zondag 30 oktober 2022

De Zwijger

Vandaag, zondag 30 oktober, wordt de winnaar bekendgemaakt van de Libris Geschiedenis Prijs 2022. Morgen, maandag 31 oktober, horen we wie de Nederlandse Biografieprijs 2022 heeft gewonnen. Beide shortlists bevatten vijf boeken. Er is één boek dat voor beide prijzen is genomineerd: De Zwijger. Het leven van Willem van Oranje, geschreven door René van Stipriaan. Misschien denkt u nu:  Ach, dat verhaal van Willem van Oranje, dat ken ik wel. Dat dacht ik namelijk ook, toen ik dit voorjaar uit een soort plichtsbesef toch maar aan het boek begon. Maar het bleek een feest om te lezen. De goed ingevoerde cultuurhistoricus Van Stipriaan – zijn lijst van publicaties over de Hollandse zestiende en zeventiende eeuw is indrukwekkend – reconstrueert op basis van eindeloos veel bronnen een beeld van ‘Oranje’ dat veel complexer is dan ik ooit dacht en wiens missie, het opbouwen van een zelfstandige Republiek der Verenigde Nederlanden, in militair maar misschien nog meer in bestuurlijk opzicht, een gruwelijke monsterklus was. Van Stipriaan heeft daar bijna duizend bladzijden voor nodig, maar wanneer je volhoudt wordt je rijkelijk beloond. 

In een recent interview biechtte Van Stipriaan op dat hij enkele jaren geleden begon aan een strak afgebakende, overzichtelijke klus: het beschrijven van de wijze waarop Willem van Oranje als aanvoerder in de strijd tegen Spanje gebruikte maakte van een geheel eigen propagandamachinerie. Die bestond uit het ontwikkelen en naar buiten brengen van tal van beelden van Oranje, vaak geïdealiseerd. Deze aanpak was indertijd vernieuwend en succesvol. Maar voor het goede begrip diende Van Stipriaan natuurlijk wel de context waarin dit plaatsvond te schetsen, en ook het wérkelijke beeld achter die façade. ‘Dus rolde ik als vanzelf in de biografie’, stelde hij nuchter vast. 

De Willem die ons vanaf de omslag van de biografie vastberaden aankijkt is 22 jaar oud. Anthonis Mor portretteerde hem in 1555, het jaar waarin Willem door Karel V, de keizer van het Heilige Roomse Rijk, werd aangesteld als kapitein-generaal van het keizerlijk leger in de Nederlanden. Je zou die benoeming kunnen zien als het sluitstuk van de bemoeienis van de keizer met Willems loopbaan. Die was begonnen in 1544, toen de twaalfjarige Willem van zijn neef René van Chalon het prinsdom Orange erfde, met bijhorende titel. Voor die tijd was Willem gewoon een van de vele jonge Duitse edellieden uit een klein en relatief onbetekenend graafschap – in zijn geval van Nassau-Dillenburg – en dus voor Karel V niet heel interessant, maar de bezittingen, titels en het aanzien die Willem verwierf als prins van Oranje veranderden zijn leven. Karel liet de jonge Willem naar Brussel komen om daar aan het Habsburgse hof te worden opgevoed door zijn zus Maria van Hongarije. Zo groeide hij op tot een galante hoveling, een getalenteerde legerofficier en, voor Karel het belangrijkst, een trouw dienaar van het Huis Habsburg.

Willems bijzondere positie bleek ook drie jaar later, in 1558. Een Engelse koopman, Richard Clough, was in december van dat jaar in Brussel aanwezig bij de begrafenisceremonie van Karel, die enkele maanden tevoren was gestorven en al in Spanje was begraven maar nu ook in Brussel werd herdacht. De pracht en praal waarmee die plechtigheid in de Sint-Goedelekerk werd uitgevoerd ervoer Clough als overdonderend, schreef hij. Willem van Oranje, die in toenemende mate een favoriet van Karel was geweest, kreeg een belangrijke rol toebedeeld in de plechtigheden, naast Karels zoon en opvolger Filips II. De beide mannen, die elkaar tot dan toe respecteerden, zouden in de jaren erna uitgroeien tot elkaars aartsvijanden. 

Van Stipriaan besteedt veel aandacht aan de dubbele positie waarin Willem verzeild raakte nadat hij het leiderschap op zich had genomen van de vrijheidsstrijd tegen Spanje. Wat dit voor de Nederlanden betekende, is bekend. Maar minder aandacht van historici kregen soms de gevolgen op het persoonlijke vlak. Willem zette met zijn stap letterlijk zijn toekomst en die van zijn familie op het spel. Niet alleen sprak hij de eerste jaren van de opstand regelmatig zijn eigen vermogen aan om de strijd te bekostigen, maar ook de roerende en onroerende bezittingen van hemzelf én leden van zijn familie werden in de strijd gegooid. Soms als onderpand voor leningen, andere keren doordat Filips II er beslag op dreigde te leggen. Wanneer je je het grote belang realiseert dat men in de zestiende eeuw hechtte aan persoonlijke status en adellijke afkomst, familiegeschiedenis, krijgt het offer dat Willem bracht het juiste gewicht.

De belangrijke momenten in de strijd, de grote bestuurlijke en militaire successen, Van Stipriaan beschrijft ze allemaal in een bevlogen, heldere stijl. Maar wat uit deze biografie ook goed naar voren komt is de stroperige traagheid waarin de opstand kon verzanden, soms jarenlang. Het was aan Willem om alle neuzen in de Nederlanden dezelfde kant uit te krijgen. Maar dat was soms lastig. Veel steden hechtten sterk aan hun eigen gezag en aarzelden om zich achter Oranje scharen. Oorlog kost geld, en wanneer je als stad fors bijdraagt wil je ook resultaat zien. Wanneer Willem dat niet kon leveren – het zat in militair opzicht soms tegen – stapten steden uit de samenwerking, of sloten op eigen gezag verdragen met de Spaanse landvoogden. Dat gold ook voor buitenlandse edelen, vooral Franse maar ook Duitse, die Willem voor zich probeerde te winnen. Willems standvastigheid, zijn vermogen zich aan te passen aan situaties, zijn wendbaarheid, zijn bereidheid vuile handen te maken en boven alles zijn praktische, resultaatgerichte instelling gaven in schijnbaar uitzichtloze situaties de doorslag, hielden de opstand in leven. Juist dergelijke momenten legden de basis voor de Republiek der Verenigde Nederlanden, zou je kunnen zeggen. Maar deze stagnaties kostten tijd, gaven gezeur, veroordeelden hem soms tot smeken bij belangrijke partners. Ook dát is het beeld van de Tachtigjarige Oorlog.

‘De Vader des Vaderlands’ is de benaming die Willem als leider en boegbeeld van de opstand heeft verworven. Maar daarnaast zijn er ook andere Willems. Bijvoorbeeld die van de opportunist op het vlak van het geloof. Die van de man die financieel aantrekkelijke huwelijken wist aan te gaan. Die van de man die, ondanks zijn vaak penibele financiële situatie, graag in grote stijl leefde. En die van de man die kon genieten van het politieke en bestuurlijke métier als was het een spelletje schaak of blufpoker. Een man die zich daarbij niet in zijn kaarten liet kijken. Vandaar ook zijn andere bijnaam: ‘De Zwijger’. Het verhaal gaat dat die berust op een verzuchting van een van zijn tegenstanders, de hertog van Alva. 

René van Stipriaan / De Zwijger. Het leven van Willem van Oranje / 944 blz / Querido Facto, 2021 // Luisterboek, voorgelezen door Chris Kijne / 32 uur en 23 minuten / Querido, via Storytel

maandag 24 oktober 2022

Per fiets naar Palmyra

In een antiquariaat loop je tegen de meest wonderlijke boeken aan. Toen ik bijgaand exemplaar in handen kreeg, moest ik twee keer kijken voor het me duidelijk werd. Het gaat hier niet om een boek van de ons bekende Jan Cremer, de beeldend kunstenaar en schrijver die in de jaren zestig beroemd werd na verschijnen van twee delen Ik, Jan Cremer. De schrijver van dít boek is zijn vader, Jan Cremer senior. Vader was misschien wel een even grote vrijbuiter als zijn zoon, maar ook verschillen ze in een essentieel opzicht: waar junior op de omslag van zijn eerste boek uitdagend poseerde op een vette Amerikaanse Harley-Davidson, de lezer strak aankijkend, daar gunde senior de eer aan de fiets waaraan hij verknocht was, een oer-Hollandse Fongers die hijzelf had verstevigd. De foto is, te zien aan de wegwijzer, genomen op 48 kilometer van Boedapest, een van de steden die hij aandeed op een tocht die hij maakte van mei 1937 tot en met januari 1938. 

Cremer junior heeft zijn vader niet gekend. Deze overleed in 1942, toen junior pas twee jaar was. In Ik, Jan Cremer refereert de zoon wel aan zijn vader: ‘Van mijn vader weet ik niet meer dan dat het een gevreesde en gevaarlijke avonturier was, oorlogscorrespondent en ontdekkingsreiziger. Hij was een van de eersten die Egypte, Klein-Azië, Perzië, de Balkan, de steppen, woestijnen en poesta’s introk, te voet, per fiets of per trein, en daar dan maandenlang tussen de autochtone bevolking leefde, er boeken over schreef en te gast is geweest bij sjeiks, koningen en premiers op de halve wereldbol.’

Gevreesd en gevaarlijk’ lijkt wat overtrokken, maar senior was inderdaad een avonturier die van tijd tot tijd de verten aan zich voelde trekken. Hij sloot dan zijn werkplaats in Enschede, hing een bordje ‘Voor onbepaalde tijd gesloten’ op en vertrok. Lange tijd werkte hij voor de Hengelosche Electrische en Mechanische Apparaten Fabriek (Heemaf N.V.) die hem regelmatig naar het Midden-Oosten en andere exotische oorden stuurde voor de aanleg van grootschalige elektrische installaties. Hij was een eersteklas elektromonteur. Op zolder bij junior thuis stond een grote houten zeemanskist, waarin senior de herinneringen aan zijn reizen had bewaard. Junior snuffelde daar als tiener graag in, voor hem een manier om zijn vader te leren kennen. 

Tijdens die reizen schreef senior ‘reisbrieven’, korte berichten die hij aanbood aan lokale kranten. De zestig verslagjes van de reis van 1937-’38 verschenen in de Nieuwe Hengelosche Courant. De foto’s maakte hij zelf, met een Agfa camera. Van die opnamen maakte hij vervolgens lichtbeelden die hij, wanneer hij niet op reis was, gebruikte bij lezingen voor volksuniversiteiten en fabriekspersoneel.

Doel van de reis is Palmyra, de oude Romeinse stad in de Syrische woestijn. Cremer begint zijn verslag bij het oversteken van de Bulgaars/Turkse grens, op weg naar Istanboel. Al direct confronteert hij zijn lezers met iets dat tijdens de tocht regelmatig zal terugkeren: zijn visum is niet in orde, er mist een stempel. Na betaling zou hij wel mogen doorfietsen, maar dat laat het reisbudget niet toe. Het alternatief is terugfietsen naar de laatst gepasseerde grote stad, maar hij is zojuist met veel moeite een bergrug overgestoken, dus in teruggaan heeft hij geen zin. Hij wacht enige tijd, ziet dan dat de douanepost is verlaten, springt op zijn stalen ros en weet ondanks geweervuur van de gealarmeerde Bulgaarse douaniers de grens over te steken. Even verderop, bij de Turkse beambten, klopt er ook iets niet, maar daar krijgt hij toestemming dat in Constantinopel (Istanboel) alsnog te regelen. Politieke onduidelijkheid én onrust in de regio zullen hem nog vaker moeilijkheden opleveren aan de grens. Maar hij lijkt niet uit het veld te slaan, kan uren op een nette manier discussiëren met beambten waardoor ze hem soms toch doorgang verlenen, of een borgsom kwijtschelden. Je moet wat, als je weinig geld hebt.

Cremer heeft oog voor de schoonheid van het landschap, zelfs als de weg bar slecht is. Hij legt gemakkelijk contact met de lokale bevolking, wat de catering en het regelen van onderdak vergemakkelijkt. Ook de geschiedenis van het gebied interesseert hem. Van Palmyra zag hij ooit bij een antiquair in Barcelona een grote prent, sindsdien heeft hij het willen bezoeken. Wanneer hij er uiteindelijk is, valt de realiteit wat tegen. Wat rest van de stad is inmiddels grotendeels een ruïne, de gaver bewaard gebleven objecten staan in het museum. Als de romanticus die hij is, stelt hem dat enigszins teleur. Maar als aarts-optimist kan hij dat gevoel snel van zich afzetten. Hij heeft op zijn lijstje immers ook nog het oude Jeruzalem staan, dat wordt het volgende doel. Maar die plek zal hij om politieke redenen niet kunnen bereiken. Onderweg bezoekt hij wel nog Byblos, de oude havenstad in Libanon, die indruk op hem maakt en waarvoor hij om de objecten te zien terugreist naar het museum in Beiroet.

Door de ogen van Cremer de toeristische hoogtepunten zien, is aardig maar vormt niet altijd een hoogtepunt in het boek. Veel lezenswaardiger is zijn bewondering voor de mensen die hij tegenkomt, voor hun manier van leven, voor hun cultuur en – zeker bij de woestijnvolkeren – de schoonheid die zij in soms uiterst ongunstige omstandigheden aan hun leven weten mee te geven. En hoe hij schrijft over de karavanen, de lange slierten met kamelen en muilezels die zich een weg banen door het rotsige landschap of de zandheuvels, doet je weemoedig realiseren dat het leven in 1937 in die streken nog heel traditioneel was. 

Cremer heeft een heel directe stijl van schrijven, wat bij deze reisbrieven – wij zouden het columns noemen – prima werkt. Ik stel me zo voor dat de lezer van de Nieuwe Hengelosche Courant, wiens enige buitenlandse trip misschien een bezoekje aan een Duitse stad net over de grens zal zijn geweest, met veel plezier heeft meegeleefd met dit avontuur. Want dat was het wel, deze onderneming. ‘Met Kuifje naar Palmyra’, zo had dit blogje ook kunnen heten.

Jan Cremer Sr. / Op de fiets de wereld in / Met een voorwoord van Jan Cremer jr. / 216 blz. / De Bezige Bij, 1978

vrijdag 21 oktober 2022

Ontglippen

In 2016 won de Japanse auteur Sayaka Murata (1979) voor haar roman Buurtsupermens - of mooier, in het Engels, Convenience Store Woman - de prestigieuze Akutagawaprijs. Dat gaf haar toegang tot een groot publiek, van het boek werden alleen in Japan al meer dan een miljoen exemplaren verkocht. Thema’s in het verhaal zijn het individu dat moeite heeft zich te voegen naar de groep en de positie van de niet meer zo jonge, ongetrouwde vrouw. In het traditioneel op groepsgedrag ingestelde Japan kunnen dat heikele onderwerpen zijn (zie dit blog, 11 november 2018). Het boek werd in meerdere talen vertaald, ook in het Nederlands. Nu is van een tweede roman van Murata een Nederlandse vertaling verschenen, Aardbewoners. Daarin komen dezelfde thema’s aan de orde, ditmaal wat sterker aangezet en verpakt in een plot dat gaandeweg bizarre trekjes vertoont en eindigt in een gruwelijke apotheose. 

Natsuki, vijfde jaar basisschool, is een fee. Tenminste, daarvan is zij overtuigd. Pyuut, de pluche knuffel-egel die zij in de supermarkt voor het station kocht van haar het geld dat zij kreeg met Nieuwjaar, is afkomstig van de planeet Pohapipinpobopia. Hij is naar de aarde gestuurd om die te redden, en heeft Natsuki in een fee omgetoverd die hem met haar toverkrachten kan helpen. De enige met wie zij dit geheim deelt is haar even oude neefje Yuu, sinds enkele jaren haar geheime ‘geliefde’. Wanneer de omvangrijke familie van Natsuki in de zomer bij elkaar komt in het huis van hun grootouders, hoog in de bergen, om het voorouderfeest te vieren, brengt Natsuki hem op de hoogte van haar nieuwe status. Verrast is hij niet want, zoals hij haar vertelt, voelt hij zich sinds kort een alien, een ruimtewezen. In de roes van het moment besluit Natsuki de banden met Yuu formeel aan te halen door met hem in een plechtige, eveneens geheime, ceremonie te ‘trouwen’. 

Het is of je een sprookje leest: ‘Ik ben omgeven door liefde en toverkunst. Zolang ik in die omgeving ben, ben ik veilig en kan niemand het geluk van Yuu en mij verstoren’. Maar net als soms in een sprookje figureren op de achtergrond boze geesten. In dit geval zijn dat Natsuki’s oudere zus, haar moeder en vader. De zus is ronduit lelijk en voelt zich daardoor achtergesteld bij Natsuki, haar moeder heeft een grondige hekel aan haar dochter en haar vader is een lamme goedzak die zich bij de situatie neerlegt. Dat Natsuki hun gezelschap zoveel mogelijk ontvlucht en haar eigen wereld bij elkaar fantaseert, legt een basis voor haar latere leven.

Wanneer Natsuki vierendertig is, woont ze samen met een man die ze heeft gevonden via het computerprogramma Ontglippen.com. Dat is voor mannen en vrouwen die wel een levenspartner zoeken, maar dan voor een verbintenis waarin ze volstrekt, in alle opzichten, hun eigen leven leiden, als solo. Dit als een statement tegen de onmenselijke maatschappij, door Natsuki ‘Fabriek’ genoemd, die niet alleen van je eist dat je nuttig werkt verricht maar ook dat je kinderen maakt. Nieuwe productie-eenheden levert. De belangrijkste reden dat Natsuki en haar partner zo’n overeenkomst zijn aangegaan is om het eeuwige gezeur van hun familie’s te ontlopen. Ze houden de aard van hun samenwoning dan ook geheim. Dat is het gemakkelijkst wanneer ze de afzondering zoeken. Dat ze een toverfee is, en dat ze ooit samen met Yuu zal terugkeren naar de planeet Pohapipinpobopia, gelooft Natsuki trouwens nog steeds ...

Wanneer Natsuki en haar man ontdekken dat het grootouderlijk huis in de bergen leegstaat, dat alleen Yuu daar tijdelijk bivakkeert, besluiten ze daar een tijdje door te brengen. Vanaf dan is het of Murata de teugels laat vieren, het verhaal uit de bocht laat vliegen. Doelbewust gecreëerde chaos, eerst vervreemdend, dan beangstigend. Lees maar …

Sayaka Murata / Aardbewoners / Vertaald uit het Japans door Luk Van Houte / 264 blz / Nijgh & Van Ditmar, 2021

maandag 17 oktober 2022

'De koningin onder de schrijvers'

Het was de afgelopen weken weer raak in het wereldje van de Nederlandse letteren. Na twintig jaar werd een nieuwe literaire canon gepresenteerd. De officiële titel luidt ‘Nederlandstalige literaire canon anno 2022’. Ofschoon de samenstelling ervan uiterst serieus was aangepakt, met inspraak van een grote groep deelnemers, was de kritiek niet van de lucht. Jan en alleman miste zijn of haar favoriete boek, of geliefde schrijver. Nu kun je  met zo’n verkozen canon natuurlijk lang niet iedereen tevredenstellen, en welbeschouwd kun je ook vraagtekens plaatsen bij de zin ervan – in dat opzicht lijkt het een beetje op de politieke verkiezingen – maar wat het wel oplevert is een beeld van de ontwikkelingen door de tijd heen. En dan zie je dat oudere literatuur, het werk van Vondel en tijdgenoten,  langzaam wegzakt. Dat lot is ook de poëzie beschoren. Wat gelijk bleef is de oppermacht van oude of inmiddels overleden witte mannen, met ‘De Grote Drie’ aan kop - W.F. Hermans, Harry Mulisch en Gerard Reve. Zij moeten alleen Multatuli boven zich dulden.

Ook nieuw was de komst, voor het eerst, van een vrouw in de top tien: Hella S. Haasse. In 2002 stond zij nog op nummer 26, nu is ze doorgestoten naar de achtste plek. Zelf zou zij daar ongetwijfeld mee ingenomen zijn geweest. Het begin van een vorm van gerechtigheid. Niets stoorde haar immers zo als wanneer een journalist haar tijdens een interview vroeg wat zij dacht van ‘De Grote Drie’. Ze kon dan heel boos worden, maar wist meestal beheerst een diplomatiek maar vilein antwoord te formuleren. Het werk van Hermans en Reve las ze graag, dat van Mulisch wat minder. Met hen had ze ook geen probleem. Maar de term had voor haar iets negatiefs, alsof het uitsloot dat er naast het werk van deze drie heren nog iets anders van niveau werd gepubliceerd. Terwijl ze trots was op haar oeuvre en ze, zeker na Heren van de thee, minstens zo goed als hen verkocht. Dat Adriaan van Dis haar in 1990 in zijn boekenprogramma ‘de koningin onder de schrijvers’ noemde, vond ze overdreven maar lief.

Nu heeft Haasse, ruim tien jaar na haar dood, een biografie. Aleid Truijens schreef met Hella S. Haasse. Leven in de verbeelding een bevlogen, kloeke, vlot lezende en ter zake doende studie over Haasse’s leven én werk. Zelf had Haasse haar lezers al enkele keren eerder inzage gegeven in haar persoon, in bundels als Zelfportret als legkaart, Krassen op een rots en Een handvol achtergrond. Ook met Spiegelbeeld en schaduwspel van Margot Dijkgraaf, dat enkele jaren geleden verscheen, kon je je beeld van Haasse verder invullen. Truijens kreeg van de dochters van Haasse volledige inzage in haar privéarchief en sprak met tientallen van haar vrienden. Nauwgezet las en analyseerde zij tevens het oeuvre, in haar streven verbindingen te leggen tussen Haasse de auteur en Haasse de persoon. Daarin is zij geslaagd, mag je wel zeggen.

Haasse is Oeroeg, het verhaal van de vriendschap tussen een Indonesische jongen en de zoon van een Nederlandse administrateur. Hele generaties scholieren lazen het voor de lijst. Het is kort, het is aangrijpend. Het verscheen in 1948 en wordt nog vrijwel jaarlijks herdrukt. Onomstreden is de novelle niet altijd geweest. Truijens laat heel verhelderend zien hoe het boek ´meebeweegt´ met de veranderende manier waarop sinds 1948 tegen de koloniale geschiedenis van Nederland wordt aangekeken.

Haasse had Oeroeg waarschijnlijk niet kunnen schrijven wanneer ze niet zelf in Nederlands-Indië was opgegroeid, met enkele onderbrekingen tot haar twintigste. Bandoeng, Batavia en Buitenzorg zijn de plekken waar haar herinneringen liggen. In 1938 sturen haar ouders haar naar Nederland, met de bedoeling dat ze zich inschrijft voor een studie Nederlands. Het wordt Scandinavische letteren. In mei 1940 geeft ze dat op, en meldt zich het jaar erop bij de Toneelschool in Amsterdam. De oorlogsjaren zien haar eerste stappen in de literatuur: ze schrijft voorzichtig wat poëzie – in haar ogen het hoogst haalbare in de letteren -, komt in contact met Wim Sonneveld en levert regelmatig teksten voor zijn cabaret, speelt daar af en toe zelf in mee. Tegen het einde van de oorlog zet ze zich aan het schrijven van een historische roman, die in 1949 het licht zal zien als Het woud der verwachting, een bravourestuk over het leven van Charles d’Orléans. Omstreeks 1950 mag ze zich zonder voorbehoud schrijver noemen.

Een eyeopener tijdens het lezen van deze biografie was voor mij feit dat er eigenlijk twee Hella Haasses zijn: enerzijds die in de buitenwereld, de kalme en serene vrouw, de schrijfster die gaandeweg haar loopbaan zichzelf steeds opnieuw uitvindt en de ene na de andere literaire prijs in ontvangst neemt, anderzijds de vrouw die achter deze façade verzeild is geraakt in een volstrekt liefdeloos huwelijk. Haasse trouwde in 1944 met Jan van Lelyveld, een student in de rechten die literaire ambities had maar deze niet kon waarmaken. Afgezien van een korte periode in 1945-1946 waarin ze gescheiden leefden, heeft ze hem nooit verlaten. Ze vond een manier om ermee om te gaan. Hun geruzie, het elkaar niet kunnen begrijpen, haar onbeantwoorde smeekbedes, haar frustratie: ze verwerkte ze in haar psychologische romans en verhalen. Truijens gaat hier uitvoerig op in, als trouwe lezer van Haasse gaat er een wereld voor je open. 

Een schrijver die zichzelf steeds opnieuw uitvindt, schreef ik hierboven. Het duidelijkst zichtbaar is dat in haar historische romans. Bij Het woud der verwachting (1949), De scharlaken stad (1952) en Een nieuwer testament (1966) is er sprake van traditionele romans. Vanaf het midden van de jaren zeventig kwam Haasse met een nieuw concept: de documentaire roman, deels gebaseerd op authentieke historische documenten, deels fictie. De romans over mevrouw Bentinck passen in dit concept. De recensenten hadden er aanvankelijk wat moeite mee, maar na enige aarzeling gingen zij én haar lezers overstag. De kroon op dit genre, het in 1992 verschenen Heren van de thee, beleefde tot nu toe, alleen al in Nederland, maar liefst 63 herdrukken 

Haasse stond haar leven lang open voor andere zaken dan haar eigen werk, of het nu ging om meespelen in het Cabaret Wim Sonneveld, een docentschap 'literatuur' aan de Filmacademie of het interviewen, voor een televisiedocumentaire, van toenmalig koningin Beatrix aan de vooravond van haar vijftigste verjaardag. In 1991 interviewde zij, in de Sint-Jacobskerk te Vlissingen, W.F. Hermans ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag. Locatie en gesprekspartner waren door Hermans bepaald: 'Zij heeft een heel goed essay geschreven over de vrouwenfiguren in mijn romans. Dat kan ik waarderen.' Haasse bereidde zich voor die klus wekenlang grondig voor, haar agenda laat dat zien. Maar het oog wil ook wat, haar agenda kort tevoren: 'Kapper! Japon kopen!' Literair recensent Marja Pruis, die avond aanwezig, herinnert zich: ‘Beiden waren volstrekt zichzelf, dat wil zeggen: Hermans snorkend en kakelend, zich vrolijk makend over de gekken die hem zijn leven lang omringden, Haasse beleefd meelachend, af en toe een verstandige vraag te berde brengend.’ Haasse ten voeten uit.

Aleid Truijens / Leven in de verbeelding. Hella S. Haasse 1918-2011 / 598 blz / Querido, 2022

maandag 10 oktober 2022

Wij en de dieren

Iris Dagpauwoog is een beroemde kunstenaar wiens foto´s wereldwijd door verzamelaars worden verkocht. Wanneer de man met wie ze al vijftien jaar samenleeft haar in de steek laat voor een ander, raakt ze behoorlijk van slag. Na enkele maanden draait ze een knop om, pakt wat koffers en dozen, zet die samen met haar hond Pol in de auto en rijdt naar een met klimop overgroeid huisje aan zee dat ze drie dagen eerder heeft gekocht. Daar, in een nieuwe omgeving, hoopt ze tot rust te komen, haar leven weer op de rails te krijgen.

Iris houdt van de natuur, in het bijzonder van dieren. Ze is zich er ook van bewust dat het een taak is van de mens om het welzijn van de dieren te waarborgen, of het nu haar eigen hond, een duif in de tuin of een worm onder de grond is. Wanneer ze kennismaakt met haar overbuurman Marcel, blijkt dat deze dezelfde instelling heeft maar daar een meer externe en professionele vorm voor heeft gevonden: hij beheert een zelfontworpen website over veganisme, die ertoe moet bijdragen dat mensen minder vlees en andere dierlijke producten gaan eten. Hij vraagt Iris hem te assisteren bij het dagelijks beheer ervan, wat ze toezegt.

Wat Marcel haar niet vertelt, en waar ze gaandeweg achter komt, is dat hij naast de website ook hardere actie tegen de vleesindustrie niet schuwt. Van tijd tot tijd plaatst hij na sluitingstijd een explosief bij de voordeur van een slagerij. Ook dat vraagt hij aan haar, waar ze na veel aarzeling in toestemt. Enige tijd gaat dat goed, maar haast onvermijdelijk gaat het een keer fout. Dan zijn de gevolgen, voor de slachtoffers maar ook voor Iris en Marcel, ingrijpend.

Eva Meijer is kunstenaar, schrijver, singer-songwriter en filosoof. Met haar verhalen beoogt ze lezers aan het denken te zetten over onze verhouding tot de natuur. En dat lukt haar, je blijft na lezing op een heel prettige manier met tal van moeilijk te beantwoorden vragen zitten. De vragen die Iris zichzelf ook stelde. Een groot publiek bereikte Meijer in 2016 met Het vogelhuis (dit weblog, 25 maart 2017). Het in 2013 verschenen Dagpauwoog, haar tweede roman, zou je kunnen zien als een vingeroefening daarvoor. Een geslaagde vingeroefening, welteverstaan. 

Eva Meijer / Dagpauwoog / 254 blz / Cossee, 2013

vrijdag 7 oktober 2022

Moord bij hoogwater

Mathijs Deen is van jongs af aan vertrouwd met de Waddenzee en de eilanden. Eerder resulteerde dat al in het indrukwekkende De Wadden. Een geschiedenis (2013) en de enkele jaren geleden verschenen beeldschone novelle Het lichtschip. Nu is daar dan een heuse waddenthriller, De Hollander. Een technisch behendig in elkaar gestoken, sfeervolle detective waarin het gebied de hoofdrol speelt. 

De Duitsers Peter, Klaus en Aaron zijn drie ervaren wadlopers. Ze lopen al decennia samen over de wadden, hebben alle tochten tussen het vasteland en de Nederland en Duitse Waddeneilanden al gemaakt en schreven er een boek over dat als de bijbel van het wadlopen wordt gezien. Eén tocht maakten ze nog nooit, die tussen Groningen en Borkum, het eerste Duitse eiland. Die tocht vol risico’s kan uitsluitend worden gelopen wanneer alle water- en weersomstandigheden ideaal zijn. Wanneer na jaren dat moment eindelijk is aangebroken, trommelt Klaus zijn vrienden op. Maar Aaron is met zijn vrouw op vakantie in Engeland – aan het wadlopen in de delta van de Medway – en kan/wil dus niet komen. Daarom vertrekken Peter en Klaus met z’n tweeën. Maar het loopt mis, in het donker verdrinkt Klaus in een vaargeul. Peter brengt bij hoogwater de nacht door op het wad en bereikt de volgende ochtend verkleumd en volstrekt in de war Borkum. Later die dag wordt het lichaam van Klaus aangetroffen op een zandbank, op de grens van Nederland en Duitsland.

Het lijkt een ongeval, maar om daar zeker van te zijn start de recherche een onderzoek. Inspecteur Lieuwe Cupido, een Duitser van Nederlandse afkomst én een kenner van het gebied, wordt erop gezet. Cupido, door zijn collega's 'De Hollander' genoemd, is een bescheiden, zwijgzame man. Hij onderzoekt, observeert en analyseert door te luisteren en te kijken. Is ook in staat een stap terug te doen voor het overzicht. Zijn werkwijze doet enigszins denken aan die van inspecteur Maigret, of aan zijn collega Columbo. Bureaucratisch geharrewar tussen de Nederlandse en Duitse lokale autoriteiten over de precieze vindplaats van het stoffelijk overschot kunnen hem niet storen, hij gaat rustig door op de ingeslagen weg. En weet een ingenieus moordplot te ontrafelen. 

Deens uitgever heeft twee vervolgdelen op deze detective aangekondigd. Prima, ik kijk er naar uit! Ga intussen misschien ook eens wadlopen. Nog nooit gedaan, maar kreeg er tijdens het lezen zin in…

Mathijs Deen / De Hollander. Een Waddenthriller / Luisterboek, voorgelezen door de auteur / 6 uur en 27 minuten / Alfabet Uitgevers, geluisterd via Storytel

woensdag 5 oktober 2022

Koopman in Kanton

Op 31 mei 1803 werd het onder Pruisische vlag zeilende koopvaardijschip Henriette na een maandenlange reis uit Kanton voor de kust van Texel aangehouden door een fregat van de Britse marine. Ofschoon bij vluchtige controle alle papieren met betrekking tot schip, lading en herkomst van de bemanning in orde leken, vermoedde de Britse kapitein toch dat het hier ging om een Nederlands schip. En dat was een probleem, want Nederland was in 1803 onder de naam Bataafse Republiek een vazalstaat van Frankrijk, een land dat in oorlog was met Engeland. Dus werd ook de Henriette gezien als een vijandig schip. Het werd naar een Engelse haven gesleept, de bemanning werd vastgezet en een veel grondiger onderzoek dat maanden in beslag nam toonde aan dat het hier inderdaad om een Nederlands schip ging en niet om een neutraal Pruisisch. Een rechtbank verklaarde vervolgens schip en lading tot ‘lawful prize’, waarna deze werden geveild en de opbrengst aan de Britse overheid toeviel. Alle scheepspapieren en persoonlijke documenten, waaronder brieven die de bemanningsleden al hadden geschreven om ze bij aankomst in een haven te kunnen posten, werden in het  nationaal archief gedeponeerd. 

Dit was een procedure die de Britse marine gedurende vele oorlogen volgde. De collectie  ‘Prize Papers’ die nog steeds wordt bewaard In de Britse National Archives in Kew, even buiten Londen, is dan ook omvangrijk. Alleen al de brieven beslaan vierduizend archiefdozen, naast tienduizenden andere papieren. Tijdens een onderzoek dat Roelof van Gelder in 2005 verrichtte naar deze collectie stuitte hij op een fraaie achttiende-eeuwse map van rood Marokkaans leer met de gouden opdruk JAN TEERLINK TE VLISSINGEN. De inhoud hiervan bleek het topje van een ijsberg – onder andere een grote scheepskist van Teerlink afkomstig van de Henriette vol brieven en paperassen - én het begin van een speurtocht naar deze inmiddels volstrekt vergeten man. 

Jan Bekker Teerlink (1759-1832) was een handelaar. Als jonge man leerde hij het vak in Amsterdam en Rotterdam, waarna hij kort voor zijn dertigste een functie bij de VOC wist te bemachtigen als onderkoopman op het schip de Zuiderburg dat gereedgemaakt werd voor een tocht naar Kanton, in China. Als onderkoopman was hij samen met de opperkoopman verantwoordelijk voor de lading van het schip en, belangrijker nog, voor de inkoop van Aziatische goederen in Kanton. Vooral de handel in thee kon in die jaren zeer lucratief zijn, een lading van topkwaliteit bracht in Amsterdam al gauw een paar miljoen op. Het was aan Teerlink en zijn chef om in Kanton de juiste soorten te kopen en ervoor te zorgen dat die in goede staat Amsterdam bereikten. Maar ook katoenen stoffen, zijde, porselein en koffie waren gewild. Betaald werden de Chinezen met gemunt en ongemunt zilver, in combinatie met producten die de Hollandse schepen op de heenreis in Batavia inkochten. Doortastende onder- en opperkoopmannen konden het verschil maken tussen een nette opbrengst en een spectaculaire. Vandaar dat zij deels op provisiebasis werkten. Ook was het hen toegestaan in de marge wat voor zichzelf te handelen. Op die manier, aan de andere kant van de wereld en deels buiten zicht van de opdrachtgever, slaagden velen er in een aardig fortuin bij elkaar te schrapen. Dat was ook wat Teerlink voor ogen had, waarom hij de niet van gevaren ontblootte reis ondernam.

Kanton, gelegen aan de monding van de Parelrivier, met aan de overzijde Macao, was een wereld op zich. Teerlink vond er al snel zijn weg, geholpen door zijn open instelling en positieve inslag. Uit zijn papieren komt een immer optimistische man naar voren, die de stroperige Chinese bureaucratie en de ongelooflijke bestuurlijke hiërarchie plus dito strijkstok ziet als uitdagingen in plaats van hobbels, en die zich na zakelijke tegenslagen snel weer opricht. Hij weet zakelijk en privé goed te scheiden, kan genieten van tripjes door het achterland, een avondje kaarten of spelen op zijn viool, zichzelf begeleidend bij het zingen van zelf gecomponeerde liedjes. En schrijft frustraties van zich af in eindeloze reeksen brieven aan familie, vrienden en relaties. Onder andere aan zijn tante Betje Wolf, die in deze jaren met haar vriendin Aagje Deken de avonturen van haar neef op de voet volgt.

Teerlink reisde drie keer naar Kanton, in 1788, 1798 en in 1801. Het waren de jaren waarin Europa het toneel was van vrijwel continue oorlogsvoering. Meestal lagen Frankrijk en Engeland met elkaar overhoop, maar in wisselende coalities vochten ook Oostenrijk, Rusland, Spanje, het Ottomaanse rijk, Pruisen en Italiaanse staatjes mee. Dat maakte de scheepvaart tot een riskante onderneming, koopvaardijschepen waren meestal weerloos tegen marineschepen van vijandige naties of de legale kapers, zelfs als ze in konvooi voeren. Teerlinks schip de Henriette werd niet alleen tijdens zijn derde en laatste tocht opgebracht en in beslag genomen, ook tijdens zijn eerdere reizen op andere schepen overkwam hem dat. Hoeveel pech kun je hebben…

Van Gelder, historicus en voormalig journalist bij NRC Handelsblad, heeft zich toegelegd op het uitpluizen en beschrijven van de levens van historische personen die wat minder bekend zijn, of zelfs compleet vergeten. De meest recente zijn de biografieën van Jacob Roggeveen, die tijdens zijn tocht door de Stille Zuidzee Paaseiland ontdekte en van John Gabriël Stedman, de dichter/militair die een avontuurlijk leven leidde in het achttiende-eeuwse Suriname. Deze laatste leverde Van Gelder in 2019 de Libris Geschiedenis Prijs op. Jan Bekker Teerlink past mooi in die reeks. Van Gelder maakt veel werk van de maatschappelijke context waarin diens leven zich afspeelde, waardoor je als lezer het gevoel krijgt een tijdperk te betreden. 

En wat deed Teerlink, na de gedroomde winst van drie reizen steeds te zien verdampen? Hij verzette de bakens, begon welgemoed aan een nieuw avontuur. Berekende dat hij weliswaar niet rijk was geworden, maar genoeg geld had verdiend om in een stil hoekje van Europa zijn laatste jaren te slijten. Dat werd het Franse Margaux, waar hij een klein wijngoed kocht. Hij creëerde er een paradijsje, trouwde een meisje uit het dorp en werd een bevlogen wijnboer. Maar dat is een ander verhaal. 

Roelof van Gelder / De koopman van Kanton. Jan Bekker Teerlink (1759-1832) / 332 blz / Prometheus, 2022