zaterdag 31 juli 2021

Klein oeuvre, groot schrijver

Het lijkt erop alsof alles in en om het literaire leven van Jan Hendrik Frederik Grönloh, beter bekend als Nescio (1882-1961), tijd nodig heeft gehad om tot stand te komen. Zijn bescheiden oeuvre ontstond langzaam, en met grote tussenpozen. Ook zijn roem kwam  aarzelend op gang, ofschoon hij nu wordt gezien als een van de groten van de Nederlandse literatuur. In de jaren voor zijn dood in 1961 beleefde de schrijver zelf nog nét de eerste tekenen daarvan. En ook zijn zojuist verschenen biografie volgt die traditie. Doordat de erven Nescio, in het spoor van hun vader, het belang ervan lange tijd niet inzagen en het privéarchief voor biograaf Lieneke Frerichs gesloten hielden, krijgen we pas zestig jaar na het verscheiden van de schrijver uitvoerig inzicht in diens leven en denkwereld. Maar het was ‘het wachten waard’, zoals men dan zegt. In ruim 650 bladzijden - meer dan twee keer omvang van het oeuvre - doemt het beeld op van een man die zijn leven tot literatuur maakte maar tegelijkertijd die literaire productie een groot deel van zijn leven angstvallig bij zich hield. Vrienden en collega’s wisten vaak niet dat Grönloh synoniem was aan Nescio, zelfs binnen het gezin was het nauwelijks een onderwerp van gesprek. 

De kern van Nescio’s oeuvre bestaat uit twee bundels met verhalen. Tussen 1910 en 1918 schreef hij De uitvreter, Titaantjes en Dichtertje, lange verhalen die als bundel in het voorjaar van 1918 verschenen. Ze vormen het bekendste deel van het oeuvre. Ze gaan over een handvol jonge mannen die niet goed weten wat ze met hun leven moeten, maar wel forse ambities – of beter: dromen – hebben op literair of kunstzinnig vlak, en dan maar zo’n beetje van dag tot dag rondhangen, lusteloos werkend op een kantoor of wat kwastend in een atelier, wachtend op een doorbraak. Het taalgebruik is spaarzaam, kernachtig en eigenzinnig. Dit wordt gestaafd door het feit dat meerdere van de gevleugelde openingszinnen van die verhalen het hebben gebracht tot de status van ‘klassieker’, zoals ‘Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter’ (uit: De uitvreter) en ‘Jongens waren we – maar aardige jongens’ (uit: Titaantjes). 

Een tweede bundel verhalen, Boven het dal, publiceerde Grönloh/Nescio in het voorjaar van 1961. Na een literaire stilte van maar liefst 43 jaar. Onderling zeer verschillende verhalen. Beschouwde hij ze als minderwaardig? Nee, zeker niet, want in een van de eerste oorlogsjaren, toen het merendeel ervan al was geschreven, vervaardigde hij een handgeschreven kopie die hij op een veilige plek wegborg, voor het geval dat. Desondanks kostte het Geert van Oorschot in 1960 toch nog wel enige overredingskracht om de oude schrijver over te halen het manuscript af te staan voor publicatie. En de lange tijd onbekend gebleven, heel persoonlijke natuurbeschrijvingen – Nescio was een hartstochtelijk wandelaar – verschenen pas ver na zijn dood.

En toch is het, ondanks de bescheiden omvang en haar bijna onzichtbare schepper, uitgegroeid tot een iconisch oeuvre. Nescio heeft de avonturen van zijn personages zonder opsmuk opgetekend, in een stijl die is doordrenkt van een bijzonder gevoel: weemoed. De verhalen hebben iets van een persoonlijke bekentenis. Het is alsof hij terugkijkt op die periode in zijn eigen leven en zich realiseert dat die tijd voorbij is. De tijd dat ze jongens waren, vol met dromen, zonder verplichtingen en verantwoordelijkheden. In welke mate dat persoonlijke nu de voedingsbodem was voor het oeuvre, juist dat heb ik me altijd afgevraagd. 

Dat is ook waarom ik de dag van verschijnen van de biografie in mijn agenda zette en ‘s morgens naar de boekhandel in Leiden fietste. Uit nieuwsgierigheid. Omdat ik eindelijk te weten zou komen wat voor iemand er schuil gaat achter het pseudoniem Nescio. Wie er zo onafhankelijk in het leven staat dat hij op jonge leeftijd een klein oeuvre bij elkaar schrijft en dan verder zijn leven leeft zonder dat dat schrijverschap daar een wezenlijke rol in lijkt te vervullen. Dat mag je toch op zijn minst opmerkelijk noemen. 

Maakt Lieneke Frerichs in haar omvangrijke biografie Nescio. Leven en werk van J.H.F. Grönloh haar ambities waar? Ja, ten volle. Ze slaagt erin ver door te dringen in de persoon Grönloh én de schrijver Nescio. Soms zijn die strikt van elkaar gescheiden, vaker liggen ze in elkaars verlengde. Een voorbeeld van dat laatste is het streven van Grönloh om de wereld te verbeteren. Ofschoon hij al op jonge leeftijd bij handelshuizen werkte, voelde hij zich in zijn hart een wereldverbeteraar. In Titaantjes laat Nescio de jongens naar Bussum reizen om daar, door de spijlen van het hek, in bewondering Frederik van Eedens sociale kolonie Walden te bekijken – een project geïnspireerd door de geschriften van de late Tolstoj. Zo’n initiatief kende Grönloh uit eigen ervaring, want vanaf 1902 werkte hij met volle overtuiging mee aan het opzetten van een soortgelijk project in Huizen. Dat het na enkele jaren mislukte door de financiën, persoonlijke strubbelingen en het gebruikelijke gedoe, liet bij hem een litteken achter. Dat zijn idealen zo’n tien jaar later in gesublimeerde vorm een plek vonden in zijn verhalen is deels te zien als een verwerking ervan, de publicatie ervan in 1918 een erkenning van zijn schrijverschap.

Die erkenning had hij wel nodig, want heel tevreden met zijn literaire leven was hij omstreeks die tijd niet. De bundel kreeg overwegend gunstige kritieken maar verkocht heel slecht. Men vroeg om een roman, waarvoor hij een ontwerp opstelde: ‘Ze zeggen dat ik er nooit kom als ik niet een roman schrijf. Geen schetsen, maar een roman. Allo dan maar. Ik heb nu iets in m’n kop dat me wel lijkt. Dat is al vele malen gebeurd en na enkele dagen was alles er weer uit. Nu wil ik ’t opschrijven om ’t vast te houden. ’t Zal een liefdesgeschiedenis worden natuurlijk. De koopers willen een geschiedenis en ik wil van alles zeggen dat in me ronddraait. Ik denk dat we allemaal tevreden zullen zijn.’

Maar het werd steeds niets. De drukke werkzaamheden op het handelskantoor waar hij werkte en uiteindelijk directeur zou worden, de Holland-Bombay Trading Company, smoorden zijn inspiratie. Aan zijn gezin, vrouw en vier dochters, was hij gehecht en besteedde hij ruim tijd. De inspiratieloosheid, het jachtige werkzame leven en het gebrek aan literair succes leidden tot een schrijversblok, en aansluitend een depressie. Hij kwam daar uit, maar tekenend voor zijn gesteldheid is het feit dat hij aan een lange en luxe zakenreis naar Brits-Indië in 1925-’26 in persoonlijk opzicht nauwelijks plezier wist te beleven.

Ergens in die tweede helft van zijn leven moet hij hebben besloten dat hij uitsluitend nog voor zichzelf af en toe de pen zou oppakken. Zonder de druk, zonder meelezers en deadlines werd het een heel persoonlijk iets, was hijzelf de enige die bepaalde of iets geslaagd was of niet. Een harmonieus gezinsleven, na zijn pensionering alle tijd om zijn wandelmanie te botvieren en heel af en toe een snipper schrijven vormden zijn bestaan.  

Eind jaren vijftig verminderde Grönlohs gezondheid zienderogen. Net toen jonge, getalenteerde schrijvers zijn werk de hemel in begonnen te prijzen. G.K. van het Reve, in 1955: ‘Er bestaat op het ogenblik geen echt Nederlands proza en geen echte Nederlandse prozatraditie. Als ik W.F. Hermans uitzonder, zijn er na Couperus en Nescio eigenlijk geen schrijvers meer opgestaan, met wie het de moeite waard is je te meten.’ Eddy Posthuma de Boer kwam langs voor een fotosessie. Minister Cals van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen stuurde hem op zijn 75ste een felicitatietelegram. Zijn uitgever herdrukte de vroege verhalen. Maar tegelijkertijd maakte een herseninfarct contact in toenemende mate lastig. Een geluidsopname voor de serie 'Stemmen van schrijvers' mislukte jammerlijk. Twee zinnen uit zijn eigen oeuvre achter elkaar uitspreken zonder haperen bleek niet meer mogelijk.  

Twee maanden voor Grönlohs overlijden in juli 1961 verscheen bij Van Oorschot de bundel met latere verhalen, Boven het dal. De totstandkoming ervan was een race met hindernissen geweest, die slechts tot een goed einde kwam door het doorzettingsvermogen van Geert van Oorschot zelf. Die ook op de publicitaire trom sloeg, waardoor de schrijver – eigenlijk voor het eerst in zijn leven – door vrijwel alle critici werd gelezen én lof kreeg toegezwaaid. Maar in die laatste weken voor zijn overlijden was hij slechts bij vlagen helder. Het zal grotendeels langs hem heen zijn gegaan.  

Frerichs schotelt ons dat hele, eigenlijk niet zo spectaculaire, leven in detail voor. Het familiearchief bleek een onuitputtelijke bron. Het resultaat is dat je toch iets meer begrijpt van deze man, die de reputatie heeft ongrijpbaar te zijn, ietwat raadselachtig. Maar is dat terecht? Is er niet te lang teveel achter hem gezocht? Heeft hij door het ontwijken van publiciteit niet zelf die reputatie van raadselachtigheid als vanzelf, ongewild helpen creeëren? Na lezing van deze omvangrijke biografie weet ik dat eigenlijk niet precies, stel ik vast. Gek, maar zo is het. Ik ga daar eens rustig op broeden. De verhalen nog eens doorbladeren. Haast heb ik niet. Haast is trouwens een woord dat ook niet in Nescio’s woordenboek voorkwam.

Lieneke Frerichs / Nescio. Leven en werk van J.H.F. Grönloh / 656 blz / Uitgeverij Van Oorschot, 2021

donderdag 22 juli 2021

Van papyrus en perkament

Alles wat je altijd al wilde weten over de vroege geschiedenis van het boek … en nog veel meer. Dat lijkt in het kort het concept te zijn van het recent verschenen Papyrus. Een geschiedenis van de wereld in boeken, geschreven door de Spaanse classica Irene Vallejo. Want een tsunami is het, maar dan een prettige. Pagina na pagina van dit kloeke boek is gevuld met interessante geschiedenissen, kleine en grotere verhalen, bevlogen pleidooien, zinloze maar heerlijke trivia en soms bizarre, haast ongelooflijke feiten. Maar zo vreemd is die hoeveelheid natuurlijk niet, het boek – in verschillende vormen – dateert immers al van ver voor het begin van onze jaartelling en heeft alle tijd gehad om een mooi CV op te bouwen. Vallejo schreef tot nu toe over haar liefde voor het boek in wekelijkse columns in El País, het grootste dagblad van Spanje. Voor een groot publiek dus, wat ook haar eerste non-fictieboek kenmerkt. 

Papyrus is de titel, en Vallejo begint haar verhaal dan ook in het enige land waar deze plant groeide, aan de oevers van de Nijl: Egypte. De stengels van de plant, op ingenieuze wijze bewerkt, leveren een heel werkbaar materiaal om op te schrijven. Het enige nadeel is dat vanwege de nerfrichting slechts een zijde bruikbaar is. Van de hele vroege teksten, daarop geschreven, zijn er maar weinig bewaard gebleven want ze vragen een droog woestijnklimaat, in vochtiger omstandigheden is de levensduur van papyrus slechts een paar honderd jaar.  

Misschien wel een veel grotere revolutie dan de vondst om dit materiaal te gebruiken in plaats van de traditionele kleitabletten is de ‘uitvinding’ van een alfabet. Het beheersen van het oude schrift, eigenlijk een soort beeldtaal die we in de Egyptische versie hiërogliefen noemen, vergde een grondige studie. Wanneer je besluit om slechts een beperkt aantal schrifttekens te gebruiken – letters -  en die volgens een grammatica te hanteren, wordt schrijven en lezen ineens een stuk gemakkelijker. Hoe dat proces precies is verlopen is wat duister, maar uit bronnen mogen we misschien opmaken dat de allereerste versie ontstond onder handelaren in de scheepvaart. Bedacht om op snelle, korte wijze voorraden te noteren. 

Een tweede revolutie, maar nu qua materiaal, voltrok zich met betrekking tot de drager van het schrift, het papyrus. En dat als gevolg van een domme zet van een Egyptische farao, die om politieke redenen de uitvoer van papyrus verbood. Noodgedwongen zochten de voormalige afnemers ervan naar een alternatief, en vonden dat in de doorontwikkeling van een oudere techniek, het gebruik van dierenhuiden. Dat wat wij kennen als perkament. De nieuwe naam ervan komt van Pergamum, de stad in Klein-Azië waar dit gebeurde.

Speelt de vroege geschiedenis van het boek zich bij Vallejo af in Egypte, halverwege verplaatst zij de handeling naar Rome. De focus wordt dan meer gericht op de functie van het boek, de verzamelaars en de wijze waarop in boeken de historie werd vastgelegd. De Romeinen baseerden zich graag op voorgangers, dus de befaamde bibliotheek van Alexandrië in Egypte, opgezet door farao Ptolemeus II komt uitgebreid in beeld. Dat geldt ook voor de overgang van boeken op rollen naar boeken uitgevoerd als een blok, wat met losse vellen perkament natuurlijk veel gemakkelijker te realiseren is dan met papyrus.

Veel van deze kernmomenten in de geschiedenis van het boek zijn eerder beschreven. Wat Vallejo toevoegt is het aanbrengen van grotere verbanden, en daarnaast een verfrissende, speelse gewoonte om dwarsverbandjes te leggen, door de geschiedenis heen en heel regelmatig zelfs tot het nu. Zo lees je over de oude Romeinen, zo lees je over Frodo en Sam, de personages uit Tolkiens Lord of the Rings. Voor de popularisering van de oude geschiedenis zou dit boek zomaar een heel effectief instrument kunnen zijn. 

Irene Vallejo /  Papyrus. De geschiedenis van de wereld in boeken / Vertaald uit het Spaans door Adri Boon / 536 blz / Meulenhoff, 2021 

zondag 18 juli 2021

Een Haagse dame

Aan het begin van de Groot Hertoginnelaan in Den Haag staat een opvallend, meer dan levensgroot beeld van een vrouw. Zij draagt een elegant gesneden mantel, een hoed tegen de zon en leunt op een parasol. Zij is de verbeelding van Eline Vere, een creatie van de beeldhouwer Theo van der Nahmer. Het dateert uit 1948. Lang geleden fietste ik vaak langs die plek, het beeld is me dan ook heel vertrouwd. In mijn ogen is het een geslaagde compositie. Van der Nahmer heeft namelijk niet zozeer een bepaalde vrouw weergegeven – dan had hij naar een model kunnen werken – maar een type. Het sterke silhouet, het in verhouding kleine hoofd, het gezicht dat zich door de brede rand van de hoed vaak in de schaduw bevindt – dat alles maakt het eerder een type dan een portret. Ook de plek, ofschoon in de woorden van Louis Couperus een nieuwbouwwijkje, voelt precies goed. 

Voor de geschiedenis van Eline Vere is meeslepend de juiste term. Dat het verhaal, gepubliceerd als feuilleton in dagblad Het Vaderland, succes had is goed te begrijpen. Couperus laadt zijn hoofdpersoon vanaf het begin met een gevoel van noodlot, je wéét dat het niet goed zal aflopen. Gedoseerd in korte episoden, verhaaltechnisch slim opgebouwd en heel herkenbaar voor Haagse dames was het in 1888 een regelrechte hit. En dat terwijl het voor Couperus zijn romandebuut was, geschreven omdat hij als dichter niet echt succes had.

Ik las de roman in het voorjaar van 1982, kort nadat ik die op 26 februari van dat jaar had aangeschaft als eerste deel van het Verzameld Werk, de mooie dundruk van Van Oorschot. En zojuist las ik het voor de tweede keer, nu als luisterboek. Een vergelijking van mijn indrukken toen en nu is door de grote tijd ertussen niet zo zinvol, denk ik. Van toen herinnerde ik me vooral het tergend langzame proces waarin Eline zich van de wereld afkeerde, steeds nerveuzer en meer onzeker over de rol van de liefde in haar leven. Nu viel me op dat een flink deel van het verhaal wordt bevolkt door personages uit haar entourage, terwijl over de afwezige Eline slechts wordt gesproken. Alsof Couperus wil laten zien hoe het normale leven eruit ziet, het leven waarvoor Eline maar niet durft te kiezen. Ook genoot ik van de prachtige ouderwetse woorden die men bezigt. En bovenal van de prachtige stijl van Couperus, die de mooiste zinnen losjes uit zijn mouw lijkt te schudden. 

Louis Couperus / Eline Vere / Luisterboek, voorgelezen door Marjolein Algera / 22 uur en 23 minuten / L.J. Veen Klassiek, via Storytel 

donderdag 15 juli 2021

Van geschreven naar gedrukt

De uitvinding van de boekdrukkunst door Johannes Gutenberg, omstreeks 1450, betekende een enorme stap voorwaarts in de verspreiding van kennis. Maar te vaak wordt vergeten dat het ook het einde inluidde van een hoogstaand ambacht, dat van die talloze kopiisten en boekverluchters die, in de afzondering van kloosters of wereldlijke ateliers, met de hand boek na boek produceerden. Ross King beschrijft die omwenteling in The Bookseller of Florence. Vespasiano da Bisticci and the Manuscripts that Illuminated the Renaissance. Aan de hand van het levensverhaal van Vespasiano, die werd geboren als zoon van een wolhandelaar en op zijn twaalfde in de leer ging bij een boekenmaker in Florence, schetst hij in detail zowel de traditionele boekproductie als de opkomst van het nieuwe medium. Hij concentreert zich daarbij op Italië, waar in de vijftiende eeuw de inzichten van de Renaissance als eerste voet aan de grond kregen maar ook de plek waar de machthebbers van de stadstaatjes elkaar keer op keer te lijf gingen in bloedige veldslagen en waar de pest maar niet uit te roeien bleek.

Vespasiano werd vermoedelijk geboren in 1422, in de hoogtijdagen van de vroege renaissance. In Florence was Filippo Brunelleschi enkele jaren eerder begonnen aan de gedurfde bouw van de koepel op de kathedraal. Vespasiano’s vader overleed in 1426, zijn gezin achterlatend met forse schulden. Daardoor was er geen geld voor een volledige opleiding en werd Vespasiano op elfjarige leeftijd in de leer gedaan bij Michele Guarducci, die een boekwinkel annex boekenatelier runde in de ‘Straat van de boekverkopers’ in hartje Florence, enkele stappen van diezelfde kathedraal verwijderd. Zijn ongeluk bleek een geluk te zijn, want daar pikte de leergierige jongen al snel de vaardigheden van de boekproductie op. Hij werd ingewijd in het gehele proces daarvan, van de bewerking van dierenhuiden tot perkament, het kopiëren van de tekst, de verluchting van de kapitalen met miniaturen en tenslotte het inbinden. Boeken maken was vóór alles  een tijdrovend proces, en daardoor kostbaar. Maar gelukkig ontbrak het in Florence niet aan kapitaalkrachtige mannen. En anders had je altijd nog de paus, waarvan de meesten graag vermogens uitgaven aan een dergelijke luxe product en een voorkeur hadden voor het verwerken van bladgoud en kostbare edelstenen in het binnenwerk en omslag.

De term renaissance betekent wedergeboorte, in dit geval van de klassieke oudheid. Heel zichtbaar werd dat in de architectuur, maar voor Vespasiano als boekenmaker was het wellicht belangrijker dat ook de Griekse en Romeinse denkers van die oudheid, mensen als Socrates, Plato en Cicero, werden herontdekt. Hun werken waren gedurende de middeleeuwen nauwelijks op waarde geschat en veelal verdwenen of onder erbarmelijke omstandigheden bewaard. King beschrijft beeldend hoe Vespasiano veel tijd besteedt aan rondreizen, kloosterbibliotheken bezoekend op zoek naar ‘verloren’ manuscripten. De honger naar dergelijke werken bij intellectuelen was enorm, dus elke nog niet bekende tekst van de oude filosofen of Romeinse staatsheren die je als boekenmaker kon laten vertalen en uitgeven betekende niet alleen roem maar ook inkomsten. 

De boekhandel in Florence, die Vespasiano na de dood van Guardicci in 1452 als eigenaar voortzette, was niet alleen een plek waar een ambacht werd uitgevoerd, het was ook een ontmoetingsplek voor klanten, een inspirerende omgeving voor filosofische of esthetische discussie. Vespasiano ontwikkelde zo een uitgebreid netwerk en raakte ingevoerd in het intellectuele leven van zijn tijd. Ook voor hemzelf werd de inhoud van het boek belangrijk, naast het fysieke aspect ervan. 

Vespasiano raakte gaandeweg ook kind aan huis bij de machthebbers. Ze waren zijn klanten, maar ook zijn opdrachtgevers. Voor Federico da Montefeltro, de machtige krijgsheer van Urbino, richtte hij een geheel nieuwe bibliotheek in, waarvoor zijn atelier jarenlang aan het werk was. Voor Cosimo de Medici deed hij hetzelfde. Via zijn omvangrijke netwerk speurde hij voor hen en anderen naar vergeten klassieke teksten, die welhaast de status van een heilige graal kregen. Zo bracht Cosimo zijn laatste dagen, in de zomer van 1464, door met luisteren naar de Ethica Nicomachea van Aristoles en tien van de zojuist in het Latijn vertaalde Dialogen van Plato. Beide projecten voor hem georganiseerd door Vespasiano. De vertaler van Plato, de filosoof Marsilio Ficino, las ze op diens verzoek zelf aan Cosimo voor en speelde tussendoor op zijn harp. Niets tekent de intellectuele mindset van de renaissancemens beter dan dit.

Inmiddels had Johannes Gutenberg in Mainz, vele weken reizen naar het noorden, zijn bijbel al gedrukt in de door hem geperfectioneerde boekdruk. De druktechniek was al eeuwen bekend, maar daarbij ging het om blokdruk, waarbij een hele bladzijde in één keer werd uitgesneden in een blok hout. Geweldig arbeidsintensief. Gutenberg bedacht het systeem met losse letters in een zetsel. Nog steeds veel werk, maar je kon nu in één keer honderden keren dezelfde bladzijde afdrukken. Dat was een grote verbetering, zeker ten opzichte van de met de hand vervaardigde boeken. En daardoor veel goedkoper. Boeken werden nu bereikbaar voor grotere groepen lezers. 

De boekdrukkunst verspreidde zich vrij snel, maar kende ook wat aanloopprobleempjes. Vooral met wat wij nu marketing zouden noemen. Want hoe fantastisch was het dat je nu in één keer de redevoeringen van Cicero kon produceren in een oplage van driehonderd exemplaren, wanneer je er daarna maar vijftig verkocht? Er ontstonden die eerste tijd grote onverkochte voorraden. Het ‘systeem’ moest nog wennen aan de nieuwe marktstructuur …

Van alle Italiaanse steden was Florence de laatste waar een drukkerij werd gevestigd, en waar de traditionele werkwijze langer gehandhaafd bleef dan op andere plekken. Deels omdat de vraag bij de klanten nog enige tijd bleef bestaan. Vespasiano kreeg dus wat uitstel van zijn ondergang. Blij was hij niet met de nieuwe techniek. Vooral niet omdat het product – op papier in plaats van perkament, weinig decoratie – in zijn ogen in esthetisch opzicht inferieur was. Maar uiteindelijk moest hij er ook aan geloven en zijn zaak sluiten. Het moet voor hem wel wat zuur zijn geweest dat de drukkerij in Florence werd gevestigd in een nonnenklooster bij hem om de hoek. En dat de nonnen, goedkope arbeidskrachten, dus bijdroegen aan het succes van de onderneming. Dat terwijl juist de kloosters eeuwenlang de drijvende kracht waren geweest achter de traditionele werkwijze.

Een bespreking van een boek als dit kan niets meer zijn dan een flauwe afspiegeling. King schetst een bijzonder rijk en levendig beeld van de Italiaanse maatschappij van die dagen, waar gruwelijk geweld kon bestaan naast de zucht naar kennis en schoonheid. Ook Vespasiano zou aan het eind van zijn leven, op zijn bescheiden landgoed in de buurt van Florence, zelf bijdragen aan die kennis. Hij ging schrijven, werd auteur. Schreef een serie van 103 korte biografieën van belangrijke tijdgenoten die hij gekend had. Het manuscript daarvan werd pas herontdekt in 1839 én in datzelfde jaar uitgegeven. Gedrukt, vanzelfsprekend.

Ross King / The Bookseller of Florence. Vespasiano da Bisticci and the Manuscripts that Illuminated the Renaissance / 481 blz / Chatto & Windus, 2021

Nederlandse editie:  De boekhandelaar van Florence. Over de renaissance, de boekdrukkunst en de veranderende kracht van ideeën




donderdag 8 juli 2021

Een onbereikbaar ideaal

De geschiedenis van Nederland telt de nodige zwarte bladzijden. Een daarvan is het besluit van de toenmalige regering om in 1951 KNIL-militairen van Molukse afkomst tijdelijk naar Nederland te halen, in afwachting van een politieke oplossing van hun status binnen de nieuwe staat Indonesië. Het ideaalbeeld van deze Ambonezen, zoals ze ook werden genoemd, was een onafhankelijke republiek onder de naam Republik Maluku Selatan, in Nederland beter bekend onder de afkorting RMS. In april 1950 stichtten zij die republiek ook daadwerkelijk. Voor de 12.500 Molukkers die in 1951 in Nederland arriveerden was het de droom  waaraan ze lange tijd zouden vasthouden. Een droom die nooit werkelijkheid werd, door onwil van Indonesië en desinteresse van Nederland. Coen Verbraak maakte daar voor BNNVARA onlangs een reeks documentaires over waarin hij veertien Molukkers interviewde. Die vraaggesprekken bundelde hij in uitgebreidere vorm in De Molukkers. Een vergeten geschiedenis

Het lezen van die vraaggesprekken heeft een wat vervreemdende bijwerking. Dat wordt veroorzaakt door de gedeeltelijke herhaling van elementen in die veertien gesprekken. De oudste persoon die zijn verslag doet is nu 85, de jongste 42. Ze hebben allemaal een persoonlijk verhaal en unieke ervaringen, maar melden vrijwel zonder uitzondering ook dezelfde punten. En juist die herhaling bevat de kern van het verhaal, en is tevens de kracht ervan. Het rijtje is bekend: de uitnodiging om naar Nederland te komen voor een tijdelijk verblijf; het onverwachte ontslag als militair bij het KNIL direct na aankomst in Nederland; de belabberde huisvesting, vaak in koude en beschimmelde barakken in voormalige concentratiekampen als Westerbork en Vught; de verbroken beloftes van de Nederlandse regering; en natuurlijk de treinkapingen en de gijzelingen vanaf 1975, uitgevoerd door de tweede generatie. Dat die geschiedenis inmiddels vaak is verteld maakt deze bundel niet overbodig. Integendeel, het concept van de 1-op-1 gesprekken levert naast meningen en uitspraken over deze bekende feiten tal van heel persoonlijke nuances op die het grote beeld verrijken.  

Tot 1957 leefden de Molukkers hier op staatskosten, daarna werd die regeling afgeschaft en werden ze zelf verantwoordelijk voor hun onderhoud. Die omslag in het beleid maakte velen definitief duidelijk dat een terugkeer naar de Molukken een utopie was en zou blijven.  Dat was hard. Maar tandenknarsend accepteerden de meesten deze zoveelste vernedering. Pas een kleine twintig jaar later, midden jaren zeventig, zou de tweede generatie in opstand komen. De executie in 1966 door Indonesië van Chris Somoukil, partijlieder van de RMS, zette de zaak onder druk. Een officieel staatsbezoek van president Soekarno op uitnodiging van Nederland, vier jaar later, liet de boel ploffen. De bezetting van de ambstwoning van de Indonesische ambassadeur in Wassenaar was de aanzet, enkele jaren later gevolgd door de kapingen en gijzelingen. De oudere generatie kon over het algemeen begrip opbrengen voor die acties, een deel zelfs voor de executie van drie gijzelaars. Dan had de Nederlandse staat het maar niet zover moeten laten komen. Maar het gijzelen van een lagere school vol kinderen ging hen toch te ver.

Nu, zeventig jaar na hun komst naar Nederland, is het grootste deel van de Molukkers geassimileerd.  Het ideaal van de RMS is bijgezet in het museum, want menigeen realiseert zich dat ook daar, op de Molukken, de situatie na al die tijd is veranderd. Een enkeling keerde op latere leeftijd terug voor een vakantie en familiebezoek. En wandelde daar dan door en rond het dorp van herkomst, met tranen in de ogen, zich beseffend hoe het had kunnen lopen.

Verbraak is een doorgewinterde interviewer. In deze bundel is hij de grote afwezige, hij laat de veertien getuigen aan het woord. Hun namen hadden ook op de titelpagina kunnen staan.

Coen Verbraak /  De Molukkers. Een vergeten geschiedenis / 221 blz / Alfabet Uitgevers, 2021

maandag 5 juli 2021

Twee koffers

Chaja is twintig en studeert filosofie in Antwerpen. Maar zich concentreren op het gedachtengoed van Socrates of Plato lukt haar niet erg, daarvoor wordt ze teveel afgeleid door haar nieuwsgierigheid naar het Joodse geloof van haar ouders en voorouders. Het is omstreeks 1970, dus 25 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog en de verschrikkingen van de holocaust. In Antwerpen, en met name in de Joodse wijk, dreunt die nog stevig na. In Twee koffers vol laat Carl Friedman op subtiele wijze zien dat het omgaan met dat recente verleden op verschillende manieren kan. In deze kleine roman volgen we Chaja in haar dagelijkse omgang met familie, vrienden en anderen die model staan voor die diverse houdingen. 

Met de oude bovenbuurman van haar ouders, de heer Apfelschnitt, heeft ze het beste contact. Hij is na de oorlog teruggekeerd naar het Joodse geloof en kan Chaja haarfijn uitleggen waarom. Hun discussies vormen inhoudelijk de kern van het verhaal. Bij de familie Kalman treedt ze enkele uren per dag in dienst als kindermeisje. Het gezin is streng orthodox Joods, wat zich onder meer uit in reeksen terechtwijzingen van de vader aan het adres van Chaja. Met hun zoontje, de kleuter Simcha, ontwikkelt ze een hechte band. Het appartementengebouw waar de Kalmans wonen is ook de plek waar ze te maken krijgt met fel antisemitisme, in de persoon van de conciërge. Chaja’s ouders tenslotte vertegenwoordigen twee vrij extreme manieren van omgaan met het recente verleden. Beiden hebben Auschwitz overleefd. Haar moeder drukt dat weg in een manie voor koken, zo als het ware het kamp ontkennend. Haar vader is koortsachtig op zoek naar twee koffers met persoonlijke bezittingen die hij in de oorlog in het centrum van Antwerpen heeft begraven. Die terugvinden is voor hem uitgegroeid tot een zoektocht naar de heilige graal. Uitleggen waarom hij dat doet kan hij niet. Zijn echtgenote wel, zij interpreteert dat zoeken naar de koffers als een zoektocht naar zichzelf.

Het verhaal is vernuftig opgezet, maar blijft naar mijn smaak iets te afstandelijk. Ik werd nergens naar binnen gezogen. Ontroerend is wel de scène waarin Chaja een brief schrijft aan Albert Einstein. Is ze in de veelheid aan indrukken en de daaruit ontstane chaos op zoek naar bewijsbare stellingen? 

Carl Friedman / Twee koffers vol / 175 blz / Van Oorschot, 1993 

vrijdag 2 juli 2021

De Bijbel, versie 2.0

Guus Kuijer is een alom geprezen auteur van kinderboeken. Dat betekent dat hij creatief is, een eerste voorwaarde voor het schrijven voor kinderen. Het betekent ook dat hij zich bewust zal zijn hoe de aandacht van de lezer te pakken, bij literatuur voor kinderen nog belangrijker dan bij volwassenen. In 2012 werd aan hem de Astrid Lindgren Memorial Award toegekend, de meest prestigieuze prijs ter wereld voor kinderboeken. In datzelfde jaar, hij is dan 70 jaar, besluit hij om de mooiste verhalen uit het Boek der Boeken, de Bijbel, te herschrijven. De verhalen die vaak vrij neutraal - als het ware overgoten met een zaaddodende pasta - zijn geboekstaafd, opnieuw op te schrijven, maar dan met het technische en emotionele instrumentarium van de literaire auteur. Hijzelf noemt dat De Bijbel voor ongelovigen. Na lezing lijkt mij dat wellicht iets te beperkt, gelovigen met een enigszins flexibele morele instelling zouden hier ook van moeten kunnen genieten.

Want Kuijer doet beslist geen godslasterlijke dingen met de Bijbelse verhalen. Toegegeven, hij transformeert de personages in die verhalen tot mensen van vlees en bloed - een purist zou dat tegen de borst kunnen stuiten. Noach wordt een dorpstiran, iemand die zelf overtuigd is van de ramp die onafwendbaar is maar zijn naasten slechts onder bedreiging kan dwingen tot medewerking aan zijn plannen. En die daar dan zelf onder lijdt, haast ten onder gaat aan de onzekerheid met betrekking tot de opdracht die God hem  gaf. En Isaak zou maar wat graag door Abraham zijn geofferd, ware het niet dat zorgvuldige contemplatie achteraf leidt tot de vaststelling dat het beter is dat het is gegaan zoals het is gegaan. Jozef tenslotte, die het brengt tot onderkoning van Egypte en in die functie zijn talrijke broers, eens zijn verraders, tegemoet treedt, is ook een voorbeeld van een zelfstandig denkend mens. Alsof Kuijer Thomas Mann heeft gelezen - wat zomaar zou kunnen.

Lezing van deze herschrijving is een feest. Niet alleen door de professionele wijze waarop de verhalen zijn getransformeerd van stijve Bijbelse vertellingen tot meeslepende menselijke geschiedenissen, maar ook door Kuijers vermogen tot relativeren. Zo roept hij de lezer in meerdere van de introducties tot de verhalen op, na het Bijbelse ‘Selach verwekte Eber, Eber verwekte Peleg, Peleg verwekte Reü enzovoorts’, om dit rijtje vooral uit uw hoofd te leren opzeggen, ook in omgekeerde volgorde. Dat is de Bijbelse hersenloze dwangmatigheid.  Nog mooier zijn passages als ‘God zweeg zo lang dat ik bang werd dat ik hem had overbluft met mijn gedachtegang. Het was me langzamerhand wel duidelijk dat je God de mond kon snoeren door zelf na te denken.’ Aan het woord is Adam.

Ik kom vrij laat bij deze wonderbaarlijke reeks. Er zijn inmiddels zes delen verschenen over volgende Bijbelboeken, en zelfs een verzamelbundel met illustraties. Dat is prima, zo heb ik weer iets op het lijstje voor de tweedehands boekenstalletjes.

Guus Kuijer / De Bijbel voor ongelovigen. Het begin. Genesis / 286 blz / Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2012