donderdag 28 februari 2019

Sentimental Journey

Boeken herlezen die ik al eerder las. Het is iets dat me moeite kost. De aanvechting is soms sterk, zeker als ik artikelen lees over boeken waaraan ik goede herinneringen heb. Of als ik zo'n beetje door mijn bibliotheek struin, en op de planken de ene na de andere oude liefde tegenkom. Maar meestal weersta ik de verleiding. Er is immers nog zoveel te lezen dat nieuw voor me is.

De mooie reeks met Nederlandse auteurs waaraan uitgeverij Van Oorschot enkele jaren geleden begon vermindert mijn stress in dit opzicht. Ze is uitgegeven zoals ik het graag zie - uitgevoerd in dundruk, gebonden mét een leeslint - en bovendien bevat iedere uitgave een selectie van het beste van de auteur. Met één boek herlees je als het ware een heel oeuvre. Dat heb ik dan ook gedaan met het meest recente deel in de reeks, Sterk verdund van Kees van Kooten.

De titels van de oorspronkelijke bundels met columns en korte verhalen klinken vertrouwd: Koot droomt zich af, Koot graaft zich autobio, Treitertrends enzovoorts. Ze verschenen vanaf de tweede helft van de jaren zeventig. De beginjaren van het Simplistisch Verbond. De creatieve energie spat van veel columns af.

Zo'n bloemlezing is een feest van herkenning. Veel van de stukjes dacht ik vergeten te zijn, maar na een bladzijde of zo kwam het vaak weer terug. Wat mij het sterkst trof was dat ze zo persoonlijk zijn. De formuleringen, de humor, het gevoel van menselijkheid: het is Kees van Kooten zoals je hem kent, ten voeten uit.

Heb ik favorieten onder de ruim zestig stukken in deze bundel? Jazeker. Bij het wat langere verhaal over de familievakantie per camper, waarin het chemisch toilet - de poepkoffer - een grote rol speelt schoof ik gierend van de bank. Ook 'Uitgekookt', over een sterrenchef die het niet meer ziet zitten, zich vervolgens realiseert dat hij nooit zo lekker at als bij zijn moeder thuis en dat gegeven dan kiest als het concept van zijn nieuwe restaurant is een juweeltje. De colums waarin zijn jeugd, ouderlijk huis en zijn tienerjaren in Den Haag figureren zijn doortrokken van een subtiel verwoordde weemoed.

Vier dagen lang bevond ik mij zo'n twintig tot bijna veertig jaar terug in mijn leesleven. Heel relaxed, moet ik toegeven.

Kees van Kooten
Sterk verdund
288 blz
Uitgeverij Van Oorschot

zondag 24 februari 2019

Schelmenroman

Wie meent dat de wereld verrot is, en dat onze moderne maatschappij in sneltreinvaart op haar einde toesnelt, die moet Poubelle van Pieter Waterdrinker maar eens lezen. Het zal een feest der herkenning zijn. Maar dat niet alleen. In zijn vuistdikke roman biedt Waterdrinker tevens een heldere analyse van de belangrijkste oorzaken van dat verval. Onverschilligheid en tomeloze, maar inhoudelijk volstrekt lege ambitie staan met stip op nummer 1. Hij beschrijft ze in een stijl die ik zou willen betitelen als ‘schrijven met alle remmen los’, in een haast negentiende-eeuwse overvloed van woorden en situaties creërend die je lang bijblijven.

Die karaktertrekken die ons op de rand van de afgrond brengen zijn verenigd in zijn hoofdpersoon, Wessel Stols. Financieel onafhankelijk door de verkoop van zijn helft van een goed lopend reclamebureau begint hij op zijn 35ste aan een nieuw leven.  Schrijver wil hij zijn. Samen met zijn echtgenote Friedl trekt hij naar mooie plekken in het zuiden van Europa, gewapend met pen en papier. Het wil niet echt lukken en áls hij al wat op papier krijgt, ziet hij bij herlezing al snel dat het hoogdravend broddelwerk is. Tijdens een verblijf in Moskou – hij probeert korte verhalen te schrijven en is op Tsjechov-bedevaart – koopt hij op een markt twee schilderijen. Dat is het begin van een bloeiende handel in Sovjetkunst, die hij van Rusland naar het westen laat smokkelen en met een grote winstmarge verkoopt. Als daar na een poosje de klad in komt, weet hij via politieke vriendjes een zetel in het Europese parlement te bemachtigen.

Voor het schrijverschap mist hij de inhoud, als kunsthandelaar en politicus red hij het gemakkelijk met wat bluf. De toon is daarmee gezet, Poubelle heeft iets van een moderne schelmenroman. Waterdrinker schetst de drie opeenvolgende carrières met speels gemak. De taferelen waarin Wessel Stols aan de hand van Nabokov, Tsjechov, Flaubert of een andere beroemde schrijver probeert iets vergelijkbaars op papier te zetten zijn kostelijk. De wereld van de illegale kunsthandel in het tijdperk Jeltsin, met de strooptochten langs ateliers van sociaal-realistische schilders die na de omwenteling niets meer verkopen, is onthutsend. En het Europarlement is zoals je denkt dat dat is, door Waterdrinker lekker vet aangezet.

Poubelle laat een wereld in verandering zien, een heel zichtbare verandering in Rusland en ook Oekraïne, een minder goed zichtbare maar evengoed wezenlijke in het westen. Stols is zich bewust van die veranderingen, maar laveert behendig tussen de risicovolle plekken door, zijn eigenbelang beschermend. Het Europarlement is de plek bij uitstek waar die tactiek vruchten – lees: vergoedingen – afwerpt.

Het gaat goed zo lang Stols vanuit zijn eigenbelang acteert. Zodra hij zich na jaren weer eens bekommert om zijn echtgenote, of de Russische vriendin die zijn partner was in de illegale kunsthandel, ontspoort de zaak langzaam maar zeker. Hij kan dat niet aan, neemt de verkeerde beslissingen. 

Poubelle is het Franse woord voor vuilnisbak. Het is ook de naam van een Franse diplomaat, Eugène Poubelle, die tegen het einde van de negentiende eeuw de vuilnisbak in Parijs introduceerde, en over wie Stols op een gegeven moment besluit een geromantiseerde biografie te gaan schrijven, een voornemen dat hij vanzelfsprekend niet realiseert. Het is ook de naam van een rebellenleider in Oekraïne  met wie Stols tegen het einde van het verhaal te maken krijgt. En in overdrachtelijke zin staat de naam symbool voor de inhoud van dit boek, een groot vat met daarin de vuiligheid, ranzigheid van de wereld.

Pieter Waterdrinker
Poubelle
544 blz
Nijgh & Van Ditmar

zaterdag 16 februari 2019

De straatvechter en de estheet

Het kon slechter, de keuze van de auteurs voor het driehonderdste deel van de mooiste reeks in de Nederlandse literatuur, privé-domein. Met Joseph Roth en Stefan Zweig heb je immers twee schrijvers van wereldformaat in handen. Schrijvers die dan ook nog eens met elkaar correspondeerden in een periode dat hun wereld in duigen viel, de jaren tussen 1927 en 1938. Door die politieke ontwikkelingen moesten Roth en Zweig keuzes maken en standpunten innemen. Het is fascinerend om te lezen hoe zich dat bij beide mannen in een handvol jaren ontwikkelt, het kleurt veel van de brieven. En toch, ondanks dit veelbelovende uitgangspunt, hebben de in Elke vriendschap met mij is verderfelijk. Brieven 1927-1938 verzamelde brieven soms iets ongemakkelijks, iets schurends. Bovendien is de correspondentie, door de omstandigheden, niet helemaal in balans.

Roth en Zweig hadden een volstrekt verschillende achtergrond. Zweig (1881-1942) was afkomstig uit een welgestelde Joodse familie in het chique Wenen van het fin-de-siècle. Zijn eerste novelle verscheen in 1904 en bij aanvang van zijn correspondentie met Roth was hij een gevierd auteur wiens werk werd vertaald en regelmatig hoge oplagen haalde. De Eerste Wereldoorlog maakte hij mee als verslaggever, waardoor hij voor de rest van zijn leven sympathie voelde voor het pacifisme.

Roth (1894-1939) daarentegen groeide op in het provinciestadje Brody, gelegen in Galicië, nu de grensstreek van Polen en Oekraïne. Ook hij was Joods. Na een afgebroken studie aan de universiteit van Wenen – hij nam in 1916 vrijwillig dienst in het Oostenrijks-Hongaarse leger – ging hij na de Eerste Wereldoorlog aan het werk als journalist voor Duitse en Oostenrijke kranten met een linkse signatuur. Hij had in 1927 een handvol romans gepubliceerd, deels als feuilleton in kranten, maar zijn roem moest nog komen.

De briefwisseling begint zeer ontspannen. Roth is een groot bewonderaar van het werk van Zweig, heeft hem op een voetstuk staan. Je krijgt de indruk dat Zweig zich dat met enig genoegen laat welgevallen. Maar het ontbreekt in deze fase aan voldoende brieven van Zweig om daarover zekerheid te krijgen. Dat is trouwens het gebrek aan balans dat ik al noemde: er zijn veel meer brieven van Roth bewaard gebleven dan van Zweig. Dat kan te maken hebben met het feit dat de laatste lange tijd een vaste woonplek had in Salzburg, en daarna in Londen, en zijn archief zorgvuldig op orde hield, terwijl Roth kortstondige baantjes had, voor zijn werk veel reisde en zijn leven lang bij voorkeur in hotels woonde.

De machtsgreep van Hitler in 1933 verandert het leven van de mannen. Roth verhuist naar Parijs, zowel uit afschuw voor de Nazi’s als voor zijn eigen veiligheid. Zweig verlaat zijn geliefde Salzburg en vestigt zich in Londen, neemt de Engelse nationaliteit aan en beijvert zich om collega’s die het nu lastig krijgen te steunen, maar in de ogen van Roth is dat te weinig en te slap. Hij geeft Zweig er in niet mis te verstane woorden van langs wanneer deze weigert het contact met zijn uitgever te verbreken, die hij verdenkt van sympathie voor de Nazi’s.

Die ferme standpunten van Roth, die met volle overtuiging zijn schepen achter zich verbrandt, tegenover het twijfelen van Zweig die maar niet kan besluiten wanneer voor hem de maat vol is, wordt een constante in hun brieven. Ook het verschil in hun karakters komt er steeds duidelijker in naar voren. Roth is de man van de actie, maakt kort na 1933 nog plannen om met Habsburgse ex-militairen een actie tegen Hitler op te zetten. Zweig vindt dat hij als schrijver het beste met de pen kan vechten, proberen met zijn boeken de mensen tot meer mededogen en waardigheid aan te zetten. Een discussie tussen een straatvechter en een estheet, daar heeft het soms iets van weg.

Daarnaast, en in de brieven een steeds belangrijker rol spelend, is er de privésituatie van Roth. Zijn echtgenote is geestesziek, haar verpleging in klinieken kost veel geld. Ook het wonen in hotels is duur. Maar Roth’s grootste uitgaven zijn die aan de drank. Omstreeks 1930 wordt dat probleem zichtbaar en in de laatste vijf jaar van zijn leven drinkt hij dag en nacht. Ofschoon hij ieder jaar minstens één boek publiceert, dekt dat de kosten voor zijn levensonderhoud volstrekt niet. Gaandeweg wordt het bedelen om geld het centrale thema in de brieven van Roth. Waarop Zweig ten antwoord, met eindeloos geduld – hij schiet nóóit uit zijn slof – probeert betere deals voor Roth te regelen met uitgevers. Ook zorgt hij ervoor dat Roth’s echtgenote in een gratis kliniek terechtkomt, en geeft hij hem grote sommen geld. Tevergeefs, meestal jaagt Roth die er binnen de kortste keren doorheen.

Dit aspect is voor mij wat er schuurt in deze briefwisseling. Ofschoon de literaire productie van beide mannen in deze jaren aan bod komt, ze daarover discussiëren en Roth meermaals manuscripten van Zweig corrigeert en verbetert op een wijze waarvan deze onder de indruk moet zijn geweest, speelt het gat in de hand van Roth een zo grote rol dat het bij vlagen een one-issue briefwisseling lijkt. Dat is jammer. De tragiek van de onverbeterlijke alcoholist, met het einde dat je kan voorspellen, geeft de correspondentie van de laatste jaren een dwingende grondtoon. Zweig die meermaals aanbiedt een ontwenningskuur te bekostigen, Roth die antwoord dat dat nergens voor nodig is, want dat zijn drankgebruik niet overmatig is. Anders zou hij toch nooit al die boeken kunnen schrijven?

Roth overlijdt in mei 1939 in Parijs. Aan de drank, maar natuurlijk indirect ook aan een van de oorzaken daarvan, zijn ballingschap vanwege de politieke situatie. Ook Zweig zal de Nazi’s niet overleven. Hij overlijdt in februari 1942 in Brazilië, samen met zijn minnares, door zelfmoord. Kort daarvoor had hij Die Welt von Gestern (De wereld van gisteren) voltooid, waarin hij de wereld waarin hij was opgegroeid had proberen te beschrijven. Dat is misschien wel het mooiste boek in zijn oeuvre, maar zeker het meest ontroerende boek over het Europa dat door de Eerste Wereldoorlog en de Nazi’s om zeep zou worden geholpen. Roth zou gevonden hebben dat zijn vriend eindelijk stelling had genomen.

Joseph Roth en Stefan Zweig
Elke vriendschap met mij is verderfelijk. Brieven 1927-1938
Vertaald uit het Duits door Els Snick
Met een nawoord van Heinz Lunzer
420 blz
De Arbeiderspers, privé-domein 300  

zondag 10 februari 2019

Josephine Baker boven het bed

Piet Mondriaan bekeerde zich in 1919 tot de abstractie. Wat die abstractie inhoudt weten we allemaal. Dat werk in die primaire kleuren, met horizontale zwart lijnen, later met dubbele zwarte lijnen en zelfs diagonalen moet welhaast de bekendste ‘stijl’ ter wereld zijn. Zo bekend als die stijl is, en tevens de gelijknamige stroming, zo bekend is de naam Mondriaan. Maar is de persoon Mondriaan ook zo bekend? Wat weet de gemiddelde kunstliefhebber van hem? Voor mijzelf sprekend: niet zo heel veel. Ik heb ook wel een idee hoe dat komt. Het abstracte karakter van het werk biedt geen ‘ingang’ tot de persoon, zoals je dat bijvoorbeeld bij Pablo Picasso wel hebt, waar veel van zijn werk is te koppelen aan zijn levensgeschiedenis. Daarom was De schepping van een aards paradijs. Piet Mondriaan 1919-1933 voor mij een feest om te lezen. Ik ontdekte de mens Mondriaan. En dat is een opmerkelijk verhaal.

Léon Hanssen heeft ervoor gekozen zich voor zijn biografie te beperken tot de veertien jaar dat Mondriaan in Parijs woonde. Die focus maakt het verhaal overzichtelijk. In 1919 heeft Mondriaan gekozen voor de abstractie, vestigt zich in Parijs en ontwikkelt die abstractie in de veertien jaar daarna verder. Dat zijn ook de jaren waarin tal van andere schilders experimenteerden met de abstracte schilderkunst en belangrijke werken creëerden. Dus ook de context van het verhaal over Mondriaan is de abstractie.

Het kunsthistorische verhaal wordt door Hansen in detail geschetst. De samenkomst van de Stijlgroep, de discussies en geschriften; de ontwikkelingen in Duitsland; de Amerikaanse critici en verzamelaars die Mondriaan ontdekken; de revolutie die Kandinsky veroorzaakte; en natuurlijk de ontwikkelingen in Mondriaans stijl. In 28 hoofdstukken, ieder weer onderverdeeld in vier tot negen paragrafen, krijg je als lezer een omvangrijke selectie afgeronde verhalen te lezen. Ook dat maakt het overzichtelijk.

Mondriaans atelier in Parijs was een afspiegeling van zijn stijl. De vlakken waren weliswaar overgezet in een driedimensionale vorm, en de kleurstelling was in wit en grijstinten, maar de balans en strengheid was dezelfde als in zijn werken. Er was daarin één uitzondering: een draagbare grammofoon van het merk Pathé. Hij schafte die aan in 1927, twee jaar nadat hij had kennisgemaakt met de charleston en daaraan verslaafd was geraakt. Met de grammofoon kon hij op muziek door zijn atelier dansen, wat hij heel graag deed. Hij schilderde de grammofoon ‘fel Hollands rood’. Een tweede object dat je als bezoeker niet snel zou verwachten was een foto van Josephine Baker. Tijdens twee bezoeken aan La Revue Nègre had hij haar opwindende dansen gezien en kon die niet meer uit zijn hoofd zetten. De foto van Baker hing boven zijn bed.

Een journalist die Mondriaan in 1926 in zijn atelier bezocht, was verbaasd dat de kunstenaar het gesprek op jazz en moderne dans bracht, en daar overtuigde uitspraken over deed. Vooral van de charleston bleek hij een fan:
JOURNALIST: ‘Maar vindt u deze dans niet vreeselijk physiek en laag-sensationeel?
MONDRIAAN: ‘Ja, zoo zenuwachtig als de Europeanen hem dansen, lijkt het vaak ’n hysterische dans. Maar bij de negers, bij een Josephine Baker b.v., is het ingeboren, schitterend-beheerste stijl. Alle moderne dansen schijnen slap naast deze machtig volgehouden concentratie van snelheid. Hoe kan men nu in Holland dezen sportieven dans verbieden! Men danst immers op afstand van elkaar en moet zo energiek werken, dat er geen tijd overblijft voor amoureuze gedachten. Als het Charleston-verbod gehandhaafd wordt, is het een reden voor mij om niet meer terug te komen …’

Dat is toch een andere Mondriaan dan die ik kende voor het lezen van deze rijke en vlot geschreven biografie.

Léon Hanssen
De schepping van een aards paradijs. Piet Mondriaan 1919-1923
576 blz
Querido  

zaterdag 2 februari 2019

Ooggetuigen van de oorlog

Met de Slag bij Heiligerlee in 1568 begon de Tachtigjarige Oorlog, het sluiten van Vrede van Münster in mei 1648 markeerde het einde. We kennen allemaal de overige belangrijke momenten, die voor velen dan ook het beeld van die oorlog vormen: de moord op Willem van Oranje in 1584; de Slag bij Nieuwpoort in 1600; het Twaalfjarig Bestand van 1609-1621; Piet Hein die de Spaanse Zilvervloot verovert in 1628 en de inname van Den Bosch in 1629. Maar de oorlog was een hoogst ongewone oorlog, het was een ingewikkeld en gelaagd conflict dat maar liefst zes generaties duurde en dat tegen het einde zelfs een welhaast institutioneel karakter kreeg. Dat betogen Luc Panhuysen en René van Stipriaan in het voorwoord van hun boek Ooggetuigen van de Tachtigjarige Oorlog. Van de eerste ruzie tot het laatste kanonschot. Een hoogst informatief boek, waarin ze je voortdurend op een nét iets andere manier tegen bekende en minder bekenden gebeurtenissen laten aankijken.

De term ooggetuigen omschrijft precies wat de auteurs bieden. In ruim 130 eigentijdse verslagen van personen die getuige waren van historische gebeurtenissen komt de oorlog heel dichtbij. Al in het eerste verslag zie je dat dit format werkt. Een Engelse koopman, Richard Clough, was in december 1558 in Brussel aanwezig bij de begrafenisceremonie van keizer Karel V, die enkele maanden tevoren was gestorven en al in Spanje was begraven maar nu ook in Brussel werd herdacht. De pracht en praal waarmee die plechtigheid in de Sint-Goedelekerk werd uitgevoerd ervoer Clough als overdonderend. Willem van Oranje, die een favoriet van Karel V was geweest, kreeg een belangrijke rol toebedeeld in de plechtigheden, naast Karels zoon Filips II. De mannen zouden niet lang erna elkaars aartsvijanden worden, wat het fascinerend maakt om Willem in dit verslag nog te zien als prominent lid van de Habsburgse hofentourage.

Panhuysen en Van Stipriaan onderkennen meerdere fasen in de oorlog. Bij hen begint het ‘Voorspel’ al tien jaar vóór het officiële begin, vandaar de scène in Brussel. Vanaf de al genoemde Slag bij Heiligerlee in 1568 komt alles in een stroomversnelling en is er geen sprake meer van wederzijdse speldenprikken en provocaties, maar begint een periode van tomeloze agressie en bloedvergieten op grote schaal, hier ‘Opstand en chaos’ geheten. Een van de afgrijselijkste gebeurtenissen in die periode was bloedbad dat de Spaanse troepen in december 1572 aanrichtten in Naarden. Lambertus Hortensius, rector van de Latijnse School per plaatse en een van de overlevenden, beschreef in detail de slachtpartij waarbij honderden burgers die zich op last van de Spanjaarden in het stadhuis hadden verzameld de dood vonden. Waarna de soldaten de stad introkken, moordend en verkrachtend. Tegen de avond brandde Naarden. Dergelijke moordpartijen, waarvan dit een van de grotere was, vonden in kleinere steden en op het platteland veel vaker plaats.

Omstreeks 1600 laten de auteurs de derde en laatste fase beginnen, ‘Oorlog en uitputting’. De strijd is dan al ruim dertig jaar aan de gang, voor veel inwoners van de Republiek al het grootste deel van hun leven. Het is de periode van het Twaalfjarig Bestand, die behalve een tijdelijke stop op de oorlogshandelingen ook binnenlands politiek geruzie opleverde, met als apotheose de onthoofding van Johan van Oldenbarnevelt, tot dan lange tijd de machtigste man in het land. Het is ook de periode dat stadhouder Frederik Hendrik, vanaf 1625 Prins van Oranje en stadhouder, een reeks belangrijke steden op de Spanjaarden veroverde. Maar het is ook de periode dat mensen de voortdurende oorlog moe werden. En dat door het ontstaan van de Dertigjarige Oorlog in 1618 de Europese politieke situatie wel erg complex werd.

De berichten uit deze periode gaan over grote gebeurtenissen – de Slag bij Nieuwpoort, de strijd tussen Maurits en Van Oldenbarnevelt, Hugo de Groot en zijn boekenkist, de vernietiging van de Spaanse Armada – maar ook over kleinere. Zo noteerde Willem Frederik van Nassau-Dietz, stadhouder van de noordelijke provincies, in juli 1646 dat Frederik Hendrik, in het legerkamp in Lokeren, ’s morgens wat in de war was, zijn kleding niet in orde kreeg en in het zicht van zijn officieren over zijn eigen laarzen piste. Waarover hij heel ‘chagrijnig’ was. Twee weken later, op 12 augustus 1646, schreef de secretaris van de prins, Constantijn Huygens, aan diens echtgenote Amalia van Solms aan wie hij had beloofd haar dagelijks in te lichten over de gezondheidstoestand van haar man:
Zijne Hoogheid, hoewel zeer verkouden en met hese stem zodat wij vandaag grote moeite hebben hem te verstaan, heeft niet nagelaten tijdens de hele mars te paard te zitten. Eveneens heeft hij de gedeputeerden van de Staten bij elkaar geroepen, nadat hij zich te bed had verkwikt. Ik laat het aan dokter Verstraten om u verder in te lichten over de binnenkant van zijn ongemakken, zoals hij dat kan en niemand hem daarin evenaart. Van buiten vinden we alleen maar een emotie van woede zo sterk en veelvuldig dat zijn kamerdienaren grote moeite hebben om zich van hun plichten te kwijten zonder in opperste verwarring te raken.’
Huygens zag al een poos dat zijn baas lichamelijk en geestelijk aftakelde. Voor hem moest de oorlog niet veel langer duren. Een jaar later was hij overleden. Weer een jaar later was het vrede.

Luc Panhuysen & René van Stipriaan
Ooggetuigen van de Tachtigjarige Oorlog. Van de eerste ruzie tot het laatste kanonschot
336 blz
Querido