zaterdag 28 maart 2020

Liefde, als dat het is

Het proces van het toekennen van literaire prijzen, compleet met de longlist, shortlist en alle media-aandacht daaromheen, attendeert je soms op een schrijver die je nog niet kende. Dat was dit jaar het geval bij de Libris Literatuur Prijs, waar Marijke Schermer de shortlist haalde met haar roman Liefde, als dat het is. Een mooi gevonden titel, omdat die een vraag stelt over een van de kernbegrippen van ons leven.

Het verhaal dat Schermer vertelt is heel alledaags. David en Terry, hij bijna vijftig en zij vijfenveertig, zijn na een kwart eeuw huwelijk op een punt aangekomen waar het de vraag is of hun verbintenis nog zin heeft. Zij heeft het gevoel dat zij steeds minder een individu is, met eigen gevoelens en verlangens. Dat zij zich steeds moet schikken naar de belangen van haar gezin. Hun dochters, beide pubers, bevinden zich in de lastige fase en dat wordt versterkt doordat de meisjes zich heel onzeker voelen door het krakende huwelijk van hun ouders. Hij, David, is een goedzak met een uitstekende baan en de instelling dat hij haar de ruimte wil laten om haar problemen op te lossen. Zelfs als dat betekent dat zij een affaire begint met een andere man. Wanneer Terri dat inderdaad doet – een relatie die vooral gebaseerd is op seks - en haar opstandige gedrag het gezinsleven steeds meer onmogelijk maakt, begint hij een relatie met Sev, een jonge vrouw die hem vindt via een datingbureau. Bij haar vindt hij zichzelf enigszins terug, wat in het begin ook voor haar geldt.

Romans over een dergelijk hedendaags relatieprobleem laat ik gewoonlijk aan mij voorbijgaan. Ik lees liever over andere zaken. Maar de nominatie én het doorbladeren van het boek in mijn lokale boekhandel maakten mij toch nieuwsgierig.

Wat voor mij dit boek prijswaardig maakt is de wijze waarop Schermer haar verhaal brengt. Zo koppelt zij de chronologie van de zes hoofdstukken aan de seizoenen en doet daar vervolgens iets slims mee. Het eerste hoofdstuk speelt in de zomer, het tweede in de herfst daarvóór, en vervolgens zijn we in de winter, lente, weer dezelfde zomer en tenslotte de herfst. Door te beginnen in wat eigenlijk het een-na-laatste hoofdstuk in tijd is schept ze spanning en verwachting. Een tweede techniek die zij toepast, en heel overtuigend uitvoert, is het laten verspringen van het verhaalperspectief. Binnen ieder hoofdstuk beleven we de gebeurtenissen door de ogen van steeds verschillende personages, terwijl de wisseling ervan heel informeel plaatsvindt. Het perspectief wisselt als het ware ‘vloeiend’ – een ander woord weet ik even niet – waardoor je als lezer het gevoel krijgt met ieder van de personen mee te leven.

Kortom: een geslaagde kennismaking. Mocht Schermer de prijs winnen dan zou dat voor haar, meer dan voor enkele van de andere genomineerden, een stap naar een groter publiek betekenen.

Marijke Schermer
Liefde, als dat het is
205 blz
Uitgeverij van Oorschot

woensdag 25 maart 2020

Theroux in snippers

Paul Theroux is een veelschrijver. Dit klinkt wellicht negatief, maar is niet zo bedoeld want aan het merendeel van de reisverhalen, romans, verhalen en essays die ik van hem las bewaar ik goede herinneringen. De essays, waaronder ook journalistieke stukken en boekrecensies, zijn minder bekend dan de rest van zijn oeuvre. Toch schrijft hij ze al sinds het begin van zijn loopbaan, in die vroege jaren ook omdat ze een bron van inkomsten waren. In 2018 verscheen de derde bundeling van die stukken onder de titel Figures in a Landscape. People and Places: Essays 2001-2016. Die titel zegt wat het zijn: teksten waarin steeds een persoon of plek centraal staat. En omdat Theroux een mensen-mens is, hij tijdens zijn reizen een land of gebied probeert te doorgronden door met mensen te praten in plaats van de toeristische sites te bezoeken, zijn veel van de artikelen in deze bundel op dat punt de moeite waard.

Wie ontmoet hij, in het echt of in gedachten? Een bijna complete opsomming, in volgorde van opkomst, ziet er als volgt uit: Henry David Thoreau (schrijver), Elizabeth Taylor (actrice), Graham Greene (schrijver), Hunter S. Thompson (schrijver), Joseph Conrad (schrijver), George Simenon (schrijver), Oliver Sacks (psychiater), Nurse Wolf (Meesteres), Robin Williams (acteur), Muriel Spark (schrijver), Mrs. Robinson (van het liedje), Paul Theroux (verzamelaar van etnografica), Bono (rock star), E.B. White (essayist), de jonge Paul Theroux (docent in Malawi), Henry Morton Stanley (ontdekkingsreiziger), Paul Bowles (schrijver), William Somerset Maugham (schrijver), Harper Lee (schrijver) en Thomas Hart Benton (schilder). Variatie genoeg dus, zowel in tijd als locatie en beroep. Zet daarnaast nog een handvol autobiografische teksten en je hebt een in potentie uiterst interessante bundel met korte en wat langere 31 essays in handen. 

Mijn favoriete ontmoeting is die met Oliver Sacks, auteur van een handvol boeken over psychiatrische verschijnselen en casussen. Theroux las zijn boek The Man Who Mistook His Wife for a Hat en was daardoor zo gefascineerd dat hij een afspraak maakte. (Om elkaar te ontmoeten, niet voor een consult.) Ze treffen elkaar in een koffiebar, het uitgangspunt voor een lange wandeling door de stad. Die stad is New York, en niet zonder reden. Volgens Sacks is er geen betere plek ‘than a street in New York – an anonymous public street in a vast city – where the subject of extravagant, impulsive disorders can enjoy and exhibit to the full the monstrous liberty, or slavery, of their condition.’  Ze zijn dus op zoek naar interessante gevallen van ‘street neurology', afwijkend gedrag dat volstrekt anoniem en op enige afstand kan worden geobserveerd. Sacks is daarin een meester, Theroux beschrijft het als volgt: ‘There is something of a Sherlock Holmes in his shrewd summing up of scattered neurological clues, and it is probably appropiate, since Arthur Conan Doyle based Holmes’s deductive ability on one of his medical school teachers, a hawk-eyed diagnostician.’ Het begrip ‘op de bank bij de psychiater’ krijgt tijdens deze wandeling een geheel nieuw invulling. En Theroux raakt diep onder de indruk van Sacks’ vermogen menselijke uitingen te duiden.

Van een geheel andere orde is de ontmoeting met Nurse Wolf. Die vind plaats in een hotel in het hart van Afrika, tijdens de tocht die Theroux maakt van Caïro naar Kaapstad, vastgelegd in Dark Star Safari.  Zij is daar met een man die later haar klant blijkt te zijn, die haar heeft ingehuurd om hem te vergezellen en hem tijdens de die reis te onderwerpen aan SM. Theroux raakt met haar aan de praat, wat resulteert in een aantal interviews wanneer beiden terug zijn in New York. Wat hem interesseert zijn niet zozeer de recht-toe-recht-aan handelingen tussen Nurse Wolf en haar klanten, maar de achtergronden van haar professie, dat wat haar drijft. Hoogst informatief.

Je mag ervan uitgaan dat alle schrijvers, onderwerpen of locaties in deze bundel de speciale interesse hebben van Theroux. Al vis je zijn voorkeuren er zo uit. De publicatie van een biografie van Graham Greene leidt tot een lang stuk waarin ook Greene als reisauteur vakkundig wordt uitgebeend. En Theroux’s band met Robin Williams leidt tot een heel persoonlijk stuk. Voor mij zijn de teksten die over Theroux zelf gaan hoogtepuntjes. Vooral de drie die reizen, lezen en de autobiografie tot onderwerp hebben las ik met veel plezier.   

Paul Theroux
Figures in a Landscape. People & Places. Essays 2001-2016
389 blz
Hamish Hamilton

[ Nederlandse editie: Figuren in een landschap]

donderdag 19 maart 2020

Een mens in ontbinding

Jeroen Brouwers kan schrijven. Dat lijkt op het intrappen van een open deur, maar het mag nog wel eens worden gezegd bedacht ik mij na het lezen van Cliënt E. Busken, zijn meest recente roman. Daarin beschrijft hij een dag uit het leven van de bejaarde heer E. Busken, door het personeel van het verzorgingshuis waar hij woont cliënt Busken genoemd. Brouwers vergast ons op een monologue intérieur, een overrompelende stroom van gedachten waaraan enige structuur meestentijds ontbreekt. Hij doet dat in een barokke schrijfstijl waarin hij effect op effect stapelt, de lezer meeslepend door hem te overdonderen, hem de tekst in te zuigen. Als erkend polemist, schrijver van wat je in de voetsporen van Lodewijk van Deyssel scheldkritieken zou kunnen noemen, is Brouwers daar een meester in. Denk maar aan Sisyphus’ bakens, het ‘vloekschrift’ waarin hij zijn toorn losliet op alle betrokkenen bij de Prijs der Nederlandse Letteren van de Nederlandse Taalunie die hem in 2007 werd toegekend en die hij vanwege het lage prijzengeld en de in zijn ogen schandalige behandeling weigerde.  De meest explosieve bladzijden in dat vloekschrift vergeet je nooit meer. De tekst daarin was uiterst gestructureerd, om Brouwers’ betoog kracht bij te zetten, hier laat de heer Busken als gevolg van zijn voortschrijdende dementie gaandeweg alle structuur los. Maar juist dat, die ogenschijnlijke chaotisering, kun je ook lezen als een kraakheldere en ijzingwekkende analyse van een uit elkaar vallend brein, een mens in ontbinding.

Busken verplaatst zich in een rolstoel, stevig vastgegespt om te voorkomen dat hij eruit valt. Soms lijkt hij helder – zeker in het begin – en dan maken we een gesprek mee bij de instellingspsycholoog waarbij Buskens’ gedachten voornamelijk betrekking hebben op het uiterlijk en meer specifiek de boezem van de vrouw. Die contacten met professionele begeleiders brengen hem niets, stelt hij vast, en besluit dan ook niet meer met hen te praten. In flarden lijkt hij zich momenten en situaties uit zijn leven te herinneren, waarin hij altijd een vooraanstaand en soms publiek persoon was. Zijn huidige leven, in de rolstoel en met een luier aan, staat daarmee in schril contract. Als rookverslaafde moet hij het doen met af en toe een enkele sigaret, zijn kleine voorraad daarvan is zijn grote schat. De sterke drank uit het vriesvak die hij in zijn vorige leven in grote hoeveelheden naar binnen liet lopen is slechts een gelukzalige herinnering. Te doen is er niets – althans, niets waaraan hij wil meedoen – dus als iedere dag er dan uitziet als deze ene is het begrijpelijk dat hij af en toe liever dood wil.

Zijn enige plezier, en trots, lijkt het verhaal dat hij bezig is te schrijven. Een citaat: ‘Door het allemaal te noteren en te tekenen, poppetjes in overeind staande of liggende rechthoekjes, vogeltjes, andere dieren, boven elkaar liggende golfjes, spijkers, runen, slingers, muzieksleutels, wolken, naast woorden, delen van woorden, losse letters, combinaties van letters, ben ik bezig aan een mystiek, hoogst geheim manuscript, waartoe slechts ik ben uitverkoren het te vervaardigen, ik de uitverkorene. Thuis gutste er wel eens wodka of jenever overheen die na wegveging hele fragmenten tranerig deed uitlopen of nog helaselijker onzichtbaar maakten alsof ze in zand waren weggezakt, …

In lange, eindeloos meanderende zinnen daal je langzaam af in de wereld van Busken en dreig je in een soort trance te raken. Brouwers doet zijn best dat effect te versterken: Zo begint ieder hoofdstuk halverwege een zin, halverwege een gedachte; nemen Buskens’ versprekingen toe naarmate de dag vordert; en is de tekst aan de rechterzijde van de pagina op verzoek van Brouwers niet uitgelijnd, wat de warrige, doorlopende gedachtegang van Busken onderstreept, zoals hij in de Volkskrant vertelde.

De gezondheid van Brouwers is al jaren broos. Mijn eerdere blogs over zijn boeken teruglezend zie ik dat ik al in 2014, het stukje over zijn roman Het Hout afsluitend, opmerkte dat ik van harte hoopte dat dit niet zijn laatste boek zou zijn. Die wens is dus verhoord. 

Jeroen Brouwers
Cliënt E. Busken
257 blz
Atlas Contact

zaterdag 14 maart 2020

Auschwitz overleven

In het jaar waarin we herdenken dat de Tweede Wereldoorlog 75 jaar geleden eindigde verschijnt een eveneens 75 jaar geleden geschreven ooggetuigenverslag van het leven in het vernietigingskamp Auschwitz. De auteur ervan is Eddy de Wind. Op de dag dat de laatste Duitse troepen in januari 1945 op de vlucht voor het Russische leger Auschwitz verlieten, nadat ze eerst alle gevangen op dodenmarsen naar het westen hadden gestuurd, lukte het hem achter te blijven door zich te verstoppen. Toen de kust veilig was, ging hij op strooptocht en vond een schriftje. Daarin noteerde hij in enkele maanden het verslag van zijn leven in het kamp. Het aangrijpende verhaal werd al in 1946 gepubliceerd. Weinigen lazen het echter, wat bij een heruitgave in 1980 opnieuw het geval was. Maar ditmaal dreigt het uit te groeien tot een bestseller. Het verschijnt in 25 talen, in honderd landen zoals de uitgever in interviews trots meldt. Waarom het nu wel lezers aantrekt? Misschien helpt het dat er een uitgekiende mediacampagne achter zit. En dat wij, naarmate de gruwelijke gebeurtenissen verzinken in de tijd, dichterbij durven te komen. Maar zeker is het dat het persoonlijke, heet van de naald geschreven en nauwelijks literair opgesmukte verhaal indruk maakt. Het is wat het is, meer niet.

Het kan in het leven flink tegenzitten. Dat overkwam Eddy de Wind in 1942. Zijn moeder was door de Duitsers opgepakt en geïnterneerd in Kamp Westerbork. Met de Joodse Raad sprak hij af dat als hij zich vrijwillig zou melden in Westerbork – hij was net afgestudeerd als arts – zijn moeder zou worden vrijgelaten. Daar aangekomen bleek zij echter al te zijn weggevoerd naar Auschwitz, zelf moest hij blijven.

In het kamp ontmoette hij zijn vrouw, Friedel. Ze trouwden er in 1943, de groepsfoto die toen werd gemaakt toont het bizarre van die situatie. Nog in datzelfde jaar werden ze beiden op transport gesteld naar Auschwitz. Eddy werd aangesteld als verpleger van Poolse gevangenen, Friedel belandde in de medische barakken waar Jozef Mengele en zijn collega’s hun experimenten uitvoerden. Ze wisten beide te overleven.

De toon waarop Eddy verslag doet is die van een ooggetuige. Van een mens die langzamerhand zo verbijsterd raakt en murw geslagen is dat zijn waarneming van de gruwelen in zekere zin werktuigelijk wordt: Hij noteert wat hij ziet en door die directheid komt het afstandelijk, haast journalistiek over. Dat doet niets af aan de impact, versterkt die eerder.

Het lukte hem in het verborgene contact te houden met Friedel. Hij beschrijft aan welke medische experimenten zij wordt onderworpen. De machteloze woede springt van het papier. Friedels verwondingen bleken na de oorlog vooral lichamelijk te zijn, zo was kinderen krijgen niet meer mogelijk. Leven met elkaar, met beiden een trauma, bleek moeilijk. Zij scheidden in de jaren vijftig.

Eddy schreef zijn verhaal in de maanden dat hij op verzoek van de Russen nog in Auschwitz bleef om voor gewonden te zorgen. Hij had één doel: het aan de wereld vertellen. Maar gaandeweg  merkte hij dat hij voor zichzelf ook op zoek was naar de zin van de gebeurtenissen, naar het waarom van het kwaad en het proces van overleven. Vooral dat laatste werd voor hem een obsessie, in die zin hadden de gebeurtenissen hem voor altijd beschadigd. De vaststelling dat overleven in Auschwitz niet te danken was aan voorzichtig of slim optreden, maar een kwestie van puur toeval was, hakte er bij hem diep in.

Na de oorlog specialiseerde Eddy zich als psychiater in de behandeling van lotgenoten met oorlogstrauma’s en publiceerde over hun ziektebeelden en de behandeling daarvan standaardwerken. Hij overleed in 1987. De kinderen uit zijn tweede huwelijk besloten enkele jaren geleden een derde poging te ondernemen om het verhaal van hun vader onder de mensen te brengen. Dat is gelukt, mag je vaststellen.

Eddy de Wind
Eindstation Auschwitz. Mijn verhaal vanuit het kamp
Luisterboek, voorgelezen door Matthijs Wind
5 uur en 44 minuten
Meulenhoff / Storytel

woensdag 11 maart 2020

Stedevaart Bedevaart

Wat hebben een van de mooiste schilderijen uit onze Gouden Eeuw, Hobbema’s Laantje bij Middelharnis  en de Duitse ‘vuilniskunstenaar’ Joseph Beuys met elkaar gemeen? Of, om twee andere onvergelijkbare grootheden te noemen, de componist Eric Satie in Parijs en de Bolognese schilder van stillevens Giorgio Morandi? Het antwoord is simpel: ze figureren in Stedevaart, de recent verschenen bundel met reisverhalen van Jan Brokken. De titel Stedevaart is natuurlijk een speelse variant op de term bedevaart, en dat is hier niet zonder reden. Voor de korte of soms iets langere essays over de vier zojuist genoemde kunstenaars en achttien andere reist Brokken naar de plekken waar zij geworteld zijn of waren, of waar ze een band mee hebben. Inderdaad als een soort bedevaart, op zoek naar de kunstenaar in diens eigen habitat, op zoek naar sporen die hij daar heeft achtergelaten. Soms is de fascinatie van Brokken met een van deze mannen – dit boek is een mannenaangelegenheid - de aanleiding voor de trip, soms is dat nieuwsgierigheid en ontstaat de bewondering of fascinatie pas ter plekke.

Brokken begint dicht bij huis, in Amsterdam. In 1903 arriveert de dirigent en componist Gustav Mahler daar voor het eerst voor een uitvoering van zijn Derde en Eerste symfonie. Hij logeert bij de dirigent van het Concertgebouworkest, Willem Mengelberg en diens vrouw Tilly, aan de Van Eeghenstraat 107. Liever had hij een kamer gehad in het Amstelhotel, maar hij raakt al snel onder de bekoring van het charmante echtpaar en, ook een voordeel, het is vandaar maar een paar honderd meter lopen van het Concertgebouw. Mahler zal nog driemaal terugkeren naar Amsterdam, steeds logerend aan de Van Eeghenstraat en net als de eerste keer steeds opnieuw onder de indruk van de grondige wijze waarop Mengelberg met zijn musici de muziek heeft ingestudeerd. Er bestaan partituren van de uitgevoerde werken waaraan je kan zien dat beide mannen tijdens de repetities honderden kleine wijzigingen aanbrachten. Componeren als een twee-eenheid, achteraf gezien een prachtig stukje fundament onder de Amsterdamse Mahlertraditie.

Bij de reeds langs overleden kunstenaars haalt Brokken zijn informatie uit de bronnen, maar met nog levende kun je een gesprek hebben. Het stuk over Joseph Beuys is een mooi voorbeeld van de techniek die de doorgewinterde interviewer Brokken toepast. Het bezoek aan de kunstenaar vindt plaats in 1980. Plaats van handeling is diens atelier in Düsseldorf. Beuys is op dat moment een van de meest toonaangevende mannen in de kunstwereld, politiek geëngageerd, doceert aan de kunstacademie en vaart voor meer dan honderd procent zijn eigen koers. Een mythe, concludeert Brokken. Daarom is hij niet in zijn eentje afgereisd naar Düsseldorf, maar heeft een schilder en docent aan de Rietveld Academie meegenomen, Els Timmerman. Brokken begint het gesprek, vooral over persoonlijke zaken, Timmerman valt op de juiste momenten in met opmerkingen en vragen over kunst. En, belangrijk, ze laten ook stiltes vallen wanneer Beuys nadenkt over een antwoord. Ze laten hem als het ware de tijd om diep te graven, waardoor het een inhoudelijk gesprek wordt dat voor beide partijen zinvol is. Waardoor je als lezer ook iets gaat begrijpen van Beuys’ beweegredenen. Knap gedaan.

Soms is Brokken in deze bundel meer een recht-toe–recht-aan cultuurtoerist. Bijvoorbeeld wanneer hij Valencia bezoekt, aangetrokken door de architectuur die Santiago Calatrava er in de jaren negentig voor ontwierp. Bilbao, met het door Frank Gehry getekende Guggenheim Museum, past ook in die categorie. De grootheid van een kunstenaar schuilt in de mate waarin hij zijn stempel weet te drukken op het beeld van een stad. Brokken kan op beide plekken vaststellen dat één man dat resultaat ook teweegbracht.

Bevat Stedevaart uitsluitend stukken over beroemde mannen? Nee, zoals we weten uit eerder werk van Brokken schrijft hij graag over onbekende kunstenaars, vergeten levens. De Litouwse schilder en componist Konstantinas Čiurlionis (1875-1911) is zo iemand. Meervoudig begaafd en gedreven tot in het manische, tot een totale uitputting hem zijn greep op de werkelijkheid doet verliezen. Je zet nog tijdens het lezen Spotify aan, Brokkens enthousiasme werkt aanstekelijk. Of het lange stuk over Iosif Raiskin, die als muziekrecensent gedurende een groot deel van de twintigste eeuw de oer-uitvoeringen van vrijwel alle grote Russische muziekwerken meemaakte, en op hoge leeftijd vanuit een met herinneringen volgepropt flatje in Sint Petersburg nog steeds het muziekleven volgt en daarover publiceert. Indrukwekkend én aandoenlijk.

Brokken schreef de teksten tussen 2005 en nu. Soms in opdracht, vaker op eigen initiatief. Soms is het een nieuwe terugblik naar aanleiding van een eerder geschreven artikel. Hij reisde ervoor naar exotische en soms mij geheel niet bekende oorden als Port Louis (Mauritius), Kyoto, Yamoussoukro (Ivoorkust), Aizpute (Letland), Marie Pompoen en Otrobanda (beide Curaçao). De meeste verhalen verschenen in tijdschriften of speciale uitgaven. Deze bundeling, waarvoor hij er een handvol herschreef, laat mooi de constante in zijn oeuvre zien: nieuwsgierigheid, alsmede het onbevangen openstaan voor indrukken.

Jan Brokken
Stedevaart
416 blz
Atlas Contact

donderdag 5 maart 2020

Nederland in het klein

Zoals ieder land heeft Nederland niet één gezicht maar is het een samenleving met meerdere, heel onderscheiden gezichten. Eén daarvan heeft Stephan Enter in zijn recent verschenen roman Pastorale met groot gevoel voor nuanceringen opgetekend. Dat is het plaatsje Brevendal – anagram voor Barneveld. Het ligt betrekkelijk rustig in het midden van het land en bezit in de jaren tachtig, de periode waarin het verhaal speelt, nog een grotendeels landelijk karakter. Er is een kleine dorpskern, met aan de randen daarvan boerderijen en oude buitens. Ook woont er een grote groep Ambonezen, die wordt gedoogd door de grotendeels gereformeerde bevolking maar nauwelijks is geïntegreerd.

Hoofdpersonen zijn broer en zus Oscar en Louise. Hij zit in het voorlaatste jaar van het gymnasium en kijkt uit naar zijn studietijd, zij studeert al maar keert aan het begin van het verhaal gedesillusioneerd terug naar het ouderlijk huis. De wereld van hun moeder bestaat uit haar tuin en haar geloof, hun vader heeft zich afgekeerd van het geloof én de wereld en brengt zijn dagen door met lezen en pianospelen. Het buiten waar het gezin woont valt door achterstallig onderhoud langzaam uit elkaar en heeft al de aandacht getrokken van een projectontwikkelaar die op de grond aast. Enter beschrijft mooi hoe broer en zus aarzelende, onwennige pogingen doen elkaar te begrijpen, terwijl de ouders ieder hun eigen leven leiden.

Oscar en Louise beleven gedurende de zomer waarin het verhaal speelt beide een liefdesgeschiedenis, of in ieder geval de aanzet daartoe. Oscar raakt van streek door zijn gevoelens voor de zus van een Ambonese klasgenoot, Louise wordt aangetrokken door de zoon van de lokale predikant. Beide verliefdheden fungeren uiteindelijk als een louteringsproces.

Ik lees Enter graag. Hij heeft een heel zorgvuldige schrijfstijl, met vloeiend lopende zinnen en een  trefzekere woordkeuze. Ook is hij sterk in sfeerbeschrijvingen. Daarbovenop zet hij een scala aan literaire middelen in om zijn verhaal op de juiste momenten kracht bij te zetten: Een vlieg die tegen het gesloten raam botst in zijn pogingen om naar buiten te komen, een vogel die gewond is en dus vleugellam, een langzaam in elkaar zakkende buitenplaats, een Ambonees die het tegen Oscar heeft over verloren idealen en ga zo maar door. Genieten dus, als je daar van houdt.

Direct na verschijnen werd Pastorale door meerdere recensenten ‘de Grote Nederlandse Roman’ genoemd, mede omdat Enter er in slaagt een beeld neer te zetten van een recent tijdperk op het moment dat het ten einde loopt. Een beeld van een voorbije wereld, maar wel een wereld die een groot deel van de lezers zelf nog bewust heeft meegemaakt. Voor mijn gevoel zijn dat grote woorden, woorden die ook deels voorbijgaan aan dat wat Enter centraal stelt, namelijk de emotionele ontwikkeling van Oscar en Louise. Voor mij is het eerder een coming of age roman, en dan een dubbele: Oscar die nog onbevangen vooruitkijkt naar zijn volwassenwording en nog niet goed weet hoe om te gaan met zijn eerste kleine botsingen met de maatschappij, Louise die probeert de voor haar teleurstellende eerste fase daarvan te verwerken. Een heel normaal gegeven, je zou kunnen zeggen bijna alledaags, maar in elk opzicht groots uitgewerkt.

Stephan Enter
Pastorale
285 blz
Uitgeverij Van Oorschot