ziet slenteren, kan zich moeilijk voorstellen dat dit eens een stad was waar jonge kunstenaars de meest zichtbare groep buitenlanders vormden. En toch is dat nog niet zo heel lang geleden. In de jaren na de Eerste Wereldoorlog bleek Parijs als een magneet te werken op beginnende beeldend kunstenaars, schrijvers en componisten uit heel Europa en de Verenigde Staten. Ernest Hemingway was een van hen. Hij arriveerde laat in 1921, samen met zijn kersverse echtgenote Hadley. Ze betrokken een klein appartement in het Quartier Latin. Hemingway huurde een kamertje in de buurt als plek om te schrijven. Zijn productie bestond in de eerste jaren vooral uit artikelen voor de Toronto Star, de krant waarvoor hij correspondent was. Literair werk heeft hij dan nog niet gepubliceerd, al werkte hij wel aan korte verhalen. Pas in 1926 zou zijn eerste roman verschijnen, The Sun Also Rises. De zeven jaar die Hemingway doorbracht in Parijs is van grote betekenis geweest voor zijn schrijverschap, al is het alleen maar omdat hij zich er omringd wist door geestverwanten.

Parijs is in die dagen in sommige opzichten nog een Franse provinciestad, met alles wat daarbij hoort. Zo beschrijft Hemingway hoe hij vroeg in de ochtend aan het werk is terwijl zijn vrouw nog slaapt, en hij door het open raam een geitenherder met zijn kudde ziet aankomen. Op het horen van de fluitmuziek van de herder komt de benedenbuurvrouw naar buiten met een kom die onder de uier van een geit wordt geplaatst en vol gemolken. Na betaling trekt de kudde weer verder. Of hoe hij soms, bij mooi weer, naar buiten gaat, een liter wijn, brood en worst koopt en met een boek aan de oever van de Seine plaatsneemt om te lezen en te kijken naar de vissers bij het Île Saint-Louis, die de ene grote vis na de andere uit het water halen. En hoe bij nacht door paarden getrokken tankwagens door de straten rijden, halt houden voor hoge appartementenblokken, de beerputten openen en met behulp van een pomp de opbrengst van een week toiletgebruik opzuigen. In de stilte van de nacht maakt het een onheilspellend geluid, en bij windstil weer is de stank ondraaglijk.

Maar daarvoor is Hemingway niet naar Parijs gekomen, dat is slechts de couleur locale die hij erbij krijgt. Belangrijker voor hem zijn de schrijvers die er rondlopen. Hij maakt kennis met James Joyce, met Ezra Pound, F. Scott Fitzgerald, Ford Madox Ford en een groot aantal anderen. De boekhandel van de Amerikaanse Sylvia Beach aan de rue de l’Odeon 12, Shakespeare and Company, is een belangrijk trefpunt. Beach geeft in 1922 Ulysses van James Joyce uit, waaraan geen Engelse, laat staan Amerikaanse uitgever zich wil wagen. Shakespeare and Company is naast een boekhandel ook een bibliotheek waar je boeken kan lenen. Voor Hemingway, die weinig inkomsten heeft, is dat een uitkomst.

Een ander punt van samenkomst is de studio van Gertrude Stein, eveneens een Amerikaanse. Zij woont sinds 1902 in Parijs, is schrijfster en verzamelt werk van avant-garde kunstenaars als Cézanne, Matisse en Picasso. De laatste schildert in 1905 een fenomenaal portret van haar. Hemingway en Stein raken bevriend, zij wordt de peetmoeder van zijn zoon. Een min of meer vast onderdeel van Hemingway’s dagindeling wordt een borrel bij Stein, te midden van haar  kunstcollectie, aan het eind van de middag. Tijdens zo’n moment wordt ook de term ‘The Lost Generation’ voor het eerst door haar gebruikt, de naam die ze geeft aan de Amerikaanse kunstenaars die opgroeiden tijdens de Eerste Wereldoorlog en de jaren erna, en die daardoor soms stuurloos zijn geraakt. Hemingway zal de term later als motto gebruiken voor The Sun Also Rises.

Aan F. Scott Fitzgerald wijdt Hemingway een van de langste stukken in deze bundel. De schrijver van This Side of Paradise (1920) en The Great Gatsby (1925) is in literair opzicht een soort rolmodel voor hem. Over Fitzgeralds echtgenote Zelma is Hemingway kort: hij beschrijft haar als ‘krankzinnig’. Door haar gedrag belemmert zij de literaire ontplooiing van haar man, meent hij. Zelda zou inderdaad de laatste vijftien jaar van haar leven in inrichtingen doorbrengen. In Parijs wordt Hemingway bij verrassing geconfronteerd met een van Zelma’s acties wanneer hij Scott Fitzgerald belooft hem te begeleiden bij het terughalen van zijn auto, die bij een garage in Lyon staat. Daar aangekomen, blijkt dat Zelma na een beschadiging van de kleine Renault het complete dak eraf heeft laten zagen. De heren rijden de lange weg terug naar Parijs – in die tijd nog over binnenwegen – in een open auto. Het levert een mooi relaas op, van zon en regen, en veel wijn en gastronomische maaltijden om de moed erin te houden. Een relaas dat is doortrokken van Hemingway’s mededogen met het huwelijkse lot van zijn vriend.

In 1956 verzocht het Ritz Hotel in Parijs Ernest Hemingway om twee hutkoffers op te halen die hij daar bij zijn vertrek uit Parijs in 1928 had opgeslagen. Zo kreeg de inmiddels wereldberoemde auteur en Nobelprijswinnaar opeens een vracht herinneringen aan zijn vroege schrijversjaren op zijn bureau: kleding en krantenknipsels, maar ook notitieboekjes vol aantekeningen en opzetjes voor artikelen en verhalen. De aanleiding tot het schrijven van A Moveable Feast.

Een bundel met herinneringen die zo veel jaren later ontstaat loopt het gevaar dat het opgeroepen beeld gekleurd is. Was het wel zo fijn om met je jonge zoon een hele ochtend in een Parijs café te zitten, bij een café crème, schrijvend aan een artikel, omdat de kachel in je appartement niet meer werkte? Waren die winters in Voralberg, die je doorbracht met skiën en schrijven, wel zo idyllisch? En zijn de zure herinneringen aan een schrijver – Hemingway kan iemand dodelijk afkraken – niet ook gekleurd door je latere kennis over die persoon?

Ernest en Hadley Hemingway arriveerden enkele maanden na hun huwelijk in 1921 in Parijs. Voor ze de stad in 1928 verlieten waren ze alweer gescheiden. Hemingway nam de schuld daarvoor op zich, hij werd verliefd op een andere vrouw. In een van de laatste stukken schrijft hij daar prachtig over. De afsluitende woorden daarvan zouden het motto kunnen zijn geweest voor deze memoires: ‘ […] but this is how Paris was in the early days when we were very poor and very happy’.

donderdag 16 maart 2017

Een heel leven - godskolere man

Mijn ’comfort zone’ met betrekking tot lezen omvat literatuur, historische of literaire biografieën en geschiedenis. De biografie van Barry Hay, de zanger van The Golden Earring, lijkt daar toch wat buiten te vallen. Desondanks bleef het boek in de boekhandel aan mijn vingers plakken. Dat de prachtige cover in zwart-wit, met daarop Barry Hay die je strak aankijkt door een donkere zonnebril, leek te duiden op een no-nonsense biografie sprak me wel aan. Maar wellicht is het vooral de status van The Golden Earring, een van die bands waarvan de inmiddels bejaarde leden na meer dan vijftig jaar optreden stug blijven doorgaan, die mij het boek deed kopen. Ik heb weinig met popmuziek, maar met één uitzondering: The Rolling Stones. En die twee verhalen lijken toch wel wat op elkaar.

Beide bands hadden succes in de jaren zestig, zeventig en tachtig, waren beroemd – de Stones iets meer dan de Earring – en teren na hun successen op die roem. Nog steeds. Ze doen dat nu al zo lang dat ze als het ware museumstukken van de pop- of rockmuziek zijn geworden. Hun concerten zijn nog steeds uitverkocht. Het publiek komt voor de muziek, maar niet minder voor het jeugdsentiment. Zoals ik. Ik ga nooit naar popconcerten, behalve af en toe naar de Stones. Daar heb ik iets mee. Ofschoon ik me realiseer dat de heren vooral uit zakelijke overwegingen doorgaan, vind ik er bij vlagen nog iets van vroeger in terug.

Dat laatste is precies waarom Hay zo’n lezenswaardige biografie is. Barry Hay vertelt zijn levensverhaal op een aanstekelijke en openhartige manier. De kern van zijn betoog is dat hij, bijna vijftig jaar nadat hij tot de Earring is toegetreden, nog steeds met plezier op het podium staat en geniet van het ieder optreden. Hij ontkent niet dat dit ook bij hem vooral om de verdiensten gebeurt, maar het optreden is tevens iets waar Hay en zijn collega’s niet buiten kunnen.

Dat Barry Hay in 1968 de zanger werd van The Golden Earring, toen nog Earrings, was voor hem een droom die uitkwam. Hij zei ook direct ja op het aanbod. In de jaren ervoor had hij bij verschillende Haagse bandjes gespeeld waarvan de bezetting regelmatig wisselde. Dat was ook het geval geweest bij The Golden Earrings, in 1961 opgericht door de buurjongens George Kooymans en Rinus Gerritsen. Pas met de komst van drummer Cesar Zuiderwijk in 1970 bereikte de band haar definitieve samenstelling.

De band is Hay’s leven. Dat merk je aan alles wat hij zegt. Want dat is het format dat biograaf Sander Donkers hanteert. Hij laat Hay aan het woord. Zoals bij zijn herinneringen aan de eerste tournee van de Earring door de Verenigde Staten, in 1969, met een door henzelf bestuurd busje: ‘Van alle optredens ben ik veel vergeten, maar die ellenlange tochten dwars door Amerika staan nog zó scherp op mijn netvlies. In Nederland staat er af en toe een koe in de wei, en bij Maastricht is er een heuvel. Nou, gefeliciteerd. Maar daar, de uitgestrektheid, de bossen, de bergen: het is woest, gewelddadig, oogverblindend. Steeds weer zei ik tegen mezelf: zuig het op en vergeet het nooit meer. Save, save!’

Hun grootste vroege succes was het nummer Radar Love uit 1973. Hay schreef de tekst. Het werd een wereldhit, en Amerika lonkte opnieuw. Een tweede tournee volgde, veel professioneler opgezet dan de eerste. Maar na afloop moesten ze vaststellen dat ze nauwelijks geld overhielden aan het avontuur. De hele ‘star treatment’ waarvan ze onderweg zo hadden genoten, bleken ze zelf te hebben betaald. Dat was een fout die ze niet meer zouden maken. Ze werden hun eigen manager.

Barry Hay woont tegenwoordig op Curaçao. In die relaxte omgeving praat hij honderduit terwijl Donkers luistert, noteert en soms iets nuanceert. Het idee voor een biografie was van Thé Lau, de vriend van Barry die in de zomer van 2015 overleed. Barry: ‘Dus ik ben er eigenlijk een beetje in geluld. Door Thé. […] Toen begon ik er écht over te denken, aantekeningen te maken. Zo gaat dat met mij, je zult het wel merken. Van nature ben ik te lui om voor de duivel te dansen. In eerste instantie zeg ik meestal nee tegen dingen. Maar als ik eenmaal overtuigd ben, als iemand me over die heuvel heen heeft geduwd, dan stort ik me er ook vol in. Op een gegeven moment kon ik er ook bijna niet meer van slapen. Een heel leven – godskolere  man.’

Hay opent zijn leven voor Donkers. Ook letterlijk, door hem toe te laten in zijn dagelijkse leven. Gesprekken aan de rand van het zwembad, in de auto, op de sportschool en aansluitend in de bar. Over zijn jeugd in India, de muziek, vanzelfsprekend uitvoerig over de band, de vrouwen in zijn leven, over seks, zijn kinderen en zichzelf. Hij kan zich veel herinneren, lijkt niets te verbergen. Naast de ruige rockster rijst het beeld op van een tegenwoordig vrij gedisciplineerde man. Een man die zijn lichaam goed verzorgt met verantwoord voedsel en de vrijwel dagelijkse gang naar de sportschool, en vervolgens beschaafd maar wel langdurig aan de witte wijn of iets sterkers gaat. En als hij daar trek in heeft wat coke snuift. Hij zit daar niet mee. Zijn lijfspreuk is ‘There is no such thing as perfect paradise’.

Zo eens in de maand vliegt hij naar Nederland voor optredens met de band. Akoestisch zijn die de laatste jaren, waarmee ze weer een nieuw publiek trekken. Zijn echtgenote Sandra houdt hem op het rechte pad wanneer de verleidingen te groot worden. Als hij coke naar binnen smokkelt, of als hij écht te veel drinkt. Ze zijn aan elkaar gewaagd. Ook zij vertelt haar verhaal spontaan, en breekt zonder pardon in als Barry een te sterke uitspraak doet.

Een biograaf die zijn onderwerp het liefst zelf aan het woord laat, hoe gaat die om met het checken van de feiten? Donkers: ‘Dit is Barry’s verhaal. Gedistilleerd uit meer dan honderd uur conversatie met hem. […] Vanzelfsprekend heb ik al zijn verhalen zoveel mogelijk gecontroleerd met al bestaande bronnen – boeken, interviews, documentaires. Soms bleek dat onmogelijk, in een enkel geval spreken die bronnen zijn herinnering tegen. Dan heb ik Barry’s geheugen voorrang gegeven.’ Zo doe je dat. Een mooi verhaal hoeft niet altíjd voor 100% waar te zijn.

vrijdag 10 maart 2017

Vermorzeld door Mao

Van de cover van Selma. Aan Hitler ontsnapt, gevangene van Mao kijkt een gezin ons aan. Vader, moeder, jongen en meisje. De vader en de kinderen kijken wat serieus, de moeder lacht ontspannen. Zij is Selma Vos, de enige Nederlandse die in China woonde ten tijde van alle drie de grote ‘volksbewegingen’ Laat Honderd Bloemen Bloeien, de Grote Sprong Voorwaarts en de Culturele Revolutie. De foto is kort na 1960 gemaakt. Ofschoon in die tijd het  dagelijks leven in China voor dit gezin lastig was, blijkt dat niet uit de foto. Maar het ergste moest voor hen dan ook nog komen, de Culturele Revolutie van 1966. Met miljoenen anderen werden zij daar het slachtoffer van. Op basis van gesprekken met de kinderen, familieleden, de brieven van Selma en archiefonderzoek reconstrueerde Carolijn Visser de opmerkelijke en dramatische lotgevallen van dit gezin dat zich op het verkeerde moment op de verkeerde plek bevond.

Dat Selma met haar gezin in Beijing woonde was overigens een bewuste keuze. Als Joodse had zij de Tweede Wereldoorlog overleefd door samen met haar vader Max op verschillende plekken in Nederland onder te duiken. Haar moeder had de oorlog niet overleefd, zij werd in mei 1943 opgepakt en een week later in Sobibor vergast. Na de oorlog wilde de inmiddels vierentwintigjarige Selma een nieuw begin maken en koos voor een studie Engelse taalkunde in Cambridge. Daar ontmoette zij Chang Tsao, een Chinese jongeman, tien jaar ouder, die met een beurs promotieonderzoek deed aan Kings’ College. Hij was politiek actief in de Chinese studentenvereniging en nam deel aan discussiegroepen, waar hij een aanhanger bleek van politieke verandering in China. Hij steunde het Rode Leger, dat vanuit de binnenlanden van China een guerrillaoorlog aan het voeren was tegen de nationalisten.

Bij de eerste ontmoeting van Selma en Chang was het van beide kanten liefde op het eerste gezicht. Zij trouwden in Nederland en verhuisden na Changs afstuderen naar Hong Kong, waar deze een docentschap aan de universiteit aanvaardde én van waaruit hij voor de nieuwe regering van Mao Zedong Chinese intellectuelen begeleidde bij hun terugkeer naar het vaderland. Korte tijd later vestigden Selma en Chang zich zelf ook in Beijing. Ze hadden inmiddels twee kinderen, Dop en Greta.

Wist Selma aan welk avontuur ze begon met die verhuizing? Waarschijnlijk wel. Volgens vrienden was Selma in die tijd positief over het communisme en het idee dat iedereen gelijk zou moeten zijn. Ze voelde zich in die eerste jaren ook thuis in Beijing, tussen gelijkgestemden.  Ze hadden dan ook een status waaraan ze voorrechten konden ontlenen. Chang bekleedde als ingenieur én als lid van de Communistische Partij een belangrijke positie in de Academie van Wetenschappen. Selma gaf Engels, Frans en Duits op de Staatshandelsschool van Beijing. De studenten daar werden opgeleid voor hogere posities op ministeries en ambassades, dus het instituut genoot de bescherming van de regering. Het gezin woonde in een woning aan een binnenhof in het oude centrum van Beijing, naar onze standaard vrij eenvoudig maar voor Chinese begrippen een mooie woning.

Waar Selma natuurlijk geen rekening mee had gehouden, en wat wij nu achteraf wel weten, is dat bij de meeste communistische systemen in de twintigste eeuw het idealistische gelijkheidsprincipe al snel zou botsen met het belang van de Partij. En dat de partijbonzen meestal niet die positie hadden bereikt vanwege hun specifieke deskundigheid, maar eerder vanwege hun ideologische betrokkenheid. Met andere woorden: zodra er werd begonnen met het ‘ombouwen’ van de maatschappij ging het meestal fout.

Ook in China. Om de omvorming tot een nieuwe maatschappij te versnellen werd besloten tot grote campagnes waarbij het volk werd gevraagd ‘revolutionaire’ acties uit te voeren. In 1956 werd gestart met de campagne ‘Laat Honderd Bloemen Bloeien’. Daarbij werd iedereen opgeroepen om kritiek te uiten op het systeem, waarbij de gedachte was om misstanden van onderop op te sporen. Chang merkte het op zijn werk: het leidde tot een soort heksenjacht omdat de leiding voelde dat men met misstanden op de proppen moest komen. In 1958 volgde de ‘Grote Sprong Voorwaarts’, met als doel de industriële productie te verhogen. Een van de meer bizarre opdrachten van die campagne was om metaal in te leveren dat kon worden gebruikt in de industrie. Op schoolpleinen en dorpspleinen werden oventjes geplaatst, zodat scholieren van thuis kookpotten en sloten van kasten konden meenemen en omsmelten, en boeren hetzelfde konden doen met hun wok. Het leidde in de meeste gevallen tot onbruikbare klompen metaal. Maar door de acties én doordat de boeren nu moesten organiseren dat er voor een dorp gezamenlijk werd gekookt, werd er op grote schaal niet op tijd ingezaaid. Dus mislukte de oogst, wat weer een hongersnood tot gevolg had. Dat laatste was het eerst merkbaar in de steden, Selma rept daarvan in haar brieven. Vanzelfsprekend zonder het woord honger te gebruiken, want dan zou de censor haar brieven tegenhouden. Het is ook de tijd dat ze, via een omweg, boodschappenlijstjes aan haar vader in Nederland gaat sturen. Uit die lijstjes blijkt hoe groot het gebrek aan gewone dagelijkse dingen is. Ook hout en kolen zijn schaars of niet leverbaar. In januari 1963 is de temperatuur in huis met veel moeite op 13 graden te brengen.

Met dit alles is voor Selma en haar gezin nog te leven. Maar de Culturele Revolutie die in 1966 door Mao Zedong wordt uitgeroepen, betekent in veel opzichten het einde. Gericht tegen de intellectuelen, tegen de burgerij en het kapitalisme, maakt de campagne ontelbare slachtoffers. De uit de bevolking - veelal studenten en arbeiders – samengestelde Rode Gardes gaan als een soort volksgericht te werk. Voor Chang en Selma volgt een afschuwelijk lot, hun kinderen Dop en Greta worden met talloze anderen gedeporteerd naar het platteland. Wat vooral afschrikt is de volstrekt bureaucratische en onpersoonlijke manier waarop dit plaatsvindt.

Carolijn Visser schreef voor het eerst over China in 1982, in haar debuut Grijs China. Daarna volgden Buigend bamboe (1990) en Shanghai Skyline (2008). Dat ze het land, z’n recente geschiedenis en de cultuur door en door kent blijkt ook weer uit dit boek. Het is geschreven met een grote persoonlijke betrokkenheid. Ze hanteert een doordachte compositie, die zorgt voor afwisseling en meerdere perspectieven. En ze vertelt het verhaal op een prettige manier, enigszins onderkoeld. Dat kan, want het verhaal is heftig en meeslepend van zichzelf.

zondag 5 maart 2017

Herstel op Orkney

Een tijdje terug sprak ik iemand die binnenkort met pensioen gaat. Hij woont in Haarlem en heeft een lange wetenschappelijke loopbaan achter de rug die zich grotendeels in Den Haag afspeelde. Op mijn vraag wat hij na zijn pensionering zoal van plan was, antwoordde hij dat hij en zijn echtgenote overwogen om terug te keren naar de Bommelerwaard, het gebied tussen de grote rivieren waar hij was geboren en opgegroeid. Ze zagen zichzelf in een huisje aan een dijk, met een moestuin en boomgaard, rust en ruimte. Dat was een voornemen dat in de jaren van zijn soms drukke werkzaamheden langzaamaan was ontstaan. Terug naar ‘de plek waar hij hoorde’, waren zijn woorden. De toon waarop hij het me vertelde maakte duidelijk dat hij er naar uitkeek, eigenlijk niet kon wachten dat huisje te gaan zoeken.

Wat is dat, vraag ik me dan af, hoe werkt dat? Het zal waarschijnlijk alles te maken hebben met opgroeien in een dorp of streek waar je je thuis voelt, waar je gelukkig bent, waar alles klopt. Een gevoel dat je je leven lang bijblijft, ook nadat je die plek hebt verlaten. Amy Liptrot, een jonge Engelse auteur, beschrijft in haar debuut The Outrun precies datzelfde. Het gebied waar zij die binding mee heeft is Orkney, een groep eilanden ten noorden van Schotland. Ook Liptrot keert terug naar de plek waar zij is geboren en opgegroeid, maar in haar geval is dat niet ná haar werkzame leven maar op veel jongere leeftijd, nadat zij in Londen een puinhoop van haar leven heeft gemaakt. Bij haar is de terugkeer heel bewust onderdeel van een therapie om haar leven weer op orde te krijgen.

Liptrots ouders hebben een boerderij op Mainland, het grootste eiland van Orkney. Als tiener ervaart ze dat het leven op een boerderij in Orkney zwaar is, en de beloning karig. Als ze in de koude en natte winters, in oude kleren, helpt het op stal staande vee te verzorgen, verlangt ze naar comfort, warmte, glamour en ‘the hot pulse of the city’.  Zoals zo veel van haar leeftijdgenoten verlaat Liptrot Orkney om in Engeland te gaan studeren, en besluit vervolgens om daar te blijven. In haar geval is dat Londen.

In Londen duikt Liptrot vol overgave in het dynamische leven. Ze heeft vrienden, ze gaat naar pubs, ze feest, ze drinkt en neemt drugs. Zonder dat ze het doorheeft, verliest ze langzaam haar grip en haar balans. Baantjes weet ze maar kort te houden, ze wordt verlaten door haar vriend, wordt uit haar huis gezet en eindigt op armoedige kamers. Ze kan niet meer zonder alcohol en raakt in een isolement. En besluit uiteindelijk, als ze het mentaal allemaal niet meer aankan, om hulp te zoeken. Een zware, maandenlange behandeling in een afkickcentrum van de AA helpt haar weer enigszins op de been. Ze realiseert zich wel dat het afkicken zelf niet het moeilijkste deel van de behandeling was, dat is de fase daarop, het nuchter blijven. Dat besluit ze op Orkney te doen.

Liptrots relaas van haar verslaving en afkickbehandeling is vrij feitelijk en met gevoel voor zelfanalyse geschreven. Het had gemakkelijk de toon kunnen krijgen van een zelfhulpverhaal, maar dat weet ze te vermijden. Met haar aankomst op Orkney verandert er iets in haar schrijven. Dat is niet alleen omdat de hectiek van het Londense leven wordt verruild voor de rust en ruimte van vrijwel lege landschappen en de overal aanwezige zee. Liptrot blijkt een veel sterkere band te hebben met de ruige natuur van de eilanden dan ze ooit had gedacht. Ze weet haar indrukken van die natuur, en wat dat met haar doet, ook prachtig te verwoorden. Soms is het pure poëzie.

Liptrot wandelt, zwemt in de ijskoude zee, heeft een baantje waarbij ze in opdracht van een natuurorganisatie ’s nachts het aantal kwartelkoninkjes moet tellen en helpt haar vader op zijn boerderij. Een winter lang verblijft ze in een cottage op een van de meest noordelijke eilanden, Papa Westray. Met zeventig inwoners, een afmeting van 1,5 bij 6 kilometer, geen bomen, weinig huizen en vrijwel voortdurend harde wind van de oceaan is dat een Spartaanse omgeving. Liptrot heeft er tijd voor reflectie. Haar beschrijvingen van het landschap, de zee en de fauna zijn treffend, de paralellen die ze vandaaruit trekt naar haar eigen persoon en geschiedenis subtiel, en slim gevonden.

The Outrun uit de titel is een gedeelte van haar vaders boerderij. Het is een groot, aan de zee grenzend, niet in cultuur gebracht stuk land. Met steile kliffen en grasland dat door de harde en ijzige wind als vanzelf kort wordt gehouden. Als kind zat Liptrot graag in de uitweer, aan de rand van de kliffen, vanwaar ze aan de horizon de bergen van het vasteland van Schotland kon zien. Ze droomde ervan daar te zijn, in de ‘echte’ wereld. Nu, als dertigjarige, beschadigd en herstellend, is het de plek waar ze zich het liefst terugtrekt en mijmert over haar verbondenheid met de eilanden.