vrijdag 25 mei 2018

Een niet-geslaagde grap

De nieuwe roman van Herman Brusselsmans, Feest bij de familie Van de Velde, heeft een uiterst overzichtelijke verhaallijn: de beroemde schrijver is uitgenodigd om met zijn aanwezigheid de 85ste verjaardag van Mest van de Velde luister bij te zetten. Van de Velde is een eenvoudige ambachtsman - hij was zijn leven lang huisschilder – én een bewonderaar van het oeuvre van Brusselmans. De vrouw van Mest, Ravijn geheten, weet de schrijver voor het luttele bedrag van € 1.750,00 over te halen enkele uurtjes bij het feestdiner aan te zitten. Tussen de uitnodiging die hij aan het begin van het boek krijgt en het feest waarmee het boek eindigt geeft Brusselmans ons een beschrijving van het leven van Mest, Ravijn, hun familie en vrienden. Aangenomen dat het verhaal fictie is, gaat de schrijver aan het slot van zijn roman dus op bezoek bij de personages die hij in de voorgaande tweehonderd bladzijden heeft gecreëerd. Dat is een opzet die Brusselmans op het lijf is geschreven. Zou je denken.

Het begint vertrouwd. Al voordat de auteur in zijn levensbeschrijving bij de volwassen Mest is aangekomen heb je al een wereld betreden die je als vaste lezer kent. De formuleringen zijn kort door de bocht, de gesprekken zot, de situaties op het groffe af en deze keer een enkele maal zelfs pervers. Ook wordt er te pas en te onpas fantasievol geciteerd uit de werken van Vlaamse literaire grootheden als Hugo Claus, Stijn Streuvels, Felix Timmermans en August Vermeylen. De running gag is ditmaal dat alle personages in het boek volstrekt idiote namen hebben als Rispons Kluttenzut, Ukkelul Stijfgang, Janborst Boeventak en Pruikje Boosdoen. Door die namen, in combinatie met hun gedrag, krijgen ze iets heel karikaturaals, alsof het kobolden of gedrochten zijn. De enige met een normale naam, Mest van de Velde, wordt door de anderen aangekeken op zijn vreemde naam. Dat is wel een heel flauw grapje voor iemand die zich op het achterplat van zijn boeken steevast een ‘zeer belangrijk schrijver’ noemt.

Echt op gang komt de levensbeschrijving van Mest en zijn vrouw Ravijn niet. Het ontbreekt daarvoor aan gebeurtenissen en situaties die opvallend of grappig zijn. Het kabbelt maar door, ontmoeting na nietszeggende ontmoeting met vrienden en kennissen met rare namen en conversaties die vaak komisch bedoeld zijn maar die dat effect niet teweeg brengen. Halverwege het boek had ik nog niet eenmaal gelachen. Wat daarna trouwens ook niet meer gebeurde.

In zijn beste boeken leiden honderden pagina’s typisch ‘Brusselmansiaans’ voorspel naar een indrukwekkende afsluiting die werkt juist door dat wat eraan voorafging. Hier is die opzet ook aanwezig, maar vond ik de uitwerking ervan teleurstellend. De cover van het boek wijst natuurlijk al vooruit naar het afsluitende feestdiner. Het beeld toont een bestek, bestaande uit mes, vork en klauwhamer. Je verwacht dan een familiefeest dat door geruzie uit de hand loopt. Maar het zijn niet de overige gasten van Mest en Ravijn die de feestvreugde bederven. Het is hun schepper zelf. Ik ga niet uit de doeken doen hoe dat verloopt, maar heel vrolijk werd ik er niet van. Stilistisch is het zwak, gevoelsmatig is het zuur. Het is een grap die in de handen van Brusselmans ditmaal niet werkt. Jammer.

Herman Brusselmans
Feest bij de familie Van de Velde
224 blz
Prometheus

zondag 20 mei 2018

Reizen door Europa

Onderzoek heeft uitgewezen dat het hebben van een auto emoties oproept bij de bezitter ervan. Een daarvan is een gevoel van vrijheid en avontuur, van het kunnen gaan en staan waar je wilt. Vandaar dat veel reclamespotjes voor nieuwe modellen worden opgenomen in prachtige landschappen, langs rotsachtige kustwegen of zelfs off-the-road. Wegen spreken in dit verband tot de verbeelding. Ze bieden je de mogelijkheid te reizen, onbekend terrein te verkennen, je blik op de wereld te verruimen en risico’s te nemen, wat aan ons enigszins eentonige leven een zekere spanning verleent. In Over oude wegen presenteert Mathijs Deen acht historische reizen over oude wegen. Het zijn niet de meest bekende reizen, zoals de tocht van Hannibal of de expeditie van Marco Polo naar het Verre Oosten, maar dat is nu juist de charme van zijn selectie. Ik kende er slechts een van. Ieder verhaal is tevens kenmerkend voor het reizen in een bepaald tijdperk, zodat je als lezer een mooi overzicht krijgt van het reizen door de eeuwen heen én van deels onbekende stukjes Europese geschiedenis.

Deen begint in de verre oertijd, ongeveer 800.000 jaar geleden, de periode dat vanuit Azië en Afrika de eerste mensen voet op Europese bodem zetten. Soms zijn hun voetafdrukken in versteende bodemlagen nog het enige bewijs voor hun aanwezigheid, een enkele keer zijn menselijke resten gevonden. Het is puzzelen, schriftelijke overleveringen ontbreken. Wie deze mensen waren, wat zij in Europa kwamen zoeken, wat zij dachten: het is allemaal onbekend. Toch weet Deen je in ruim dertig bladzijden een idee van hun wereld te geven.

In elk van de volgende reisverhalen staat steeds iemand centraal. Dat maakt de geschiedenissen heel persoonlijk. De door Deen gekozen persoon staat ook steeds voor een type reiziger. In het oude Rome is dat een struikrover die op de doorgaande wegen reizigers berooft, in het Holland van de Gouden Eeuw is dat een geloofsvluchteling, in de achttiende eeuw een Hollandse soldaat tijdens Napoleons Russische veldtocht, kort na 1900 rallyrijders – indertijd een volstrekt nieuw type – en het boek eindigt met een ‘omgekeerde vluchteling’, een Marokkaanse Nederlander die terugkeert naar zijn vaderland.

Het indrukwekkendste verhaal is voor mij dat van Gudrid, een IJslandse vrouw die kort na het jaar duizend leeft. Haar geschiedenis is er een van een hard leven, het koude Noorden van Europa was in die tijd alleen geschikt voor de sterken. De dood was tijdens Gudrids leven dan ook alom aanwezig. Veel van haar naasten, waaronder haar drie echtgenoten, stierven al op jonge leeftijd. Gudrids leven is pas twee eeuwen na haar dood opgetekend. Die teksten spreken van een reis naar Groenland, waar ze enkele seizoen blijft wonen en ook een overwintering meemaakt. Ze reist zelfs nog verder, naar het land dat toen bekend stond als Vinland, het tegenwoordige Newfoundland in Noord-Amerika. Daar vestigt zij zich met haar reisgezelschap, bouwt een huis, bewerkt het land, teelt vee. Tot de oorspronkelijke bewoners hen na enkele jaren verjagen. Waarna de groep weer terugkeert naar IJsland, in kleine boten over de grote oceaan. Dan, in het jaar 1025, tegen het eind van haar leven, reist zij als pelgrim naar Rome. Een oude vrouw, alleen op weg door Europa, met weinig geld en geen andere taal sprekend dan haar eigen taal. Het lijkt moeilijk te geloven. Het verhaal van die pelgrimage is dan ook het minst betrouwbare deel van de overgeleverde teksten over Gudrids leven. Het zou zomaar kunnen zijn toegevoegd ter promotie van het christelijk geloof in IJsland in de dertiende eeuw. Maar Deen beschrijft ook díe reis, want de Europese wegen werden in die periode immers overspoeld door pelgrims op weg naar Rome of Jeruzalem, dus onmogelijk is het niet.

In het Europa van vandaag is reizen nauwelijks nog een avontuur. Ons hele leven is geregeld, dus ook het reizen. Voor de automobilist zijn er maximumsnelheden, stoplichten, inhaalverboden en een wirwar aan andere verkeersregels. Die maken het reizen veiliger maar niet altijd sneller. Deen merkt dat wanneer hij in de zomer van 2015 in zijn auto van Parijs naar Wenen rijdt, over dezelfde wegen die in 1902 het parcours vormden voor de rally tussen die twee steden. Tientallen coureurs deden daaraan mee, in machtig brullende sportwagens die over de wegen stoven, stofwolken opwerpend, paard en wagens de berm indrukkend en op volle snelheid door dorpjes razend. De winnaar deed er 15 uur en 47 minuten over. Deen had er, meer dan een eeuw later, maar liefst 25 uur voor nodig.

In het jaar erop, 1903, voerde de wedstrijd van Parijs naar Madrid. Dat was alweer de vierde editie, na Parijs-Amsterdam, Parijs-Berlijn en de al genoemde Parijs-Wenen. De faam van de wedstrijd was inmiddels enorm, alle kranten in Europa schreven erover. De autofabrikanten stopten vermogens in het prepareren van hun wagens, de coureurs hadden een heldenstatus. Maar het ging dat jaar mis. Aan het eind van de eerste dag lag de route van Parijs naar het zuiden bezaaid met autowrakken en verongelukte coureurs. De wedstrijd werd gestaakt. Het drama leidde tot de beslissing voortaan uitsluitend autoraces toe te staan op afgesloten parcoursen. Het laatste stukje écht avontuur op de openbare oude wegen was daarmee geschiedenis.

Mathijs Deen
Over oude wegen. Een reis door de geschiedenis van Europa
416 blz
Thomas Rap

maandag 14 mei 2018

Dichten tegen de verdrukking in

Op 10 november 1938 noteerde Lidija Tsjoekovskaja in haar dagboek: 'Gisteren ben ik bij Anna Andrejevna geweest voor zaken. Ik, die sinds mijn jeugd haar gedichten van buiten ken en haar portretten verzamel, heb nooit gedacht dat ik nog eens naar haar toe zou gaan "voor zaken".' De term zaken verwijst naar een advies dat Tsjoekovskaja zocht in verband met het lot van haar echtgenoot, de natuurkundige Matjev Bronstein, die een jaar eerder was gearresteerd. Anna Andrejevna, die bekender is onder haar pseudoniem Anna Achmatova, zou je een ervaringsdeskundige kunnen noemen want haar man én zoon zaten op dat moment in strafkampen. Met de man van Tsjoekovskaja zou het niet meer goedkomen. Zij ontving bericht van de autoriteiten dat hij voor tien jaar naar een strafkamp was gestuurd. In werkelijkheid was hij ten tijde van dat bericht al gefusilleerd, maar dat hoorde ze pas jaren later. De ontmoeting van de twee dames zou de eerste zijn in een lange reeks. Tot het overlijden van Achmatova in 1966 zagen ze elkaar regelmatig. Vanaf dat eerste bezoek ook noteerde Tsjoekovskaja waarover zij spraken. Vrijwel alle notitieboekjes hebben gedwongen verhuizingen, huiszoekingen en een oorlog overleefd en vormen nu de basis van de bundel Ontmoetingen met Anna Achmatova.

Anna Achmatova (1889-1966) wordt beschouwd als een van de grootste Russische dichters van de twintigste eeuw. Ze debuteerde al op jonge leeftijd. Het communistische regime dat vanaf de revolutie van 1917 de dienst uitmaakte was echter wars van artistieke vrijheden. De beeldende, uitvoerende én literaire kunsten werden geacht zich in dienst van de socialistische heilstaat en de wereldrevolutie te stellen. De grote mate van artistieke onafhankelijkheid die Achmatova zich veroorloofde stond haaks op dat cultuurbeleid van de partij. Maar haar poëzie was geliefd onder de bevolking, wat haar een zekere mate van onaantastbaarheid gaf. Voor haar geliefden had Stalin echter geen ontzag. Haar eerste echtgenoot werd in 1921 gefusilleerd, haar tweede man verdween in de jaren dertig in een strafkamp, haar zoon zat in de jaren dertig en aan het einde van de jaren veertig gevangen en een van haar beste vrienden, de dichter Osip Mandelstam, verdween in 1938 spoorloos.

De relatie tussen de twee dames was er niet een van gelijkheid. Lidija Tsjoekovskaja, die zelf ook schreef – haar novellen Het verlaten huis en Duik in de diepte gaan over het zware leven  van de vrouw in de Stalintijd -, vereerde de grote dichteres. Zij stelde zich dienstbaar op, kwam aanrennen zodra Achmatova daarom vroeg. Stond haar bij in allerlei zaken, zowel alledaagse klusjes als het redigeren van haar gedichten. Achmatova van haar kant liet zich die verering en dienstbaarheid aanleunen, zij wist dat zij die vanwege haar literaire status verdiende. Maar ze kon opeens ook heel aanhankelijk en meegaand zijn, zeker op momenten dat zij zich realiseerde dat haar vriendin het in het dagelijks leven net zo moeilijk had als zij zelf.

De ontmoetingen beslaan de jaren 1938-1962. In die periode maakte Achmatova alle gradaties van bemoeienis van de staat met de literaire wereld als geheel en haar gedichten in het bijzonder mee. Het begon met de meedogenloze terreur van Stalin, waarna de stilstand tijdens de Tweede Wereldoorlog, de korte opleving van een gevoel van vrijheid direct daarna, dan opnieuw de harde hand van de partij en vervolgens, na de dood van Stalin in 1953, een zekere ontspanning onder Chroetsjov volgden. Voor Achmatova betekenden al deze fasen bijna even zovele manieren waarop de partij omging met haar oeuvre, van een algeheel publicatieverbod tot toestemming om te publiceren mits ze sommige gedichten aanpaste tot het uitbrengen van een editie van haar verzameld werk. Die voortdurende onzekerheid maakte haar moedeloos. Want zelfs in de gunstigste situatie, wanneer iets van haar gepubliceerd werd, had de betrokken ambtenarij soms de neiging dat alleen voor de bühne te doen, werd de oplage slechts onder een kleine kliek verspreidt en bereikte die niet de algemene boekhandel.

Achmatova ging onder alle omstandigheden door met dichten. Kort voor de oorlog werkte ze aan twee reeksen, Requiem en Epos zonder held. Aan de laatste zou ze ook na de oorlog, toen ze vanaf 1946 weer een publicatieverbod had, doorwerken. Het werd in die jaren zelfs te gevaarlijk om de manuscripten ervan in huis te hebben. Tsjoekovskaja beschrijft de ‘veilige’ werkwijze: ‘Als Anna Andrejevna bij me op bezoek kwam, las ze me verzen voor uit Requiem, eveneens op fluistertoon, maar bij haar thuis aan de Fontankagracht waagde ze dat zelfs niet fluisterend; plotsklaps, midden in een gesprek, verstomde ze en pakte, met haar blik naar het plafond en de muren wijzend, een stuk papier en een potlood, vervolgens uitte ze een beleefdheidsfrase: “wilt u thee?”of “wat bent u bruin geworden”, dan schreef ze snel iets op het papier en overhandigde het mij. Ik las de verzen, prentte ze in mijn geheugen en gaf ze zwijgend aan haar terug. “Wat is de herfst vroeg dit jaar”, zei Anna Andrejevna hardop, stak een lucifer aan en verbrandde het papier boven de asbak. Het was een ritueel: haar handen, de lucifer, de asbak; een prachtig maar treurig ritueel.” In de zwartste tijden had Achmatova meer dan tien vrienden die haar oeuvre in hun hoofd bewaarden. Ze bezocht ze af en toe, ging met hen in het park zitten en repeteerde de gedichten.

De aantekeningen van Tsjoekovskaja zijn rijk aan gebeurtenissen die de officiële literatuurgeschiedenis niet hebben gehaald. Mooi is haar beschrijving van de dagen na het overlijden van Boris Pasternak, met wie de dames bevriend waren geweest. Pasternak was bij de autoriteiten in ongenade gevallen nadat hij in 1955 zijn roman Dokter Zjivago voltooide. Het boek mocht niet worden gepubliceerd. Nadat Pasternak in 1957 een Italiaanse vertaling liet verschijnen en hem het jaar daarop voor het boek de Nobelprijs voor Literatuur werd toegekend, was hij een uitgestotene. Maar na zijn overlijden in 1960 togen veel bewonderaars naar het schrijversdorp Peredelkino, net buiten Moskou, om zijn uitvaart bij te wonen. Het werd een emotioneel eerbetoon aan de vrije geest. Gadegeslagen en gefotografeerd door agenten van de veiligheidsdienst.

Ook Achmatova’s werk was bekend in het westen. Vanaf het begin van haar dichterschap gaf ze toestemming voor vertalingen in het Engels. In 1962 behoorde ze tot de kanshebbers voor de Nobelprijs voor Literatuur. Daarna volgden literaire prijzen, en in 1965 een eredoctoraat in de Letteren in Oxford. Dat laatste mocht ze zelf in ontvangst gaan nemen. Maar het was erkenning die voor haar te laat kwam. Ze was 76, een leven vol onzekerheid had haar een slechte gezondheid opgeleverd. Na terugkomst in Rusland werd ze getroffen door een zware hartaanval. Een jaar later overleed ze.

Lidija Tsjoekovskaja
Ontmoetingen met Anna Achmatova 1938-1962
Met een nawoord van Joseph Brodsky
Vertaald door Kristien Warmenhoven
privé-domein
368 blz
Uitgeverij De Arbeiderspers


zaterdag 5 mei 2018

Tsjaikovskistraat 40, Sint-Petersburg

Wanneer Pieter Waterdrinker en zijn echtgenote Julia op een herfstavond in 2016 in Sint-Petersburg thuiskomen van een opvoering van het ballet Giselle in het Mariinski-theater, vindt hij in zijn mailbox het volgende bericht van zijn uitgever: ‘Hoi Pjotr, Vorige week kregen we hier op de uitgeverij een geweldig idee. Over een jaar is het honderd jaar geleden dat de Russische Revolutie plaatsvond. We waren zo’n beetje aan het brainstormen en nu dachten wij: is het niet aardig als je daar een boekje over maakt? Maar niet te dik. En hou het vooral persoonlijk. Tegen die tijd stikt het natuurlijk van de herdenkingsboeken. Willen we door die berg van publicaties heen komen – qua aandacht in de media – dan kan dat alleen als je het persoonlijk houdt. Persoonlijk, persoonlijk, persoonlijk. We moeten het trouwens wel snel weten, want hoewel de voorjaarsaanbieding nog niet geheel klaar is zijn we alweer bezig met die voor het najaar.’

In eerste instantie wijst Waterdrinker het voorstel af, omdat hij na een kwart eeuw zonder échte doorbraak heeft besloten te stoppen met schrijven. Maar als hij de volgende ochtend zijn zwager Aleksej op bezoek krijgt die hem vraagt om een lening voor een bedrijfje dat hij wil opstarten – geld dat Waterdrinker niet heeft liggen – neemt hij de opdracht om zo’n boek te schrijven toch aan. Op voorwaarde dat hij een voorschot van tienduizend euro krijgt, dat hij direct doorsluist naar zijn zwager. Het resultaat is Tsjaikovskistraat 40, een wonderlijk boek over het oude én nieuwe Rusland. Ook een heel persoonlijk boek. Dat had de uitgever hem immers gevraagd.

Het persoonlijke karakter begint al met de titel van het boek. Die verwijst naar het adres van het appartement waar Waterdrinker en zijn vrouw wonen, in een statig neoclassicistisch pand. De Tsjaikovskistraat – genoemd naar een revolutionair, niet naar de componist - ligt in het historische hart van Sint-Petersburg, om de hoek vond de Russische Revolutie plaats. Het verhaal van die revolutie en de aanloop er naartoe krijgen van Waterdrinker ruime aandacht. Hij paart een degelijke historische benadering aan een gezonde mate van ironie in zijn stijl van schrijven. Als hij het heeft over de opstand van de bevolking van Sint-Petersburg in 1905, die door het leger bloedig werd neergeslagen, luidt het : ‘De tsaar, in de weldadige warmte van zijn geliefde gezin dertig kilometer verderop in zijn buitenverblijf, gaf het bevel tot doden.’

Maar meer nog dan over de historie schrijft Waterdrinker over het Rusland van nu én over zijn eigen leven in het land. Dat laatste vangt aan in het najaar van 1988, als hij op verzoek van een wat schimmig zendingsgenootschap het transport per schip van zevenduizend bijbels in de Russische taal van Rotterdam naar Leningrad begeleidt. Het is een kennismaking met de absurde randjes van het zakendoen in het indertijd al snel veranderende Rusland. In de jaren erna runt hij samen met een partner een bureau voor reizen naar Rusland. Dat neemt een grote vlucht, de glasnost creëert in het westen een enorme belangstelling voor het land. Waterdrinker is in die opzet ‘onze man ter plekke’ – in dit geval Moskou – en begeleidt ook zélf reizen. Hoe onzeker dit métier in die jaren soms is mag blijken uit zijn geestige beschrijving van een reis naar Tbilisi in Georgië. Hij arriveert daar met een groep Hollanders in april 1989, precies op het moment dat er in het land een opstand tegen de regeriing in Moskou uitbreekt. Na een vertraagde en geïmproviseerde vlucht in een aftands Antonov-propellervliegtuigje landt de groep op de luchthaven van Tbilisi, om vervolgens niet naar het geboekte chique hotel in de oude stad te worden gebracht maar naar een socialistisch congrescentrum in de bergen. Waar de enige douche voor de verwende en vermoeide reizigers  de vorm blijkt te hebben van een gemeenschappelijke ruimte met zeven douchekoppen. Ga dat maar eens rechtbreien, in een uithoek en zonder mobiele telefoon. Na verloop van tijd specialiseren Waterdrinker en zijn compagnons zich in reizen voor Nederlandse zakenlui die contact willen leggen met Russische ondernemers. Dat is zeer lucratief, het maakt die Nederlanders weinig uit wat ze voor zo'n reis moeten neerleggen. Maar uiteindelijk wordt Waterdrinker door zijn partners aan de kant gezet, waarbij ze gebruik maken van 'afspraken' die te vaag zijn vastgelegd.

Sindsdien verdient Waterdrinker zijn brood als journalist en correspondent voor Nederlandse dagbladen en andere media. Hij kent Rusland daardoor als geen ander. Enkele jaren geleden publiceerde hij zijn ervaringen in het boek De correspondent. Een aanrader. Maar meer dan journalist voelt hij zich schrijver. In Tsjaikovskistraat 40 laat hij zien dat hij dat wel degelijk is. Hij noemt het boek een roman, waarmee hij de vrijheid heeft om verhalen aan te dikken. Een mooi verhaal hoeft dan immers niet voor de volle honderd procent waar te zijn. Dat levert prachtige passages op, vooral wanneer het gaat over zijn samenwerkingen met de soms wat louche zakenlieden. Maar aan de kern van het boek, dat het Rusland laat zien zoals het was en is, doet die werkwijze naar mijn mening niet af.

Waterdrinker is een begenadigd schrijver, hij heeft een mooie, rijke stijl. Soms wat overdadig, maar dat gebeurt meestal wanneer hij zich door zijn enthousiasme laat meeslepen. Hij kan het ook klein houden. Een voorbeeld daarvan is de scène die volgt op het overlijden van een poes van het echtpaar, Ljolja. Nadat Julia wekenlang met het dier langs dierenartsen en klinieken heeft gezeuld, overlijdt het toch. Bij gebrek aan een datsja, en dus een tuin, moet er een grafplek in de stad worden gezocht. Ze besluiten het beestje dan maar te begraven in de Taurische Tuin, een park bij hen in de buurt. Het is winter, dus er waait een straffe poolwind door de stad. Tegen middernacht, en gewapend met een geleende schep, gaan ze op pad. Ze komen langs het huis waarin Lenin woonde, wat leidt tot een paginalange uitweiding over diens rol in de revolutie. In het park aangekomen, waar de sneeuw een halve meter hoog ligt en de bovenlaag van de grond stijf bevroren is, weten ze met veel moeite hun geliefde huisdier te begraven. Op de terugweg, in hun eigen straat aangekomen, merkt Julia op: ‘Weet je dat ook de weduwe van Dostojevski bij ons in de straat heeft gewoond? Misschien is dat leuk voor je boek. Op welk nummer precies weet ik niet, maar zal ik het eens voor je uitzoeken?’ Een bescheiden en intiem verhaaltje, met een hoog Tjsechov-gehalte.

Met de term ‘roman’ stopt Waterdrinker het boek misschien in een te nauw hokje. Daarvoor is het toch te autobiografisch. Hij laat zien hoe het is om te leven en werken in het huidige Rusland. Maar ook hoe het is om dat te doen ver van je familie, in een land waar allerlei voorzieningen veel slechter zijn dan in Nederland. Dat je alleen kunt overleven door allerlei klussen aan te nemen om wat geld te verdienen. Waarvan het schrijven van boeken niet het meest lucratief is. Tijdens zijn schrijfdip heeft hij uitgerekend dat zijn oeuvre van tien boeken, bijeen geschreven in een periode van twintig jaar, hem gemiddeld een inkomen heeft opgebracht van driehonderd euro per maand. Misschien dat dit bedrag na dit boek wat omhoog gaat …

Pieter Waterdrinker
Tsjaikovskistraat 40
432 blz
Nijgh & Van Ditmar