zondag 27 januari 2019

Het tempo van de pelgrim

De omweg naar Santiago is een liefdesverklaring aan Spanje. Het is een hartstochtelijke ode aan een land met een geheel eigen cultuur. Cees Nooteboom heeft in het boek de stukken bijeengebracht die hij schreef gedurende de tientallen jaren dat hij het land bereisde. Ik kan mij herinneren, het zal in de jaren tachtig zijn geweest, dat zo’n artikel een half katern van het maandblad Avenue of een ander chique tijdschrift besloeg. Het waren reisverslagen van hoog niveau, vaak geïllustreerd met professioneel gemaakte sfeerfoto’s. Ik las ze in de wachtkamer bij de tandarts.

Het lezen van deze bundeling – die trouwens al in 1992 verscheen – was deels een weerzien maar tevens een ontdekking. De samenvoeging geeft een rijk geschakeerd beeld van de cultuur, geschiedenis en kunst van Spanje, maar laat in niet mindere mate zien wat Nooteboom heeft met Spanje. Het is een heel persoonlijke reis waarop je wordt meegevoerd door een auteur die met het land is vergroeid, maar die zich toch nog steeds graag laat verrassen door onbekende plekken en geschiedenissen.

Veel van de reizen die Nooteboom maakt duren enkele weken tot een maand of zo, heb ik de indruk. Hij neemt de tijd, houdt ervan om langer op een plek te blijven om de omgeving op zich te laten inwerken. Hij noemt dat ergens ‘trage dagen’ en heeft het over ‘gestolde tijd’. Vooral in kleine provincieplaatsen waar het leven toch al niet veel vaart heeft werkt dat uitstekend. Hij beschrijft hoe hij dan met een deeltje van Loeb’s Classical Library – altijd bij zich op reis, het is de nóg oudere geschiedenis dan die van de plek waar je bent – op het dorpspleintje onder de platanen plaatsneemt en eerst probeert de oude Latijnse of Griekse tekst te lezen, en vervolgens in de vertaling op de tegenoverliggende bladzijde kijkt hoeveel er van zijn oude talen is blijven hangen. Zich ondertussen opnieuw realiserend dat hij toch echt fysiek verliefd is op het Griekse alfabet. Er zullen dezer dagen maar weinig reizigers zijn die zichzelf zóveel tijd gunnen. Het is het tempo van de pelgrim.

Spanje is voor Nooteboom vooral het land van de ruige, onherbergzame maar meestal beeldschone landschappen. Dorre hoogvlaktes met onvoorstelbaar mooie aardekleuren, uitgedroogde dorpen onder een moordende zon, weelderige valleien en ruime vergezichten. Ook verplaatsingen doet de schrijver daarom op zijn dooie gemak.

De bloedige Spaanse geschiedenis, van de strijdtonelen met de Moren tot aan de Spaanse Burgeroorlog, komt voorbij. Evenals de klassieke reis door Spanje, de pelgrimage naar Santiago de Compostella. Maar ook de architectuur en kunst, die een volstrekt eigen karakter hebben. In het Prado in Madrid heeft Nooteboom de neiging om bij de aardse figuren van de schilder Francisco de  Zurbarán aan de stof van de kleding van diens figuren te voelen. En verliest hij zich, staand voor Las Meninas van Diego Velázquez, in bespiegelingen over het haast onbegrijpelijke ruimtelijke spinnenweb dat de schilder in dat groepsportret heeft geweven.

Nooteboom formuleert zorgvuldig. Hij gebruikt een rijke woordenschat – dat past, want het zijn vaak weldadige zaken die hij opdient – maar tegelijk staat er geen woord teveel in. Ik las dit boek tijdens een lange autorit deels als luisterboek, voorgelezen door Jan Donkers, en dan komt de poëzie in de tekst naar boven. Misschien moet ik toch maar eens met de auto naar Spanje .....

Cees Nooteboom
De omweg naar Santiago
416 blz
De Bezige Bij

[deels via Storytel gelezen als audioboek, voorgelezen door Jan Donkers]

maandag 21 januari 2019

Hoe ik romanschrijver werd

Lang geleden, zo schrijft Huraki Murakami in Romanschrijver van beroep, ontmoette hij de Amerikaanse auteur John Irving. Die vertelde hem dat hij een grote groep trouwe lezers had die hij bij zich hield middels ‘hits in the main line’. Dat is Amerikaans slang voor injecties in de ader. Je maakt van je lezers als het ware verslaafden die eens in de zoveel tijd een shot nodig hebben, in dit geval je nieuwe boek. Ze kunnen niet meer zonder, de schrijver wordt de dealer van de lezer. De deal is dan: jullie kopen steeds mijn nieuwe boek, en ik garandeer het genot, sta ervoor in dat je niet teleurgesteld zal zijn. Murakami vindt de vergelijking met een 'shot' antisociaal, maar voelt wel iets voor het principe. Als beeld prefereert hij een ‘directe buis’ tussen auteur en lezers, via welke ze direct met elkaar kunnen communiceren, zonder dat daarbij marketinginstrumenten – reclame - een rol spelen: ‘Bovenal nodig is, het hoeft niet gezegd, een natuurlijk, spontaan ‘gevoel van vertrouwen’ tussen auteur en lezer. Voldoende lezers moeten denken: als het een boek van Murakami is, laat ik het dan meteen kopen en lezen, want het zal geen tijdverlies of weggegooid geld zijn.’

Het lijkt een methode die je eerder bij een formuleschrijver als Dan Brown verwacht dan bij twee serieuze literaire kopstukken. Maar toch, wanneer je beider oeuvres bekijkt, zit er wel iets in. Irving bereikte in 1978 met zijn vierde boek, The World According to Garp, een miljoenenpubliek en wist dat succes vast te houden met een reeks romans waarin hij grote thema’s ter hand nam en die vaak spectaculair uitwerkte. Voor de doorbraak van Murakami zorgde zijn in 1987 verschenen roman Norwegian Wood. Sindsdien schiep hij in een vijftiental romans en enkele verhalenbundels een eigen wereld die steevast heel karakteristieke en herkenbare ingrediënten bevat. De ‘verslaafde’ fan kan ze zo oplepelen: een alleenstaande man van omstreeks 30-35 jaar, jazzmuziek, simpele maar voedzame en zelf bereidde maaltijden en, meestal, enkele onverklaarbare bovennatuurlijke verschijnselen. In Kafka on the shore regent het op een gegeven moment haringen, om maar iets te noemen. Het werk ademt een heel herkenbare sfeer – dat is misschien wel de grootste aantrekkingskracht - en veel ervan is inmiddels in vijftig talen beschikbaar. Net als bij Irving is hier dus sprake van een wereldwijd succes.

Het toch wel uitgesproken karakter van Murakami’s werk maakt dat lezers ervoor vallen of het verafschuwen. Die indruk krijg je tenminste wanneer je de recensies van zijn werk en de uitingen op de social media een beetje bijhoudt. Ik ben een fan, dan weet u dat.

Liefhebbers van het werk van Murakami hebben een probleem als ze iets meer te weten willen komen over de schrijver. Die schermt zijn eigen persoon namelijk stevig af. Murakami geeft zelden interviews en houdt zich verre van literaire happenings. Dus blijft je kennis beperkt tot wat we al weten: eigenaar van een kleine jazzclub in Tokio, als schrijver autodidact, schreef zijn eerste romans ’s nachts aan de keukentafel. Zo’n tien jaar geleden gaf hij met What I Talk About When I Talk About Running een voorzichtig inkijkje, maar veel verder ging het niet. En dan geeft hij nu opening van zaken over zijn schrijverschap. Want dat is wat hij doet in de elf hoofdstukken met titels als: Hoe ik romanschrijver werd; Zijn romanschrijvers ruimdenkende mensen?; Over originaliteit; Nou, wat moet ik dan schrijven? en Welke personages voer ik op?. In een nawoord schrijft hij: ‘Ik had al veel langer het gevoel dat ik een overzicht wilde geven van wat ik te vertellen had over het schrijven van fictie en over de omstandigheden waarin ik als romanschrijver romans blijf schrijven. Als ik tussen het werk door wat vrije tijd vond, pende ik dat dus stukje bij beetje neer, fragmentarisch, per thema. Dit zijn dan ook geen teksten die ik in opdracht van een uitgever schreef. Ik begon er aanvankelijk spontaan aan, als het ware voor mezelf.’

Murakami schreef de teksten voor dit boek in de stijl van een uit te spreken lezing. Dat geeft ze iets informeels. Hij formuleert soms wat onhandig, zoals in het nawoord: ‘Tot slot wil ik nog benadrukken dat puur verstandelijk nadenken over dingen niet mijn sterkste kant is’. Hij legt vervolgens uit volgens welke methode hij wél kan nadenken – door het op te schrijven – en dan zie je dat die zin onderdeel is van een kort betoog. Maar door zo’n opmerking maak je je toch kwetsbaar. Connie Palmen wist er in de Volkskrant wel raad mee. Het was, schreef ze, na 250 bladzijden de eerste zin waarmee ze het eens was. Tja.

Maar dat informele van de tekst, het zich kwetsbaar opstellen en de oprechtheid waarmee Murakami hier zijn verhaal lijkt te doen vormen ook de sterke kanten van het boek. Je krijgt wat je ziet, meer is er niet. Het mooist is voor mij de tekst over hoe Murakami zijn eigen stijl vond, helemaal aan het begin van zijn schrijverschap. De eerste versie van Luister naar de wind zinde hem niet. Te wollig, te ‘mooi’. Op zijn oude Olivetti met een westers toetsenbord herschreef hij het manuscript in het Engels, een taal die hij toen nog maar nauwelijks beheerste. Daardoor werd de stijl haast vanzelf geknot. Vervolgens vertaalde hij de Engelse versie weer in het Japans en voilà! Hij won met het manuscript een prestigieuze debutantenprijs en zou die karige stijl trouw blijven.

Ofschoon Murakami met Romanschrijver van beroep verder gaat dan ooit in het uit de doeken doen van zijn schrijverschap, veel komt ook niét aan de orde. Hoe zit het bijvoorbeeld met zijn fascinatie voor het bovennatuurlijke, dat onlangs in  De moord op Commendatore nog zo’n allesoverheersende rol speelde? De denkwereld van Haruki Murakami, dat lijkt me een mooi onderwerp voor een volgende ontboezeming.

Haruki Murakami
Romanschrijver van beroep
Vertaald uit het Japans door Luk Van Haute
254 blz
Atlas Contact

dinsdag 15 januari 2019

De zelfrijdende auto is een galante heer

Soms heb ik dat, tijdens het lezen van een boek. Ik word dan langzaamaan heel blij. Omdat het verhaal me boeit, omdat de schrijver me verrast of inhoudelijk uitdaagt, omdat het boek is geschreven in een pakkende stijl. Dit alles gebeurde ook bij het lezen van De goede zoon van Rob van Essen. Maar het werd nóg beter. Want na 250 bladzijden laat Van Essen zijn hoofdpersoon – zijn naam komen we niet te weten – in een zelfrijdende auto stappen en aan een dagenlange rit naar het zuiden beginnen. In vergelijking met de oerversie die wij daarvan kennen zijn die auto’s in de wereld waarin Van Essen zijn verhaal situeert intussen flink doorontwikkeld. Jêrome heet dit exemplaar. Hij converseert met zijn gast, is uiterst voorkomend, aangesloten op Google en kan in enkele seconden een boek lezen. De gesprekken die de auto en zijn passagier voeren doen denken aan die van een psychiater en zijn patiënt: de hoofdpersoon vertelt over zijn leven en Jêrome stelt op het juiste moment de juiste vraag, waarna ze een laagje dieper afdalen. Jêrome blijkt ook te beschikken over gevoel, hij lijkt een zwak te ontwikkelen voor zijn passagier en heeft uiteindelijk zelfs seks met hem – Jêrome in de gedaante van de passagiersstoel, voor wie behoefte heeft aan een beeld. Als de hoofdpersoon honderd bladzijden later de auto verlaat ben je niet alleen ondergedompeld in diens leven en in de soms wat akelige wereld van de nabije toekomst, maar heb je ook een van de mooiste, grappigste en bij vlagen meest poëtische tekst uit de hedendaagse Nederlandse literatuur gelezen.

Die autorit voert dus door een wereld die in de toekomst ligt. Een wereld waarin steden gigantische afmetingen hebben, waarin er sprake is van ‘regenzones’ en landstreken die juist zijn uitgedroogd, waarin iedereen een ‘palio’ heeft, een supersonische versie van onze smartphone, waarin iedereen in Europa een basisinkomen geniet en de meesten dus weinig meer doen, waarin oudere mensen op terrasjes de speciaal voor hen gedrukte papieren krant lezen en waarin robots de zorg en de horeca hebben overgenomen. Voor ons herkenbaar omdat de meeste van die ontwikkelingen al in gang zijn gezet, maar wij de echte gevolgen ervan nog niet kennen. Of willen weten.

In De goede zoon vertelt Van Essen meerdere verhalen. Dat van de hoofdpersoon, de goede zoon uit de titel, is het eigenlijke verhaal. Kort ervoor is zijn moeder op honderdjarige leeftijd overleden. Als een goede zoon bezocht hij haar de laatste twintig jaar van haar leven wekelijks, in de instelling waar zij vanwege haar toenemende dementie verbleef. De zoon zit nog volop in het verwerkingsproces, gedurende de hierboven aangehaalde autorit komt die tot een soort afronding.

Een tweede verhaallijn is die van de hoofdpersoon als jonge man, veertig jaar geleden. Na een gestaakte studie kunstgeschiedenis had hij tal van tijdelijke baantjes. Tijdens een daarvan, het verhuizen en herinrichten van een nieuw depotgebouw van ‘Het Archief’ – te herkennen als het Amsterdamse gemeentearchief - ontmoette hij twee mannen die zijn leven zouden bepalen, Lennox en de man bijgenaamd De Meester.

Een derde lijn is een wat schimmige, met criminele kantjes. Er is sprake van een slechts besmuikt genoemde ontvoering van ‘De Batavier’ - Heineken? - waarbij Lennox en De Meester betrokken zouden zijn geweest. Na afloop daarvan heeft onze hoofdpersoon, van beroep schrijver van onder andere de zogenoemde plotloze romans, geholpen een nieuwe identiteit voor De Meester te bedenken. En omdat daarmee nu, twintig jaar later, een probleem is ontstaan wordt de hulp van de hoofdpersoon opnieuw ingeroepen.

Wanneer in het eerste hoofdstuk Lennox na jaren afwezigheid ineens opduikt in het leven van de hoofdpersoon, en hem vraagt met hem op reis te gaan, brengt dat bij deze een stroom aan herinneringen teweeg. Daardoor, en door de gebeurtenissen en gesprekken tijdens de reis krijgt hij meer inzicht in zichzelf en zijn relatie tot zijn moeder. Van Essen vermengt al die elementen subtiel met elkaar. In de mix die zo ontstaat kan hij op soepele wijze de vele lagen kwijt die hij in zijn verhaal heeft aangebracht. Dat doet hij uitermate knap.

De roman is in recensies wel een road novel genoemd, de term voor een roman over een reis waarop de reiziger zichzelf en de wereld anders gaat zien. Van Essen zinspeelt daar een enkele keer ook op, in de talrijke subtiele hints en toespelingen op identiteit, geheugen en zelfbeeld die hij door zijn verhaal weeft. Je zou het ook een psychologische roman kunnen noemen, of een ideeënroman. En zelfs, als je persé wil categoriseren en het in een hokje stoppen, een fantastische roman. Waarom dat laatste? Nou, bijvoorbeeld omdat in de slotscène van het boek twee mannen het hoofd van een derde binnengaan. Letterlijk. Verder zeg ik niets, maar dat tafereel is van een nachtmerrie-achtige onheilspellendheid. En het is, na die vrijpartij met Jêrome, de zelfrijdende auto, opnieuw uitzonderlijk ongewoon. Zoiets bedenk je eigenlijk niet …. Tenzij je Rob van Essen heet.

Maar misschien moeten we De goede zoon in de eerste plaats een gelaagd en rijk geschakeerd verhaal noemen dat zich onttrekt aan iedere vorm van etikettenplakkerij. Dat doet het meer recht.

Rob van Essen
De goede zoon
382 blz
Atlas Contact

donderdag 10 januari 2019

Wolkers en zijn biograaf

In september 2006 ontving Onno Blom wat hij zelf noemt ‘de opdracht van mijn leven’. Tijdens een bezoek aan Jan en Karina Wolkers, in hun opvallende landhuis Pomona op Texel, vroeg de hoogbejaarde schrijver hem om diens biografie te schrijven. Blom was de koning te rijk, hij was al enige tijd op zoek naar zo’n ‘meesterproef’, een opdracht waar hij serieus zijn tanden in kon zetten. En op een gedegen biografie van Wolkers zou hij ook kunnen promoveren, realiseerde hij zich. Dat Wolkers toezei hem vrije toegang te geven tot zijn literaire en persoonlijk archief, geen geheimen voor hem achter te houden, was het meest ideale uitgangspunt dat hij zich kon wensen. Ze spraken af dat de kersverse biograaf zou gaan grasduinen in dat archief, en dat hij Wolkers van tijd tot tijd zou interviewen over zijn vondsten. Maar voordat het eerste ‘officiële’ vraaggesprek kon plaatsvinden overleed Wolkers, in oktober 2007. In Zo is het genoeg. Het laatste jaar van Jan Wolkers wordt ons een blik gegund op het jaar waarin Blom intensief contact had met Wolkers, wat het laatste jaar van diens leven bleek te zijn. Het is een heel persoonlijk document, je zou het misschien het beste een liefdevol souvenir kunnen noemen.

Het schrijven van de biografie bleek een klus van monumentale proporties te zijn. Blom, die zijn tijd noodgedwongen ook aan andere klussen besteedde om rond te kunnen komen, zou er ruim tien jaar over doen. Op 19 oktober 2017, op de dag af tien jaar na het overlijden van Wolkers, verscheen Het litteken van de dood. De biografie van Jan Wolkers (zie dit blog 17 december 2017). Enkele jaren eerder was Blom begonnen met enige regelmaat een column te schrijven voor de Volkskrant, waarin hij verslag deed van zijn lotgevallen als biograaf. Ook dit project bedacht hij vanzelfsprekend vanwege de financiën, maar het gaf hem tevens een platform om gebeurtenissen en anekdotes uit het leven van zijn onderwerp te publiceren waarvoor geen plaats was in de biografie. En om zijn werk als biograaf toe te lichten, lezers deelgenoot te maken van de opwindende momenten en valkuilen die daarmee gepaard gaan. Veel van die stukken zijn nu gebundeld in Memoires van een biograaf. In de voetsporen van Jan Wolkers. Voor wie de biografie heeft gelezen geeft het een interessant kijkje in de keuken. Voor wie door de ruim 1.100 bladzijden dikke biografie wordt afgeschrikt is het een aardig alternatief.

Zo is het genoeg is een souvenir. In vijf hoofdstukken haalt Blom herinneringen op die hij en anderen hebben aan dat laatste jaar van Wolkers’ leven. Hij schetst uitvoerig diens dagindeling, die een vrij vast en uiterst kalm tempo had. Wolkers was een groot deel van zijn leven een driedubbel-kunstenaar – beeldhouwer, schilder en schrijver, in die volgorde, zei hij zelf altijd – maar in het laatste jaar lukte alleen het schilderen nog, zij het steeds moeizamer. Beeldhouwen was fysiek helemaal onmogelijk, en voor schrijven ontbrak hem de wil en/of concentratie. Omdat reizen hem ook te zwaar viel, kwamen zijn vrienden naar Texel. En die schrokken dan soms van zijn lichamelijke achteruitgang. Wanneer dan het einde komt in oktober 2007, ingeleid door ernstige wondroos aan zijn voet en gevolgd door de diagnose leverfalen, is het snel voorbij. Wolkers laat zich naar huis brengen, geniet nog een middag van zijn gezin en het uitzicht vanuit zijn huis, wordt moe, eet nog hapje van een boterham met jam, zegt dan ‘zo is het genoeg’, valt in slaap en wordt niet meer wakker.

Memoires van een biograaf is complexer van opzet. Ook hierin gaat Blom chronologisch te werk, van de opdracht tot het schrijven van de biografie tot en met de publicatie ervan, maar het is tegelijk een verkenning van het beroep van biograaf. Het leven van Wolkers, het onderzoek daarnaar, het proces van het in kaart brengen en de verantwoording daarvan vormen de kapstok. Maar de jas die daaraan hangt is die van de biograaf, waarmee het in zekere zin ook een biografie is van die biograaf. Blom ‘leeft’ ruim tien jaar met Jan Wolkers, en dat grijpt in je leven in, dat is niet te vermijden. Zonder opdringerig te worden geeft Blom zijn eigen ervaringen en denkbeelden dan ook een plek in het verslag van zijn werkzaamheden.

Je leest met hoeveel aandacht hij Wolkers omvangrijke archief uitpluist en vondsten zorgvuldig analyseert, ze het begin laat zijn van een verdere speurtocht. Het biografische handwerk volgt een vooropgezette planning, de toevallige vondsten of ontmoetingen geven hem energie om door te gaan. Omdat bij Wolkers de romans en verhalen zo sterk zijn verweven met zijn persoonlijke leven, ontmoet Blom ook Wolkers’ literaire creaties in het ‘echt’. Zoals zijn ex-vrouw Annemarie, door hem vereeuwigd als Olga in Turks fruit.

Blom heeft een prettige stijl van schrijven die, in combinatie met zijn gevoel voor relativering, deze memoires zeer leesbaar maken. Een voorbeeld:

Vijftig jaar later, in de zomer van 2007, vlak voor zijn dood, sprak ik met Wolkers over het begin van zijn schrijverschap. We liepen samen door de achtertuin naar het schrijvershuisje. Binnen rook het zoet en schimmelig.
Hij nam plaats achter zijn werktafel en streek met zijn oude handen, die pijnlijk waren en knoestig, en waarmee hij zijn eigen naam niet eens meer kon schrijven zonder te trillen, liefdevol over de toetsen van de Olivetti. Ik weet nog dat ik dacht: Horowitz achter de Steinway. Ik weet ook nog dat ik dacht: wat een theatrale gedachte. Die gaat de biografie niet halen.

Onno Blom
Zo is het genoeg. Het laatste jaar van Jan Wolkers
112 blz
De Bezige Bij
&
Onno Blom
Memoires van een biograaf. In de voetsporen van Jan Wolkers
privé-domein 299
248 blz
De Arbeiderspers

vrijdag 4 januari 2019

Het Japan van Couperus

Op 1 oktober 1921 vertrokken Louis Couperus en zijn echtgenote Elizabeth Baud per schip vanuit Amsterdam naar Sumatra, om ruim een jaar later terug te keren. De reis voerde hen langs Nederlandsch Indië, Hongkong, Macao, Kanton, Japan en Singapore. Het was een reis in opdracht, Couperus zou voor de Haagsche Post reisbrieven schrijven. Het aantal en de onderwerpen mocht hij zelf bepalen. De vergoeding, een cheque van vijftienduizend gulden, maakte het mogelijk om te reizen met een zekere luxe. Indië werd een fantastische beleving - een feest der herkenning -, Japan viel ze over het algemeen tegen. Couperus had moeite de cultuur van het land te doorgronden en werd ook ziek, lag zes weken in een hospitaal. Maar het doel van de reis werd gerealiseerd en de reisbrieven verschenen nog in hetzelfde jaar onder de titel 'Oostwaarts'. Terug in Nederland trok Japan hem toch weer en begon hij te schrijven aan een serie Japanse legenden en verhalen. Die werden na zijn plotselinge dood in de zomer van 1923 postuum gepubliceerd onder de titel Het snoer der ontferming.

Onlangs verscheen een geïllustreerde uitgave van die bundel, met een inleiding en toelichtingen op de afzonderlijke teksten door H.T.M. van Vliet. Dat is een prachtige uitgave. Alleen al om de uitvoering, het mooie papier en de beeldschone illustraties is het een hebbeding. Maar ook de inhoud is zeer de moeite waard.

Om te beginnen de verhalen en legenden zelf. Daarvoor moet je wel van Couperus houden. Er zijn passages die voor de niet-fans wat doorzettingsvermogen vergen. Ik geef een voorbeeld, een citaat uit het verhaal ‘De dichteressen’: ‘Nu te toonen van twee dichteressen, zoo als er bloeiden in schoonheid en rythme van schoonste verzen aan het hof van Fujiwara, den fijnen adelstam, die te Kyoto rees en de bloeiende takken van pracht en heerschzucht uitbreidde wijd boven het paleis, waar de Mikado, zoon der Zonnegodin, school, troonde en heilig was.’ Dit is één zin, die uitsluitend loopt omdat er maar liefst zeven komma’s zijn gebruikt. Sommigen zullen dit geknutsel met woorden vinden, voor mij is het streven naar esthetiek dat uit zo’n zin spreekt een prachtig literair tijdsbeeld. De laatste restjes fin de siècle. Je ziet Couperus schrijven, aan zijn grote bureau, met violette inkt op crèmekleurig papier. In zijn appartement aan de Hogewal in Den Haag - met aan de achterzijde uitzicht op Paleis Noordeinde - het Japan van eeuwen her oproepend. En om eerlijk te zijn: ik heb natuurlijk een 'stevig' citaat uitgezocht ...

De uitvoerige toelichtingen die Van Vliet geeft bij elk van de 31 teksten van Couperus zijn uitermate verhelderend. Hij heeft steeds uitgeplozen wat de bron voor een tekst is geweest. Soms, bijvoorbeeld bij een landschapsbeschrijving, was dat wellicht eigen waarneming van de schrijver. Ook ontsproten verhalen aan zijn fantasie. Maar veel vaker gebruikte hij andere teksten als bron. Eigenlijk verbijsterend vaak, en soms onvoorstelbaar letterlijk. Hij plundert bij voorkeur zijn reisgids, maar ook bundels met Japanse legenden, in Engelse of Franse edities, moeten eraan geloven. Je kan dat als lezer zelf controleren, want die geleende teksten zijn door Van Vliet integraal opgenomen. Wel doet Couperus zijn best het gegeven of verhaal mooier of spannender te maken, kort hij het in of spint het juist uit. Maar toch zou je daar tegenwoordig als schrijver niet mee wegkomen.

Couperus zocht tijdens zijn reis door Japan naar prenten van beroemde kunstenaars. Ook die fungeerden als bron voor teksten. Zo vormde Hokusai’s iconische prent ‘De golf voor de kust van Kanagawa’ mede de inspiratie voor een kernachtig verhaal van twee bladzijden.  En inspireerde de prent ‘Gezicht op de landengte van Ama-no-Hashidate, de Ladder naar de Hemel’ van Utagawa Hiroshige (zie foto) hem voor het verhaal ‘De vuurvliegjes’. Ik heb de indruk dat dergelijke teksten, deels gebaseerd op prenten, leidden tot een vloeiender en poëtischer taalgebruik. Misschien kwam dat omdat die prenten hem het sprookjesachtige Japan toonden, dat van de shoguns en de eeuwenoude cultuur. Daar kon onze schrijver wat mee. Het Japan dat zich ontwikkelde tot een moderne industriële maatschappij boeide hem minder.

Dat Van Oorschot het heeft aangedurfd dit boek uit te geven verdient lof. Couperus en verzorgde boeken horen voor mijn gevoel bij elkaar. Dat was tenslotte ook de mening van de auteur zelf. Dat Van Vliet minutieus de herkomst en bronnen is nagegaan moet monnikenwerk zijn geweest. Maar daarmee is onze kennis over Couperus weer wezenlijk aangevuld. Hulde daarvoor!

Louis Couperus
Het snoer der ontferming
Geïllustreerde uitgave met toelichting en de door de auteur gebruikte bronnen, bezorgd door H.T.M. van Vliet
416 blz
Uitgeverij Van Oorschot