maandag 29 juli 2019

Johan de Witt, brief voor brief

Op 10 juni 1667 schreef Johan de Witt een brief aan zijn oudere broer Cornelis. Daarin lezen we onder andere: ‘Ik denk nog steeds dat het grootste obstakel het gebrek aan kennis van de rivieren bij Rochester en Chatham zal zijn. Daarom denk ik dat u uw werk het beste kunt uitvoeren  als u in twee of drie galjoten of boten – of meer als dat nodig mocht zijn – een groot aantal zware ankerboeien of dichte lege vaten laadt, met daaraan boeirepen of touwen die aan het andere eind zijn vastgemaakt aan een of meer zware kogels of dreggen. De eerdergenoemde boot moet een flink stuk vooruit varen, de rivier kruisen, en telkens een boei of vat in het diepe gooien. Men zou mogelijk ook een paar boeien of tonnen kunnen markeren  […] om op de zandbanken uit te gooien. […] Als God de Heer zorgt voor succes, denk ik dat de schepen, en dan voornamelijk de waardevolle schepen, zonder verbrand te worden door ons kunnen worden meegevoerd. Zo zal de overwinning over de wereld worden rondgebazuind en het zal de hoogmoed van de Engelsen enigszins inperken.’ 

Het gebeurde zoals raadspensionaris Johan de Witt voorstelde. De Hollandse schepen voeren de Theems op tot aan Gravesend en vervolgens de Medway tot aan Chatham. Daar lag de belangrijkste marinebasis van de Engelsen. Een groot deel van de Engelse vloot werd in brand gestoken, terwijl de vlaggenschepen HMS Unity en HMS Royal Charles naar Nederland werden gesleept. Het was een huzarenstuk, een plan dat er op papier eenvoudig uitzag maar in werkelijkheid grote risico’s met zich meebracht. Cornelis de Witt, die als Gedeputeerde te velde van de Staten-Generaal meevoer en Michiel de Ruyter, bevelhebber van de Hollandse vloot, moeten het met ware doodsverachting hebben uitgevoerd. Maar het was het waard. Want de Engelsen, beroofd van de kern van hun vloot, moesten zoals De Witt had verwacht een toontje lager zingen bij de vredesonderhandelingen tussen Engeland en de Republiek die op dat moment plaatsvonden in Breda. Al een maand later kon de Vrede van Breda worden gesloten, die een einde maakte aan de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog.

De brief van Johan aan zijn broer was hoogst geheim. Na lezing moest Cornelis hem aan zijn broer retourneren. Het is een van de vele duizenden brieven van en aan Johan de Witt die sinds enkele jaren in het kader van een digitaliseringsproject worden ontsloten. Ter gelegenheid van het online zetten van de eerste zevenduizend diplomatieke brieven – ongeveer twintig procent van het totale aantal – verscheen het bijzonder aardige boekje Johan de Witt en Engeland. Een bloemlezing uit zijn correspondentie. Aan de hand van twintig brieven, geschreven tussen 1647 en mei 1672, volgen we het politieke en persoonlijke leven van De Witt. Er is steeds een inleiding op de context waarin de brief werd geschreven, de brief zelf wordt afgebeeld, dan volgen een transcriptie, een hertaling in hedendaags Nederland én afsluitende noten. Heel degelijk.

Het brievenproject is een samenwerking tussen het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, het Nationaal Archief en Oxford University. In Nederland is het een groepsproces.  Onder leiding van Ineke Huysman – ook verantwoordelijk voor de digitalisering van de briefwisseling van Constantijn Huygens – werken studenten en vrijwilligers brief voor brief de hele correspondentie door. Een van die vrijwilligers is Jean-Marc van Tol, historicus en bekend als de tekenaar van Fokke en Sukke. Voor deze mooi verzorgde uitgave maakte hij tekeningen die zijn geïnspireerd op historische voorbeelden. Zijn deelname aan het project leidde een klein jaar geleden ook al tot de fascinerende 'roman' Musch (dit weblog, 9 oktober 2018).

Een van de mooiste brieven in deze selectie is de brief die de Engelse koning Karel II schreef aan Johan de Witt. Dat epistel dateert van 4 september 1660, vier maanden nadat Karel na een jarenlange ballingschap – de Engelse burgoorlog, de onthoofding van zijn vader Karel I, de dictatuur van Oliver Cromwell - de Engelse troon weer besteeg. Karels vreugde om het herstel van de monarchie werd echter getemperd door het feit dat zijn schatkist leeg was. Dat was de reden om De Witt te schrijven. Maar het uiterst korte briefje, persoonlijk bezorgd door een boodschapper van de koning, bevatte slechts het verzoek om de brenger ervan aan te horen. Karel wilde het dus absoluut geheim houden. Maar Johan de Witt noteerde tijdens het bezoek van de boodschapper, op 22 september, keurig op de achterzijde van de brief diens vijf mondelinge verzoeken. Waaronder dat om een lening van de Staten van Holland ter waarde van twee miljoen, met rente binnen twee jaar af te lossen. Dat het om een kolossaal bedrag ging heeft De Witt vermoedelijk niet als een probleem gezien. Holland was rijk. Maar slechts enkele weken later nam het Engelse parlement opnieuw de Akte van Navigatie uit 1651 aan, die de aanleiding was geweest tot de Eerste Engels-Nederlandse oorlog. De Hollandse koopvaardij zou daar net als tien jaar eerder grote schade van ondervinden. De koning kon zijn lening wel vergeten.

Johan de Witt en Engeland. Een bloemlezing uit zijn correspondentie
Samengesteld door Ineke Huysman en Roosje Peters
Met tekeningen van Jean-Marc van Tol
176 blz
Catullus

donderdag 25 juli 2019

Leven op het land

Gerrit Komrij woonde van 1984 tot zijn overlijden in 2012 in Portugal. Eerst in Alvitas, helemaal in het noorden, vanaf 1988 in het zuidelijker gelegen dorpje Vila Pouca de Beira. Zijn leven in dat laatste dorpje heeft hij beschreven in het in 2008 gepubliceerde Vila Pouca. Kroniek van een dorp: ‘Er is weinig romantisch aan mijn niemandsdorp, of het moest de romantiek zijn van de complete afwezigheid van romantiek. De mensen zijn arm. De mensen rochelen, roddelen en strompelen. De mensen zijn niet gelukkig. […] Ik ken in mijn niemandsdorp alle mensen van gezicht. ’t Zijn er op dit moment zesentachtig. Af en toe gaat er een dood, maar af en toe komt er ook een bij. Ongeveer in hetzelfde tempo.  […] Steeds hetzelfde tempo – het zou als devies van mijn niemandsdorp op een spandoek boven de hoofdstraat kunnen hangen.’

Dit citaat klinkt wellicht wat negatief, maar bij lezing blijkt het boekje een hartstochtelijke lofzang te zijn op de plek waar Komrij zich inmiddels thuis is gaan voelen. Hij is en blijft er een buitenstaander – voor de inwoners is hij ‘de Hollandse schrijver’ die ze trots omhooghouden om aan te tonen dat Vila Pouca over cultuur beschikt – maar hij maakt op zijn manier toch deel uit van de gemeenschap. Hij is geïnteresseerd in het wel en wee van de dorpelingen, hij kent ze, bezoekt het café voor de dorpsroddel en neemt de loslopende straathonden in huis.

Die dorpsroddel is als een achtergrondkoor dat het verhaal gaande houdt, zonder dat was Komrij waarschijnlijk al halverwege stilgevallen. Hoogtepunten van de dorpstamtam vallen samen met heftige gebeurtenissen: een man die zijn onechte dochter in een opwelling doodschiet, twee tandeloze oude baasjes die elkaar met stokken te lijf gaan omdat ze de ander de gunst van de dorpsschone niet gunnen, de uit Mozambique afkomstige pastoor die wat heeft uit te leggen wanneer vrouwen in Vila Pouca en omliggende dorpen ineens bruine kindjes baren.

Portugal is Europa, maar Portugal is ook het land dat nog lang werd geregeerd door dictators. De maatschappelijke verhoudingen dragen daar nog de sporen van. Burgemeesters, wethouders, gemeenteraadsleden, ambtenaren, artsen, rechters en andere mannen van aanzien of enige vorm van macht hebben nog steeds een aura van autoriteit. In ieder geval gedragen velen van hen zich alsof dat zo is. Het is voor de eenvoudige burger soms niet heel gemakkelijk om iets geregeld te krijgen, of het nu gaat om een consult bij de huisarts of een verlenging van je verblijfsvergunning op het stadhuis in de grote stad. Maar Komrij beschrijft die ergernis met een zekere mildheid, heeft geaccepteerd dat het onderdeel is van de couleur locale.

Af en toe dwaalt er een Japanse of Amerikaanse toerist door die couleur locale. Die is dan afkomstig van de luxueuze pousada die door een projectontwikkelaar is aangelegd in het oude klooster dat boven het dorp uittorent. Maar zodra die toerist ontdekt dat het dorp niet op 'sights' of 'cultural highlights' kan bogen, sjokt die weer terug naar het hotel.

Komrij was ooit – lees: in Nederland – een stadsmens. Natuur was voor hem niets anders dan ‘voorlopig onbebouwde stad’. Maar Villa Pouca veranderde hem: ‘Maar de ommekeer vond plaats. Stilzwijgend en als vanzelf werd het traject afgelegd. […] Ik begrijp niet langer wat ik toen zo saai aan de natuur vond. De kleuren, de stilte en het briesje, alles is even spannend. Er zit drama in het uitzicht.’

Gerrit Komrij
Vila Pouca. Kroniek van een dorp
216 blz
De Bezige Bij

zondag 21 juli 2019

De kerkklokken

Moest ik een toptien opstellen van de beste boeken die ik de afgelopen jaren las, dan zou De Man & het hout van de Noorse schrijver Lars Mytting daarin hoog eindigen (zie dit blog, 9 januari 2016). Het is een vlot geschreven vraagbaak voor mannen die alles willen weten van hout. Hoe daarmee een blokhut te bouwen, hoe een stevig én milieubewust vuurtje te stoken en alles wat je verder ooit wilde weten over hout. Een soort bijbel voor de volwassen padvinder, dat is misschien de beste omschrijving.

In Myttings meest recente roman, De zusterklokken, staat hout opnieuw centraal. Maar dan in bewerkte vorm, met fraai gesneden decoraties en opgebouwd tot zo’n mooie traditionele Noorse houten staafkerk. Het verhaal speelt omstreeks 1880 in het dorpje Butangen, gelegen in het Gudbrandsdal, diep in het binnenland. Het is een gebied waar de boeren zich door de lange winters en korte zomers, en de lastig te bewerken grond, maar net in leven kunnen houden. De nieuwe dominee die het dorpje krijgt toegewezen, Kai Sweigaard, wil het gebied echter opstoten in de vaart der volkeren. Te beginnen met zijn eigen parochie, waarvan de gelovigen maar nauwelijks in de veel te kleine maar mooie eeuwenoude staafkerk passen. En waar oude vrouwtjes in de winter tijdens de dienst doodvriezen. Een nieuwe kerk moet er komen, modern en veel groter, mét een kachel. Het komt goed uit dat tegelijkertijd enkele wetenschappers en museummensen in Pruisen hun oog hebben laten vallen op die mooie kerken. Die kan je toch het beste beschermen door ze zorgvuldig te ontmantelen en weer op te bouwen in een beschermde omgeving, bijvoorbeeld in een park bij Dresden?

De Duitsers sturen een jonge architect naar Noorwegen, met de opdracht een gedetailleerde bouwtekening te maken van de kerk in Butangen. Daar aangekomen maakt hij kennis met Astrid Hekne, een jonge vrouw die verlangt naar de wereld buiten het dal. Tussen haar en de architect, Gerhard Schönauer, klikt het, ze raken verliefd op elkaar. Het enige onderdeel van het plan om de kerk te verkopen aan de Duitsers waar Astrid het niet mee eens is zijn de twee kerkklokken, de zogenaamde Zusterklokken. Die zijn door een voorvader van haar aan de parochie geschonken, ter nagedachtenis aan diens vrouw die stierf bij de geboorte van een Siamese tweeling. Die klokken zullen in de loop van het verhaal de gebeurtenissen gaan bepalen. Dat, en het gegeven dat de nieuwe dominee Astrid langzaamaan als zijn ideale echtgenote gaat zien.

Kortom, Mytting positioneert zijn personages zo dat er een rijke voedingsbodem ontstaat voor heftige ontwikkelingen en personele conflicten. Het lijkt wel een negentiende-eeuwse roman ….

Die wat flauwe opmerking bevat voor mij wel een kern van waarheid. Het is soms alsof je een wat traditionele roman van omstreeks 1880 leest. Dat sfeertje bouwt Mytting natuurlijk bewust op - het geeft zijn roman een gevoel van authenticiteit – maar het doet bij vlagen eveneens wat ouderwets aan. Hij houdt de spanning daarentegen goed vast en de dramatische ontknoping is indrukwekkend en mooi gevonden. Dat, de beschrijving van het ruige landschap én de bevlogen toon waarop hij schrijft over die weergaloos mooie kerken zorgden ervoor dat ik na de laatste zin met een positief gevoel mijn telefoon uitzette. Ik luisterde het boek namelijk. Voorgelezen door Adeline van Lier, die trouwens een heel prettige stem heeft.

Lars Mytting
De zusterklokken
Vertaald uit het Noors door Paula Stevens
Luisterboek, voorgelezen door Adeline van Lier
13 uur en 32 minuten
Atlas Contact / via Storytel

dinsdag 16 juli 2019

Dorp onder water

Een kerktoren waarvan de bovenste helft boven water uitsteekt, dat is het enige teken wat aangeeft dat onder water een dorpje moet liggen. Dat is dorpje is het Italiaanse Curon, eigenlijk niet meer dan een gehucht, gelegen op het punt waar Italië, Oostenrijk en Zwitserland samenkomen. In 1911 ontstaat het plan om de rivier de Adige, die langs Curon door het dal loopt, af te dammen om zo een stuwmeer te creëren. Dat project stokt na de eerste bodemverkenningen. Maar als Mussolini aan de macht komt gaat er toch aan gewerkt worden, tot het werk vanwege de Tweede Wereldoorlog opnieuw moet worden stilgelegd. De bewoners hopen dat het plan daarmee van de baan is, maar dat hebben ze mis. Na de oorlog verrijst een hogere dam dan oorspronkelijk gepland, waardoor de dorpjes Curon én Resia ophouden te bestaan. Voor de ogen van de inmiddels moedeloze bewoners worden in 1950  ruim honderdvijftig boerderijen en huizen opgeblazen en stroomt het water het dal binnen. Alleen de kerk wordt gespaard, beslist iemand in Rome. Vandaar dat die nu zo onwerkelijk het meer beheerst.

Bijna veertig jaar leven met onzekerheid over het voortbestaan van je huis, je bestaan, je dal. Dat is wat Marco Balzano beschrijft in Ik blijf hier. Door de ogen van Trina, een jonge vrouw uit Curon die studeert voor onderwijzeres, neemt hij je als lezer mee. De maatregel van de fascisten dat Duits niet langer de voertaal mag zijn in de streek – Zuid-Tirol, van oudsher een Duitstalige enclave in Italië - is een eerste klap in het gezicht van de inwoners van het dal. Italiaans beheersen de meeste van hen niet. Het lijkt een metafoor voor monddood maken. Het serieuze voornemen van diezelfde fascisten om de stuwdam te realiseren is de tweede klap. Die zal hen van de grond verdrijven waarop ze al vele generaties lang hun brood verdienden.

De echtgenoot van Trina, de boer Erich, is een fanatiek tegenstander van de stuwdam. Hij is een van de organisatoren van het lokale verzet. Dat weet de zaak na de oorlog tot voor de verantwoordelijke minister te brengen, en zelfs tijdens een privé-audiëntie bij de paus, maar tevergeefs. Eenentwintig meter water zal hun huizen, hun levens overspoelen. De tijdelijke barakken die de overheid als vervangende woningen neerzet vormen de laatste klap. Het zal jaren duren voordat er een definitieve oplossing komt voor de huisvesting, een schadevergoeding voor hun verloren bezit komt er nooit.

Balzano heeft de complexiteit van de situatie mooi verweven met de beleving ervan door Trina. Naast de stuwdam spelen er in het dal nog andere zaken. Het is immers een grensgebied in woelige tijden, de inwoners voelen de gevolgen daarvan. De taalkwestie leidt er toe dat veel inwoners zich in de Tweede Wereldoorlog laten verleiden naar Duitsland te verhuizen, om in de industrie te gaan werken of dienst te nemen in het leger. Anderen, zoals Trina en Erich, maken van het bergachtige grensgebied gebruik om zich in de oorlog te kunnen verbergen voor de Duitsers.

Curon, Resia en omgeving vallen tegenwoordig onder de gemeente Graun im Vinschgau. De toeristen die de streek bezoeken komen vooral voor het prachtige berglandschap. Vaak maken ze een boottochtje over het stuwmeer, waarop de uit het water oprijzende kerktoren het meest gefotografeerde object zal zijn. De meesten zullen zich niet realiseren dat er voor het creëren van dat lieflijke meer een dorpsgemeenschap, een groep mensen die er geworteld waren, moest verdwijnen. Maar het zou zo maar kunnen dat in deze tijd van Europese eenwording en globalisering dat verhaal niet heel veel indruk meer maakt.

Marco Balzano
Ik blijf hier
Vertaald door Edwin Krijgsman
238 blz
De Arbeiderspers

vrijdag 12 juli 2019

Breaking News uit Berlijn

Op 30 januari 1933 werd Adolf Hitler benoemd tot rijkskanselier. Daarmee had hij nog niet de absolute, dictatoriale macht in Duitsland in handen, die zou hij pas in de loop van dat jaar en in 1934 in stapjes weten te bemachtigen. Maar het kanselierschap was een stevig fundament dat uitzicht bood op het verwezenlijken van zijn verdere ambities. Het verhaal van de aanloop naar dat historische moment op 30 januari is al vaak beschreven, ik had niet gedacht daar ooit nóg een boek over te willen lezen. Maar twee Duitse historici, Rüdiger Barth en Hauke Friederichs, kozen een verfrissend andere aanpak om die laatste maanden van de Weimarrepubliek te belichten. Uitgaande van een tiental hoofdrolspelers, en gebruikmakend van dagboeken, brieven, krantenartikelen, notulen van vergaderingen en overheidsdocumenten beschreven ze dag voor dag wat er gebeurde in de periode 17 november 1932 tot en met 30 januari 1933, de laatste winter van de Weimarrepubliek. Het resultaat is iets wat nog het meeste lijkt op een logboek. De directheid ervan geeft je als lezer de indruk het van nabij mee te maken en op de voet te volgen. Iedere dag weer Breaking News, als het ware.

De titel De Grafdelvers is goed gekozen. De direct betrokkenen zouden immers, bewust of onbewust, het laatste restje parlementaire democratie in Duitsland voor lange tijd begraven. Die parlementaire  democratie was sinds de Eerste Wereldoorlog, die door Duitsland was verloren én die het einde betekende van het Keizerrijk, chaotisch te noemen. Kabinetten volgden elkaar in rap tempo op. Veel Duitsers geloofden er niet echt meer in en namen hun toevlucht tot de partijen op de flanken, zoals de communisten en de nationaalsocialisten, de NSDAP. Deze beide partijen beschikten over paramilitaire knokploegen, waarmee de politieke meningsverschillen in toenemende mate op straat werden uitgevochten. De SA, de Sturmabteilung van de nationaalsocialisten, beschikte begin 1933 zelfs over 400.000 manschappen en was daarmee groter dan het Duitse leger, de Reichswehr.

De ouverture tot Hitler’s opmars speelt zich af op 6 november 1932. Bij de Rijksdagverkiezingen op die dag verliezen de partijen die trouw zijn aan de republiek. De kanselier, Franz von Papen, dient bij rijkspresident Paul von Hindenburg het ontslag van zijn regering in. Ofschoon het Duitse bedrijfsleven bij Von Hindenburg bepleit om Hitler tot kanselier te benoemen, gaat deze in eerste instantie niet verder dan Hitler te vragen een parlementaire meerderheid te zoeken die hem tot kanselier wil benoemen. Hitler, die de politieke verhoudingen wellicht beter aanvoelt dan de hoogbejaarde president, weigert dat. Daarop wordt op 2 december een regering gevormd onder leiding van Kurt von Schleicher, een oud-generaal. Een regering zonder de nationaalsocialisten.

Wat dan volgt is een ijzingwekkend staaltje politiek gemarchandeer. Binnen acht weken weet Hitler, met hulp van de carrièrepoliticus von Papen, enkele grootindustriëlen, zijn ‘eigen’ pers onder leiding van Joseph Goebbels en theatrale massabijeenkomsten de zaak zo’n wending te geven dat Von Hindenburg hem eind januari toch benoemt tot rijkskanselier, nu van een regering waarin de nationaalsocialisten veel van de belangrijke posten innemen.

Door de gekozen opzet biedt De Grafdelvers interessante kijkjes achter de schermen. Een voor mij fascinerende is de machtsstrijd binnen de top van de nationaalsocialisten. Door het uitblijven van een politieke doorbraak bij de elkaar snel opvolgende verkiezingen in de voorgaande jaren is er in de loop van 1932 in de NSDAP weerstand ontstaan tegen de alleenheerschappij van Hitler. Dat de partijkas door deze situatie leeg is en de partij hoge schulden heeft maakt die situatie extra précair. Gregor Strasser, een nazi van het eerste uur, leidt die protesten. Het gevaar dat de partij zal imploderen wanneer ook nu weer resultaten uitblijven is niet denkbeeldig. Tijdens de beschreven wintermaanden neutraliseert Hitler zijn voormalige kameraad, met hulp van Göring en Goebbels. Dat zal een tijdelijke oplossing blijken want op 30 juni 1934, tijdens de Nacht van de lange messen, laat hij hem door de SS vermoorden.

Verbijsterend is ook dat de top van de NSDAP zo smal is. Alles wordt in deze maanden besloten door Hitler, die daarbij soms maar lang niet altijd de adviezen van Goebbels en Hermann Göring volgt. Bij beraadslagingen van deze top lopen de emoties, vooral die van Hitler, soms hoog op. Er is ook uitsluitend een plan A, als dat niet zou lukken is er geen alternatief scenario voorhanden.

Het overgrote deel van de gebeurtenissen speelt zich af in de rijkskanselarij en enkele ministeries in het centrum van Berlijn, op een gebied van hooguit een vierkante kilometer. Maar Barth en Friederichs gunnen ons ook een blik op het dagelijkse leven in het andere Berlijn. Door de ogen van enkele buitenlandse journalisten die in verband met de ontwikkelingen door hun kranten naar de Duitse hoofdstad zijn afgevaardigd leren we die kant van de stad kennen. Hun beschrijvingen van de  armoede en de leefomstandigheden in de arbeiderswijken zijn hemeltergend. Het resultaat van een wereldwijde economische crisis en de uitputtende herstelbetalingen van de Eerste Wereldoorlog, maar ook van een al jaren falende interne politiek.

De hoofdrolspelers zo nauw op de huid volgend, kon ik mij niet aan de indruk onttrekken dat de marge tussen slagen en niet slagen voor Hitler heel klein is geweest, dat vooral het gebrek aan eenheid bij de andere partijen de weg voor hem vrijmaakte. Als de communisten iets minder strak hadden vastgehouden aan hun principes, als de socialisten iets minder met zichzelf bezig waren geweest, als Von Papen en enkele andere leiders iets minder hun eigen loopbaan en iets meer het landsbelang voorop hadden gesteld, dan had het zomaar anders kunnen lopen ….

De rijkspresident, Paul von Hindenburg, de succesvolle veldmaarschalk uit de Eerste Wereldoorlog, zet uiteindelijk met tegenzin zijn handtekening onder de benoeming van Hitler tot rijkskanselier. Hij ziet niets in dat ‘korporaaltje’. Hij is ervan overtuigd dat diens regering snel zal vallen. Maar die inschatting houdt geen rekening met de doortrapte meedogenloosheid van Hitler en zijn partijtop, iets wat hen onderscheidt van de brave politici in de voorgaande kabinetten. Binnen anderhalf jaar zullen de nazi’s het parlement bij decreet uitschakelen en alle macht naar zich toetrekken. Zelfs de functie van rijkspresident. Want als Von Hindenburg in de zomer van 1934 overlijdt, trekt Hitler die functie eenvoudigweg naar zich toe. Dat kan hij, met zijn dictatoriale volmachten.

Rüdiger Barth & Hauke Friederichs
De grafdelvers. De laatste winter van de Weimarrepubliek
Vertaald uit het Duits door Sylvia Wevers
430 blz
Hollands Diep

zaterdag 6 juli 2019

Liefde tegen de klippen op

Ik zie graag een boekomslag waarover is nagedacht. Die bovendien iets zegt over de inhoud van het boek. Bij de meest recente roman van William Boyd, Love is Blind. The Rapture of Brodie Moncur, is dat het geval. We zien een mooie jonge vrouw op de rug, staand voor een muur, gekleed in een elegante lange jurk. Het hemelsblauw van de jurk en het vaalblauw van de wand vormen een subtiele harmonie. De kloeke belettering in wit en oranje maken het af. Dit is een cover die er in de boekhandel, liggend op tafel, uitspringt. Die je verleidt tot aankoop. Verleidelijk lijkt me dan ook het juiste woord ervoor. In die zin is het een uitstekende verpakking van de inhoud, want daarvoor geldt in zekere zin hetzelfde. Boyd vertelt in Love is Blind de liefdesgeschiedenis van twee jonge mensen, de pianostemmer Brodie Moncur en de zangeres Lika Blum. De omstandigheden brengen hen onder andere naar Edinburgh, Parijs, Sint Petersburg en Nice. Boyd beschrijft die locaties – het verhaal speelt omstreeks het jaar 1900 – zo overtuigend dat, wanneer de liefdesgeschiedenis je niet zou interesseren, je vermoedelijk toch zou worden verleidt tot doorlezen om te genieten van het speelse gemak waarmee hij die werelden tot leven brengt.

Brodie Moncur is, wanneer het verhaal in 1894 aanvangt, 24 jaar oud. Hij werkt bij de firma Channon & Co. in Edinburgh als verkoper en stemmer van piano’s. Door zijn absolute gehoor is hij in dat laatste zeer bedreven. Omdat de resultaten van de kort ervoor geopende vestiging in Parijs tegenvallen, wordt hij overgeplaatst naar de Franse hoofdstad. Een publiciteitsstunt die hij bedenkt, waarbij een beroemde pianist een concerttour maakt langs Europese steden, spelend op een vleugel van Channon, wordt een groot succes. Dit brengt hem in contact met John Kilbarron, een pianist die bekend staat als ‘de Ierse Liszt’. En met diens geliefde, de zangeres Lika Blum. Brodie raakt bij de eerste aanblik verliefd op haar, een verliefdheid die de rest van zijn leven zal beheersen. Brodie en Lika krijgen al tijdens de eerste tournee een relatie. Nadat die is ontdekt door Kilbarron, die Brodie prompt uitdaagt tot een duel, slaan zij op de vlucht. Die brengt hen naar Edinburgh, Nice, Biarritz en andere plaatsen, en uiteindelijk naar de Andaman Eilanden voor de kust van India. En naar een ontroerende ontknoping.

Het verhaal heeft vaart en spanning. En het is, zoals gezegd, overtuigend gesitueerd in de wereld van rond 1900. Een rode draad wordt gevormd door de tuberculose van Brodie, in die dagen een ziekte die vrij algemeen verspreid was. De kuren die hij daarvoor in Nice moet volgen geven een mooi tijdsbeeld. Datzelfde geldt voor het duel dat hij heeft met Kilbarron. Bij zonsopgang in een mistig park in Sint Petersburg. Het beeld van Poesjkin dringt zich op. En wanneer Lika met haar hondje wandelt langs de Boulevard des Anglais in Nice, is het lastig om niet aan het befaamde verhaal van Tsjechov te denken. Boyd’s literaire winkelmandje ....

‘Love is Blind’. Zeker als er sprake is van zo’n allesoverheersende liefde als die van Brodie voor Lika. Die geeft hem de momenten in zijn leven die hij later als zijn mooiste zal beschouwen. Die leidt echter ook naar zijn ondergang. Maar die neemt hij voor lief. 

William Boyd
Love is Blind. The Rapture of Brodie Moncur
372 blz
Penguin

maandag 1 juli 2019

Buruma in Japan

Japan oefent van oudsher een grote aantrekkingskracht uit op reizigers. Maar de Japanse samenleving is een gesloten cultuur, waarin een niet-Japanner in verreweg de meeste gevallen een buitenstaander zal blijven. Enerzijds heeft dat een historische achtergrond, Japan was immers tot 1854 vrijwel geheel van de buitenwereld afgesloten. Anderzijds komt dit voort uit de manier waarop veel Japanners, zeker de meer traditionele, in het leven staan.  Hun wereld is overzichtelijk, met geaccepteerde regels voor het geloof, het werk en het privéleven. Een wereld met een veel hechtere samenhang dan die van de doorsnee Westerse cultuur. Het Japans heeft een woord voor mensen uit een ander land: gaijin. Voor hen betekent dit niet alleen buitenlander, maar heeft het ook de lading ‘buitenstaander’. En er buiten staand is het vrijwel ondoenlijk om Japanner met de Japanners te worden. Dat lukt misschien wanneer je volledig assimileert. Ian Buruma beschrijft in het charmante A Tokyo Romance. A Memoir zijn liefde voor Japan, en hoe hij uiteindelijkj gaijin bleef.

In de herfst van 1975 arriveert Buruma, 24 jaar oud, in Tokyo. Hij is niet alleen, zijn Japanse vriendin Sumie vergezelt hem. Ook beschikt hij over een basisinkomen voor de jaren in Japan, in de vorm van een beurs waarmee hij aan de Nihon University College of Art filmkunst gaat studeren. En voor introducties heeft hij ook gezorgd. De filmjournalist en –historicus Donald Richie, een Amerikaan die permanent in Tokyo woont, zal gedurende de drie jaar dat Buruma in Japan verblijft zijn leidsman zijn. Nieuwsgierigheid naar de hedendaagse Japanse cultuur is Buruma’s belangrijkste drijfveer, in het bijzonder de film en het theater. In Amsterdam – hij bracht zijn jeugd in Nederland door – heeft hij enkele jaren eerder in het Mickery Theater een voorstelling bijgewoond van de Japanse theatergroep Tenjo Sajiki, onder regie van de oprichter van het gezelschap, Terayama Shuji: ‘It was deeply weird, over-the-top, largely unintelligible, perversely erotic, rather frightening, and totally unforgettable’.

De eerste maanden doet hij niet veel meer dan rondwandelen door Tokyo en zich vol overgave onderdompelen. Hij is gefascineerd door wat enerzijds in veel opzichten oogt als een westers land, maar anderzijds een volstrekt eigen cultuur is. Hij bezoekt met zijn vriendin haar familie, die in een provinciestadje woont. Hij ontdekt de roman porno, een heel populair genre van soft porno films waar je gewoon met de familie naar toe kan gaan. De houding van de Japanners tegenover alle vormen van erotiek en seks verrast hem sowieso, die is heel open en tolerant.

Meer dan zijn studie, die hij netjes doorloopt, werpt hij zich op  het hedendaagse theater. Hij legt contact met de oprichters en regisseurs van enkele van de belangrijkste gezelschappen, bezoekt repetities en voorstellingen, gaat mee op tournee en krijgt af en toe zelfs een heel klein rolletje. Zijn leven met deze gezelschappen vormt de kern van het boek. Zijn beschrijvingen van de soms uitzinnige voorstellingen, en de prachtige zwart-wit foto’s die hij daarvan veelal zelf maakte, brengen die stukken tot leven. De teksten zijn bevlogen, je merkt dat hij zich in deze wereld op zijn plek voelt. Een subtiel gevoel voor understatement en relativering zorgt ervoor dat hij altijd met beide benen op de grond terugkeert.

Buruma heeft in Japan contact met westerlingen die door de Japanners volledig worden geaccepteerd, als waren zij Japanners. Zelf bereikt hij die status niet. Wil dat ook niet. Hij stort zich met hart en ziel in zijn Japanse leven, maakt er goede vrienden, maar bewaart tegelijk de afstand die nodig is om die wereld van enige afstand te bezien en te duiden. En Japan vormt hem: ‘Even though I decided to leave Japan, I knew that Japan would never leave me. I arrived in Tokyo when I was still unformed, callow and eager for experience. I can only hope that this eagerness will never be entirely dissipated. To  be fully formed is to be dead. But Japan shaped me when the plaster was still wet.

In 1978 verlaat Buruma Japan. Bijna veertig jaar later, in 2016, zet hij deze heel persoonlijke herinneringen op papier. Ze stonden nog in zijn geheugen gegrift.

Ian Buruma
A Tokyo Romance. A memoir
244 blz
Atlantic Books

[Nederlandse editie: Tokio mon amour. Japanse avonturen]