woensdag 27 maart 2019

Seks als filosofisch concept

Sommige schrijvers neem ik al heel mijn leven mee. Hun boeken las ik vóór ik twintig was en sindsdien ben ik ze blijven volgen. Remco Campert is zo iemand. Zijn vroege werk was in overvloed te vinden op mijn leeslijst. Dat was in het midden van de jaren zeventig. Ik weet nog dat het mij indertijd fascineerde hoe iemand zo helder en geestig de veranderende maatschappij beschreef, nét voordat ik dat bewust kon meemaken. Mijn beeld van de late jaren vijftig en de zestiger jaren is dan ook sterk bepaald door boeken als Het leven is verrukkulluk en Liefdes schijnbewegingen. Na het verschijnen van Een knipperend ogenblik,  Camperts biografie (zie dit blog, 14 december 2018), heb ik er enkele herlezen. Niet alleen uit nostalgie, maar ook om de heerlijke zorgeloosheid van toon en de vlinderachtige stijl.

Tjeempie! of liesje in luiletterland is misschien wel een van de grappigste titels. Het verscheen in 1968, de auteur noemt zichzelf remko kampurt. De maatschappij is van zijn ankers geslagen, alle regels waaraan we ons hielden zijn overboord gegooid, lijkt de spelling van zijn naam te zeggen. Dit uitgangspunt wordt in het boek consequent volgehouden: prussies is precies, stasjonsplein is Stationsplein, lufpowezie is liefdespoëzie enzovoorts.

Tjeempie! is de uitroep die de vijftienjarige Liesje gebruikt wanneer ze onder de indruk is van iets. Op haar school in Wassenaar heeft de leraar alle leerlingen een taak meegegeven voor in de Paasvakantie. Liesje moet moderne schrijvers ontmoeten en daar een verslag van maken. Ofschoon haar moeder haar dit verbiedt – moderne schrijvers vormen immers het uitschot van de maatschappij, denken alleen maar aan seks en haar dochter zal aan de taak dus ten gronde gaan – glipt Liesje het huis uit en neemt de trein naar Amsterdam. Want dat is de plek waar de moderne schrijvers wonen, dat weet ze wel.

In Amsterdam blijkt inderdaad de hele wereld losgeslagen te zijn. De sfeer is enerzijds rellerig, maar tegelijk doortrokken van flower-power. Seks kent er geen drempel. In dat laatste is Liesje na de opmerking van haar moeder zeer geïnteresseerd, ze vraagt alle schrijvers die ze ontmoet dan ook ‘wat is seks?’ Het blijkt een ongewone maar effectieve openingszin te zijn.

Campert voert in Tjeempie! enkele van zijn vakgenoten op, daarbij hun imago sterk aanzettend. Jan Cremer is ‘Het Roofdier’ dat kroegen afstruint op zoek naar een prooi. Harry Mulisch is de ‘Best Gekapte Schrijver van Nederland’ die een dagelijks spreekuur aan huis heeft waar hij vrouwen van hun complexen afhelpt. Hij leert Liesje dat de daad niets meer is dan een filosofisch concept. Simon Vinkenoog en echtgenote runnen als Pim en Mien een ‘ lufsenter’ en Gerard Reve heeft een korte maar uiterst vermakelijke bijrol als ‘moeizame ploeteraar in de wijngaard des Heren’. Zelf figureert Campert als de verlegen fietser die af en toe Liesje tegen het lijf loopt en zich zorgen om haar maakt.

Na ruim veertig jaar bezorgde dit boek me opnieuw enkele uren uitbundig leesplezier. Alleen de omslag al – mijn editie is uit 1968, het jaar van verschijnen - is een statement. Tegenwoordig zou een uitgeverij zo'n cover vermoedelijk niet meer aandurven. De jaren zestig zijn voorgoed voorbij.

remko kampurt
tjeempie! of liesje in luiletterland
142 blz
de bezige bij

maandag 25 maart 2019

Op leven en dood in het Hoge Noorden

De walvisvaart in de wateren rond de Noordpool, zoals die werd uitgeoefend tot het midden van de negentiende eeuw, heeft altijd tot de verbeelding gesproken. Het was iets voor stevige mannen. De relatief kleine houten zeilschepen boden weinig comfort, en je zat er dicht opeengepakt met je maten en een groeiende hoeveelheid walvisvlees, levertraan, baleinen en wat je zo verder van een walvis te gelde kon maken. De jacht zelf, het harpoeneren, werd gedaan vanuit roeiboten. Die willen op een onstuimige Atlantische Oceaan nog weleens omslaan. En dan stond er, ondanks de korte Arctische zomer, heel vaak een snijdend koude wind. Het was een omgeving om te mijden. Maar het was ook een plek die grootse literatuur heeft opgeleverd, waarvan Herman Melville’s Moby Dick het bekendst is. Om zijn roman meer impact te geven, monsterde Melville voor één seizoen aan op een ‘whaler’. Pas als je het hebt meegemaakt, weet je wat het is.

Ook de bemanning die is ingehuurd voor de Volunteer, het walvisschip waarop The North Water van Ian McGuire zich in 1859 afspeelt, is ruig. Al in het eerste hoofdstuk, dat zich afspeelt in Hull in de nacht voor vertrek, blijkt de meester-harpoenier een serial killer. En ook de rest van de bemanning is aan te zien dat de reder, ene Baxter, voor zo weinig mogelijk geld een bemanning heeft ingehuurd. Zelfs de scheepsarts, Patrick Sumner, kon hij voor een prikkie krijgen omdat deze oud-legerarts met oneervol ontslag is vertrokken uit het Britse leger in India en nu een half jaar moet wachten alvorens over een erfenis te kunnen beschikken van een familielid in Ierland en in de tussentijd toch ergens van moet leven. De kapitein, een oude rot, lijkt er niet mee te zitten.

McGuire weet de sfeer op zo’n walvisvaarder prima te treffen. Grote delen van de reis bestaan uit het eentonig wachten op de walvissen, waarbij de verveling wordt verdreven door onderhoudswerkzaamheden en andere klussen. De discipline daarin wordt strak gehandhaafd. Maar wanneer een van de scheepsjongens blijkt te zijn verdwenen, en later vermoord wordt teruggevonden in een ton, in de diepste laag van het ruim, verandert de stemming aan boord. Roddel en achterklap leiden tot het aanwijzen van een schuldige, maar is hij het wel? Tezelfdertijd laat McGuire doorschemeren dat het vangen van walvissen niet het eigenlijk doel is van de onderneming. Het incasseren van de verzekeringspremie voor een verloren gegaan schip is in deze jaren, waarin de vraag naar walvisolie vermindert, lucratiever. Mits professioneel en ‘onherkenbaar’ uitgevoerd. Daarvoor is de ervaren kapitein ingehuurd.

Vanaf dat moment raakt het verhaal in een stroomversnelling. McGuire doseert de spanning en de dramatische momenten heel subtiel, de laatste 150 bladzijden lees je als in een koorts. Van het schip waarop de bemanningsleden tot elkaar waren veroordeeld bevinden ze zich nu ineens in een uitgestrekt landschap van ijs en sneeuw waarin ze als nietige mensen zijn overgeleverd aan de meedogenloze natuur. Alleen degenen die de strijd daartegen aangaan, die een 'alles of niets' spel durven te spelen met de elementen, maken een kans.

Een boek dat ik met plezier heb gelezen. Het is onderhoudend, informatief en op veel momenten spannend. Je ziet waar McGuire zijn inspiratie heeft opgedaan. De scènes in Engeland kunnen zo uit een roman van Charles Dickens komen, die op het schip verraden de invloed van Joseph Conrad, voor die in de ijskoude witte wereld van het Noorden heeft hij waarschijnlijk veel ontleend aan negentiende-eeuwse verslagen van poolreizigers. Dat mag natuurlijk, zo lang je het gebruikt om er iets goeds van te maken. En dat is gelukt.

Ian McGuire
The North Water
Scribner
340 blz

[Nederlandse editie: Het Noordwater]


woensdag 20 maart 2019

Jong in de verzorgingsstaat

Rob van Essen werd geboren in 1963, midden in de periode waarin in Nederland met een ijzeren regelmaat nieuwe sociale regelingen van kracht werden.  Het begon in 1949 met de Werkeloosheidswet, in 1956 en 1959 gevolgd door de AOW en de AWW. Met de Kinderbijslag in 1962 en de Algemene Bijstandswet in 1963 was het stelsel dat de verzorgingsstaat genoemd ging worden gereed. De rijksoverheid beschermde haar burgers vanaf dan tegen de grootste gevaren die hen bedreigden. Van Essen zou er, eenmaal meerderjarig, in ruime mate een beroep op doen. Je kan hem een ervaringsdeskundige noemen. Vanuit de huidige participatiemaatschappij kijkt hij in Kind van de verzorgingsstaat. Opgroeien in een tijdloos paradijs, terug op deze periode.

De aanleiding om dit boek te lezen was Van Essens meest recente roman, De goede zoon. Daarin beschrijft hij dat de hoofdpersoon als langdurig werkloze bij het Gemeentearchief in Amsterdam was aangesteld, om werkervaring op te doen. Hij beschrijft diens werkzaamheden daar zo overtuigend, dat ik me tijdens het lezen al afvroeg of dat gebaseerd was op persoonlijke ervaring. Ja, dus. Voor Van Essen was het een van de vele klussen, nadat hij vervroegd en zonder diploma’s de middelbare school had verlaten en door de Sociale Dienst in leven werd gehouden.

Toen Rob van Essen vier was, verhuisden zijn ouders van Amstelveen naar het oosten van het land. Zijn vader was leraar op christelijke scholen. Iedere paar jaar verhuisde de familie naar een ander plaats in het oosten, daarom kent Van Essen plaatsen als Eden en Barneveld als zijn broekzak. Die voor mijn gevoel toch wat suffige provincieplaatsjes leveren wel mooie verhalen op. Zo was Van Essen in Ede enige tijd kaderlid van de Socialistische Partij: ‘Nu is de gewoonte er wel uitgesleten, maar jarenlang keek ik de dag na de verkiezingen wat de SP in Ede had gedaan. Begin jaren tachtig was ik daar een halfjaar lang kaderlid van de plaatselijke afdeling. Dat was in de dagen dat de kaderleden van de Socialistiese Partij (zoals ze zichzelf toen nog schreven) bekend stonden als de rode jehova’s. De SP was een kleine, sektarische partij met maoïstische wortels die veel inzet van haar leden verlangde.’ Op doordeweekse avonden gingen ze in de arbeiderswijken van Ede van deur tot deur, met het partijblad De Tribune, waarvoor Van Essen cartoons tekende.

Hoe werkte dat, wanneer je op kosten van de Staat leefde? Wat deed dat met jou, en je gevoel van eigenwaarde? Van Essen analyseert het, kan vrij onbevangen terugkijken. Eye-opener voor mij was toch wel dat de overheid 110% was ingesteld op het systeem. Zo sterk dat mensen die zich meldden bij het loket om aan te geven dat ze een baantje hadden gevonden, tijdelijk of duurzaam, door de ambtenaar werden bevraagd of ze wel zeker waren van hun afmelding. Want als het zou mislukken, dan was het weer een heel gedoe om ze in het systeem te krijgen.

Kernachtig formuleren is waarin van Essen uitblinkt. Deze is een van de mooiste: ‘Amsterdam was een goede stad om links te zijn, in het begin van de jaren tachtig. Alle Amsterdammers die ik kende waren links. Als je in een tabakszaak een pakje shag kocht, zag je weleens iemand een Telegraaf kopen, en die was dan rechts, maar met zo iemand had je verder niets te maken. Amsterdam was zó links dat de sociaaldemocraten, die de stad sinds jaar en dag bestuurden, eigenlijk al rechts waren.’

Van Essen schrijft over dat verloren gegane ‘tijdloze paradijs’ zonder valse romantiek. Soms is er wat nostalgie, maar dat blijft binnen de perken. Voor tijdgenoten is er veel herkenbaars te vinden, voor lezers van zijn werk geeft het een mooie, heel persoonlijke verdieping.

Rob van Essen
Kind van de verzorgingsstaat. Opgroeien in een tijdloos paradijs
238 blz
Atlas Contact

zaterdag 16 maart 2019

Een ongelijke strijd

De laatste negen maanden van zijn leven bracht Johan van Oldenbarnevelt door in het halfduister, zowel in fysieke zin als mentaal. Dat lijkt, in één zin samengevat, het concept te zijn van Nicolaas Matsiers roman De advocaat van Holland. Vanaf zijn arrestatie, eind augustus 1618, tot aan zijn terechtstelling in mei van het erop volgende jaar, wordt de raadpensionaris van de Staten van Holland gevangen gehouden in een donker appartement boven de Rolzaal in het Haagse Binnenhofcomplex. De ramen ervan zijn dichtgetimmerd, om hem te beletten enige vorm van contact met buiten te hebben. Zelfs zijn familie mag hij na zijn arrestatie niet meer zien. Ook de reden van zijn gevangenneming is hem lange tijd niet bekend. De eerste verhoren door een voor de gelegenheid samengestelde rechtbank brengen daarin voor hem geen duidelijkheid. Pas na enige tijd ontdekt hij een patroon in de ondervraging, een denkrichting. Maar lange tijd komt het niet bij hem op dat er wordt aangestuurd op de ultieme straf.

Door dat limbo verkeert Van Oldenbarnevelt als het ware in een niemandsland. Hij staat buiten de dagelijkse gang van zaken in de maatschappij. Voor een man die bijna veertig jaar – vanaf zijn samenwerking met Willem van Oranje – in het centrum van de macht had verkeerd, is dat een onwerkelijke situatie. De enige afleiding in die eenzame opsluiting is het regelmatige verhoor door de  rechtbank.

Op zichzelf teruggeworpen, ontstaat er ruimte voor herinneringen, voor bespiegelingen. Voor mij vormen die passages de kracht van de roman. Matsier schetst daarin een beeld van het leven van Oldenbarnevelt als ambitieus jurist en bestuurder. Zo’n glansrijke loopbaan, bekroond met de machtigste functie binnen het bestuurlijk bestel van de Republiek, levert je onherroepelijk vijanden op. Mensen die vinden dat je al veel te lang te veel macht hebt, die verkeerd gebruikt en die je daarom liever zien gaan. Als ook een van de zoons van je vroegere kompaan Willem van Oranje die mening is toegedaan, in dit geval Maurits, die als Prins van Oranje en stadhouder nog nét iets invloedrijker is dan de Raadpensionaris, is je einde nabij. Dat komt dan ook, voor Van Oldenbarnevelt eigenlijk bij verrassing, wanneer de rechtbank haar bikkelharde oordeel uitspreekt.

Matsier hanteert een opmerkelijke stijl. Je verkeert als lezer in het hoofd van Van Oldenbarnevelt, maar er is enige afstand. Dat wordt veroorzaakt door het gebruik van korte zinnen en beknopte alinea’s, welke laatste steevast van elkaar zijn gescheiden door een witregel. Een spervuur van korte impressies, vaak niet langer dan een tweet, daar heeft het nog het meeste van weg. Ben je daar eenmaal aan gewend, dan leest het best prettig: “Hij schrijft zijn leven ten einde, de Advocaat. Hij schrijft en hij zal blijven schrijven tot hij niet meer kan. Ook zonder het benodigde papier, de inkt, de pen die hem hier geheel en al ontbreken, schrijft hij. Hij is onafgebroken aan het woord. Of hij nu slaapt of waakt, hij is aan het woord en hij blijft dat. Hij is niet meer te onderbreken.”

Deze heel directe stijl laat weinig ruimte voor toelichtingen door de alwetende schrijver. Matsier veronderstelt enige voorkennis bij de lezer. Een passage als deze laat dat zien: “De toekomst waaraan de Advocaat al zijn krachten had gegeven, leek plotseling en met terugwerkende kracht nooit meer te zijn geweest dan een schets. Een bleke schets. De realiteit bestond uit een verzwakte vredespartij en een versterkte oorlogspartij. Hij, de architect van de republiek, en de veldheer, Maurits, die de tuin der Nederlanden gesloten heeft – ze zijn tot slot lijnrecht tegenover elkaar komen te staan. En wisselen niet meer van gedachten.” Enig inzicht in de situatie in de Nederlanden tijdens het Twaalfjarig Bestand maakt zo’n tekst wel begrijpelijker.

In dit herdenkingsjaar – Van Oldenbarnevelt werd 400 jaar geleden onthoofd – verschijnt een flinke stroom publicaties over hem. Het vereist vakmanschap en durf om dat verhaal in de vorm van een roman te gieten. Als die roman dan ook nog uiterst leesbaar is, heb je een waardevolle én opvallende toevoeging gedaan aan de uitgebreide bibliotheek die intussen over Van Oldenbarnevelt bestaat.

Nicolaas Matsier
De Advocaat van Holland
360 blz
De Bezige Bij 

maandag 11 maart 2019

De ondergang van gewone mensen

Tijdens de val van Berlijn, eind april 1945, pleegden de belangrijkste Nazikopstukken zelfmoord. Adolf Hitler samen met zijn Eva Braun. Joseph Goebbels met zijn hele gezin. Heinrich Himmler enkele weken later, toen hij werd gearresteerd bij een controlepost en hij een glazen ampul met cyaankali doorbeet. Iedereen heeft de verhalen daarover weleens gehoord of gelezen. Veel minder bekend is dat er door heel Duitsland in de weken rondom de definitieve nederlaag duizenden mensen zelfmoord pleegden. In verreweg de meeste gevallen waren dit gewone burgers. Opvallend vaak waren het hele gezinnen of zelfs families. Voor het eerst is daar nu een studie over verschenen. In Kind, beloof me dat je de kogel kiest. Duitsland 1945 en de ondergang van gewone mensen beschrijft Florian Huber die golf van massale zelfdodingen én probeert hij er een verklaring voor te vinden. Het resultaat is een heldere en meeslepende analyse van een op het eerste oog bizar en moeilijk te doorgronden fenomeen.

De gebeurtenissen in het provinciestadje Demmin, gelegen in Mecklenburg-Voor-Pommeren, vormen een soort epicentrum van de golf zelfdodingen. Nergens vond dit massaler plaats dan daar. In de laatste dagen van april was het duidelijk dat de Russische troepen in aantocht waren. Voor de inwoners van Demmin was dit een schrikbeeld, want de Russen werden door de Duitse propaganda afgeschilderd als beesten. Ofschoon dit officiële beeld wel erg zwaar was aangezet, misdroegen de Russen zich in de praktijk wel degelijk, en op forse schaal. Wat ook weer niet helemaal onbegrijpelijk was, ze hadden immers zelf ervaren hoe de Duitsers moordend door hun land waren getrokken. Bovendien waren de meeste Russische soldaten in april 1945 al ruim drie jaar onafgebroken actief op het slagveld, wat hun gevoel voor normen en waarden aangetast zal hebben.

Huber beschrijft in detail hoe mannen en vrouwen in Demmin zich verhingen, doodschoten, de rivier inliepen, vergif innamen of de polsen doorsneden. Hoe ze dat in hun eentje deden, of met het hele gezin. En dat niet uitsluitend uit angst voor gruweldaden van de Russen, maar ook omdat de droom waarin ze geloofden, het Duizendjarige Rijk dat Hitler hen voorspiegelde, ten onder zou gaan. In de wereld die daarvoor in de plaats zou komen wilden ze niet leven. Huber heeft uitvoerig onderzoek verricht en geeft de ongelukkigen namen en gezichten. Dat maakt het verhaal ijzingwekkend persoonlijk.

Datzelfde procédé hanteert hij in een lang en uiterst boeiend hoofdstuk met de titel ‘In een roes van gevoelens’. Daarin schetst hij de jaren onder Hitler die door een groot deel van de burgerij als gelukkige jaren werden ervaren, de periode die duurde van 1933 tot 1939. Veel Duitsers waren na de vernedering van de Eerste Wereldoorlog, het door de geallieerden opgelegde vredesdictaat en de enorme herstelbetalingen hun gevoel van eigenwaarde kwijt. En boos dat hun regeringen gedurende de jaren twintig een politiek voerden die tot maatschappelijk verzet en chaos leidde. Adolf Hitler, met zijn overtuigende demagogische gaven, gaf hen het gevoel dat er een weg naar boven was. Dat iemand voor hen opkwam. Die zorgde voor banen en dus welvaart. Iemand die ook ongemakkelijke dingen zei over de Joden, maar dat viel voor de meeste Duitsers weg tegen zijn pluspunten. Er ontstond in de beleving van een groot deel van de bevolking rust, er kwam een toekomstvisie, arbeiders kregen sociale arbeidsvoorwaarden en zo voorts. Men voelde zich veilig en beschermd, en dat alles alleen door de wilskracht van de Führer. Hij werd onaantastbaar. Mensen dweepten met hem, verafgoodden hem.

En toen kwam de oorlog, die zich vanaf 1939 razendsnel uitbreidde tot een strijd op meerdere fronten. Er vloeide Duits bloed. Mannen, vaders en zonen stierven op het slagveld. Na Stalingrad doemde langzaam maar zeker het schrikbeeld van een nederlaag op. En het geweld kwam snel dichterbij. De geallieerden wierpen bomtapijten op Duitse steden. Voor veel Duitsers was het lastig om dat te rijmen met hun eerdere gevoelens voor Hitler en zijn koers. Dat is wat Huber de ‘roes van gevoelens’ noemt. Daardoor nauwelijks in staat de impact van de gebeurtenissen te analyseren en het eigen standpunt te bepalen, koos de meerderheid emotioneel. Voor fanatisme, voor ontkenning, of voor de dood. Dat Hitler en Goebbels in de laatste jaren van de oorlog het begrip ‘Totaler Krieg’ introduceerden, en meermaals in het openbaar zinspeelden op de dood als ultieme stap, werkte die keuze in de hand. Huber citeert een vader die in de laatste fase van de strijd wordt opgeroepen en bij zijn vertrek een pistool aan zijn dochter geeft met de woorden: ‘Kind, beloof me dat je de kogel kiest.’

En na de oorlog? Dat was tot de jaren zestig voor veel Duitsers de periode van het zwijgen, en daarmee het ontkennen. Een citaat: ‘De orgie van geweld aan het einde van de oorlog maakte van de Duitsers in hun zelfwaarneming het laatste volk dat slachtoffer werd. […] Het gevoel slachtoffer te zijn, hielp de Duitsers om met de verbittering van iemand die  verleid is overal afstand van te nemen. Het onthief hen van de noodzaak om hun eigen geweten te onderzoeken.’ De ontkenning als massapsychose. Het waren dan ook de jaren waarin de Duitsers bekend raakten als doeners, niet als praters. Als makers van het Wirtschaftswunder.

Florian Huber
Kind, beloof me dat je de kogel kiest. Duitsland 1945 en de ondergang van gewone mensen
Vertaald uit het Duits door Marianne Palm
318 blz
Hollands Diep 

dinsdag 5 maart 2019

Graven naar je broer

Charlotte Mutsaers leerde haar jongere broer Barend pas echt kennen na diens overlijden. Op 29 december 2001 krijgt ze een telefoontje van de politie te Utrecht dat hij dood is aangetroffen in zijn bed en wegens ‘voortschrijdend bederf’ is ‘afgevoerd’. Zij en haar zus wonen beide niet in de buurt – respectievelijk Oostende en Groningen – en ontmoeten elkaar de volgende dag in het statige ouderlijk huis in het centrum, waarin Barend in zijn eentje altijd is blijven wonen. De omstandigheden waaronder hij is gevonden zijn opmerkelijk: in een gloednieuw pyjamajasje, zonder broek, en omringd door pornobladen. De zussen hadden al jaren uitsluitend telefonisch contact met hun broer, en worden nu voor het eerst geconfronteerd met de volledige ontsporing van diens leven. Ze besluiten om samen de nalatenschap te ordenen en het huis te ontruimen. Ze realiseren zich dan nog niet dat het een bij vlagen uiterst emotionele klus zal worden, waarbij ze niet alleen hun broer beter leren kennen maar ook met hun eigen gedrag geconfronteerd zullen worden.

De dames hebben twee maanden de tijd voor de ontruiming. Gekleed in overalls en met een stofmasker voor laten ze alle spullen door hun handen gaan. Dat kost tijd, vooral wanneer een voorwerp beladen is met indrukken en emoties, het herinneringen oproept aan hun jeugd in het ouderlijk huis: ‘Maar welk systeem we ook bedenken, welk zelfhulpboek we ook raadplegen, elke keer opnieuw staan we voor dezelfde verlammende overmacht: we weten ons geen blijf met al die spullen en nog minder met hun impact.’

Soms worden ze door een vondst verbijsterd, zoals de grote ouderwetse broodtrommel waarin zich vele honderden kattenbelletjes blijken te bevinden, of de kist vol met getypte vellen met daarop de opsomming van jarenlang in eenzaamheid genuttigde afhaalmaaltijden De omvangrijke collectie porno doen ze direct over aan een plaatselijke handelaar. Aangrijpend zijn enkele tientallen schriften waarin Barend per onderwerp korte notities maakte van gebeurtenissen en gedachten. Daarin komen de zussen hun broer tegen zoals ze hem niet kenden.

Charlotte Mutsaers heeft er jaren over gedaan alvorens het haar lukte het verhaal van haar broer op papier te krijgen, schrijft ze. De stijl die ze uiteindelijk heeft gekozen voor Harnas van hansaplast is een heel onopgesmukte.  Ze laat de feiten spreken, ook wanneer het om beladen of emotionele zaken gaat. Die toon geeft haar verslag kracht. Als lezer ervaar je die impact.

Charlotte Mutsaers
Harnas van hansaplast
306 blz
Das Mag Uitgevers